MENGELWERK. bt>Lor to zwegen, waar men de macht derft, zoo noodig, wèl „een hoogen toon" aan te slaan. „Er was een tijd"heft Potgieter zijn heerlijk Rijksmuseumaan. Ja, er was een tijd, maar nu i s er een tijd van rillen en beven als Albion een „Nisero" of een „Casta Rica" op onze kusten werpt. „Er was een tijd, waarin de weegschaal der volkeren van Europa door hare Vorsten niet ter hand werd genomen, of de Holland- eche maagd, aan hunne zijde op het rechts- gestoelte gezeten, wierp er mede haar oorlogs zwaard of haren olijftak in en deed door deze bijwijlen den evenaar overhellen;.... een tijd, waarin baar vlootvoogden d^n bezem op den mast mochten voeren, dewijl zy naar de krachtige uitdrukking dier dagen de zee had den schoongeveegd van gespuis!" „Er was een tjjd"dat onze vloot de Theems opvoer, om kracht bij te zetten aan de vertoogen onzer diplomaten. Thans echterwaar zijn de schepen, die dab stuk zouden kunnen wij ecren onze braven genoeg, om niet van durven te spreken bestaan? Waar ia bovenal onze Bestevaer, die hun den weg naar Chatham zou wyzon? De Koorzanger, Uit het Engelsch van O. A. WADE. Er stonden reeds veel menechen voor do Aakefield Kathedraal, hoowel de deuren nog niet geopend waren. Het was er gewoonlijk vrij vol, doch heden was het niet om de groote talenten van den predikant of het schoone epol van den orga nist te bewonderen. Toch had het wel iets met de muziek te maken, dat het publiek in zoo grooten getale opkwam. Er was namelijk bekend gemaakt, dat in het koor mede zou zingon de kleine Arthur Nevelli, de twaalfjarige zanger, die niet alleen in Engoland reeds zeer geliefd was, maar ook reeds op het vasteland aller bewondering had weggedragen. En daarbijde knaap was in Lakefiold ge boren. Nog zeer jong was hij naar Italiö gegaan en door een daar wonende tante opgevoed. HU was nauwelijks elf jaar, toen hU „ont dekt" werd door den welbekenden Signor Parama, van de Opera te Milaan. Deze nam hem onder zijn leiding en op zijn twaalfde jaar zong by reeds op concerten in Weenen en Parus en werd met stormachtigen byval ontvangen. Ook in Londen was hy reeds in het publiek opgetreden, doch het was heden de eerste avond, dat hy in zyn geboortostad zou zingon. Men kan dus eenigszins begrUpen, dat de belangstelling groot was en velen, die anders aooit in de kerk kwamen, waren nu opge komen om de kleine Arthur in het koor te hooren zingen. Éón was er onder het publiek, die alle mogelyke moeite deed, om naar voren te dringen en zich een goede plaats te verove ren, zonder te letten op de klachten of ver ontwaardiging van do menschen, die hy op de teenen trapte of op zyde drong. Doch even doof als hy was voor die opmer kingen, even begeerig bleok hy te zyn naar al wat er omtrent den jeugdigen zanger ge zegd werd. Het was de vader van den knaap. Arthur was zyn eenig kind. Kort na de geboorte van don jongen hadden zyn ouders, die reeds eenigen tyd na hot huweiyk ernstige onaangenaamheden gehad hadden, weder ge twist en dit was zoo hoog geloopen, dat beiden voelden, dat voortaan een samenzyn ondraaglijk zou wordon. Op wederzydsch verzoek had dus een minnuiyke scheiding plaats, doch nu kwam do groote quaestie: aan wie zou de knaap toegewezen worden? De beste oplossing vond men door hem te sturen naar zyn tante In Italiö. Zoo kwam het dus, dat zyno ouders hom sinds dien tyd niet meer gezien hadden. Ja, niemand wist zelfs, dat de beroemde Arthur een zoon was van den ouden Thompson, daar hy dezen gewonen naam verwisseld had togon den beter klinkenden naam van Nevelli iets wat in de kunstenaarswereld een nood- zakeiyk kwaad scbynt. Zooals wy zeiden, het was stampvol in de kerk. Elko bank was bezet en onophoudelyk kwamen nog menschen, die tevergeefs tracht ten plaats te bekomen. Onder deze was een oude vrouw, die aldoor haar bost deed, zich vooraan te dringen en reeds verscheidene malen afgewezen was. Juist na een dorgelyke teleurstelling zag zy den predikant aankomen en vast besloten, hield zy hem staande, om hem te vragen haar een plaats te bezorgen. „Ik vrees, dat het my onmogeiyk zyn zal," antwoordde deze, „Maar ik zou hem zoo graag hooren zin gen," hield zy aan. „Alles, wat Ik heb, zou ik willen geven. Ik was vroeg genoeg hier, maar hot was zoo vreeseiyk vol en het gedrang zoo groot, dat Ik het niet kon uit houden." „Het spyt my housch," zeide de predikant, terwyi hy aanstalten maakte om verder te gaan, „maar ik kan u niet helpen. Bedenk, dat gy niet de eenige zyt; allen hebben hier gelyke rechten." „Neen, mynheer, zy hebben niet dezelfde rechten als Ik," zeide zy met schitterende oogen. „Zoo," antwoordde by verwonderd, „en in welk opzicht staat gy boven de anderen?" Twee groote tranen biggelden langs haar wangen, Het duurde een oogonblikje, eer zy vervolgde: „Ik ben zyn moeder, mynheer." De predikant keek haar aangedaan aan. Hy nam haar by den arm met de woorden: „Ik maak u wel myn excuses, doch dat kon ik natuurlyk niet weten. Volg my in de consistorie en dan zal ik aan den koster vragen, u een goede plaats te bezorgen." Een oogenblik later zat zy in een der voorste ryen. Het duurde eenigen tyd, voor zy van haar aandooningen bekomen was en toen keek zy eens om zich heen, ten einde haar buren op te nemen. Doch op eens was het, alsof een electrische stroom haar het gebeele lichaam deed schok ken naast haar, aan haar linkerzyde, zat de man, dien zy eens boven alles had liefgehad. Aan zyn gezicht zag zy, dat ook by haar herkende, 't Was beiden of een oogenblik hun adem ophield en de hartslag stilstond, doch ook slechts één ondeelbaar oogenblik entoen wendden beiden trotsch en koppig het hoofd af. Het koor trad binnen. Elke hals was ge rekt en elk oog zocht den kleinen zanger, en het was slocht3 met moeite, door de ge dachte aan do plaats, waar men was, dat het publiek zich van applaus onthield. Hy was ongeveer twaalf jaar, met groote, blauwe oogen, en lang blond haar, en hoewel nog zeer jong, gaf toch zyn gezicht zoo iets droefgeestigs weer, dat het velen by een nadere beschouwing beklemd om het harte werd. Zonder iemand aan te zien, schreed hy tu8schen het publiek door, voorby zyn ouders, die voor hem even vreemd waren als ieder ander in het groote kerkgebouw. Arthur was evenwel niet onbekend met de tweedracht tusscben zyn ouders. Zyn tante had hem die vóór zyn vertrek naar Engoland in korte woorden on onpartydig medegedeeld. Het had hem meer aangedaan dan men oppervlakkig zou gedacht hebben. Wy weten soms niet, hoe fijngevoelig een kind van dien leeftyd kan zyn en hoe zy kunnen tobben en nadenken over dingen, die wy denken, dat zy reeds lang vergeten zyn. Hot had hem ook in zyn gestel gehinderd, want hy was niet sterk en zyn vroegtijdig optreden en het nooit tevreden publiek matte hem veel te veel af. Hy had or reeds dlkwyis over nagedacht, hoe gelukkig hy zou zyn, als hy een ver zoening tusschen zyn ouders bewerken kon: dan zou hy niet meor gaan ziugen, maar dan konden zy alle drie gelukkig thuis leven. En toen hy nu do uitnoodiging kreeg om in Lakefield te zingen, toen ging hem hot denkbeeld door het hoofd, dat, als zich ooit een gelegenheid voor zyn wenschen zou op doen, hy dan deze te baat moest nemen. Beiden zouden waarschynlyk wel in de kerk zyn en door zyn gezang moesten zy tot elkaar gebracht worden. Hy had de keus gehad tusschen verschei dene liederen, doch ze was hem niet moeielyk gevallen. Hy vond voor zyn doel het meest geschikt een oud Kerstliedje, van een eer waardig dichter, die niet dichtte ter wille der eer, doch om zyn medemenschon en vrien den een dienst te bewyzen en hen op het goede pad terug te brengen, en die daardoor aanspraak maakte op bun dankbaarheid. Overal heerschte doodsche stilte, aller oogen waren op één punt gericht. Daar klonk een stem: Toen kwam in stillen middernacht Die gloriezang van verre dagen, Geruisch van gouden snaren, zacht Door engelen over d'aard gedragen: „Op aarde vrede, in menschen welbehagen Yan 's homels hoog verheven koning." In heilige stilte lag der menschen woning By 't lied op hemelharpen aangeslagen. De laatste echo's weerklonken nog door de kathedraal, alvorens eenig geluid de dood sche stilte verbrak. Verscheidene zakdoeken werden naar de oogen gebracht van menschen, die anders niet licht geroerd waren en het scheen velen toe, alsof zy de stemmen der engelen gehoord hadden. Weder hief het koor aan, het volgende vers, om de menschen op te roepen, elkander te verdragen en lief te hebben. Men hoorde boven allen uit het zenuwachtig snikken der vrouw, die door den predikant de kerk binnengeleid was. Er was byna niemand, die zich niet ontroerd gevoelde, en van alle kanten fluisterde men elkaar opmer kingen over de prachtige stem van den jeug digen koorzanger toe. Hot laatste vers zou beginnen en Arthur had besloten, dat dit 3l het vorige overtreffen zoude. Hy voelde zich zeiven aangedaan en een oogenblik vroesde hy, dat hy het niet ten einde zou kunnen brengen. „Het was schoon, het was verrukkeiykl" luidde de algemoene opinie. Lakefield had nog nooit zoo iets gehoord. Het koor, waarboven die glasheldere stem altyd hoorbaar bleef, stierf zacht weg, ovenals het gezang der engelen. Ieders aandacht was zoo afgeleid, dat niemand zag hoe op de voorste ryen een man en een vrouw elkaar de hand drukten, terwyi beiden de tranen in de oogea stonden. De kleine zanger had onderwyl zyn plaats weer ingenomen, doch hy zag er erg bleek en afgemat uit. De predikant deed het voorgebed en daarna stond het koor wederom op, om over te gaan tot het tvseede gezang. Doch Arthur bleef zitten en zyn buurman stootte hem aan, om bem opmerkzaam te maken. Eensklaps uitte deze een doordrin genden kreet. Het leed geen twyfel: de Inspanning was hem te groot geweest en een yiiDgs toege schoten dokter kon slechts den dood consta- Proy. en Gemeentelijke verordening:. Door de rechtbank te Haarlem werd gisteren in hooger beroep behandeld het rechtsg- ding tegen den heer L. M. J. Immink in diens qualiteit van ingenieur en administrateur van de Noord- en Zuid-Hollandsche Stoomtram Maatschappij Haarlem Leiden. Appellant was d9n 31sten Oct. jl. door den kantonrechter te Haarlemmermeer veroordeeld tot twee geldboeten van f 0 50, (er zake dat hy als vertegenwoordiger te Hillegom van bovengenoemde Stoomtram-Maatschappij a. niet gezorgd heeft, dat by het verlaten of inryden hy de remise door een tramloco motief, losse wagens of lorrie en het brengen van deze van het zyspoor op de hoofdlyn of omgekeerd, steeds iemand van het tramper soneel met een witte vlag, lantaarn of ander duidelyk zichtbaar teeken op den publieken weg aanwezig is; b. een losse wagen, locomotief of lorrie onbeheerd op het zyspoor heeft laton staan. By dat vonnis wer;on de opgelegde boeten invorderbaar verklaard, desnoods door lyfs dwang, van ten langste éón dag. De heer Imraink is van dit vonnis in boo?er beroep gekomen den Ssten November jl. en het O. M. van het kantongerecht, gere- quiroerd hebbende twee geldboeten van f 10, subsidiair 4 dagen hechtenis, eveneens, op den 14den November d.a.v. Nadat de rechter rapporteur zyn rapport heeft uitgebracht, wordt do gemeenteveld wachter van Hillegom, Pardoen, als getuige nog op eenige puDten gehoord, waarna de heer Immink zyn standpunt in deze zaak uiteenzet. Hy vertegenwoordigt de Maat- schappy als chef van het uitvoerend bewind tegenover het publiek, voor de beweging, het rollend materiöcl, enz. Hy erkent de ten laste gelegde feiten, doch merkt tevens op, dat naar zyne meening de gemeente niet het recht hoeft bepalingen vast te stellen, waaromtrent - reeds de provincie bepalingen heeft gemaakt. Het O. M zyn requisitoir nemende, zegt, dat do burgemeester van Hillegom indertyd hem (officier van justitie) heeft gevraagd naar zyne meening omtrent de beteekenis van art. 108 der algemeene politieverordening der gemeente Hillegom. Toen had het O. M. zich geheel onzijdig gehouden, het onwen- scheiyk achtende, te voren reeds zyne meening hieromtrent te zeggen, doch de officier had het rechtsgeding zien aankomen, dat tbans gevoerd werd, na overleg tusschen den burge meester van Hillegom en den heer Immink. Thans, nu de zaak in hooger beroep werd behandeld, vraagt hat O. M. contradictio in terminis vernietigiug en bekrachtiging van het door den kantonrechter gevelde vonnis. Vernietiging, omdat in het vonnis de woorden „heeft geplaatst" voorkomen, waar de dag vaarding spreekt van „is geplaatst geworden," hetgeen toch niet hetzelfde is. Bekrachtiging, wyl het O. M. meent, dat de strafschuldigheid van den appellant moet worden uitgesproken, en het O. M. beroept zich hierby op een vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage, waarby werd gezegd dat de algemeene pro vinciale verordening niet gold voor de alge meene wegen en voetpaden, doch alleen op de in het reglement voor de wegen en voet paden genoemde (vastgesteld 3 Nov. 1870), zoodat die verordening niet van toepassing was op de wegen en voetpaden binnen de bebouwde kom der gemeente. Het gold toen eene overtreding in de gemeente Voorburg, zoodat toen was toegepast de gewone politie verordening dier gemeente. Het vonnis van den kantonrechter te Haarlemmermeer is, naar het O. M. meent, juist gewezen en het requi- reert derhalve tot handhaving van de beide boeten en beide straffen. Tegen dit requisitoir wordt door mr. Th. De Haan Hugenholtz, appellants verdediger, aangevoerd, dat men hier te maken heeft met art 150 van de gemeentewet. By dit artikel is bepaald, dat de gemeentelyke verorde ningen niet treden in hetgeen van algemeen Ryks- of provinciaal belang is. TVelnu, de quaestie, waarover dit geding loopt, is by de provinciale verordening geregeld, want art. 11 dier verordening geeft de gemeente het tee en: de taak was gebleken zyn jeugdige k.rachton te boven te gaan. Men kan zich de algemeene deelneming voorstellen; maar de knaap had in vrede kunnen sterven, by had zyn ouders gezien: hand in hand en weder verzoend voor altyd. recht, om de snelheid van het ryden te be palen binnen de bebouwde kom der gemeente en niets meer Omtrent do veiligheid en omtrent de voorzorgen heeft de gemeentelyke verordening ni^ts te bepalen. Een vonnis van den Hoogen Raad wordt door pleiter aange haald, dat den kantonrechter niet alleen be voegd, maar ook verplicht verklaarde na te gaan of de plaatseiyke wetgever buiten zyne bevoegdheid is gedaande kantonrechter te Haarlemmermeer evenwel heeft geweigerd zich met deze vraag in te laten. Voorzeker, de appellant is aansprakeiyk, zoo zegt pleiter, doch wanneer de gemeentelyke verordening hier niet van kracnt is, dan vervalt de aan sprakelijkheid vanzelf. Mr. Hugenholtz con cludeert dan ook tot vernietiging van het vonnis des kantoDrechters en tot het buiten rechtsvervolging stellen van den appellant. Over 14 dagen zal de rechtbank te Haar lem in deze zaak uitspraak doen. De „Uitlanders" in Transvaal. Een der redacteuren van de „Arasterdamsche Courant" heeft een onderhoud gehad met den heer G. A. A. Middelberg, directeur der Ned. Zuid-Afrikaanscne Spoorweg Maatschappy, die hem op zeer welwillende wyze antwoorddo op eenige vragen omtrent de Transvaalsche toestanden. Op de vraag wat eigeniyk de Uitlanders zhn, waarover de groote stryd loopt, gaf de heer M. het volgende antwoord: „Uitlanders zyn eigeniyk allen, die niet in de Transvaal geboren zyn en dus geen burgerschapsrechten bezitten. Het zyn Engelschen, Duitschers en Hollanders, Amerikanen, Australiörs, Cana- deezen, Zuid-Afrikanen. Het rumoerige deel der Uitlanders echter, dat politieke rechten vraagt, bestaat voor een groot deel uit Engelsch sprekende menschen, waarvan een klein deel in Engeland geboren is en dat gesteund wordt door de verengelschte Zuid-Afrikanen. Die Zuid-Afrikanen geen Transvalere willen in Transvaal den voor- raDg hebben op do Europeanen. En hoewel men voor dien voorrang by het vervullen van betrekkingen wel iets voelt, staat tegenovor die billykbeid hun mindere beschaving, hun slechte opvoeding en weinige ontwikkeling, waardoor zy politiek onbetrouwbaar zyn. Maar, vroeg de redacteur der „A. Ct." ver der, wat zyn het voor een soort menschen? Het zyn, antwoordde de heer M., voor het meerendeel fortuinzoekers, waaronder, als overal, heel brave, beste, werkzame lieden, doch die nu eenmaal politieke adspiratiën hebben, welke in stryd zyn met die der Transvalers. Zy bezitten absoluut geen nationaliteits gevoel. Zy achten zich hooger te staan dan do Boeren en zouden willen dat het stamvolk zich in hen oploste in plaats van omgekeerd. En, vroeg de redacteur, doen de Duitschers en Hollanders niet aan de beweging mede? „Neen, die onthouden zich en erkennen de meerdere rechten van het stamvolk." „Zoudt u meenen dat Krüger geneigd zou zyn om aan de eischen van de Uitlanders te gemoet te komen? „Neen; hy kan hoogstens beloven aan den Volksraad dienaangaande voorstellen te doen, doch verder kan hy niet gaan." „En de Volksraad?" „De Volksraad zal er nooit in treden. Die is voor het grootste deel samengesteld uit het stamvolk; slechts een paar genaturaliseerden hebben daarin zitting en vormen dan ook de oppositie". „Gelooft u niet dat het ontslag van den heer Rhodes als eerste minister van de Kaap kolonie den toestand nog erger kan maken, wyl hy nu niet meer door zyn officiëele be trekking veEmtwoordelyk is?" „O, neen; uit het ontslag blykt m. i. dat zy'n ministers buiten de zaak stonden en ver- moedeiyk hem daarom gedwongen hebben af te treden. Moreel is dat een groote slag voor hem, want hy zal nn weer opnieuw zich een repu tatie hebben te verwerven". „Hoe denkt men in de Transvaal tegen woordig over het Hollandsche element?" „Heel goed. De Engelscöo pers in de Trans vaal heeft het altyd van ce daken verkonidgd, dat dit niet zoo was, en de Zuid-Afrikaners en enkele Transvalers, die met leede oogen zien dat de Hollanders er goede posities heb ben en liooge betrekkingen bekleeden, deden daaraan mee. Doch het beste en moest intelligente deel der bevolking begint meer en moer in te zien, dat de Hollanders en ook de Duitschers hot goed met hen meenen en hun groote diensten bewyzen by de snelle economische ontwikkeling van hun land, waarmee de intellectusele ontwikkeling van het stam volk onmogelyk geiyken tred heeft kunnen houden. Doch er zal een tyd komen, dat de hoofd leiding der zaken weder in handen komt van de Transvalers. Dat wordt hun door ons steeds voorgehou den. Ik zie den ty i komen, dat ik de hoofd leiding der spoorwegen in handen van een Transvaler zal overgoven en ik hoop dit te doen met een vriendschappeiyken handdruk. By ons Hollanders moet voorop staan, dat wy niet in do Transvaal komen om het stamvolk te verdringen, maar om het te helpen". De gevolgen van het gebeurde voor de Transvaal zeide de heer M., desgevraagd, een noodzakeiyk kwaad voor deze republiek te achten. Zonder pokken en mazelen kan eene natie zich niet ontwikkelen en vooral niet als' die ontwikkeling zoo snel gaat. Het Trans vaalsche volk is door het gebeurde weder nauwer aaneengesloten en voelt zich krach tiger dan 'te voren. Het nationale element is er tot grooter zelfbewustzyn door gekomen. De vraag„Hoe denkt u over de toekomst van Transvaal?" beantwoordde de heer M. met: „O, die is schitterend." De heer M. meende ten slotte, dat wy „heel veel" voor onze stamverwanten daarginds kunnen doan. Holland moet zyn beste zonen, die het heeft, naar de Transvaal zenden; „geen jongelui, die in Nederland mislukt zyn, maar energieke jonge mannen, die moe enthusiasme bezield zyn voor het hooge nationaliteits gevoel van het stamverwante volk in do Transvaal en die daarin weten op te gaan." Dit doel acht de heer M. heel eenvoudig bereikbaar en wel door hen, die geen geld hebben, financiöel te steunen. Men verbrokkele do krachten echter niet, aldus waarschuwt hy, maar sluite zich aan by de bestaande Neder- iandsche Zuid-Afrikaansche Vtreeniging, die reeds op dit gebied werkzaam is. Op deze wyze, aldus besloot de h er M. zyne mededee- lingen, bewyzen wy Transvaal en onszelven den besten dienst. In 1884 is het Transvaalsch gezantschap te Antwerpen door een comité ontvangen en gevierd, dat thans een brief aan President Kruger hoeft gezonden, waarin de Transvalers, bun overwinning en hun heldenmoed worden vorhoerlykt en eindigende met den volgenden raad „Maakt u heel en al van Engeland los; hangt in niets van vreemde mogendheden meer af; „Sluit een of- en defensief verbond met deD Oranje-Vrijstaat, ook onze broeders, en werkt tot oenzelfde verbond met allen, cie in Kaap- en Natalkolonie zich beroemen Zuid-Afrikaan- ders te zyn; „Richt spoedig in Transvaal en Vrystaat alles in op zyn Vlaamscb, zyn Nederlandse^ zyn Zuid-Afrikaansch; laat uw werelddeel vooi de Nederlanders worden, wat Amerika is geworden voor de Engelschen, enz. Te Londen is het in verschillende meetia- gen, waar de gebeurtenissen in Transvaal werden besproken, zeer rumoerig toegegaan. Het ergst op een moeting in Hydepark, belegd door eenige buitenlandsche socialisten, om president Kruger geluk t« wenschen „dathy zyn geboorteland had gered uit de klauwen van den uitbuiter, den landdief, enz. De sprekers lieten zich niet afschrikken door de dreigende houding van het publiek, dat te gelyk met de socialisten in grooten getale was opgekomen. Toen een der sprekers verklaarde, dat er een stilzwygende afspraak had bestaan tusschen Chamberlain en de Chartered Company, om Transvaal in te palmen, hief het publiek daarop zulk oen geschreeuw aan, dat de man zich verder niet verstaanbaar kon maken. Na hem kwam een jonge Hollander, Vogel genaamd, op het spreekgestoelte. Deze werd begroet met het geroep: „Ga naar je eigen landl" enz., maar dit schrikte hem niet af om te zeggen, dat hy zicli over Jamesons nederlaag verheugde, want als de strooptocht geslaagd was, zouden de Boeren van hun land zy'n beroofd, evenals de Matabelen. Op deze woorden stormde het publiek naai voren en sleurde hem van het spreekge stoelte af; de meeting veranderde in een woeste vechtparty, totdat de politie de menigte uiteendreef. Ordeiyker ging het toe in een vergadering van de Metropolitan Radical Federationdaar was het vooral de anti-Duitsche gezindheid, die zich uitte. Zoo werd er een motie aan genomen om de regeering te verzoeken, den naam van den Duitschen keizer te schrappen uit de leger- en vlootlysten, en verder nog een motie, waarin de hoop werd uitgesproken, dat de regeering aan de Chartered Company haar charter zou ontnemen. Zelfs Chamber lain werden allerlei beschuldigingen naar het hoofd geslingerd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1896 | | pagina 6