N°. 11055
Maandag O Maart.
A". 1896
<§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van §on- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
Een kostbaar exemplaar.
LEIDSCH
DAG-BIAD.
PRIJS DEZER V OURAET:
Voor Leidon per 3 maanden. f 1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Hommers -0.05.
PRIJS DER AD VERTERITEN
Van 1-6 regels f 1.06.
letters naar plaatsruimte,
wordt f 0.06 berekend.
Iedere regel meer f 0.17J. Grootere
Voor het incasseoren bulten de stad
Het Kameroverzicht der Residentiebode ving
op den dag der behandeling van hetontwe;?
grensregeling Amsterdam, JTieuwer-
Amstel, enz. aldus aan:
„Alles heeft zyn lief en leed. Het is aan
genaam in een groote stad te wonen, maar
er zyn ook lasten aan verbonden. Hot is dus
een zeer verklaarbaar verschijnsel, dat er
menachen zyn, die trachten de lusten te ge
nieten, zonder de lasten te dragen. Er zijn
er dan ook altyd, die, wanneer de gelegen
heid openstaat, zich op de grens van de
groote stad vestigen, zoodat zy feitelijk in de
groote stad leven, maar de lasten der kleine
gemeente dragen.
Langzamerhand vestigt zich dan op de grens
der stad een kolonie van menschen, die een
stadsgedeelte vormen en zelfs al spoedig ste
delijke eischen beginnen te stellen. Zich be
roepende op hunne numerieke sterkte, begin
nen zy enkele leden in den Raad te vragen.
Dezen eischen natuurlijk de vervanging der
primitieve wegen door flinke straten met een
behoorlijke verlichting, enz. Zy dry ven daar
door de kosten in zulk een gemeente op,
zoodat de bewoners van het oorspronkeiyk
do"p te veel betalen, maar de burgers van
het stadsgedeelte natuuriyk veel goedkooper
dan by iniyving by de groote stad.
Het is zoo klaar als de dag, dat een der-
geiyke toestand op den duur onhoudbaar is.
Op den regel, dat alios zyn lief en leed heeft,
kan geen uitzondering worden gemaakt, zonder
de mindere lasten van den een te laden op
de schouders van een ander. De Regeering
tracht daarom terecht een einde aan dien
onhoudbaren toestand te Amsterdam, Utrecht
en Leiden te maken. Speciaal in de hoofdstad
is een wyziging dringend noodig.
Van de 30,000 inwoners van Nieuwer-
Amstel wonen er 24,000 Id het stadsgedeelte.
Het gemeentehuis is daarheen reeds over
gebracht en de 6000 overige inwoners zyn
op een vier uur afstand van het stadsgedeelte
gevestigd. Het verzet der „plattelanders," do
heeren Roessingh en De Kanter, is dan ook
vry onverklaarbaar. Zooals de heeren Rutgers
en Pynappel terecht opmerkten, zyn de be
woners van hst stadsgedeelte geen platte
landers en zouden zy voor het meerendeel
nooit in het hoofd hebben gekregen, naar
Nieuwer-Am8tel te gaan, indien zy zich in
de oude gemeente hadden moeten vestigen
en dus werkelyk plattelanders waren ge
worden. Neen, het zyn Amsterdammers door
beroep, geboorte, aanleg en neiging, en zy
zyn het alleen niet voor den fiscus.
De heeren De Kanter, Roessingh, Heems-
kek en Kuyper beroepen zich daartegen op
het verzet van oud Nieuwer-Amstel. Zy ver
geten daarby, dat het oude gedeelte ook
voorstanders der annexatie telt en de grens-
reg: ling er zeer zeker met geestdrift zou
worden begroet, indien de Regeering Nieuwer-
Amstel zou verplichten, een gymnasium, een
dienstdoende schuttery, enz. op te richten en
oud-Nieuwer-Amstel zich daaraan door af
stand van het stadsgedeelte zou kunnen ont
trekken. Om de oud-Nieuwer-Amstelaaistagen-
standers te doen biyven, heeft men dan ook
zeer eigenaardig de begrooting in twee af-
deelingen, A en B, moeten splitsen, waarvan
de eene de uitgaven bevatte, door het stads
gedeelte alleen te dragen, en de andere de
uitgaven, door beide gedeelten samen te
betalen.
De Kamer heeft dit ook aldus ingezien."
Na mededeeling van den uitslag der stem
ming over het ontwerp luidde het:
„De pogingen van hen, die volgens den
heer Rugers, „op hun knieën de voorbede
van den Heiligen Bond der platjes afbidden",
heeft dus niet gebaad en het meerendeel der
plattelandsleden heeft zeer juist ingezien, dat
de antipathie, die de hoofdstad in het alge
meen aan het platteland inboezemt, geen
reden mocht zyn, om aan Amsterdam te
onthouden, waarop het recht heeft en daar
door in werkelykheid de belangen van oud-
Yieuwer-Amstel te dienen.
Zonder uitwerking bleef ook de schilferende
redevoering van den heer Kuyper, die het
opnam voor de autonomie der gemeenten en
do souvereiniteit in eigen kring, maar voor
zyn denkbeelden ook by den heer M. Mackay
geen steun kon vinden.
De quae8tie der grensregelin
gen kan thans dan ook als beslecht
worden beschouwd. Leiden krygt
nu zeker het zoo begeerde deel
van Zoeterwoude, Leiderdorp en
Oegstgeest en oók Delft en Dordrecht
kunnen verzekerd zyn van te zyner tyd een
nieuwe grensregeling te bekomen.
In den vervolge zullen nog slechts bezwaren
gelden, zooals door den heer 't Hooft werd
ingebracht, tegen de grensregeling van Sloten,
dat Amsterdam eenige eischen stelt, en liefst
miet de uitkeering van het in 1885 gefixeerde
4/5 van de hoofdsom van het personeel door
het Ryk aan de gemeonto Sloten, met een
evenredig deel ten behoeve van Amsterdam
zou zien verminderen.
Een geiyk bezwaar- werd by de grens
regeling tusschen Ut-ocht, De Bilt, Jutfaas
en Oudenryn te berde gebracht door den
heer De Beaufort (Wyk), die nog een stap
verder ging en by amendement voorstelde,
om in de uitkeering van het Ryk aan die
gemeenten geen wyziging te brengen. Door
den heer Yeegens werd dit amendement aan
gegrepen, om al weer te klagen over het
uitblyven van de nieuwe regeling der ge-
meentefinancién. Deze hulp schaadde intusschen
meer dan zy baatte."
De schrijver der Residentiebrieven in De
(anti-rev.) Nederlander maakt naar aanleiding
van het debat, de vorige week in de Tweede
Kamer over de nieuwe regeling van de
Peisoneele Belasting gevoerd, de volgende
opmerking:
Evenals by vele vorige gelegenheden werd
ook nu weder druk gesproken over den
„kleinen man", waarby ditmaal ook kwam
de „kleine vrouw", tot welke categorie toch
wel in het algemeen de dienstmeisjes
zullen mogen worden gerekerd.
Al wat men nu doen kan om het materiëel
en zedeiyk welzyn van die beide „kleinen"
te bevorderen, zal zeker door alle wèlgezinden
worden ondersteund. Doch *t mag wel eens
gevraagd worden, of inderdaad alles, wat men
zegt in hun belang te ondernemen, ook
wezeniyk tot hun voordeel strekt.
't Is wel is waar eenigszins afgezaagd, maar
toch mag het nog wel eens gezegd worden:
van dezelfde zyde, van welke men zoozeer
aandringt om aan den „kleinen" man straks
ook aan de „kleine" vrouw steeds meer
en meer rechten op staatkundig gebied te
verleenen (op elk ander gebied heerscht het
recht voor allen), dryft men ook steeds meer
en meer er toe om die kleinen van elke ver
plichting jegens de gemeenschap te ontheffen
en hiermee hun verantwoordelykheidsgevoel
te verzwakken.
Hun het recht te geven balastiogen voor
anderon te decreteeren, o ja, dat wel, liefst
hoe meer hoe beter; maar hun ook, zy het
in een zeer geringe m ite, rechtstreek-, in die
belastingen te doen bydragen, dat mag niet.
Yerhooging van loon, acht-uren-werkdag,
rustdag ook bu ten den gewonen rustdag; da
alles moet den kleinen man gegeven wc den.
En veel is hiervan reeds gegeven. L aar ii
het nu zooveel beter geworden; zyn er meer
tevredenen gekomen? Is de algemeene to3
stand in de werkmansgezinnen verbeterd? By
enkelen misschien, maar by de massa geens
zins. Er is wel meer loon ontvangen, maar
tegeiyk heeft men meerdere behoeften of
liever niet-behoeften leeren kennen, en menig
voorbeeld zou zyn aan te wyzen, waar het
meerder loon aanleiding is geworden tot min
der welvaart.
Een geest niet van eigeuwaarde, maar van
overschatting van eigenwaarde is ontstaan,
die zich niet het minst onder de dienstbaren
openbaart. En niemand minder dan de minister
van financiën in de Tweede Kamer heeft zich
tot tolk gemaakt van de algemeane klacht,
dat het gehalte der dienstbaren
hier speciaal de dienstbare meisjes zeer
is gedaald. Zelfs zy, die het volstrekt niet
wegens de kosten behoeven te laten, achten
zich gelukkig, wanneer *y zich van de
„mei den plaag" kunnen ontslaan, door het
aantal dienstboden zooveel mogeiyk te be
perken.
In verband met de geruchten betreffende
het naasten der spoorwegen door
de Regeering bevat het Maandblad dtr
Nederlandsche Vereeniging van Spoorwegamb
tenaren eene beschouwing van Travestere,
waarin deze de voordeelen betoogt eener
spoorweg-exploitatie van Staatswege. De schrij
ver vreest echter, dat het nog wel verschei
dene jaren zal duren eer daartoe wordt over
gegaan. De minister zelf had by de behandeling
der jongste Staatsbegrooting daartegen aange
voerd, dat vyf jaren een te kort tydperk
waren om over de werking der wet een oor
deel te vellen.
Hy herinnert dat Thorbecke reeds het ge
voelen had uitgesproken, dat de exploitatie
van spoorwegen een Ryks- en geen particu
liere zaak moest zyn. Dat voor die meening
goede gronden bestaan, blijkt wel uit de
omstandigheid, dat in België, Duitschland,
Oostenryk-Hongarye en Prankryk zoo niet
alle, dan toch zeer uitgestrekte spoorwegnetten
door de Regeering zelve geëxploiteerd worden,
terwyi in Zwitserland wetsontwerpen tot
naasting der spoorwegen hangende zyn.
Spoorwegen staan in vele opzichten geiyk
met de posteryen en de telegraaf, die oor
spronkeiyk ook door particulieren geëxploi
teerd werden. Staatsexploitatie is wenscheiyk
ten bate der veiligheid, ten bate van handel
en nyverheid en uit een militair oogpunt.
Particuliere maatschappyen onderhouden we
gens geldgebrek wegen, bruggen en gebouwen
vaak onvoldoende en laten na sommige ge-
vaarlyke kruispunten te veranderen, omdat
dit te kostbaar is. By den Staat is veiligheid
de hoofdzaak. Yerzuimt de particuliere maat-
schappy dat belang en grypen er ongelukken
plaats, waarvoor zy vervolgd wordt, dan
wordt geldgebrek als een verzachtende om
standigheid aangenomen.
By de exploitatie der Ned. Rynspoorweg-
maat8chappy was het hoofddoel hooge divi
denden te kunnen uitkeerendaar werd alles
aan opgeofferd. Toen naasting in uitzicht was,
werd alles verwaarloosd en de verbetering
heeft aan de Regeering schatten gekost.
Elke particuliere maatschappij zal steeds
de grootste zuinighoid betrachten, zelfs eene
ongepaste zuinigheid. Ook zal zy trachten te
besparen op het personeel, zy neemt te
woinig menschen in dienst, wat de veiligheid
in gevaar brengt.
De directeuren genieten reusachtige bezol
digingen, evenals de hoofdambtenaren. Wegens
de concurrentie tusschen verschillende maat
schappyen bestaat er een dubbel stel van
gebouwen, kolenparken, enz.
Ook de heffing van invoerrechten zou ge
baat worden by exploitatie van Staatswege,
omdat de taak van ambtenaren, met het toe
zicht belast, kon worden opgedragen aan de
spoorwegambtenaren.
Vooral echter zou de exploitatie in éóne
hand, die van den Staat, voorkomen den
last en de kosten by het bestaan van con-
curreerende maatschappyen teweeggebracht.
By gesloten water zou het transport, in plaats
van verhoogd, verlaagd worden.
De concurrentie, geiyk die in ons land
gedreven wordt, voert, volgens den schryver,
zeer zeker tot de ruïne van eene of beide
maatschappyen. Hy meent voorts dat de groote
gemakken en luxe, gepaard aan vermindering
der pryzen van plaatskaarten, te kostbaar
zyn voor particuliere maatschappyen; zy
mogen dit eigeniyk niet doen; daarentegen
kan de Staat zich de nadeelen getroosten,
omdat de fiscus wel zal invorderen wat de
spoorweg te kort kwam.
Van de concurrentie profiteert niet het
publiek, geiyk men verwacht had, maar de
spoorweg- en fiscus parasieten.
Al liet de exploitatie niets te wenschen
over, de aandeelhouders krygen geen bjhoor-
ïyk dividend en het pesoneel geen behoo'iyke
bezoldiging.
Ten slotte wyst de schryver op het voor
deel. der Staatsexploitatie, dat by een even
tueelen oorlog zoowel ter mobilisatie als ter
verdediging van den vaderlandschen bodem
de spoorwegen van groote strategische waarde
zyn. Hy ziet in de Staatsexploitatie een steun
der schatkist en eene vermeerdering der
welvaart van ons land.
De Kerkelijke Courant put uit het gebeurde
te Schiedam de les, dat eene wyziging
van de tegenwoordige organisatie der
Ned.-Herv. Kerk niet langer mag worden
uitgesteld.
De korkeraad der gemeente Schiedam, zoo
schryft het blad, heeft verklaard, dat de door
hem gedagvaarde leden van het bestuur der
Schiedamsche afdeeling van den Protestanten
bond en C. A. W. Oranje en echtgenoote
wier kind in een byeenkomst van de afdeeling
was gedoopt „getoond hebben zich van de
Ned.-Herv. Kerk te hebben afgescheiden."
Als deze uitspraak wordt bevestigd, dan
zullen straks de kerkeraden zoowel ten aanzien
der bestuurders van byna alle Evangelisatiën
in Nederland, die „altaar tegenover altaar"
plaatsen, als van hen, die er ter kerke gaan,
avondmaal houden, godsdienst-onderwys ont
vangen, enz. kunnen vaststellen, dat zy
„getoond hebben zich van de Ned.-Herv. Kerk
te hebben afgescheiden."
De wil, om aan die Kerk getrouw te biy ven
en naar hun ideaal te hervormen, is bij de
laatsten aanwezig, maar niet minder krachtig by
de Protestantenbonders te Schiedam en elders.
Er is een tyd goweest, dat wy, streng
kerkeiyk gezind, zulk een kerkrechteiyke
acte zouden hebben toegejuicht.
Maar wie ziet tegenwoordig niet, dat de
vorming van zelfstandige godsdienstige kringen
in de kerk aan behoeften beantwoordt, die
volkomen redeiyk zyn en als de openbaring
van rechtmatige en te pryzen verlangens
moeten worden geroemd?
Welnu, men verandere eene wetgeving, die
niet meer in overeenstemming is met de
werkelykheid en roepe eene organisatie in het
leven, die, zooveel mogelyk, aan de bestaande
toestanden zich aanpassond, deze regelt!
Uit het Evangelisch Zondagsblad:
Leerplicht is ook ten onzent niet iets nieuws.
In een publicatie van het Dep. bestuur van
Overysel van 15 Jan. 1807 komt een school
reglement voor, waarin de ingezetenen „als
vanouds" verplicht worden hun kinderen
van 8 tot 12 jaar aanhoudend ter schole to
zenden, op een boete, geiykstaande met het
vast te stellen schoolgeld voor de zes win
termaanden. Vrygestold zyn die kinderen,
van welke blykt, dat zy op eenige andere
wyze onderwya ontvangen. Bedeelden, die
hun kinderen niet aanhoudend en geregeld
ter schole zenden, zullen niet langer bedeeld
worden.
Slot.)
„Hansje," riep zy vrooiyk, ken je my
werkelyk nog? Waar zal het je nu beter
bevallen? By my is het schraal en hier in
het slot is glans en pracht."
Toen hield de vogel den kop scheef, alsof
hy het begreep, nadacht en een besluit wilde
nemen.
Doch Yon Humboldt zeide glimlachend:
„Hy heeft geen keus. By zyn rechtmatige
eigenares is voortaan zyn plaats."
„Haar u is ook aan hem gehecht, Excel
lentie?
„Inderdaad, ik ben aan hem gewend ge
raakt en scheid niet gaarne van hem.
De vogel had Louise's hand weer verlaten
en was op de tafel gewipt. Louise scheen
na te denken, een besluit te nemen, en terwyl
zy zoo zat te peinzen, gleed haar blik onwille
keurig over de vlinderkasten. Opeens werden
hiur oogen grooter, strakker, en den arm
oi-heffjnd, riep zy luid en haastig: Die
klei.ie blauwgroene vlinder daar? Hoe heet
die, Excellentie?"
„Dat is een Amerikaansche, een muzio."
„Een muzio?" riep zy nog luider.
„Ik heb er te Beriyn nog twei; belde zyn
even onberispelyk als deze hier."
„"Wil u den vogel behouden, Excellentie?"
„Als het zyn kan, ja, lieve juffrouw."
„Geef my dan een muzio!"
„Een muzio!" riep Yon Humboldt ver
wonderd, „wat baat u zoo'n vlinder?"
„Meer dan u denkt, veel meer; ik kryg er
duizend thaler voor!"
„Och kom", zeide hy glimlachend. „Gy
vergist uduizend thaler geeft niemand voor
een muzio."
„Zeker, zeker!" riep zy, „myn oom Moritz
geeft er zooveel voor. Zoo waar ik hier sta,
hy heeft het my gezegd. De zaak is nameiyk
deze, ExcellentieEn nu vertelde zy haar
treurige wederwaardigheden sedert den dood
harer moeder. Haar rusteloos werken voor
levensonderhoud, Alberts schitterend afgelegd
examen, zyn bemoeiingen, als metselaarsbaas
een groot karwei te bekomen, en hoe zy by
gebrek aan middelen hunne hoop op oom
Moritz gevestigd hadden dat alles vernam
Yon Humboldt. Daarop volgde het verhaal
van het bezoek aan oom.
„De vlinder voor den vogel!" riep zy ten
slotte, en heur woorden klonken innig en
bewogen, zoo regelrecht uit het hart. „U
maakt ons gelukkig, Excellentie l"
„Na het geboorde ben ik bereid tot den
ruil," zeide Yon Humboldt, „die my des te
gemakkelyk valt, omdat ik nog twee muzio's
bezit. Moge uw hoop in vervulling gaanOok u,
jongmen8cb, wensch ik goed succes Doch halt,
byna had ik weer vergeten, naar naam en woon
plaats te vragen, daar ik beide nog niet ken."
Louise voldeed aan zyn verlangen; Hum
boldt schreef naam en adres in zyn zak
boekje op. Daarop moest Stiffert komen, een
kleine m.t kurk bekleede doos brengen en
den muzio aarin doen.
„Wir winden dir den Jungfernkranz," be
gon de vogel te fluiten; doch Louise, die de
doos reeds ontvangen had on innig aan heur
hart drukte, lette er nauweiyks op!
„Hy profeteert u, dat gy spoedig gaat
trouwen. Yaarwel, en goed succes," riep Yon
Humboldt tot afscheid.
„Ik hoop maar," meende Albert, toen zy
weer buiten waren, „dat je oom intusschen
niet tot andere gedachten gekomen is."
„Laat my maar begaan; wy gaan er direct
heen en kunnen dan nog op ons gemak in
Beriyn komen."
„Ik beken, dat ik liever buiten bleef wachten."
„Maar ik smeek je er om."
Haren wensch vervullend, trad hy met haar,
nadat zy denzelfden weg weer afgelegd hadden,
het huis van haar oom binnen.
„Heb je wat vergeten?" vroeg hy kort, haas
tig, slecht gehumeurd. „Hier ia niets gevonden."
„Oom," riep zy; „ik kan nu uw wensch
vervullen en Albert wilde gaarne getuige
van uw vreugde zyn. Ik breng a een muzio."
„Hm," meende hy, de pyp uit den mond
nemend, „Ik ben niet gestemd om te schertsen."
Reeds had zy de doos geopend en hield
ze vlak voor zyn gezicht. Nu werden zyn
oogen grooter, nieuwsgieriger; hy legde de
pyp weg en greep naar de doos, die Louise
met beide handen vasthield, ep riep eerst
vragend en twyfelend, maar toon zoo luid en
verheugd, dat de aan de deur luisterende
huishoudster ontstelde: „Wezenlijk een
muzio 1 Ik zie het op het eer6te gezicht
een ODberispeiyk exemplaar! Hoe komt het
hier? Wie gaf Let je?"
„Een voorname heer, een vriend, die my
veel geluk wenschte."
„In elk geval is hy een gek, die er geen
verstand van heeft l" prevelde hy en riep toen
weer: „Yoor jou heeft bet geen waarde, jij
verzamelt toch geen vlinders. Maar als ik
je er wat voor geef, je eenigszins schadeloos
stellen kan dan ben ik niet ongenegen."
„Uw bod is ons reeds bekend. Zoo waar
u voor ons staat: duizend thaler voor een
werkelyk schoonen, onberispeiyken muzio!"
Zy zeide het schynbaar kalm, maar heur
hart klopte onstuimig en de doos beefde in
heur hand.
Een schaduw legde zich over het vette
gezicht van den oude; hy kneep de oogen
vast dicht, alsof er iets leeiyks voor hem
opdoemde, maar bedacht zich, keek Louise
weer aan en meende luchtig, maar inwendig
toch onrustig: „O ja - nu herinner ik my
de onschuldige grap van zooeven l"
„Zoo vatten wy de zaak niet op, mynheer
Blei," zeide Albert, die dicht by de deur was
blyven staan.
„Dan," meende Louise, die weer kalm
trachtte te worden, ofschoon het hart haar
nog onstuimiger klopte, „moeten wy maar
weer gaan. Wy willen nog op tyd te Beriyn
zyn. Albert zeide direct al, dat oom zich wel
bedacht zou hebben."
„Maar myn Hemel!" riep Blei, terwyl hy
een bonten zakdoek uithaalde en zich het
zweet van het voorhoofd wischte. „Waarom
wil je al gaan? Het was natuuriyk een aardig
heid, ik weet het heel goed. Je hebt bepaald
1 verkeerd verstaan. Ik zeide honderd thaler,
en ik zeg je nu nog eens, dat ik je schade
loos wil stellen."
„Kom," riep Albert, en Louise zeide kort:
„Dag, ooml Yoor don muzio vind ik in
Beriyn wel een liefhebber."
Doch Blei, zich telkens weer het zweet
afwisschend, staarde formeel naar de tafel,
waarvan de muzio verdwenen was. De begeerte
naar het bezit van den vlinder kwelde hem;
het lang gewenschte, onberispeiyke exemplaar
liet bom als 't ware niet los, en nu bogen
hy te loven en te bieden.
„Tweehonderd thaler!"
„Ik laat niet met my handelen."
„Nou, voor myn part nog honderd moer."
Zy schudde het hoofd, en Blei, wiens
oogen zoo onafgebroken op haren zak rustten,
alsof er een magneet in verborgen was, riep
zacht en treurig: „Goed, vierhonderd thaler
omdat je mfin nicht bent."
„Hier is geen verkooping by opbod," zeide
Louise zoo koel mogelyk, terwyl Albert, de
deurklink reeds in do hand houdend, op het
punt stond, te gaan.
Opeens schreeuwde de hoer Blei het uit.
Het prachtige exemplaar had al zyne ver
zamelwoede ontketend en het was, alsof zyn
hart zich samentrok by de gedachte aan den
mu2io in Louise's zak.
„Vgfhonderd dan!" riep hy hygend, doch
Albert had de deur reeds geopend, en Louise
zeide weei goeden dag, ging hem na tot
de deur, en Blei, die in een hoek van de
sofa neergezagen was, sprong weer op. Hy
greep naar de japon van bot meisje, naar
heur zak. ratte haar by den arm en rie