N«. 11053. "Vrijdag Maart. A .1896 feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van §on- en feestdagen, uitgegeven. De nieuwe wet op de Personeele Belasting. Feuilleton. Een kostbaar exemplaar. LBIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden. Franco per post Afzonderlijke Nommers i 1.40. PRIJS DSR ADVERTENTIEN: Van 1—6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend Officieel© Kennisgevingen. Burgemeester en Wethouders van Leiden Gezien art. 8, late alinea, dor wet van don 2den Juni 1875 (Staatsblad No. 95), tot regeling van het toezicht bij het oprichten van inriohtingon, welke gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken; Brengen bg deze ter algemcene kennis dat door hen op heden vergunning 13 verleend aan de firma JAN ZUURDEEG Sc ZOON en rechtverkrijgenden tot het plaatsen van twee stoomketels ia het perceel Oudo Singel 176/178, uitkomende in de Zand- eD Baatatraten. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Leiden, F. WA8, Burgemeester. 4 Maart 1896. E. EIST, Seoretaris. Wij stippen hieronder een en ander aan uit beschouwingen van verschillende bladen over de aanneming door de Tweede Kamer der motie, waarbfi de invoering van bet per soneel aan eene latere wet wordt voorbe houden. Had de heer Truyen, die te laat kwam, zooals verwacht werd zich geschaard onder de voorstanders der onverwijlde invoering van de nieuwe personeele belasting, dan zouden, merkt de DN. R. Ct." op, de cyfers dezelfde geweest zijn als bij de stemming over de haardsteden: 49 tegen 48. Nu was de min derheid er één minder. De verdeeldheid, die ten opzichte van dit wetsontwerp de Kamer in twee helften scheidt, is dus dezelfde ge bleven. Elke stemming over hoofdzaken krijgt hierdoor iets van eene loterij, en het moet daaraan toegeschreven worden, dat er over de beslissing van gisteren, ofschoon zy zoo gewichtig is, dat al hare gevolgen op dit oogenblik in hun samenhang onmogeiyk nog te overzien zyn, toch niets nieuws meer ▼alt te zeggen. Het blad herinnert aan de schilderachtige uitdrukking van den heer Lohman, dat wy, nu wij dicht by huis zyn, aan de sloot gaan neerzitten. Dit is het inderdaad, gaat de 'tN. R. C." voort, wat aan de nu genomen beslissing der Kamer een betreurenswaardig karakter geeft. Er is eene reeks van vele jaren voorbygegaan, waarin de hervorming van het belastingstelsel als een eisch van goede oeconomische en sociale politiek in en buiten de Kamer aanbevolen, doch vruebte loos nagestreefd is geworden. Nu eindeiyk, ruim vier jaren geleden, is de arbeid onder nomen, aan den eindpaal waarvan wy thans staan. Dank zy de samenwerking van Kamer en Regeering, is met het invoeren der ge splitste inkomstenbelasting het afschaffen van schadelyke belastingen gepaard kunnen gaan. Het slagen van de nieuwe regeling der invoerrechten en de met goed gevolg bekroonde conversie maakten het verder gaan lichter dan men ooit had durven hopen. Dat men echter voor het laatst nog tot een moeilQken arbeid geroepen zou worden en de hervorming van het personeel de kroon op het werk zetten moest, heeft men van den aanvang af geweten, maar nu het er op aankwam dien beslissenden stap te doen, weigerde de Kamer daartoe mede te werken. Zy voteerde een uitstel, dat wel eens een afstel kon worden. Het „Hbl." vraagt wat het genomen be sluit beteekent. By een ingrypende wet, die, alvorens te kunnen worden ingevoerd, wyzi ging in vele onderdeelen onzer wetgeving noodlg maakt, is een dergelyk voorschrift niet ongewoon. Men weet dan ook waarop wordt gewacht. Doch in welken zin is nüdo beslissing in zake de wet op het Personeel op te vatten? Voor het in werking-brengen der wet is een nader optreden van den wet gever niet noodig; de invoeringsmaatregelen gaan niet van hem, maar van de administra tie uit. En de overgangsmaatregelen waren zoo eenvoudig, dat zij in een tweetal artike len in de wet zelve werden voorgedragen. Waarop moet de Regeering nu wachten met het voorstellen eener bepaling op het invoe ren der nieuwe wet, indien deze by de eind stemming van Vrydag wordt aangenomen? Zy is gereed. Wanneer zal de tyd aanbreken, dat de veelbesproken nieuwe regeling uit haren slaap kan worden gewekt? Morgen, over een jaar, wellicht nimmer? Wie zal het zeggen? De Kamer heeft een besluit geno men, in zichzelf niet helder. Da Regeering zal daarom vele en diepe studie moeten maken van de stemiyst en de redevoeringen, die aan de stemming voorafgingen, ten einde zich een oordeel te kunnen vormen wat de beslissing, met zoo geringe meerderheid ge nomen, toch eigenlyk beteekent. Het blad treedt daarna in eenige beschouwingen, ge grond op de stemiyst, waaruit het echter niet veel licht aan den dag brengt. Het acht de hoofdzaak hierin gelegen, dat velen het nieuwe Personeel niet wenscheu als basis voor de regeling van het kiesrecht. Zy wil len liever andere grondslagen, waarby de contróle van de wanbetaling ontbreekt. Geen kans ziende de wet op het Personeel te doen verwerpen, heeft men als middel gevondeD een onbepaald uitstel harer invoering. Dit zyn parlementaire zeden, die op oen ongezonden toestand wyzen. Verwerping der voordracht ware ridderlyker geweest. Belemmering voor de regeling der gemeente-financiëa en voor de regeling van het kiesrecht is het gevolg. Een practische uitweg zou misschien deze kunnen zyn: De nieuwe wet op het Perso neel wordt waarschynlyk aangenomen, komt dus in het Staatsblad. Op die regeling baseert de Minister het kiesrecht, dat, laten wy zeg gen in September a. s., in beide Kamers tot stand komt en met 1 Januari d. a. v. in werking treedt. Met denzelfden datum zou dan de nieuwe wet op het Personeel kunnen gaan werken. Dan kan alles goed loopen, mits de Kamer worde ontbonden niet met Sept. 1897, maar met ingang van 15 Mei 1898, wat volgens de Grondwet mogelyk ware. Aan de Regeering is eene gevoelige neder laag toegebracht, zegt de „Tel.", daar het bekend is hoezee-r zy haar zinnen er op had gesteld, om niet alleen de wet zelf, maar ook de spoedige in-werking-treding er door te krygen. Het is den vrienden der Regeering dan ook leelyk uit de gis gevallen; tevergeefs was het dus geweest, dat de behandeling Vrydag werd afgebroken, omdat er enkele steunpilaren van de Regeering afwezig waren, tevergeefs ook, dat men den heer Goekoop uit het buitenland had teruggeroepen; niettegen staande al de moeite, tegen aller verwachting werd het amendement-Vermeulen-Kolkman met 49 tegen 47 stemmen aangenomen. Af wezig waren de heeren Van Deinso en Knyff, die het wellicht niet mot zichzelf eens haddon kunnen worden hoe te stemmen; voorts de generaal Van der Schrieck, die, zooals men weet, ongesteld is, en ten slotte de heer Truyen, een voorstander van de wet, die hygend kwam aansnellen terwyi de stemming nog aan den gang was, maar wiens naam al reeds was afgelezen. Iedere stem was er één in deze, zegt het blad verder, en dus legt ieders motiveering hier gewicht in de schaal; zoodat men mag vragen of nu is uitgemaakt, waarop do invoering wachten moet? Dat is niet duideiyk. Waar dit alles op uit zal draaien 16 moeiiyk te zeggen; we zullen het, wanneer de eind stemming plaats moet hebben, wel merken. Zooveel is echter zeker, dat, ook al doet de minister van financiën alsof or niets gebeurd is en al troost hy zich er mee, als zyn ontwerp by de eindstemming nog eea meerderheid verkrygt, zyn positie groolelyks zal zyn ver zwakt en daarmee üe van het geheele kabinet. Op een hoe weinig deugdelyke meerder heid in de Kamer dit steunt, hoeft men tot dusver steeds meenon te kunnen verbloemen, al kwam het in kleinigheden dikwyls reeds uit, maar deze stemming heeft het voor aller oogen d'uidelyk in het licht gesteld. Te duideiykcr door het grooto gewicht, dat door de Regeering en haar aanhangers aan deze beslissing gehecht werd. Om de ware beteekenis dor stemming te begrypen, zegt het „Vad.," moet men ze ontleden, om dan tot de conclusie te komen, dat zeer verschillende motieven hebben samen gewerkt, en dat de gelegenheid is aangegrepen het ministerie een nederlaag toe te brengen, op een punt, waarop hot 't gemakkelykst viel de troepen byeen te hebben. Voor wie het politieke winst is, moge de toekomst uit maken: gevaarlyk is het te dien aanzien thans reeds een voorspelling te wagen. Op de vraag, wat thans zal moeten ge schieden, antwoordt het blad: De bedoeling is nu blykbaar de invoering van de nieuwe Personeele Belasting te doen plaats hebben, als ook de Kieswet is aangenomen. Intusschen zal de invoering van het Porsoneel dan wel niet vóór 1 Januari a. s. kunnen geschieden, maar dan is het onmogelyk de verkiezingen te doen plaats hebben op den grondslag dier wet. Het gevolg zal moeten zyn, dat 5f de verkiezingen van 1897 moeten plaats hebben op den grondslag der oude wet op het Per soneel, óf die verkiezingen by de wet worden uitgesteld. Wat het voordeel van elk dezer alternatieven is, is een vraag van hoogere politiek, ter oplossing waarvan het „Vad." zich incompetent verklaart. Voor den minister van financiën is de uitkomst in elk geval niet aangenaam. Al zyn werken en tobben om vrienden te vinden voor zyn wet, heeft niet gebaat. Dit is wel zeker, dat op veler stem invloed heeft gehad de geringe sympathie, die hy voor zyn wet heeft weten in te boezemen. Niet onmogelyk acht het blad het, dat eenige weifelaars anders hadden gestemd, als van den minister minder forsche woorden, maar meer werkelyke kracht ware uitgegaan. De hooge politiek, zegt het „Utr. Dbl.", is aan het woord geweest. Er is in zake het personeol eene beslissing genomen, waaraan eene gezonde beteekenis niet te hechten is. Onvoldoende voor de eenige zaak, waar omtrent zekerheid wellicht gewenscht ware: de tot-stand-koming van den tydelijken maat regel ter voorziening in de leemten, die de vermindering der hoofdsom door verminderende opbrengst der opcenten in do gemeentekassen kan doen ontstaan; Opschortend de resultaten van den moei lijken en langdurigen arbeid, aan de herziening van het personeel besteed; B lemmerend voor de definitieve regeling der geraeentefinanciën; Onheilspellend voor de afdoening van het kiesrecht-vraagstuk. Ziedaar de debetzyde, waar geen enkele kredietpost tegenover staat. Evenals de eerste belangryke beslissing ten gunste der Regeering genomen is met de kleinst mogelyke meerderheid, nam nu de kleinst mogelyke meerderheid een beslissing tegen haar zin. Dat teekent de onzekerheid van den poli- tieken toestand. Maar wat er onzeker zy, dit niet, dat voor een deel by deze stemming kiesrecbtpolitiek is gedreven Gy, Regeering, hebt gezegd het kiesrecht te kunnen regelen onaf hankeiyk van het personeel, tob dan maar voort met een in de luebt hangend personeel. Zoo zullen sommigen gedacht hebben. Niet allen, want de meerderheid in zake de over gangsbepaling bestaat uit tegenvoeters in zake het kiesrecht. Dezen gaat bet ontwerp niet ver genoeg, anderen te ver, doch hierin zyn zy medestanders, dat zy beiden met het ontwerp niet zyn ingenomen. En die aldus gezinden hebben de meer derheid. En zy durven het zetten op haren en snaren. Hoewel, zegt het „D. v. Z.-H.", nu uit het amendement verdwenen is de formeele samen koppeling van de in-werking-treding der nieuwe wet op het personeel met een nieuwe regeling der gemeente-financiën, zoo mag toch, zonder vrees voor tegenspraak, worden ge constateerd, dat het de bedoeling is, om eerst de gemeente-financiën te regelen voordat men aan de gemeenten, door de invoering der nieuwe wet, nieuwe mooilykheden op finantiëel gebied zal in den weg leggen. "Welke verder de gevolgen zullen of kunnen zyn van de aanneming van het amendement; welken invloed de gehouden stemming op het kiesrechtvraagstuk kan of zal uitoefenen, laten wy voor het oogenblik in 't midden. Ge noeg is het, dat nu niet langer de gemeente- financiën ongeregeld zullen kunnen blyven, want, wil men de invoering der nieuwe be lastingwet, dan zal men zeer spoedig met de finantiëele regeling voor de gemeenten moe ten komen. Het verheugt de „Standaard" dat de Kamer niet de onvoorzichtigheid beeft begaan, nu reeds tot invoering van het nieuwe Per soneel mede te werken. In tweeërlei opzicht zou dit roekeloos geweest zyn. De regeling van de Ryks- en van de Ge meente-financiën staan niet I03 naast elkander. De éóne moet zich naar de andere schikken. Het is er mee, als dat ge op nieuw aan gekocht terrein een villa met een boeren hoeve wilt aanleggen. Dan toch kunt ge maar niet eerst zeggen: „Zoo maak ik myn villa", om nu voorts den aanleg van uw hoeve zoo goed zoo kwaad te maken, als het overschietende stuk gedoogt. Maar dan moet ge het bestek van beide, van villa en van hoeve, eerst voor u hebben, om te kunnen beoordeelen, of het terrein op zulk een wfize verdeeld ls, dat villa en hoeve beide tot hun recht komen. Welnu, juist in ditzelfde geval verkeerde men hier. Men had het bestek voor de Ryksbelas- ting nu gereed, maar wist nog niets van het bestek voor de Gemeente-financiën. Wèl de Minister natuuriyk, maar niet de Kamer. Had dus de Kamer nu reeds de invoering goedgekeurd van het Personeel, dan zat ze daaraan vast, en zou straks voor lief hebben moeten nemen, wat de Regeering haar voor de regeling der gemeente-financiën voorlegde. Ze was dan immers niet meer vry dit te verwerpen, op straffe van een suppletie stelsel te bestendigen, dat ieder deskundige afkeurt. Om vry te blyven, en haar oordeel over de regeling der gemeente financiën niet te laten binden, stond aan de Kamer dus maar óén weg open, en die weg lag in het amendement- Vermeulen. En in de tweede plaats ware invoering nu reeds roekeloos, overmits daarmee het oude Personeel, en hiermede het overgroote aantal der kiezers onder vigueur der additlo- neele artikelen wegviel. Want wel zei de Regeering, zoo eventueel haar Kieswet viel, een noodwet toe; maar wie staat borg, dat die zou zyn aangenomen? Zulk e>n noodwet kinkt heel eenvoudig, maar natuuriyk zou door die noodwet het geheele kiezerscorps, en daarmede de eerst volgende samenstelling van de Tweede Kamer, en hierdoor weder heel de toekomst onzer politiek, beheerscht zyn geworden. Had de Regeering haar ontwerp voor de regeling der Gemeente financiën tydig inge diend en haar Kieswet niet aan het personeel gekoppeld, dan zou de dubbele drangreden, die nu uitstel van invoering het personeel noodzakelijk maakte, niet hebben bestaan. Over het hoofd van den heer Sprenger van Eyk heen werd de schicht geworpen naar den beer Van Houten, zegt het „Centrum", I welk blad dit een nieuw bewys acht voor de 2) In bet boek bladerend, hoorde by eens klaps een gedruisch, nu eens wippend, dan fladderend; en het hoofd daarheen wendend, bemerkte hy een vogel, die zich naby het geopende venster op het werk van Brandt: „Symbolae eirenologicae", dat aan den „vorst d.-r natuuronderzoekers" opgedragen was, neergezet had. ,Hé, daar iB de vluchteling, waarnaar het meisje tevergeefs gezocht heeft! Uit den tuin in mgn bibliotheek!" glimlachte Humboldt. „Jammer, dat ik vergat, naar den naam van het meisje te vragen. Wat nu te doen?" Hy trok aan het schelkoord en Seiffert kwam. Dezen gelukte het, het diertje te vangen; by baalde een kooi uit zyne woning en zette den vogel er in. Den volgenden dag stond in eenige cou ranten, dat de gevluchte bloedvink by Von Humboldt gevonden was. Maar niemand meldde zich aan. Weken gingen voorby. Het diertje was aanvankolyk stil en at weinig, doch langzamerhand begon het weer te eten en te fluiten, en Von Humboldt, die met geopende deur placht te werken, liet telkens de pen rust-.n, als hst den „Jungfernkranz" of het „Mintellied" liet hooren. De in de bladen geplaatste advertentie hadden Louise en haar moeder niet gelezen, en daar zy den omgang met de overige, zeer onbeschaafde huisbewoners opzetteiyk ver meden, werden zy ook van dien kant niet op de hoogte gesteld. Aanvankeiyk klaagde Louise nog dikwyls over het verlies van haar lieveling, doch weldra maakte deze droefenis plaats 70or eene ernstiger smart. Heur moeder kreeg typhus en in Mei droeg men baar naar het kerkhof. De langdurige ziekte had de weinige spaarpenningen verslonden, en het bescheiden weduwenpensloen, dat de overledene genoten had, strekte zich niet tot de dochter uit. Zy moest de woning ver laten, en nog was er geen denken aan, dat zy als echtgenoote van Albert Rehberg een nieuwe woning kon betrekken Wat bleef haar andere over dan in een afgelegen buurt een zoo goedkoop mogelyk onderdak te zoeken? Dit vond zy by de familie van een kleermaker; daar had zy een kamertje, waarin zy van 'e morgens vroog tot '8 avonds laat gebogen zat over het borduurwerk, waarmede zy nu haar kost verdienen moest. Het bart bloedde haar bruidegom, dat hy haar niet helpen kon. Maar de arme jongen bad, behalve zyn krachtige armen, niets op de wereld. Ed de armen mocht hy vooreerst niet eens roeren, wyi by zich nu hoofdzakelyk met hoofdarbeid bezig hield; want nadat hy het practische van zyn beroep geleerd had, wilde hy metselaarsbaas worden en bereidde zich voor het examen voor. Het was de eerste lichtstraal in Louise's nil zoo donker leven, toen Albert haar op een avond in October het bericht bracht, dat hy het examen met goed gevolg afgelegd had. Een doel was nu bereikt, de bekwaam heid om den kost te verdienen erkend, maar de kost zelf bleef voorloopig nog uit. Een vroege en stille winter bracht stilstand in het bouwvak, on toen het weer voorjaar werd, waren er voor den jongen metselaarsbaas, die noch voorspraak, noch invloedryko ken nissen had, slechts nu en dan wat kleine karweitjes, die al heel woinig opleverden. „Zóó kan het niet voortgaan," zeide Albert, toen hy op zekeren dag by Louise kwam. „Je werkt boven je krachten en wordt by den dag bleeker. Ik wed, dat je nog aan sparen denkt." „En als het zoo waa?" meonde zy, terwyi zy een blikken bus uit de commode nam. „Luieter, iets ie er al in." Zy opende het deksel en er rolden vyf thalerB uit. „Myn uitzetkas," voegde zy er by. Het moest vrooiyk klinken, maar de stem weigerde baar byna den dienst „Ach," riep Albert, „ale ik maar meer werk hadl Wat is het hard, ale men met kracht en lust om te werken tot halven lediggang veroordeeld isl" „Beproef het eens in een kleinere plaats 1" „Ik jou verlaten? Je spreekt niet in ernst. Bovendien heb ik elders evengoed veel mid delen noodig, om ieta te beginnenden onbe middelde zyn de banden overal gebonden." Louise zweeg nadenkend. Na een poos zeide zy eensklaps: „Ik heb een plan. Wat dunkt je, als wy oom Moritz vroegen, je een som voor te schieten?" „Je bedoelt je oom Blei, te Potsdam? Die oude vryer scbynt my nog taaier dan yzer toe." „Maar by moeders begrafenis zeide by tot my, dat ik by hem moest komen, als ik hulp behoefde." „Dat woord laat zich draaien en koeren. Daarop is niet te bouwen." „Wy kunnen het in elk geval probeeron. Morgen is het Zondag en ik wil eens een vryen dag hebben. Laten wy oom een visite brengen en hem vragen!" „Ik stel my er niets van voor, maar het verheugt my, dat je eens een vryen dag wilt nomen. Daarom ga ik gaarne met je mede." Tegen den middag van den volgenden dag gingen de verloofden door de straten van Potsdam, Louise bad haar rouwkleoren uit getrokken en droeg een licht zomerkleed, dat haar veel beter stond. „Daar ie ooms huis al, en de huishoudster staat voor de deur," zeide Louise. „Goeden dag, juffrouw Muller I" „Hé, zyt gy daar, juffrouw Louise 1 Eindelyk eens! Vroeger kwaamt gy vaker met uw moeder," antwoordde de vrouw. „En dat 18 uw bruidegom?" „Is oom thuis?" „Neen, ik sta hier op hem te wachten, want het eten is al lang klaar en de aardappelen worden styf." „Waar is hy dan?" „Zooals gewooniyk op de vlinderjacht." „Dus nog altyd de oude lief hebbery?" „Dat weet de Hemel 1 Maar komt toch binnen I" De verloofden werden in een kamer ge bracht, waar de tafel voor den heer Blei reeds gedekt stond, en onmiddeliyk daarna hoorde men voetstappen in het portaal, de deur werd geopend, een corpulente heer mot een hoogrood gezicht trad binnen en riep na de eerste begroeting: „Pas voorjaar, en nu al zoo heetl" Den stroohoed afnemend, wierp hy zich in een zetel. „Nu, hoe gaat het? Je ziet er goed uit." „En hoe maakt u het, oom?" „Tameiyk," zeide hy en wischte zich het zweet van het voorhoofd. „Ik heb den gan- schen morgen gejaagd." ,En met succes merkte Albert op. „Een paar mooie exemplaren dat is alles; de dingen willen niet in 't net. Doch daar komt myn middageten aan, en gy neemt het my toch niet kwaiyk, als ik eetl Ik heb honger." De verloofden verzochten hem, zich vol strekt niet te geneeren, en het gesprek stokte inmiddels geheel. De heer Blei hield er niet van, zich het genot van den maaltyd door gesprokken te bekorten. Hy at soep, een ge braden hoen, oen pudding en dronk wyn; de beide glazen, die juffrouw Muller naast het zyne gezet had, liet hy onopgemerkt. Daarop verscheen de huishoudster met de koffie. „Dat heeft nog tyd", zeide Blei. „Eerst wil ik mynheer Rehberg myn verzameling laten zien. Gy interesseert u er toch voor?" Albeit antwoordde bevestigend, en Blei ge leidde het bruidspaar naar een smal vertrek, waarin slechts een tafel en een stoel stonden. Wordt vervolqd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1896 | | pagina 1