N°. 11028
Donderdag Februari.
A0 189S.
r
feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van §pn- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
In de val geloopen.
IEIBSCH
BA&BLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommers -0.05.
PRIJS DER AD VERTEN TIÉN
Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17Grooter»
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren bulten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Tweede Blad.
Offieiëele KennisgeT1*»»?^
Samenstelling der Kiezerslijsten.
De Voorzitter van den Gemeenteraad van Leiden;
Gezien art. 7, al. 2, der Wee vau 4 Juli 1850
(Stbl. No. 87), zooals die ie gewijzigd bg art. VII
der additioneel© artikelen van de Grondwet;
Noodigt de mannelijke iawoLera der gemeente
Hit om:
lo. Zoo eg in oen andere gemeente over hot
laatstverloopen dienstjaar, derhalve over 1884/95, in
do pcreoneele belasting ter zake van hunne woi i jg
naar eeno hoogero huurwaarde dan die, welke vol
gens tr:. 1 lett. a en b. van de wet van 24 April
1813 (Stbl. No. 15) aanspraak geeft op vormii.dinng
tot een derde of twee derde gedeelcou der belas
tiug naar de drie eerste grondslagen, of zoo zij in
do grondbelasting in eene andere gemeente of in
meer gemeenten te zamen over het dienstjaar 1895
tot een bedrag van ten min9te 10 zijn augeslageD,
daarvan door overlegging der voor void*au gttee-
kendo aacelagbiljotteu vóór deD 15-len Februari o. k.
tor Secretarie dezer gemeente te doen blij .eo.
2o. zoo zg, hoofden van gezinnen of alleen wo
nende personen zij.de, van den inwouei den eigenaar
of eersten huurder van een woonhuis of afgezonderd
gedeelte van een woonhn s, waarvan de huurwaardo
▼oor de porsonoele belasting ten minste op het
dubbele (en alzoo ten minste op ƒ110) is g>.etej.d
Aan het laagste in deze gemeente voor den vollen
aanslag vereisebte bedrag sedert den 15den Mei 11.
een gedeelte iu huur hebben eu bewonen, waarvoor
geen afzonderlijke aanslag in de personoele belas ing
geschiedt, maar waarvan de belastbare hnurwaa'do.
ODgesioffeerd, in |vcrboudirg tot db belastbare huur
waarde vjn bet wuonl.niB of afgezonderd gedeelte
van het woonhuis geschat, bet sub a va>' art. 1 der
gewijzigde kieswet bedoeld bedrag van den vollen
Aanslag (voor Leiden ƒ70) bereikt, ea zoo zg
alzoo krachtens al, o van art 1 der gewijzigde
kieswet aanspraak meenen te mogen maken om op
de kiezerslijsten te worden geplaatst, daarvan aan-
gifto te doen ter Secretarie dezer gemeente vóór den
15den Februari a. a.
8o zoo zij als mede-eigeDaars van onroerend goed
krachtens art. 7 al. 4 der g-wgzigde kieswet boven
genoemd aanepraak meenen te kunnen maken om
geplaatst ie worden op de kiezerslijsten, daarvan
oytne&is vóór den 15den Februari a. s. ter Secro-
tario aangifte te doen.
De aan-iften, bedoeld onder 2o. en 3o„ moeten
gedaan worden volgens bet bij Kon. besluit vaD 28
Novembor 1887 (Stbl. No. 211) daarvoor vastgestelde
model, waarvan de formnliereo aan de Secretarie
kosteloos verkrijgbaar sgn.
Leiden, De "Voorzitter voornoemd,
24 Januari 1896. F. WAS.
De Standaard zegt, onder het hoofd:
Vooral geen overhaasting:
In het Voorloopig Verslag der Eerste
Kamer informeerden enkele leden naar
den tyd, waarop ongeveer de Kieswet
van stapel zou kunnen loopen.
Het antwoord der Regeering is niet bemoe
digend.
Natuurlek zal zij „met den vereischten
spoed" (wat, uit de stadhuistaal in gewoon
Nederlandsch overgezet, wil zeggeno p
haar doode gemak) de behandeling in
openbare zitting helpen voorbereiden. Maar
eisch blijft daarbij: dat de kieswet „zonder
overhaasting" in openbare beraadslaging
worde gebracht.
Ge merkt, er dreigt „overhaasting", en
daartegen vooral moet de Regeering en moet
de Kamer op baar hoede zfin.
Nu zcu van de zijde der Kamer die „over
haasting" alleen daarin kunnen bestaan, dat
z\j, na het uitkomen van de Memorie
van Antwoord, terstond tot de publieke
behandeling overging.
De Regeering mag dus met haar „Memorie
van Antwoord" vooral niet te vroeg komon.
Dan toch zou ztf de „overhaasting" in de
hand werken.
In verband hiermede verklaart de Regeering
aan ook, ter algemeene geruststelling, dat
„het t d s t i p der inzending van
die Memorie" nog niet kan worden
bepaald.
En wat dit beduidt, licht ze zelve in dezer
voege toe, „dat van haar niet te vergen is,
dat ze haar voordracht definitief vaststelle",
alvorens over het Personeel en over
Nieuwe r Amstel beslist ztf.
Wat beteekenen deze raadselachtige woorden
Wil het zeggen, dat de Memorie van
Antwoord wacht op de mogelijkheid,
om een definitieve editie van haar ontwerp
te geven, en dat die definitieve editie wacht
op het Personeel en Nieuwer-Amstel?
Zoo ja, dan zal de te wachten vertraging
een vertraging van aanbelang zjjn.
En toch rijmt dit weer niet met wat de
Regeeriog eenige regels verder verklaart, dat
ze tóch doorgaat, ook al komt het Personeel
„niet t ij d i g" tot stand.
In elk geval liggen hier nieuwe voetangels
en klemmen.
Men rekende er half op, dat de Memorie
van Antwoord in het recès zou afkomen.
En nu schijnt alle kans hierop weer ver
keken.
De Maasbode schrijftNieuwtjes
jagers. In zijn Memorie van Antwoord
zegt de minister van justitie, dat berichten
in dagbladen omtrent verrichtingen der justi
tie schadelijk werken. „Waar in het Voorloopig
Verslag wordt opgemerkt vervolgt de
minister dat dit feit zich meer bepaaldelijk
in den laatsten tijd voordeed, heeft men ver
moedelijk het oog op de instructie in zake den
te Rotterdam gepleegden moord. Daarom
hecht de minister er aan te verklaren, dat
door hem een onderzoek is ingesteld of de
bedoelde berichten misschien van politie-be-
ambten afkomstig zijn en dat hfi daardoor
de overtuiging heeft verkregen, dat de politie
te Rotterdam in deze geen schuld hoeft. Het
verstrekken van berichten aan dagbladen
wordt daar trouwens met onmiddellijk ontslag
uit den dienst gestraft, waaraan het personeel
opnieuw werd herinnerd, zoodra het onderzoek
in zake den moord op den scholier Hoog
steden werd aangevangen.
De meeste dagbladberichtea ter zako waren
dan ook geheel of althans gedeeltelijk onwaar.
Aan het dringend verzoek van den hoofdcom
missaris van politie, om dergelijke berichten
niet te plaatsen, werd door een paar te Rot
terdam verschijnende couranten voldaan, doch
andere, daar en elders uitkomende, stoorden
zich daaraan niet; sommige redactiën weiger
den zelfs beslist verkeerde mededeeliugen te
herroepen, tenzjj dit officiéél mocht geschieden
vanwege de politie of justitie.
Naar den minister werd verzekerd, ging
zelfs een enkele verslaggever zóó ver in zj)ne
zucht naar sensatieberichten, dat hjj de inspec
teurs der recherche op hunne onderzoekings
tochten nasloop en zich niet ontzag, als hij
te weten was gekomen wie in verhoor ge
nomen waren, bij die personen zich voor
inspecteur vaa politie uit te geven, ten einde
te weten te komen, wat door de politie
gevraagd was.
Eene dergelijke opvatting van de taak der
pers is in het algemeen belang zeer te be
treuren.
Gelukkig kan daartegenover op de loffe
lijke houding van andere dagbladen gewezen
worden."
Nu de zaak afgeloopen is en niet het min
ste bekend is geworden omtrent den moord,
od het kind Hoogsteden gepleegd, kan ieder
zich eene gemakkelijke voorstelling maken
van de waarde der nieuwtjes van een der
hier ter stede verschijnende bladen. Wat
heeft dat blad niet kolommen vol verhaald
en medegedeeld en alles is op een sisser
afgeloopen l De loop der feiten, die op het
vinden van het lijk en het zoeken naar den
moordenaar betrekking hebben, is inderdaad
zóó klein, dat er voor de pers, die haar
plicht kent en niet een moord maakt tot
bevrediging van den speculatiegeest, heel
weinig te verhalen viel.
De Haagsche correspondent der Zaanland,
sche Courant wijdt zijn brief aan den „ouden,
kreupelen knol, die in de politieke manége
bekend is onder den naam van doodstraf-
quaestie."
Reeds uit deze karakteriseering van het
vraagstuk blijkt, dat hi) weinig gevoelt voor
een wederinvoering vari de doodstraf. Het
argument, waarvan men bij deze beweging
uitgaat dat de gruwelijke misdaden in de
laatste jaren hier te lande zijn toegenomen
is blijkens de gerechtelijke statistiek een
sprookje, en wat er voor pielt wordt verre
overtroffen door hetgeen er tegen te zeggen is.
Zijne beschouwingen besluit hij als volgt:
Voor mij bljjft de Voorzienigheid Dog altijd
een God van barmhartigheid en 1 efde, Die zelfs
den diepst gezonkene niet buiten de mogelijk
heid wil zien gesteld om van den slechten
weg terug te keeren.
In mijn oog pleit niets zoozeor tegen de
doodstraf als 't geloof aan één Rechter, Die
over aller leven en dood beschikt.
Wil men den misdadiger, die zich aan het
leven van een medemenscb vergrepen heeft,
gedurende den tjjd zijner afzondering van de
vrije maatschappij, aan een strenger regime
onderwerpen; zijn onze gevangenissen te
goedis het leven, er om zoo te zeggen te
aanlokkelijk voor hen, die tot een zeer laag
zedelijk peil zjjn gezonkon, ik heb er niets
tegen ziekelijke philanthropic voor misdadigers
is mij vreemd. Tegen zwaren arbeid voor
veroordeelden, tegen 't invoeren van de straf
der deportatie naar een minder herbergzaam
oord, naar West-Indiö bjjv. zou ik hoe
genaamd geen bezwaar hebben.
En zoo men meenen mocht dat afschrik
king door strafbedreiging werkelijk misdaad
voorkomt, dan geloof ik dat ue straf van
deportatie misschen nog meer invloed heeft
dan de doodstraf, aan de uitvoering waarvan
men toch niet gelooft, en die dus, in het oog
van de misdrijvers, neerkomt op langdurige
tuchthuisstraf.
De beweging tot wederinvoering van de
doodstraf geeft het Handelsblad aanleiding
om in herinnering te brengen wat de Fransche
leeraar in het strafrecht indertijd aan den
Minister Modderman schreef over de reactie,
die zich nu en dan togen de afschaffing van
de doodstraf openbaart en wat ook geldt ten
opzichte van andere uitingen der zoogenaamde
openbare meening.
„De openbare meening bestaat uit drie
elementende gevolgtrekkingen van de rede,
de leeringen der ervaring en de ingeving van
het gevoel. De twee eerste bestanddeelen
rede en ervaring behooren het meeste ge
zag te hebben bjj de beoordeeling van het
gewicht en het nut eener hervorming. Maar
bij een volk is de meerderheid in getal niet
aan de zijde van het meest verlichte deel,
dat oordeelt naar rede en ervaring. Steeds
laten zij, die niet gewoon zijn te redeneeren
en nauwkeurig waar te nemen, zich leiden
door ingevingen van het oogenblik en nemen
zich den tijd niet, om na te denken over
't geen zjj gevoelen.
„Als men dus ter beoordeeling van bot ge
wicht cn het nut van een maatregel, in plaats
van op alle omstandigheden te letten, enkel
te rade gaat met den volksindruk op een
bepaalden dag en bij-gelegenheid van een op
zichzelf staand feit, met den volksindruk, die
heden j a en morgen neen zegt dan be
roept men zich eigenlijk slechts op een meer
derheid in getal, maar die geen recht heeft
wetenschappelijk of practisch eenige ernstige
beslissing te beheerschen."
Iemand maakt in Het Nieuws van den Dag
de volgende opmerking:
„Als een onderofficier in voorloopige
hechtenis wordt gesteld, wordt voor
hem door het Rijk f 0.90 per dag toegekend,
waarvoor hfi, door tusschenkomat van den
directeur van het huis van bewaring, gevoed
wordt. Komt een olficier in zoodanig geval,
dan bedraagt die som f 1 60 per dag. Dit
is natuurltfk bfi kon. besluit vastgesteld;
en evenzeer is op die wfize bepaald, wat
voor die betaling zal worden verstrekt.
„Deze bepaling kan in overeenstemming
geacht worden met de billijkheid; immers,
van iemand in voorloopige hechtenis moet
nog bewezen worden, of hij scnuldig is; en
is diens voorloopige gevangenzetting met het
oog op den goeden gang van zaken in het
rechtsgeding dikwijls onvermijdelijk, dat be
nemen van de vrijheid is op zichzelf reeds
erg genoeg.
„Waarom echter bij den burger een andere
wijze van handelen gevolgd? Als een burger
in voorloopige hechtenis wordt gestold, ont
vangt hij geheel denzelfden kost, die aan
den gevangene wordt voorgezet, en wordt
hem alleen als gunst toegestaan om tegen
ƒ1.20 per dag, die bfi zelf moet betalen
„pistole" aan te vragen, hetg' en n et ieders
middelen veroorloven. Zou niet het ver
strekken van eene burgerlijke voering aan
voorloopig gehechten, zonder onderscheid vau
wien ook, een middel zijn om vele tegen
standers van de voorloopige hechtenis, welke
toch al zwaar genoeg op den onschuldige
drukt, eenigszins met dien maatregel te ver
zoenen? En zou daarmede niet tevens in
verband met het voorrecht, in dezen aan
olficieren en onderoificieren gegund een
eisch der billijkheid bitracht worden?
„In geval die voeding dan rechtstreeks van
Rijkswege, en niet door tusschenkomat van
ambtenaren, werd verstrekt, zou die ook geen
ƒ1.60 per dag behoeven te kosten.
„Behoorlijke voeding en dan ook nog schade
vergoeding, o. m. tot betering van veroorzaakt
nadeel aan eer en goeden naam, benevons
olficioele openlijke erkenning van de rechter
lijke dwaling zoo zouden wè^langzamerhand
komen tot het bereikbare ter goedmaking van
hetgeen politie en justitie iemand aandoen,
dien zfi onschuldig in voorloopige hechtenis
zetten."
Het Vaderland is van oordeel, dat de minister
van financiën alleen do meerderheid zal kunnen
verwerven, als hij er in slaagt, hen, die
principieel op een ander standpunt staan, om
dat zij het personeel tot gemeente
belasting willen vervormen, te overtuigen, dat
zjjn wetsontwerp boven het bestaande zoo
vele en zoo groote voordeelen biedt, dat zij
niet verantwoord zijn die voor een wellicht
in langen tijd nog niet bereikbaar ideaal prijs
te geven.
Het blad bespreekt vervolgens de wijzi
gingen, die op het haardstedentarief zijn in
gediend. Voorop stelt het, dat alle amende
menten onaannemelijk zfin, die indruischea
tegen het principe van dezen grondslag: het
verkrijgen van eene betere progressie, in over
eenstemming met de draagkracht der belas
tingschuldigen dan door de belasting naar de
huurwaarde alleen, mogelijk is. Als zoodanig
wordt genoemd het amendement-Mackr.y.
Even onaannemelijk acht het blad het
amend.-Van Karnebeek. Een bezwaar tegen
de amendementen-Pyttersen en Dobbelmann
is, dat zi) do opbrengst der belasting aan
merkelijk zullen doen dalen.
Ernstiger overwoging verdient, meent Het
Vad.} do bepaling in het amendement der
heeren Drucker en Borgesius, üat van be
lasting naar dezen grondslag voor perc. met
niet meer dau vijf haardsteden ten hoogste
wordt geheven I'/ï pCt. van de belastbare
huurwaarde.
Toch heeft bet blad tegen dit stelsel één
bezwaar: bet stellen der grens, waar de ge
legenheid ophoudt om de haardsteden-belasting
tot een maximum vau l'/a pCt. terug te
brengen, kan een sprong van belang in de
progressie ten gevolge hebben; hoe lager cie
huurwaarde, hoe grooter de spiong wordt;
het gevolg zal zijn, dat ieder al zijn best zal
doen om zjjn haardsteden te beperken tot
het aantal, waarboven de reductie opooudt.
Hel Vad. meent echter, dat de Minister in
18)
„Gij weet genoeg om tien misdadigers
naar de Staatsgevangenis te zenden."
„Zeker, en naar de galg ook."
Richard Mulvey verschoot van kleur.
„Ga voort," zeide hg.
„Ik weet alles, wat in verband staat met
den moord op George Austin, evenals mij
hekend is uw aandeel in dat schandelgk feit."
„Dus ge schudt het masker al!"
„Ik begrijp u niet."
„Als mijn vroegere klerk, George Austin,
dood is, hoe kan diezelfde man mij dan
zijn stilzwijgen verkoopen?"
„Ja, dat schijnt vreemd, doch het is nog
niet de tijd, om u dit geheim optelossen."
De detective had zeer goed begrepen dat
Mulvey niet geloofde aan een geestverschij
ning; dus vond hij het onnoothg zich langer
als zoodanig voor te doen.
XX.
De twee kalme, scherpzinnige mannen ston
den elkander aan te zien; in den blik van
Mulvey was duidelijk haat te lezen Hij was
volstrekt geen lafaard en onder zijn collega's
stond hij bekend als een man van moed.
„Indien gij niet George Austin zijt, wie
zijt ge dan?" vroeg Mulvey.
„Het verbaast mij, dat ge dit zelf niet
kunt uitmaken."
„We zullen die zaak nu maar laten voor
hetgeen zij is. Laten we nu den prijs be
spreken, waarvoor ik uw stilzwijgen koop."
„Die is gauw genoeg genoemd."
„En die is?"
„Het testament van den heer Lathrop."
„Een hooge prijs, moet ik zeggen."
„O, ik vraag nog meer: Amelia Lathrop
in goeden welstand."
„Neen, die prijs is zeker ie hoog."
„Toch moet hij betaald."
„Eerst wil ik u een voorstel doen, mijn
heer Incognito."
„En dat is?"
„Weet ge wel, dat ik u naar de Staats
gevangenis kan laten opzenden?"
„Kom, gij zult wel genadiger zijn," lachte
Harry Park hoonond.
„Ik was voorbereid op uw bezoek, mijn
heer de geest, en ik heb hier getuigen, die
ieder woord, dat gij gesproken hebt, ge
hoord hebben."
„Ik had niets anders van u verwacht."
„En nu is mijn voorstel, dat gij een stuk
onderteekent, waarin ge bekent een afzetter
en een bedrieger te zijn."
„En als ik nu niet teeken?"
„Dan zijt gij binnen twintig minuten
achter slot en grendel."
„Ik houd mij aan mijn eerste voorstel."
„Dan zullen we eens zien, hoe deze zaak
eindigt," zeide Mulvey, de tafelschel in be
weging brengend.
De deur werd geopend en drie mannen
vertoonden zich op den drempel.
„Dit zijn dienaars der wet," zeide Mulvey
op tnomfantehjken toon.
„Wat komen die hier doen?"
„U gevangennemen. Mannen, doet uw
plicht!"
Eén van hen wierp zich op Harry Park.
Harry greep den man bij beide handen en
zijn gelaat werd plotseling vertrokken als
in hevige pijn. Hij worstelde om los te
komen en toen de detective hem vrijliet,
viel de man hulpeloos op deu grond.
De rechtsgeleerde en zijn beide hand
langers stonden in stomme verbazing toe
te kijken.
„Arresteer dien man 1" schreeuwde Mulvey,
zoo gauw hij van zijn verwondering be
komen was, doch de man, die door Harry
op den grond was geworpen, krabbelde
langzaam overeind en waarschuwde de
anderen.
„Kaak hem niet aan!" riep hij.
„Wat heeft dit te beteekenen?" vroeg
Mulvey.
„Wij hebben geen volmacht, neem gij
hem onder uw bewaking en wanneer ge
hem dan aan ons overlevert, zullen we
hem naar de gevangenis brengen," zeide
een der mannen.
Mulvey, die volstrekt geen lafaard was,
greep Harry Park beet, om hem vast te
houden. Doch opeens begon hij te trekken
en te worstelen, zooals de anderen gedaan
hadden, en toen Mulvey hem losliet, viel
hij op den grond, evenals de anderen.
Met den kalmen glimlach der overwin
ning keek de detective op den man neer.
„Ge weet nog niet met wien ge te doen
hebt." merkte hij bedaard op.
XXI.
Mulvey was geheel ontmoedigd.
Hij wist niet tegen wien hij vocht en van
in de lucht schermen hield hij niet. Na die
fatale aanraking van de geestverschijning
had hij het gevoel gehad alsof er vuur door
zijn aderen stroomde, Zijn armen waren
als verlamd en zijn geheele lichaam voelde
machteloos.
Harry Park had zich voorzien van een
kunstig uitgedachte Parijsche vinding: een
kleine electrische batterij, geschikt om in
den zak gedragen te worden. De sterkste
mensch wordt door die aanraking tijdelijk
verlamd. Mulvey stond langzaam op en
voelde zich overwonnen, zijn scherp ver
stand echter had hem niet in den steek
gelaten en het was met voorbedachten rade,
dat hij tot zijn handlangers zeide, dat zg
konden gaan. De drie mannen verlieten
het vertrek en de beide vijanden stonden
tegenover elkaar, als twee uitrustende kemp
hanen.
Mulvey verbrak het eerst het stilzwijgen.
„Ge hebt mij mat gezet," zeide hij.
„Dat had ik niet anders verwacht." Alfred
Granger had Mulvey niet geheel op de
hoogte der zaak gebracht, anders had deze
wel spoediger de geheele waarheid bekend.
„Hoeveel geld verlangt gij?" vroeg hij.
„Ik heb u mijn prijs reeds genoemd
„Ge kunt 25,U00 dollars krijgen in plaats
van uw verzoek."
„Nu houdt ge mij voor een even grooten
schurk als gij zelf zijt."
„Wilt gij niet onderhandelen?"
„Neen."
„En ik moet mij dus geheel aan uw wil
onderwerpen."
„Ja."
Mulvey rekte het gesprek slechts om tijd
te winnen en onder de hand te kunuen
bedenken wat hem te doen stond.
Hij had bijna het raadsel opgelost be
treffende de geheimzinnige macht, die de
detective in zijn handen scheen te hebben.
Eenigen tijd geleden had hij over een
machinetje gelezen, dat dezelfde uitwer
king had.
Hij trok een lade van zijn bureau open
en grabbelde er in met heide handen, alsof
hij haastig naar eenige papieren zocht,
doch in werkelijkheid was hij bezig te
telegrapheeren aan zijn handlanger wat de
schok, dien zij gevoeld hadden, geweest
was. Vast besloten, dat de detective zijn
kantoor niet levend zou verlaten, was hij
veeleer geneigd het onmogelijke te wagen.
„Zijn bezoeker aanziende, zeide Mulvey:
„Ge zijt een gek."
„Nu begint gij mij complimentjes te
maken."
„Laat mij u meteen zeggen, dat ik uw
spel doorzie en dat ik mij door electriciteit
niet bang laat maken."
„Ik heli u maar een beetje aan het schrik
ken gemaakt," lachte Harry.
„In wiens dienst komt gij hier?"
„Dat gaat u niet aan; met onze zaak heeft
dat niets te maken."
Wordt vervolgd.)