N#. 11049
Maandag 3 Maart.
A0 1896.
feze ^Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Eon- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
SPOTTED Sm^KE.
DSCH
PRIJS DEZER COURANT;
Voor Leidon per 3 maanden.
Franco per post
Afzonderlijke Kommer»
f 1.10.
1.40.
0.05.
PRUS DER ADVERTENTIËN:
Van 1-6 rogels 1.05. Iedere rogel meer f 0.17J. Grootore
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren bulten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Tweede Blad.
Eenige liberale bladen wij moeten het
hun vergeven, zij weten niet beter, aldus
heet het in een ingezonden «artikel in De Resi»
denlicbode, vragen met groote leukheid, waarom
toch wel zoo druk gesproken wordt van een
Boerenbond op „christely ken grond-
8 1 a g". Wat heeft toch de landbouw to maken
met „den chrisfcel ykeu grondslag"?
vragen zy.
Antwoord:
lo. Hetzelfde vraagt gijlieden, waar het
de school geldt; daar heet hot dan: „wat
hebben mathesis en aardrijkskunde met gods
dienst te maken?" Wy geven dus hetzelfde
antwoord, in die quaeetio honderdmaal go-
geven; de toepassing kan niet mo'.iiyk zyn.
2o. Zonder christeiykon grondslag,
dus öf neutraal öf anti-christelijk, wordt zulk
een „Bond" gevaarlgk, evengoed als een
Workliedenbond, die niet op christeiyken
grondslag rust. Het soci .lismo heeft daar vrij
spel. Wy willen dit vermijden en onzen Bond
niet ten prooi doen vallen aan agitatie
van volkemenners en hom evenmin tot
onvruchtbaarheid doemen; daarom: op chris
telijk e n grondslag.
3o. De boer is mensch, zoo goed als de
werkman, 's Levens lasten blijft hy dragen,
ook in den Bond. Een Boerenbond is goen
toovermiddel, dat ineens allon landbouwnood
genoostI Dus: zijn Bond moet rusten op
christoiyken grondslag; dat element is on
misbaar, wil de Bond den boerenstand niet
ongelukkiger maken dan by is. Den boeren
stand orgamseeren, sterk maken, hem zijn
recht doen kennen, hem ontwikkelen en dan
hom niet hiyvon steunen met de kracht, de
onmisbare kracht des Christendoms, dat wordt
noodwendig den boerenstand opzweepen, nutto-
loo3 verbitteren. Tot zulk een werk doen wy
niet mee. De „Boerenbond" zy christelijk
of biyve weg, maar een „neutralen Bond"
kunnen wy missen I
Loonon en prijzen. - Met De(n)
anti-rev. Nederlander dobattoerende over
arbeiders organisatie, bespreekt De Standaard
de vraag wat gebeuren zou als byv. de
boerenarbeiders, gecoaüseerd, als eisch stelden
f 8 weekloon in plaats van f 6.
„De boeren zullen dat dan zoo moeten aan
nemen, en f 2 meer betalen. Niet uit hun eigen
zak, maar uit den zak van hen, die hun graan
en zuivel keepen. Tot die koepers zullen zy
dus moeten aeggen Wy betalen or.zt-n knechts
nu f 8 in plaats van f 6. Die f 2 kan van ons
niet af. Die meet gy ons dus betalen. Gij ver
haalt ze dan weer op do bakkers, en de bakkers
op de consumenten/'"
Dit nu, zegt De Standaard, gaat niet op,
als de graankooper den boer op de markt
laat staan en uit hot buitenland graan tegen
den ouden prys betrekt. Wil men dit voor
komen, men dringe op graanrechten aan.
Onzerzyds, zegt de Amsterdamsche Courant,
hierbij een enkele opmerking:
De loonsverhooging van boeren
arbeiders beteekent dus (als er graan
rechten zijn) duurder brood. Immers
de bakker verhaalt zijn meerdere productie
kosten op den afnemer.
Maar stol, dat nu ook de bij het bouwvak
betrokken werklui zich co&liseeren en hooger
loon bedingen: de bouwondernemer verhaalt
zyn meerdere productiekosten op den afnemer
(kooper of huurder), d. i. de huizen worden
duurder. En denkt sri) u ook een coalitie der
veeboeren, dan krijgen w:j duurder vleesch.
Enzoovoort.
Als maar allen zich co&liseerden (en maar
de grenzen voldoende gesloton waren), dan
kregen allen hooger loon, maar moesten
ook alles duurder betalen.
Of daarmee de sociale quaestie zou opge
lost z\jn?
Het Utrcchtsch Dagblad schryft:
Onze Haagsche medewerker is ons uit de
residentie nu, helaas, ook al een geval komen
vertellen, gelyk aan wat wy ook vroeger van
onzen Amsterdamachen correspondent nu en
dan hoorden.
Politie-agenten, processen-verbaal makende
op den ambtseed, misschien ook als getui
gen onder eede gehoord, waarna door den
rechter, na ernstig onderzoek der zaak, doze
eeden worden.tor zijde gestold.
Wat geschiedt met deze agenten? vraagt
onze Haagsche correspondent.
Wat met hen geschied is, is ook ons niet
bekend; maar wy willen niet schynen hot
antwoord schuldig te blijven op d6 vraag,
wat met hen zoude moeten geschieden.
Aan den eed van een ambtenaar is door
de wet ©on bijzonder© kracht toegekend,
omdat ztj uitging van de onderstelling, dat
openbare ambtenaren menachen zyn, op wier
nauwgezetheid in hot waarnemen en weer
geven van het waargenomen© en op wier
woord, met eede gesterkt, men meer kan
en meet kunnen afgaan dan zulks by andere
menschen het geval Is.
Deze onderstelling der wet schynt on*, in
het algemeen genomen, juist.
Maar dan moot oek, in het belang van
het Gezag en van de openbare orde, de
ambtenaar altyd en overal zyn boven elke
verdenking, als Cesar's vrouw.
Wat er dus met do vier agenten, door
onzea briefschrijver vermeld, zou moeten
gebeuren, scbynt on» geen oogenblik twijfel
achtig.
Langs di8ciplinairen weg onmiddeliyk ont
slag, overeenkomstig artikel 191 der Ge
meontewot.
Al of niet gevolgd door een strafreebtelyke
instructie wegens meineed, zoo daartoe ter
men mochten zyn.
En de wapenen der militairen moeten
dezen worden afgenomen wegens gegronde
vrees voor herhaling van misbruik.
Een politieke doopceel. De
heeren Treub en De Koo zyn sinds eenigen
tyd bezig hun politiek geschil met elkander
af te rekenen. Eerstgenoemde zei in deze
discussie, dat hy met gerustheid zijne opvat
ting aan het oordeel van een man als Tak
van Poortvliet, een bevoegd getuige en
beoordeelaar van hun stryd, zou durven
onderwerpen. Dit gezegde gaf Da Koo aan
leiding tot het lichten van onderstaande staat
kundige doopceel van den ex-premier:
„Hoe de heer Treub nu juist aan d8n heer
Tak ala oppersten rechter in dezen denkt,
weten wy niet. De heer Tak heeft „de door
hem geopende kiesrecht-campagne" met
gewonnen, maar verloren on is nude
verslagen generaal de aangewezen man om
uit te maken of hetgeen hy ook gewild
heeft of betgeen tot z ij n plan de campagne
behoorde, goed was gedacht?!
Zwakker verdediging kon de heer Treub
toch moeilijk schrijven.
Bovendien heeft iemand ooit den heer
Tak hooren roemen al3 een man, uitblinkende
door Taktiek?
Tak en Taktiek zyn er twee; zyn altyd
twee geweest.
Den heer Tak is nog nooit iets golukt!
Zyn kanalen-wet is in de politiek ver
dronken.
Ziin Kappeynianisme mot algemeene kies
rechtplannen in het hoofd was een flater.
Zyn optreden in een kabinet-Van Tien-
hoven als tweede viool, wy hebben dadeiyk
en herhaaldelijk voorspeld, dat deze zwakheid
zich wreken zou
En gewroken heeft zij zichl
Tak met een kieswet in den zak, die
belastingwetten liet voorgaan t
Tak - die als kieswetgever, volgens Treub's
eigen verklaring in 1894, „wel eens geweifeld
heeft
Tak, die „de kiesrecht-campagne opent" en
overal absent blyft geen woord hoeft ge
sproken l
Tak, dio zich door „Burgerplicht" laat inre
kenen by de opening dor campagne in
plaats van zich te geven niet aan één, maar
aan alle democratische vereenigin^en tegelijk.
Tak, éi*, sedert de nederlaag, bij kieswet-
behandeling ©n Kumerontbiodmg geleden,
Het Vaderland heeft het dezer dagen nog
gezegd - zich in „takti3ch zwygen" hult,
m. a. w. geen raad weet met zyn eigen
party
Tak, dio nu meer dan ooit leider behoorde
to wezen, maar, taktloos als by is, geen
leider kas zyn moet dio het nu weten?"
In Bet Paleis van Justitie heeft mr. D.
Simons een artikel geschreven over straf
mate, natr aanleiding van een geval, waarby
hy als verdediger optrad. Een echtpaar te
Hilversum werd verdacht brand gesticht te
hebben en daarom in hechtenis genomen.
De man werd spoedig losgelaten, doch de
vrouw bleef gevangen. Zy verklaarde toch
in do instructie, dat zy mot het oog op het
geleden geldelyk verlies en ten einde aldus
aan geld te komen voor een voorgenomen
verbouwing, den brand bad gedicht. Zij her
haalde die bekentenis tweemaal, docb kwam
nog tydens de instructie op haar bekentenis
terug, bewerende dat zy die alleen bad afge
legd in de verwachting, dat daardoor haar
man niet in arrest zou worden gebracht. Ter
terechtzitting bleef zy by hare laatste opgaven.
De rechtbank achtte echter haar schuld be
wezen en veroordeelde de beklaagde tot vier
jaren gevangenisstraf.
Hoewel mr. S. bet oordeel der rechtbank
eerbiedigt, meent hy toch, dat de straf te
zwaar is. Hy meent dat weinig rechters zich
een duidelyke voorstelling kunnen maken van
wat het gevangenisleven beteekent voor de
diverse categorieën van beklaagden, die zy
voor zich krygenzy komen daardoor te
weinig in directe aanraking met de personen,
die zy veroordeele» moeten of veroordeeld
hebbenhunne kennismaking met de be
klaagden ie slechts oppervlakkig.
Om do zwaarte der straf in het besproken
geval nader te doen uitkomen, schetst mr. S.
de verandering, die eensklaps in het leven
dor vrouw plaats greep. Het is een vrouw
uit den kleinen burgerstand, wel niet aan
weelde, maar toch aan een fatsoonlyk bestaan
gewend. Zy leefde met haar man gelukkig
en bescheiden in een eig6n huisje, gewoon
aan de vrye, frisscha lucht in het vnendeiyke
Bussum. Zy is van een zenuwachtig gestel
en heeft een leeftijd bereikt, waarop ont
beringen en totale voranderiag van levens-
wyze niet gemakkelijk zyn te verdragen. Die
vrouw zal nu gedurende vier jaren van het
buitenleven afgezonderd zyn en, afzonderiyk
opgosloton in eone betrekkolyk kleine cel,
met den voor haar ongewonen arbeid, die in
de gevangenissen kan worden verricht, moeten
worden bezig gehouden, enz., enz. Daarby
heeft de brand aan niemand dan aan het
echtpaar schado toegebracht, zoodat objectief
hot misdrijf niet tot het opleggen eener zoo
zware straf leidt.
„Is dan," vraagt mr. S., „de straf gerecht
vaardigd om do persoon van de beklaagde?
Is er één rechter, die, al staat nu wel in de
beschikking der raadkamer de geijkte uit
drukking, dat de gevangenhouding van be
klaagde noodig is uit vrees Yoor herhaling
yan misdrijf, in ernst meent, dat deze
vrouw later nog eens brandstichting zal gaan
beproeven on dat zy daarvan door langdurige
vryneidsborooving moot wordon afgeschrikt?
Of is die straf, die afzonöoriyke opsluiting
noodig om die vijftigjarige vrouw te verbete
ren? Is werkoiyk zulk oene zedelyke ver
betering, stel die ware hier noodig, van onze
straftoepassing by eene dusdanige veroordeeld#
te verwachien Of moet die strenge bestraffing
anderen afschrikken, om haar voorbeeld te
volgen? My dunkt, dat ook hier wel gelden
zal, dat meer in de zekerheid van de ont
dekking van het misdryf dan in de zwaarte
van de straf afschrikkende kracht geL-.enis.
Of eindelyk, vordert do zedelyke schuld van
de veroordeelde zulk een zware boete? Ik
zou meenen, dat geen rechter in staat is,
die zedelyke schuld te peilen, en dat, indien
naar haren omvang de straf moet worden
bepaald, de rechter zich eene taak oplegt,
die zyne krachten verre overachrydt.
„Geen wankelender grondslag voor de
menscbelyke gerechtigheid dan de moreele
verantwoordeiykheid van een beklaagde voor
het door hem gepleegde misdryf. Vergeten
wy daarby niet, dat naar het oordeel van
velen, die het bestaan van den vryen wil
ontkennon, ook de zedelyke aansprakelijkheid
als basis aan do straftoepassing ontvalt. Ik
waag my niet aan eene uitgebreide bespre
king van deze diepste beginselquaestie, maar
releveer alleen het gevoelen van vele gezag
hebbende denkers en criminalisten. Dit is
echter ongetwyfeld zeker: wat de maatschap-
pelyke veiligheid ei9cht, kan de rechter wel
licht beoordeelonhoever de moreele schuld
van een beklaagde gaat, nooit."
Ten slotte vraagt mr. S. in het belang
van de velon, die zullen moeten terechtstaan,
aan den Nederlandschen rechter met diepen
ernst en op grond eener innige overtuiging
om zich by de bepaling der strafmate, meer
dan hy naar zyne meening in vele gevallen
deed, rekenschap te geven van de zwaarte
der straf, die hy oplegt, met het oog op den
persoon, die haar moet ondergaan; reken
schap van de vraag of het maatschappelijk
belang inderdaad met gebiedende noodzake
lijkheid die straf vorderde. „De rechter", zegt
hy, „vergete nooit: iedere dag gevangenisstraf
opgelegd boven den tyd, dien de handhaving
der maatschappelijke ordening gebiedend vor
derde, is een onrecht, gepleegd onder den
dekmantel van en in naam van het recht."
Het Utrechtsch Dagblad besprak het wets
ontwerp op den suikeraccyns. In
beginsel tegen bescherming der suikerindustrie
gozind en daarvoor op het voorbeeld van
Engeland wyzende, ging het blad op het be
ginsel niet verder in, maar bepaalde zich tot
de vraag, of bet wetsvoorstel van den minister
van financiën tot verbetering leiden kan.
Tot beantwoording dezer vraag werd in de
eerste plaats opgemerkt, dat, volgens h w door
den minister voorgestelde stelsel, m6n öfoen
zeer gestreng toezicht op de fabrieken zal
moeten uitoefenen, öf anders de deur voor
allerlei misbruiken openzet. Waar men nu in
de geschiedenis van dea suikeraccyns de voor
beelden voor het grypen vindt, die bewyzen,
dat men telkens meende een goeden weg ge
vonden te hebben, om steeda weer te ont
dekken, dat men opnieuw gedwaald had, daar
komt het aan het Utr. Dagbl. voor, dat het
nog niet zoo zeker ia, of de Tweede Kamer
in 1867 wel ongeiyk had met zich te ver
zetten tegen een maatregel, die nu weder
aangeboden wordt met een aanhangsel, waar
door hy nog minder aannemelijk wordt.
Het blad heeft met dit laatete op het oog
het biDnen zekere grenzen houden van suiker
industrie en beetwortelcultuur, die hot gevolg
van het wetsontwerp zal zyn. Daaruit zal
zoo redeneerde het voortvloeien eea be
perking der vraag naar suikerbieten en daar
door een daling van den prys daarvan. En
voor fabrikanten en rafflnadours, die tot nog
toe, als zy het boste werkten, de meeste
accyn8winst in verhouding tot hun bedrijf
genoten, zal er voortaan geen prikkel meer
Onze jacht wae zeer voordeelig geweest.
Vier pakken fraaie pelzen vormden twee
ladingen voor onze muildieren. Wy wilden
nog sleohts eenige dagen in de „Zwarte
Bergen" blyven en dan naar het fort Laramie
trekken.
Wy hadden een buffelkalf geschoten en
boven het vuur gebraden. Het was juist Jim
Bakers verjaardag.
Myn rumflesch was ledig evenals die van
Gibson. Maar Jim had voor zyn verjaardag
iets bespaard. Daaraan wilde hy zich nu te
goed doen. Wy beiden moesten ons met het
heldere bronwater vergenoegen.
Toen wy zoo in de eenzame wildernis met
den maaltyd beginnen wilden, zagen wy
opeens tot onze verrassing een ruiter aan
komen, een slanken Indiaanschen ruiter, met
een hoofdversiering van waaiende adelaars'-
veeren. Gewapend was hy met een lans, een
lasso en een tomahawk.
„Het is onze vriend, het Cheyennenhoofd
Spotted Snake," zeide Gibson.
„Laten wy hem hoffeiyk alle gastvryheid
bewyzen l" riep ik.
.De rum er buiten," merkte Jim Baker op.
kenden het Jonge opperhoofd, dat wfl
nu en dan ontmoetten, zeer goed, en hadden
meermalen heel vriendelijk de vredeepüp met
hem gerookt. Hij steeg van het paard en
ging naar het vuur, waar hy zich by ons
neerzette.
„Wees welkom, opperhoofd I" riep ik
gastvry.
„Vrede en heil zy in uw kampl" sprak
hy plechtig, terwyi hy met het hoofd knikte.
Wy bemerkten zyn verdrietige en sombers
trekken. Waarschyniyk kwelde hem een of
ander verdriet. Daarom vroeg ik hem: „Wat
deert u, Spotted Snake? Waarom ziet gy er
zoo mismoedig uit?"
„Ik heb veel verdriet gehad," antwoordde hy.
„Misschien ongeluk op een krygstocht tegon
de Sioux?"
„Neen."
„Of op de jacht,''
„Ook Diet."
„Wat is er dan gebeurd?"
„Myn squaw is voor tien dagen gestorven."
„Dan is het wel to begryp&n, dat gy ver
driet hebt."
„O, het is niet alleen daarom I"
„Dus wat anders ook nog?"
„Ja. Ik moest toch weer een squaw hebben
voor myn wigwam. Zoo reed ik dan, prachtig
uitgedost, zooals gy my bier ziet, naar het
opperhoofd aan de groote rivier in het zuiden,
om de hand van diens dochter te vragen.
Maar daags te voren was zy reeds met
een ander getrouwd. Ik kwam, helaas,
te laat."
„Dat noem ik ongeluk."
„Daarover dus ben ik zoo verdrietig."
„Wees onze gast! Hier is gebraden bufifel-
vleesch, opperhoofd 1 Laat het u goed smaken I
Dat zal u troosten in uw leed."
„O neenl Ik heb volstrekt geen honger.
Ik kan van puur verdriet niet eten."
„Beproef het maar 1"
„Neen, dorst heb ik, grooton dor6t."
„Nu, daar is de bron."
„Neen, blanke broeder 1 Dorst naar vuur
water heb ikl O, als men zooveel verdriet
heeft, is vuurwater altyd de beste trooat,
want daarby vergeet men ten slotte alle
zorgen."
Nadat hy dit gezegd had, keek hy de rum-
flesch met fonkelende oogen aan en wilde
zich daarvan stilletjes meester maken. Doch
Jim Baker beletfee hem dit door de flysch
nog bytyds te grypen, vast te houden en
verontwaardigd uit te roepen: „Hancj-s af,
opperhoofd 1 Daarvan kunt gy mets krygen I Dit
laatste vuurwater is myn privaateigendom!"
Spotted Snake fronste het voorhoofd en
zyn oegen fonkelden.
„Geef hem toch de helft, Jiml" zeide ik.
„Doe het uit politiek."
„Ja!" riep ook Bob Gibson. „Zullen wjj
om dat nietige beetje rum het dappere opper
hoofd ons tot vyand maken?"
„Neen, ik wil niet!" morde Jim eigen
zinnig. „Ik heb het voor my bespaard, niet
voor hem. Hy krygt er niets van!"
„Is dat de gastvryheid der blanken?"
smaalde het jonge opperhoofd. „Dit uit
gestrekte jachtgebied is het myne. Maar ik
belette u niet, hier buffels te jagen en kost
bare pelzen buit te maken. Beloont gy myn
vriendeiykhcid en grootmoedigheid zoo slecht?
Heb ik niet nu en dan in myn wigwam het
beste met u gedeeld?"
„Jim, wees verstandig 1" vermaande ik.
„Deel met heml" nep ook Gibson.
„Neenl" riep Jim Baker halsstarrig.
„Ik ben zoo treurig, zoo verdrietig," sprak
8potted Snake weemoedig, „en gy weigert my
wreedaardig dezen besten troost?"
Daarby greep hy opnieuw begeeriyk naar
de flesch.
„Handen af, nog eenmaall" schreeuwde
Jim woedend En hy sloeg met de gebalde
vuist het opperhoofd voor het voorhoofd,
zoodat hy achteruit tuimelde.
„Blanke hond 1" schreeuwde Spotted Snake,
schuimend van woede. „Ben ik een vrouw?
Ge hebt my geslagen! Dat ia uw dood,
schandeiyk bleekgezichtl"
Hy deed een pas aebtorwaarta en haalde
den tomahawk uit. Maar op betzelfde oogen
blik hield Jim Baker het schotvaardige ge
weer op hem gericht.
„Waag het - en gy zyt een zoo doode
Cheyenne, als maar ooit een door de Sioux
gescalpeerd werd!"
Het opperhoofd strekte de rechterhand naar
ods uit, schudde haar dreigend en riep
gramstorig: „Schande over ul Gy hebt de
strydbyl opgegraven! Zoo hoersche dan voort
aan vyandachap tusschen ons! Wy zullen
elkander weer ontmoeten op de prairie I Mijn
jaebtgobied zal uw graf zynl"
„Loop naar den duivel, moordzuchtige
Cheyennel" schreeuwde Jim, „of ik brand
je een kogel op het bruine veil"
Spotted Snake ging, verwenschiDgen tegen
ons prevelend, maar zyn paard, wierp zich
in het zadel en reed weg.
„Je hebt een groote domheid begaan, Jim,"
zeide ik. „Voortaan zullen wy in de „Zwarte
Borgen" en op de jachtgronden der Laramie-
vlakte niet zeker meer zyn van ons leven."
„Na hetgeen voorgevallen was, ware het
inderdaad beter geweest, als gy hem dood
geschoten en bet lyk ergens verborgen hadt,"
sprak Gibson schouderophalend. „Je vuistslag,
voor hem zoo beleodigend, zal hy nimmer
vergeten; hy zal niet rusten, eer hy onze
scalpen heeft. Voor den doode hadden wy
niet bang behoeven te zyn, maar de levende
zal ons voortdurend, waar hy maar kan,
leeiyke parten spelen."
Met nog veel andere bittere vorwyten over
stelpten wy den eigenzmoigen Jim Baker
wegens zyn laakbare onvoorzichtigheid. Om
een nietig teugje rum had hy ons de vyand-
schap berokkend van hot opperhoofd Spotted
Snake, dat over meer dan honderd dappere
krygslieden beschikte.
Wei verklaarde Jim koelbloedig, terwyi by
zyn rum verorberde, dat hy alle Cheyennen
eo ook alle andere roodhuiden in geheel
Amerika diep verachtte, maar Gibson en ik
waren een andere meaning toegedaan. Uit
gerechtvaardigde bezorgdheid voor Spotted
Snake's wraak besloten wy beiden nog den
zelfden dag de „Zwarte Bergen" te verlaten,
om yiings naar het noordon, naar het be
schermende fort Laramie te ryden. Jim lachte
en spotte wel is waar met onze voorzichtig
heid, doch hy vond het toch maar geraden,
niet alleen achter te blyven en op die wyze
zyn scalp in gevaar te brengen.
(Slot volgt.)