Kr 11061.
Maaiidao; IC Maart.
A°. 1896
(Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feviilleton.
DE SCHOOLZUSTER.
LEIDSCH
DAGBLAD
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden.I f 1.10.
Franco per post1.40.
Afëonderlyke Nommers0.05.
PRIJS DER ADVERTENTTËN:
Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17£. Grooter#
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Tweede Blad.
In do Haagsche Courant lezen w\):
Een oud-scheepsgezagvoerder, de heer H.
G. Stuur, te Utrecht, komt op tegen de
,6 igarenpuntj es-liefdadigheid"
ten behoeve van de oude zeelui der „Prins-
Hendrik-Stichting". Hy noemt dit „een
akelig soort van liefdadigheid" en vraagt, of er
niet een scheepsroader of zoon daarvan in ons
land is, die door die oude zeelieden, die in
den goeden tijd zijne schepen over zee brach
ten, zooveel geld verdiend heeft, dat het hem
een zeer geringe opoffering zou kosten, hen
allen van goede tabak te voorzien en in ge
noegzame hoeveelheid. De fijne tabak der
„Droogstoppels-liefdadigheid" wekt bij den
heer S. „zeer bittere gewaarwordingen" op.
De meening, dat er wel menschen zijn, in
staat en zedelijk verplicht om dat voortdurende
bedelen voor de stichting te Egmond over
bodig te maken, zal wel vrij algemeen ge
deeld worden. Maar 't ligt er nu eenmaal toe
dat dezen zich blijkbaar aan dien zedelijken
plicht onttrekken; want er wordt telkens
voor de invaliden der zee gevraagd.
Dit nu zoo zijnde, kunnen wy het verzet van
den heer S. niet billijken, ware 't maar
alleen, omdat op deze wijze jaarlijks honder
den kilo's tabak benuttigd worden, die anders
worden weggeworpen.
En daar niemand van hen, die nu zijne
sigarenpuntjes bewaart en van tijd tot tijd
opzendt, zich op zijne „liefdadigheid" zal laten
voorstaan, is er, dunkt ons, geen enkele reden
om er Droogstoppel by te halen.
De Amsterdamsche Briefschryver der Pro
vinciale Drentsche en Asser Courant zegt o. m.
Er bestaat in Amsterdam, en vooral by de
Amsterdamsche bladen, op het oogenblik een
verheuging des harten, die haar oorsprong
vindt in de aanstaande annexatie van
Nieuwe r-A m 8 t e 1. Nu het te verwachten
is, dat do Eerste Kamer het besluit van de
Tweede Kamer niet ongedaan zal maken,
juichen zy er in, dat op al die koppige forensen
de woorden van Paulus worden toegepast:
„Dwingt ze om in te gaan." De Amsterdam
sche bladen gelooven stellig en zeker, dat do
Amsterdamsche fiscus de 24,000 geannexeerde
Nieuwer Amstelaren zóó lieflyk zal omhelzen,
dat er voor hen heelwat minder te betalen
zal zyn.
Dat is nu iets, dat we niet kunnen toe
geven, want wil de gemeente werkeiyk
Nieuwer-Amstel doen aansluiten aan de be
staande toestanden in Amsterdam, dan zullen
er enorme uitgaven moeten gedaan worden
voor verlichting en brandweer - waartoe o. a.
de uitbreiding der Vechtwaterleiding behoort
voor lager en middelbaar onderwijs, voor den
reinigingsdienst en vooral voor de politie, die
millioenen kunnen vorderen. Dat de huis
eigenaars, die nu straatgeld moeten betalen;
de huurders, die meer dan het dubbele by
den gemeentelijken fiscus moeten offerende
slagers, bakkers-, kruideniers en andere nering
doenden, die alleen in Amsterdam geld ver
teerden, maar daar niets verdienden, en de
velen, die in Nieuwer-Amstel van hun renten
leven en zich aldaar vestigden, omdat zy
wilden genieten van de voordeelen van een
groote stad by een landelijke omgeving, thans
zullen verlangen, nu zy daarvoor moeten be
talen, al de zegeningen, die een Amsterdamsch
burger geniet, spreekt vanzelf.
Reeds nu is er sprake van het oprichten
van eene groote vereeniging, welke „Nieuwer-
Amstel en Amsterdam" zal heeten en welker
taak het zal zyn voor de stoffelyke belangen
van het geannexeerde gedeelte op te komen.
't Valt wel te betreuren, dat de Tweede
Kamer ook heeft goedgekeurd dat de gemeen
teraad niet wordt ontbonden. "Wel belooft de
Memorie van Toelichting op de Kieswet, dat
Amsterdam in negen afdeelingen zal worden
verdeeld en dat dan elke afdeeling vyf Raads
leden zal aanwyzen, ma3r de invoering dier
wet is nog meters van onzen elleboog ver-
wydord, zoodat het nog wel eenige jaren zal
duren, aleer een vertegenwoordiger van de
afdeeling Nieuwer-Amstel in den gemeenteraad
zal zitting nemen. Het geannexeerde gedeelte
heeft dus geen vertegenwoordiger in den Raad.
In het Maartnummer van De Gids komt
een artikel voor, dat tot titel draagt: Kin
deren en Scholen. Hot volgende daar
uit opgeteekende veronderstellen we belang-
ryk genoeg, om onder de aandacht der lezers
van het Persoverzicht te worden gebracht:
Wil de school beantwoorden aan haar doel
van te leeren denken, dan zal de Staat
slechts die personen tot ondorwyzer aan
moeten stellen (lees: moeten aanstellen), van
wie te voorzien is, dat zy de wetenschap
verstaan van een kind een denkend wezen
te maken. En de Staat is niet altyd even
kieskeurig in het kiezen van zyn opvoeders
der jeugd. Nog altyd wordt niet ingezi'n, dat
onderwys een wetenschap is, die niet be
studeerd kan worden door den eerste den
beste. Werd het iDgezien, dan zou het onder
wys niet gecontroleerd worden door school-
commissiën, wier leden gewoonlyk in een
werkkring zyn, die met onderwys en onder
wyszaken niet in het minste verband staan.
Zulk een contrdle beteekent natuurlyk weinig,
omdat zy niet in staat is na te gaan de
techDiek of het paedagogischo inzicht. Een
staatscontróle moest uitgeoefend worden door
vakmenschen, aan wie ter wille van den
frisschen, onbeneveldon blik, een paar niet
vakmenschen konden toegevoegd worden, in
tegenstelling met den tegenwooraigen toe
stand, die het toezicht op het onderwys
hoofdzakelijk aan leeken opdraagt. Zulk een
leekencootröle is juist nu te betreuren, omdat
de opleiding tot onderwyzer en de akten van
bevoegdheid niet waarborgen, dat wie door
den Staat bevoegd is verklaard onderwys te
geven, daartoe ook werkeiyk geschikt is.
Wat is het geval? Kweek-, normaal en
vormscholen nomen den jongen of het meisje
reeds op veertienjarlgen leeftyd op, een leef
tyd dus, waarop van iets als roeping nog
maar zeer zelden sprake kan zyn. En onder
wys is iets, dat men met lust en y ver geven
moet, waar overtuiging moet opwegen tegen
teleurstelling, waar men in zichzelf kracht
moet zoeken, om geen concessies te doen aan
mode en popularitoit (vooral dit laatste wordt,
helaas, nog maar al te veel gedaan). Omdat
echter kinderen van veertien j*ar overal en
zeer gemakkelyk de gelegenheid vinden, om
opgeleid te worden als onderwyzer en onder
wyzeres, spreekt het natuurlyk vanzelf, dat
't onderwys in de eerste plaits door de ouders
beschouwd wordt als iets,, dat men wel leeren
kan, als een baantj9, waarmee men geld ver
dienen kan, wanneer men het maar geleerd
heeft. Zóó algemeen i3 nog het denkbeeld
onder ouders en voogden verspreid, dat onder
wijzen iets is, dat een ieder leeren kan, dat
wie op ander gebied mislukt of ongeschikt
biykt, eenvoudig schoolmeester of school
juffrouw wordt. Wie byv. afgekeurd wordt
voor postery of telegraphie wordt onderwyzer
of onderwyzeres; w,e mislukt voor apotheker
of apothekersbediende moot maar onderwyzeres
of ond rwyzer worden. Het onderwys wordt
beschouwd als de groote ruif, waaruit de
meeste paarden eten kunnen.
Daarby staat men toe, dat achttienjarigen
in de school zelfstandig optreden, daarby
wordt er geëxamineerd op een wfiz2*, die
alweer byna uitsluitend naar gelee dh id en
veelwetery vraagt. Een geslaagde voo' dat
examen kan wel alleen het product zyn van
drillen en dressuur. En toch, een onderwyzer
kan niet te ontwikkeld zyn, vooral, als hy
zal komen te staan tegenover zesjarige kin
deren, omdat hier het werk, dat door de
natuur tot nu toe gedaan was, kunstmatig
voortgezet moet worden. H-t zielaleven moet
by bet zesjarige kind gewekt, blootgelegd
wordenom dat goed te doen, mo t men
denken, philosoof, phy.sioloog znn. Ni t do
kindervriend zonder meer is de poede onder
wyzer; indien hy geen paedagoog is, zd hu
voor de school toch onbruikbaar zyn. Het
eerste onde-wyzers-tx <men k^n natuuriyk
onrnogeiyk uitmaken of de examinandus ge
schikt is voor onderwyzer.1
Dat eerste examen echter kan wel uitmaken
of de examinandus beschaafd en ontwikkeld
is; de onbeschaafden, de bekrompenen van
blik moesten onvoorwaardeiyk afgewezen
worden en zy glippen door ae groote mazen
van het net. (De schryfster wil hier natuurlyk
zeggen, dat tóch onbeschaafden en bekrom
penen de akte verkrijgen.) Dit zou kunnen
bewezen worden door de onvoldoende resul
taten van het volksonderwijs (ofschoon
hierop andere invloeden werken), dit wordt
ook stellig bewezen door sommige uitingen
der onderwyzers zeiven, in hun bladen en in
hunne vergaderingen te lezen en te booren.
Er is eene party by de onderwijzers, die
overal zeer luide de afschatfi g der hoofden
predikt. Nu is het mogeiyk en waarschy Ijjk,
dat sommigen der hoofden hun pliciit met
of slecht doen. Doch te verlangen, dat er in
de school geen centraal gezag zy, geen alles
overziend oog, is een eisch, die alleen voort
kan komen uit domheid. Al zyn de matrozen
en de stuurlui nog zoo gjed: op het schip
behoort een kapitein; al zyn de redacteuren
van een courant nog zoo bekwaam, aan een
blad behoort één, die het geheel overziet;
aan een school behoort een hoofd, dat waakt
voor de belangen van het geheel.
De schryfster gaat vervolgens afdingen op
het tweede examen, dat moet worden afgelegd,
n.l. dat voor hoofdonderwijzer of hoofdonder-
wyzere8. De hoofdgrieve van haar is, dat bot
tweede examen niet nagaat, of de onderwyzer
nagedacht heeft over zyn werkkring, of by
zich er rekenschap van heeft gegeven, dat
hy voor kinderen komt te staan, dat hy niet
lessen in taal, in rekenen, in geschiedenis
zal hebben te geven, maar onderwys, waarvan
de onderdeelen elkaar zullen moeten steunen,
wil hot kind zich werkelijk kundigheden eigen
maken. Ook vindt zy het verkeerd, dat een
achttienjarige al onderwyzer is en zijn (of
haar) geheele leven 1©3 kan biyven geven, ook
al heeft hy (of zy) geen aanleg voor het vak,
voor hem al door het eerste examen toe-
gankelyk.
De achttienjarige moest, de eerste twee
jaren byv. na zyn eerste exameD, nog niet
geheel zelfstandig mogen werken. Als een
meisje van achttien jaar huwt, dan viüdt men
dion leeftyd nog wel wat jong; als een jong-
mensch van achttien jaar trouwt, dan vindt
men dat zeker erg dwaas. Is het dan niet
on natuurlyk bet achttienjarig meisje en den
achttienjarigen jongen man bevoegd te ver
klaren met kinderen om te gaan? Daarom
moeten die acotlienjarigen in de klasse iemand
naast zich hebben, een ouderen collega byv.
Oude schooljuff. ouwen wil de schryfster ook
uit de school verwyderen. De oude school
juffrouw weet niet meer wat een kind is;zy
kent slechts een schoolkind. De school kan
er niet mee gebaat zyn oude vrouwen, oude
ongetrouwde vrouwen voor de klasse te
hebben. Niet zonder oorzaak heb ik dat óéne
woord gespatiëerd. Oude, dorre vrouwen, die
niet meer meevoelen kunnen wat jong en
krachtig is, kunnen geen opvoedsters m9er zyn.
Wat verder in bet artikel wordt besproken,
zegt de Provinciale Groninger Courantlaten
wy onaangeroerd. Wy willen alleen een paar
opmerkingen ten slotte geven. De schryfster
stelt hooge eischen aan den onderwyzer en
de onderwyzeres. Wie voor zesjarige kinderen
staat, moet denker, pLilosoof en physioloog
zyn; een kindervriend i3 niet genoeg, maar
een paedagoog moet er voor de klasse staan
onbeschaafden en bekrompenen van geest
moeteo onvoorwaardelijk worden afgewezen;
zy wil dat de onderwyzers op een andere
manier zullen worden geëxamineerd en meent,
dat die examens zwaarder 2uilen zyn dan de
tegenwoordige. Vraagt zy ook te veel? Wy
gelooven het niet. Maar als men zulke per
sonen verlangt, moet men niet met trakte-
rnentjes van f 400 en f700 aankomen; die
menschen verdienen minstens even hooge
traktementen, zoo niet hooger te hebben dan
do hoeren van de boogere burgerscholen. Er
wordt van hen immers veel meer gevraagd,
en waarom hen dan minder bezoldigd? Biyven
echter de traktementen zooals nu, dan zulle»
er nog vele Gidsartikelen kunnen worden ge
schreven, maar de ideaal onderwyzers zullen
niet komen.
Hoe het komt, dat hier te lande
de boeven zoo gevat zyn, datzy
veelal niet gevat worden?
De hoer Rethaan Macaré, officier van justitie
te Haarlem, leert het ons in zyn advies, over
de doodstraf in De Avondpost uitgebracht.
Hy noemt daarvoor deze vier oorzaken
lo. de algeraoene vooruitgang in ontwikke
ling; ook de misdadigers zyn meer ontwikkeld
dan vroeger en maken gebruik van de hun
dageiyks geboden gelegenheid om te lezen en
te booren, hoe ze het moeten aanleggen, om
ontdekking te voorkomen en om do sporen
onkenbaar te maken, die de politie zou moeten
volgen, om hen te achterhalen.
2o. de groote verbetering, die de verkeers
middelen hebben ondergaan; telegraaf, spoor
weg en rywiel staan ook ten dienste van
misdadigers, stellen hen in staat, het voor
hun oogmerk meest geschikte tydstip te
kiezen en onbemerkt te komon en te vpf
dwynen;
3o. de uiterst gebrekkige, allen samenhang
missende inrichting onzer tweeslachtige politie,
wier organisatie nog steeds voor een goed
deel gebouwd is op plaatseiyke autonomie,
alsof we nog leefden in de dagen, toen het
eene zeldzaamheid was, dat de poorter van
de eene stad zich naar de andere begaf;
4o. 1 a s t not least onze zeer gebrekkige
wyze van nasporing van gepleegde feiten.
Te dien aanzien heeft onze wetgever de
belangen der maatscbappy te dikwyis opge
offerd aan de overdreven, meest hersenschim
mige vrees, dat de rechten van het individu
zouden kunnen verkort worden; terwyl het
feit, dat de wet de leiding der instructie in
handen geeft aan zich telkens afwisselende,
zeer dikwyis voor d i e taak niet berekende
en daarvoor nimmer verantwoordelijke per
sonen, veel zakeu doet schipbreuk lyden,
waarin de waarheid in het helderste licht zou
getreden zyn, indien ze onderzocht waren
door daarvoor geschikte en doortastende amb
tenaren, ten volle verantwoordeiyk, zoowel
voor het gebruik als voor het misbruik, dat
zy van de hun toevertrouwde macht mochten
misbruik maken.
Zooals dat meer gebourt tegen de lento,
zoo zegt de Arnhemsche. Courantis in
militaire kringen eene zekere span
ning merkbaar naar aanleiding van de „on-
dits" over promotie by de landmacht.
Wy, die er buiten staan, kunnen uiteraard
sisciits matig belang stellen in al die onzekere
geruchten, ofschoon wy hot aan den anderen
kant verklaarbaar vinden, dat in de armóo,
speciaal in het corps officieren, elk berichtje,
dat melding maakt van het pensionneeren
van dezen of genen kapitein, boofdolficier of
generaal, met eernge gretigheid version
den en tot grondslag voor verdere kansbe
rekeningen benut wordt. Gewoonlyk intusschen
loopen die, aan bet legerbestuur toegedichte,
Slot.)
„Natuurlyk ben ik gereed Marie te nemen
al3 het niet anders kan, maar we zullen
dan geen van beiden heel gelukkig zyn,"
zeide Harmsen.
rM.rie is een knap, flink meisje," zeide
vrouw L.
„fat kan wel zyn, maar nu eerst weet ik
wat ware liefde is."
Ja, en als ge haar toch trouwt, dan zyt
ge'* T>eiden ong lukkig, en dat niet alleen,
fn>ar Anna ook nog. Weet ge wel zoker, dat
ze van u houdt?"
iJa zeker, heel zeker, vrouw L."
„Het is toch eigeniyk heel leeiyk van
Anna, zoo achter d6n rug
„Maar lieve tyd, zy kan het niet helpen
en dan, ik wil myn woord niet breken en
Marie nemen."
„Wij had dat gedacht, toen wy zoo bly
met den landauer waren?" zei Frits.
Gedurende eenige minuten heerschte er
een diep stilzwegen; de petroleumlamp wierp
haar mat licht op drie eerlyke, bezorgde ge
zichten.
n 't 18 erS genoeg," zei vrouw L. eindelyk,
„maar t is het noodlot; er is niets aan te
veranderen. Marie moet het nu maar zoo
spoedig mogelyfc weten. Ik neem de taak
op my om haar alles te zeggen."
„Dat komt van dat eeuwige koken en
braden 1" zeide Frits voor den tweeden keer
en keek den jongen man vol medeiydnn aan.
Da zaak liep beter af dan men had durven
donken. Marie had Anna in haar kamer hooren
schreien, was naar haar toegegaan, Anna
was haar om den hals gevallen en Marie
had onmiddellyk den stand van zaken be
grepen. Marie was wit als kryt geworden,
doch ze deed zich geweld aan om bedaard
te blyven.
„Hier is zyn ring," zeide zy koel.
„Ge zyt immers niet boos, Marie?" vroeg
Anna, de hand van Marie in de hare nemend.
„Boos? Neen, niemand kan er iets aan
doen Maar toch, ik ben de oudste en had
het eerste moeten trouwen 1" Ach ja, dat
wist Anna ook wel!
„Kom, ik moet de paling gaan bakken,
de politie-beambten komen dadelyk en die
mogen we niet laten wachten. Daar is de
riDg," zei Marie.
Anna nam hem werktuiplyk aan; op het
zelfde oogenblik kwam haar moeder. Deze
begreep alles en terwyl Marie naar de keuken
ging, bracht zy Anna naar Harmsen.
„Hier, Harmsen," zeide zy, „geef nu zelf
don ring aan Anüa, beschouw haar als uw
aanstaande vrouw, maar laat er, bid ik u,
niet veel van blyken. Ik wil hier in huis
geen gezoen en gekus hebben, dat zou voor
Marie onpleizierig zyn."
„Ik behoef in het geheel niet hier te komen,
vrouw L.," zeide de timmerman. Als ik
Anna naar den modewinkel mag brengen en
haar van daar weer halen, dan ben ik al
heel tevreden."
„Uit voorstel vond algemeen fcyval, en
Anna kreeg dadelyk verlof m«t haar beminde
te gaar. wandelen; dan konden zy zich te
zau eri onderhouden en over alles praten. Zy
gingen dan ook, doch wisselden slechts weir ige
woorden met elkaar. Toen de timmerman
weer met Anna voor de deur van de her
berg was gekomen, drukte by een kus op
haar mondze liet het toe, nu was het
immers niet oneerlyk meer? Alleen wilde zy
het voor de gasten baars vaders verborgen
houden, dat er in den staat van zaken zulk
een verandering was gekomeö. Doch eeD der
politie-beambten had den kus gezien, en
deelde juist alles aan zyn vrienden mee;
toen Marie met de gebakken paling bin
nenkwam, zagen de politie-beambten haar
glimlachend aan.
„Wel, juffrouw Marie, waar 1b uw ring
gebleven?" vroeg de een,
„De ballon neemt een verkeerde richting,"
riep een ander.
„De bruidegom heeft zich zoker in het
nommer vergist," meende een derde.
„Het is in het gebeel Diet zooals het
behoort, zulke opmerkingen te maken," zeide
een der politie-beambten, die een zeer aan
genaam, verstandig uiteriyk had.
Marie had op dit alles geen antwoord ge
geven; nu viel haar oog voor het eerst op
den jongen politie beambte, en kon zy niet
Dalaten in zichzelve de opmerking te maken,
dat hy een zeer knap jongmensch was.
Verontwaardigd en verdrietig keerde zy naar
de keuken terug, ging op heftige wyze aan
l het schoon maken van potten en pannen, en
kwam doodmoe in de slaapkamer, welke zy
met ba tr zuster deelde.
Anna had zich reeds in de kamer begeveD,
zat op den rand van het bed en vergoot
bittere tranen; eigeniyk schaamde zy zich
dat ze zoo gelukkig was teD koste van het
geluk harer zuster. Eindelyk, door vermoeid
heid overmaud, begaf zy zich te bed, en toen
Marie de kamer binnenkwam, lag zy met
een glans van geluk op het gelaat in diepen
slaap. Zy deed eenige schreden nader, be
schouwde het gelaat harer zuster en half
vervuld met het smarteiyk gevoel, dat ètl
haar geluk haar opeens was ontroofd, begreep
zy toch dat by den riDg, dien zy nu aan den
vinger van haar zuster zag schitteren, ook
de andere huweiykscadeaux behoorden; zy
opende een schuiflade, nam er het linnen
voor beadelakens, een paar kleerborstels,
zes messen en vorkeD, een gouden broche uit
en zette de koffiekan met kopjes als een lyst
om al de geschenken heen. Toou trad zy
weier aan Aüna's bed, beschouwde nogmaals
het gelukkig gelaat en vroeg zichzelve af,
of zy op den avond van haar verloving er
wel zoo gelukkig uit had gezien als Anna,
of de opoffering werkeiyk wel zoo groot was
als ze haar toescheen. Kon het ook een
opwelling van jaloezie geweest zyD, dia haar
zoo deed haasten de geschenken op de com
mode te rangschikken?
Reeds was zy op het punt alles weer in
te pakken, toen zy, door vermoeidheid over
weldigd, zich ook te bed begaf en weldra
insliep. Toen Anna den volgenden morgen
wakker werd, zag zy al de geschenken op
de commode staan. Zy begreep wat dat be
duidde en opnieuw deed zy zichzelve ver-
wyten, haar zuster van het geluk beroofd
te hebben, dat nu misschien onrechtvaardig
haar deel zou worden. Marie was reeds in
de keuken, toen Anna, die het niet waagde
haar zuster onder de oogen te treden, naar
bet mode magazyn vertrok. Het was voor
M-irie, die zonder ophouden de medoiydende
uitdrukkingen der dienstboden moest aan-
booren, een verschrikkelyke dag; zelfs de
brievenbesteller en de vrachtryders schenen
van het gebeurde kennis te dragen. Frits
werd er boos over en vrouw L. niet minder.
„Weet ge wat het beste is?" zeide zy tot
baar man „Eenigen tyd geleden is Marie by
den boer, die ons van melk, boter en eieren
voorziet, te logeeren gevraagd; laten wy
vaDdaag met hem spreken, de boerin zal wel
een weinig verwonderd zyn, maar haar goed
is gauw gepakt en zy zal dan rust hebben
en niet meer met die stekelachtige gezegden
vervolgd worden."
„Ja, en dan kon Harmsen 's avonds weer
hier komon," zeide Frits.
Juist toen de wagen wegreed, stond d
jonge politie-beambte aan de deur en groette
h«-t meisje heel beleefd, op ecbt militaire
wyze. Dat deod Marie goed, óm vergoedde
eenigszins den smaad, haar a •"'•v^r'aanwant
deze gedwongen vlucht uit het uuderlyk huis
had haar opnieuw al het onrechL, haar aan*
gedaan, voor den geest gevoerd.
Des avonds kwam Harmsen; hy toonde
een man van karakter te zyD, door on mid
dellyk te verklaren, dat het 't beste zot