Kr 11061. Maaiidao; IC Maart. A°. 1896 (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feviilleton. DE SCHOOLZUSTER. LEIDSCH DAGBLAD PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden.I f 1.10. Franco per post1.40. Afëonderlyke Nommers0.05. PRIJS DER ADVERTENTTËN: Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17£. Grooter# letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Tweede Blad. In do Haagsche Courant lezen w\): Een oud-scheepsgezagvoerder, de heer H. G. Stuur, te Utrecht, komt op tegen de ,6 igarenpuntj es-liefdadigheid" ten behoeve van de oude zeelui der „Prins- Hendrik-Stichting". Hy noemt dit „een akelig soort van liefdadigheid" en vraagt, of er niet een scheepsroader of zoon daarvan in ons land is, die door die oude zeelieden, die in den goeden tijd zijne schepen over zee brach ten, zooveel geld verdiend heeft, dat het hem een zeer geringe opoffering zou kosten, hen allen van goede tabak te voorzien en in ge noegzame hoeveelheid. De fijne tabak der „Droogstoppels-liefdadigheid" wekt bij den heer S. „zeer bittere gewaarwordingen" op. De meening, dat er wel menschen zijn, in staat en zedelijk verplicht om dat voortdurende bedelen voor de stichting te Egmond over bodig te maken, zal wel vrij algemeen ge deeld worden. Maar 't ligt er nu eenmaal toe dat dezen zich blijkbaar aan dien zedelijken plicht onttrekken; want er wordt telkens voor de invaliden der zee gevraagd. Dit nu zoo zijnde, kunnen wy het verzet van den heer S. niet billijken, ware 't maar alleen, omdat op deze wijze jaarlijks honder den kilo's tabak benuttigd worden, die anders worden weggeworpen. En daar niemand van hen, die nu zijne sigarenpuntjes bewaart en van tijd tot tijd opzendt, zich op zijne „liefdadigheid" zal laten voorstaan, is er, dunkt ons, geen enkele reden om er Droogstoppel by te halen. De Amsterdamsche Briefschryver der Pro vinciale Drentsche en Asser Courant zegt o. m. Er bestaat in Amsterdam, en vooral by de Amsterdamsche bladen, op het oogenblik een verheuging des harten, die haar oorsprong vindt in de aanstaande annexatie van Nieuwe r-A m 8 t e 1. Nu het te verwachten is, dat do Eerste Kamer het besluit van de Tweede Kamer niet ongedaan zal maken, juichen zy er in, dat op al die koppige forensen de woorden van Paulus worden toegepast: „Dwingt ze om in te gaan." De Amsterdam sche bladen gelooven stellig en zeker, dat do Amsterdamsche fiscus de 24,000 geannexeerde Nieuwer Amstelaren zóó lieflyk zal omhelzen, dat er voor hen heelwat minder te betalen zal zyn. Dat is nu iets, dat we niet kunnen toe geven, want wil de gemeente werkeiyk Nieuwer-Amstel doen aansluiten aan de be staande toestanden in Amsterdam, dan zullen er enorme uitgaven moeten gedaan worden voor verlichting en brandweer - waartoe o. a. de uitbreiding der Vechtwaterleiding behoort voor lager en middelbaar onderwijs, voor den reinigingsdienst en vooral voor de politie, die millioenen kunnen vorderen. Dat de huis eigenaars, die nu straatgeld moeten betalen; de huurders, die meer dan het dubbele by den gemeentelijken fiscus moeten offerende slagers, bakkers-, kruideniers en andere nering doenden, die alleen in Amsterdam geld ver teerden, maar daar niets verdienden, en de velen, die in Nieuwer-Amstel van hun renten leven en zich aldaar vestigden, omdat zy wilden genieten van de voordeelen van een groote stad by een landelijke omgeving, thans zullen verlangen, nu zy daarvoor moeten be talen, al de zegeningen, die een Amsterdamsch burger geniet, spreekt vanzelf. Reeds nu is er sprake van het oprichten van eene groote vereeniging, welke „Nieuwer- Amstel en Amsterdam" zal heeten en welker taak het zal zyn voor de stoffelyke belangen van het geannexeerde gedeelte op te komen. 't Valt wel te betreuren, dat de Tweede Kamer ook heeft goedgekeurd dat de gemeen teraad niet wordt ontbonden. "Wel belooft de Memorie van Toelichting op de Kieswet, dat Amsterdam in negen afdeelingen zal worden verdeeld en dat dan elke afdeeling vyf Raads leden zal aanwyzen, ma3r de invoering dier wet is nog meters van onzen elleboog ver- wydord, zoodat het nog wel eenige jaren zal duren, aleer een vertegenwoordiger van de afdeeling Nieuwer-Amstel in den gemeenteraad zal zitting nemen. Het geannexeerde gedeelte heeft dus geen vertegenwoordiger in den Raad. In het Maartnummer van De Gids komt een artikel voor, dat tot titel draagt: Kin deren en Scholen. Hot volgende daar uit opgeteekende veronderstellen we belang- ryk genoeg, om onder de aandacht der lezers van het Persoverzicht te worden gebracht: Wil de school beantwoorden aan haar doel van te leeren denken, dan zal de Staat slechts die personen tot ondorwyzer aan moeten stellen (lees: moeten aanstellen), van wie te voorzien is, dat zy de wetenschap verstaan van een kind een denkend wezen te maken. En de Staat is niet altyd even kieskeurig in het kiezen van zyn opvoeders der jeugd. Nog altyd wordt niet ingezi'n, dat onderwys een wetenschap is, die niet be studeerd kan worden door den eerste den beste. Werd het iDgezien, dan zou het onder wys niet gecontroleerd worden door school- commissiën, wier leden gewoonlyk in een werkkring zyn, die met onderwys en onder wyszaken niet in het minste verband staan. Zulk een contrdle beteekent natuurlyk weinig, omdat zy niet in staat is na te gaan de techDiek of het paedagogischo inzicht. Een staatscontróle moest uitgeoefend worden door vakmenschen, aan wie ter wille van den frisschen, onbeneveldon blik, een paar niet vakmenschen konden toegevoegd worden, in tegenstelling met den tegenwooraigen toe stand, die het toezicht op het onderwys hoofdzakelijk aan leeken opdraagt. Zulk een leekencootröle is juist nu te betreuren, omdat de opleiding tot onderwyzer en de akten van bevoegdheid niet waarborgen, dat wie door den Staat bevoegd is verklaard onderwys te geven, daartoe ook werkeiyk geschikt is. Wat is het geval? Kweek-, normaal en vormscholen nomen den jongen of het meisje reeds op veertienjarlgen leeftyd op, een leef tyd dus, waarop van iets als roeping nog maar zeer zelden sprake kan zyn. En onder wys is iets, dat men met lust en y ver geven moet, waar overtuiging moet opwegen tegen teleurstelling, waar men in zichzelf kracht moet zoeken, om geen concessies te doen aan mode en popularitoit (vooral dit laatste wordt, helaas, nog maar al te veel gedaan). Omdat echter kinderen van veertien j*ar overal en zeer gemakkelyk de gelegenheid vinden, om opgeleid te worden als onderwyzer en onder wyzeres, spreekt het natuurlyk vanzelf, dat 't onderwys in de eerste plaits door de ouders beschouwd wordt als iets,, dat men wel leeren kan, als een baantj9, waarmee men geld ver dienen kan, wanneer men het maar geleerd heeft. Zóó algemeen i3 nog het denkbeeld onder ouders en voogden verspreid, dat onder wijzen iets is, dat een ieder leeren kan, dat wie op ander gebied mislukt of ongeschikt biykt, eenvoudig schoolmeester of school juffrouw wordt. Wie byv. afgekeurd wordt voor postery of telegraphie wordt onderwyzer of onderwyzeres; w,e mislukt voor apotheker of apothekersbediende moot maar onderwyzeres of ond rwyzer worden. Het onderwys wordt beschouwd als de groote ruif, waaruit de meeste paarden eten kunnen. Daarby staat men toe, dat achttienjarigen in de school zelfstandig optreden, daarby wordt er geëxamineerd op een wfiz2*, die alweer byna uitsluitend naar gelee dh id en veelwetery vraagt. Een geslaagde voo' dat examen kan wel alleen het product zyn van drillen en dressuur. En toch, een onderwyzer kan niet te ontwikkeld zyn, vooral, als hy zal komen te staan tegenover zesjarige kin deren, omdat hier het werk, dat door de natuur tot nu toe gedaan was, kunstmatig voortgezet moet worden. H-t zielaleven moet by bet zesjarige kind gewekt, blootgelegd wordenom dat goed te doen, mo t men denken, philosoof, phy.sioloog znn. Ni t do kindervriend zonder meer is de poede onder wyzer; indien hy geen paedagoog is, zd hu voor de school toch onbruikbaar zyn. Het eerste onde-wyzers-tx <men k^n natuuriyk onrnogeiyk uitmaken of de examinandus ge schikt is voor onderwyzer.1 Dat eerste examen echter kan wel uitmaken of de examinandus beschaafd en ontwikkeld is; de onbeschaafden, de bekrompenen van blik moesten onvoorwaardeiyk afgewezen worden en zy glippen door ae groote mazen van het net. (De schryfster wil hier natuurlyk zeggen, dat tóch onbeschaafden en bekrom penen de akte verkrijgen.) Dit zou kunnen bewezen worden door de onvoldoende resul taten van het volksonderwijs (ofschoon hierop andere invloeden werken), dit wordt ook stellig bewezen door sommige uitingen der onderwyzers zeiven, in hun bladen en in hunne vergaderingen te lezen en te booren. Er is eene party by de onderwijzers, die overal zeer luide de afschatfi g der hoofden predikt. Nu is het mogeiyk en waarschy Ijjk, dat sommigen der hoofden hun pliciit met of slecht doen. Doch te verlangen, dat er in de school geen centraal gezag zy, geen alles overziend oog, is een eisch, die alleen voort kan komen uit domheid. Al zyn de matrozen en de stuurlui nog zoo gjed: op het schip behoort een kapitein; al zyn de redacteuren van een courant nog zoo bekwaam, aan een blad behoort één, die het geheel overziet; aan een school behoort een hoofd, dat waakt voor de belangen van het geheel. De schryfster gaat vervolgens afdingen op het tweede examen, dat moet worden afgelegd, n.l. dat voor hoofdonderwijzer of hoofdonder- wyzere8. De hoofdgrieve van haar is, dat bot tweede examen niet nagaat, of de onderwyzer nagedacht heeft over zyn werkkring, of by zich er rekenschap van heeft gegeven, dat hy voor kinderen komt te staan, dat hy niet lessen in taal, in rekenen, in geschiedenis zal hebben te geven, maar onderwys, waarvan de onderdeelen elkaar zullen moeten steunen, wil hot kind zich werkelijk kundigheden eigen maken. Ook vindt zy het verkeerd, dat een achttienjarige al onderwyzer is en zijn (of haar) geheele leven 1©3 kan biyven geven, ook al heeft hy (of zy) geen aanleg voor het vak, voor hem al door het eerste examen toe- gankelyk. De achttienjarige moest, de eerste twee jaren byv. na zyn eerste exameD, nog niet geheel zelfstandig mogen werken. Als een meisje van achttien jaar huwt, dan viüdt men dion leeftyd nog wel wat jong; als een jong- mensch van achttien jaar trouwt, dan vindt men dat zeker erg dwaas. Is het dan niet on natuurlyk bet achttienjarig meisje en den achttienjarigen jongen man bevoegd te ver klaren met kinderen om te gaan? Daarom moeten die acotlienjarigen in de klasse iemand naast zich hebben, een ouderen collega byv. Oude schooljuff. ouwen wil de schryfster ook uit de school verwyderen. De oude school juffrouw weet niet meer wat een kind is;zy kent slechts een schoolkind. De school kan er niet mee gebaat zyn oude vrouwen, oude ongetrouwde vrouwen voor de klasse te hebben. Niet zonder oorzaak heb ik dat óéne woord gespatiëerd. Oude, dorre vrouwen, die niet meer meevoelen kunnen wat jong en krachtig is, kunnen geen opvoedsters m9er zyn. Wat verder in bet artikel wordt besproken, zegt de Provinciale Groninger Courantlaten wy onaangeroerd. Wy willen alleen een paar opmerkingen ten slotte geven. De schryfster stelt hooge eischen aan den onderwyzer en de onderwyzeres. Wie voor zesjarige kinderen staat, moet denker, pLilosoof en physioloog zyn; een kindervriend i3 niet genoeg, maar een paedagoog moet er voor de klasse staan onbeschaafden en bekrompenen van geest moeteo onvoorwaardelijk worden afgewezen; zy wil dat de onderwyzers op een andere manier zullen worden geëxamineerd en meent, dat die examens zwaarder 2uilen zyn dan de tegenwoordige. Vraagt zy ook te veel? Wy gelooven het niet. Maar als men zulke per sonen verlangt, moet men niet met trakte- rnentjes van f 400 en f700 aankomen; die menschen verdienen minstens even hooge traktementen, zoo niet hooger te hebben dan do hoeren van de boogere burgerscholen. Er wordt van hen immers veel meer gevraagd, en waarom hen dan minder bezoldigd? Biyven echter de traktementen zooals nu, dan zulle» er nog vele Gidsartikelen kunnen worden ge schreven, maar de ideaal onderwyzers zullen niet komen. Hoe het komt, dat hier te lande de boeven zoo gevat zyn, datzy veelal niet gevat worden? De hoer Rethaan Macaré, officier van justitie te Haarlem, leert het ons in zyn advies, over de doodstraf in De Avondpost uitgebracht. Hy noemt daarvoor deze vier oorzaken lo. de algeraoene vooruitgang in ontwikke ling; ook de misdadigers zyn meer ontwikkeld dan vroeger en maken gebruik van de hun dageiyks geboden gelegenheid om te lezen en te booren, hoe ze het moeten aanleggen, om ontdekking te voorkomen en om do sporen onkenbaar te maken, die de politie zou moeten volgen, om hen te achterhalen. 2o. de groote verbetering, die de verkeers middelen hebben ondergaan; telegraaf, spoor weg en rywiel staan ook ten dienste van misdadigers, stellen hen in staat, het voor hun oogmerk meest geschikte tydstip te kiezen en onbemerkt te komon en te vpf dwynen; 3o. de uiterst gebrekkige, allen samenhang missende inrichting onzer tweeslachtige politie, wier organisatie nog steeds voor een goed deel gebouwd is op plaatseiyke autonomie, alsof we nog leefden in de dagen, toen het eene zeldzaamheid was, dat de poorter van de eene stad zich naar de andere begaf; 4o. 1 a s t not least onze zeer gebrekkige wyze van nasporing van gepleegde feiten. Te dien aanzien heeft onze wetgever de belangen der maatscbappy te dikwyis opge offerd aan de overdreven, meest hersenschim mige vrees, dat de rechten van het individu zouden kunnen verkort worden; terwyl het feit, dat de wet de leiding der instructie in handen geeft aan zich telkens afwisselende, zeer dikwyis voor d i e taak niet berekende en daarvoor nimmer verantwoordelijke per sonen, veel zakeu doet schipbreuk lyden, waarin de waarheid in het helderste licht zou getreden zyn, indien ze onderzocht waren door daarvoor geschikte en doortastende amb tenaren, ten volle verantwoordeiyk, zoowel voor het gebruik als voor het misbruik, dat zy van de hun toevertrouwde macht mochten misbruik maken. Zooals dat meer gebourt tegen de lento, zoo zegt de Arnhemsche. Courantis in militaire kringen eene zekere span ning merkbaar naar aanleiding van de „on- dits" over promotie by de landmacht. Wy, die er buiten staan, kunnen uiteraard sisciits matig belang stellen in al die onzekere geruchten, ofschoon wy hot aan den anderen kant verklaarbaar vinden, dat in de armóo, speciaal in het corps officieren, elk berichtje, dat melding maakt van het pensionneeren van dezen of genen kapitein, boofdolficier of generaal, met eernge gretigheid version den en tot grondslag voor verdere kansbe rekeningen benut wordt. Gewoonlyk intusschen loopen die, aan bet legerbestuur toegedichte, Slot.) „Natuurlyk ben ik gereed Marie te nemen al3 het niet anders kan, maar we zullen dan geen van beiden heel gelukkig zyn," zeide Harmsen. rM.rie is een knap, flink meisje," zeide vrouw L. „fat kan wel zyn, maar nu eerst weet ik wat ware liefde is." Ja, en als ge haar toch trouwt, dan zyt ge'* T>eiden ong lukkig, en dat niet alleen, fn>ar Anna ook nog. Weet ge wel zoker, dat ze van u houdt?" iJa zeker, heel zeker, vrouw L." „Het is toch eigeniyk heel leeiyk van Anna, zoo achter d6n rug „Maar lieve tyd, zy kan het niet helpen en dan, ik wil myn woord niet breken en Marie nemen." „Wij had dat gedacht, toen wy zoo bly met den landauer waren?" zei Frits. Gedurende eenige minuten heerschte er een diep stilzwegen; de petroleumlamp wierp haar mat licht op drie eerlyke, bezorgde ge zichten. n 't 18 erS genoeg," zei vrouw L. eindelyk, „maar t is het noodlot; er is niets aan te veranderen. Marie moet het nu maar zoo spoedig mogelyfc weten. Ik neem de taak op my om haar alles te zeggen." „Dat komt van dat eeuwige koken en braden 1" zeide Frits voor den tweeden keer en keek den jongen man vol medeiydnn aan. Da zaak liep beter af dan men had durven donken. Marie had Anna in haar kamer hooren schreien, was naar haar toegegaan, Anna was haar om den hals gevallen en Marie had onmiddellyk den stand van zaken be grepen. Marie was wit als kryt geworden, doch ze deed zich geweld aan om bedaard te blyven. „Hier is zyn ring," zeide zy koel. „Ge zyt immers niet boos, Marie?" vroeg Anna, de hand van Marie in de hare nemend. „Boos? Neen, niemand kan er iets aan doen Maar toch, ik ben de oudste en had het eerste moeten trouwen 1" Ach ja, dat wist Anna ook wel! „Kom, ik moet de paling gaan bakken, de politie-beambten komen dadelyk en die mogen we niet laten wachten. Daar is de riDg," zei Marie. Anna nam hem werktuiplyk aan; op het zelfde oogenblik kwam haar moeder. Deze begreep alles en terwyl Marie naar de keuken ging, bracht zy Anna naar Harmsen. „Hier, Harmsen," zeide zy, „geef nu zelf don ring aan Anüa, beschouw haar als uw aanstaande vrouw, maar laat er, bid ik u, niet veel van blyken. Ik wil hier in huis geen gezoen en gekus hebben, dat zou voor Marie onpleizierig zyn." „Ik behoef in het geheel niet hier te komen, vrouw L.," zeide de timmerman. Als ik Anna naar den modewinkel mag brengen en haar van daar weer halen, dan ben ik al heel tevreden." „Uit voorstel vond algemeen fcyval, en Anna kreeg dadelyk verlof m«t haar beminde te gaar. wandelen; dan konden zy zich te zau eri onderhouden en over alles praten. Zy gingen dan ook, doch wisselden slechts weir ige woorden met elkaar. Toen de timmerman weer met Anna voor de deur van de her berg was gekomen, drukte by een kus op haar mondze liet het toe, nu was het immers niet oneerlyk meer? Alleen wilde zy het voor de gasten baars vaders verborgen houden, dat er in den staat van zaken zulk een verandering was gekomeö. Doch eeD der politie-beambten had den kus gezien, en deelde juist alles aan zyn vrienden mee; toen Marie met de gebakken paling bin nenkwam, zagen de politie-beambten haar glimlachend aan. „Wel, juffrouw Marie, waar 1b uw ring gebleven?" vroeg de een, „De ballon neemt een verkeerde richting," riep een ander. „De bruidegom heeft zich zoker in het nommer vergist," meende een derde. „Het is in het gebeel Diet zooals het behoort, zulke opmerkingen te maken," zeide een der politie-beambten, die een zeer aan genaam, verstandig uiteriyk had. Marie had op dit alles geen antwoord ge geven; nu viel haar oog voor het eerst op den jongen politie beambte, en kon zy niet Dalaten in zichzelve de opmerking te maken, dat hy een zeer knap jongmensch was. Verontwaardigd en verdrietig keerde zy naar de keuken terug, ging op heftige wyze aan l het schoon maken van potten en pannen, en kwam doodmoe in de slaapkamer, welke zy met ba tr zuster deelde. Anna had zich reeds in de kamer begeveD, zat op den rand van het bed en vergoot bittere tranen; eigeniyk schaamde zy zich dat ze zoo gelukkig was teD koste van het geluk harer zuster. Eindelyk, door vermoeid heid overmaud, begaf zy zich te bed, en toen Marie de kamer binnenkwam, lag zy met een glans van geluk op het gelaat in diepen slaap. Zy deed eenige schreden nader, be schouwde het gelaat harer zuster en half vervuld met het smarteiyk gevoel, dat ètl haar geluk haar opeens was ontroofd, begreep zy toch dat by den riDg, dien zy nu aan den vinger van haar zuster zag schitteren, ook de andere huweiykscadeaux behoorden; zy opende een schuiflade, nam er het linnen voor beadelakens, een paar kleerborstels, zes messen en vorkeD, een gouden broche uit en zette de koffiekan met kopjes als een lyst om al de geschenken heen. Toou trad zy weier aan Aüna's bed, beschouwde nogmaals het gelukkig gelaat en vroeg zichzelve af, of zy op den avond van haar verloving er wel zoo gelukkig uit had gezien als Anna, of de opoffering werkeiyk wel zoo groot was als ze haar toescheen. Kon het ook een opwelling van jaloezie geweest zyD, dia haar zoo deed haasten de geschenken op de com mode te rangschikken? Reeds was zy op het punt alles weer in te pakken, toen zy, door vermoeidheid over weldigd, zich ook te bed begaf en weldra insliep. Toen Anna den volgenden morgen wakker werd, zag zy al de geschenken op de commode staan. Zy begreep wat dat be duidde en opnieuw deed zy zichzelve ver- wyten, haar zuster van het geluk beroofd te hebben, dat nu misschien onrechtvaardig haar deel zou worden. Marie was reeds in de keuken, toen Anna, die het niet waagde haar zuster onder de oogen te treden, naar bet mode magazyn vertrok. Het was voor M-irie, die zonder ophouden de medoiydende uitdrukkingen der dienstboden moest aan- booren, een verschrikkelyke dag; zelfs de brievenbesteller en de vrachtryders schenen van het gebeurde kennis te dragen. Frits werd er boos over en vrouw L. niet minder. „Weet ge wat het beste is?" zeide zy tot baar man „Eenigen tyd geleden is Marie by den boer, die ons van melk, boter en eieren voorziet, te logeeren gevraagd; laten wy vaDdaag met hem spreken, de boerin zal wel een weinig verwonderd zyn, maar haar goed is gauw gepakt en zy zal dan rust hebben en niet meer met die stekelachtige gezegden vervolgd worden." „Ja, en dan kon Harmsen 's avonds weer hier komon," zeide Frits. Juist toen de wagen wegreed, stond d jonge politie-beambte aan de deur en groette h«-t meisje heel beleefd, op ecbt militaire wyze. Dat deod Marie goed, óm vergoedde eenigszins den smaad, haar a •"'•v^r'aanwant deze gedwongen vlucht uit het uuderlyk huis had haar opnieuw al het onrechL, haar aan* gedaan, voor den geest gevoerd. Des avonds kwam Harmsen; hy toonde een man van karakter te zyD, door on mid dellyk te verklaren, dat het 't beste zot

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1896 | | pagina 5