N°. 11007
Maandag 13 Januari.
A0.1893
feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT^
Feuilleton.
TE NIEUWSGIERIG.
LEIDSCH
DA&BLAD
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden.
Franco per post
Afzonderlijke Nommers
f 1.10.
ii 1-40.
0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootera
letters naar plaatsruimte. Voor hot incassecren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Officieel© Kennisgeringon*
Burgemeester en Wethouders van Leiden,
Gezien het adres van H. F. VAN NOORT, alhier,
houdende verzoek om vergunning tot het plaatsen
van een nienwen broodbukkereo^en i*1 ''et perceel
Doezastraat hoek Lange Raamateeg, No. 2.
Gelet op do artt. 6 en 7 der wet van 2 Juni 1875
(Staatsblad No. 95);
Geven bij deze kennis aan het publiek dat ge
noemd vorzoek met de bijlagen op de Secretarie
dezer gemeente ter visie gelegd isalsmede dat op
Vrijdag 23 Januari a. s., a voor middags te elf uren,
op het Raadhuis, gelegenheid zal worden gegeven
om bezwaren tegon dat verzoek in te breBgen.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Leiden, F. WAS, Burgemeester.
10 Jan. 1890. E. KIST, Secretaris.
Tweede ilitimg van den Militieraad*
Burgemeester en Wethouders van Leiden,
Gezien de artt. 86 en 92 der Wet van den 19den
Augustus 1861, betrekkelijk de nationalo militie
(Staatsblad No. 72), gewijzigd by de Wet van den
4den April 1892 iStaatsblad No. 56);
Gelet op do missive van den Hoer Luitenant-
Kolonel Militie Commissaris in het 8de district der
provincie Zuid-HoUaad
Brengen ter algemeene kennis: dat de tweede
zittiDg van den Militieraad, voor deze gemeoute,
wordt gohoudon in een der lokalen van bet Invaliden
huis (i: gang door d* Koppenhmkateeg aan do zijd*
der Hooglxndsoh* Kerkgraeht), op Maandag den
lSden Januari 1896, des voormiddaga to tien uren,
tot liet doen van uitspraak omtrent alle in do eerst*
zitting niet afgedan* zaken, en op donzelfden dag,
des voormiddaga ta halfelf, tot bet doou van uitspraak
omtrent hen, die als plaatsvervanger of ala nummer-
verwisselaar verlangen op te troden; voorts, dat tot
het opmaken dor daartoe vereisohte bewysstnkktn,
van h.den af, ter secretarie dezer gemoente, dage
lijks van des vo*rmidd*g8 tien tot des namiddags
vier uren, de Zondag nitgezonderd, wordt gevacoerd;
welke gelo;onheid d* belanghebbenden woiden ver
maand zich ten nutte t* maken, daar aan den lotoliug,
die reeds bij do militie is ingeb fd, overeenkomstig
het bopaalde by art. 70 der bovenaangehaalde Wet,
door de Koningin niet dan in byzond^re gevallen
het stellen vau een plaatsvervanger kan worden
vergund.
Eindelijk wordt, t*r voorkoming van misveretand,
nog opgemerkt dat do lotel.ng, omtrent wien d*
Militieraad in zya* eerste zitting re-ede uitspraak
heeft gedaan, niot in de twoede zitting behoeft to
vorsohyneu, ton w*re bij daarin een plaatsvervanger
of oen uummervarwiaaelaar mocht willen vooretellen.
Burgemsmtor en Wethouders voornoemd,
Leiden, J. WAS, Burgemeester.
8 Januori 1896. E. KIST, 8ecrotaris.
lil Het Centrum komt, onder het hoofd
Een goed werk, het volgende artikel
voor, dat we, vooral omdat het een stadge
noot en diens werk geldt, hier in zyn ge
heel laten vol jen:
Door den hoor P. J. M. A a 1 b e r 8 e, stu
dent aan de universiteit te Leiden,
is een verdienstelijke arbeid vorricht. HU
heeft ons de NodorUndsche vertaling geschon
ken van kardinaal Manning's commen
taar op de encycliek Rerum No varum; hy
heeft deze vertaling voorzien van aanteeke-
ningen en haar laten voorafgaan door eene
korte levensschets, een omtrek, van den
onvorgetelIjken prelaat, aan wien de arbei
dende klasse vóóral, zoo grooten dank ver
schuldigd is Nogmaals, de heer Aal-
berse beeft oen terdienstelyken arbeid ver
richt. Hy heeft met geestdrift z(jn taak aan
vaard en al bestaat het portret, dat hij ons
van den kardinaal gaf, slechts uit enkele lynen,
uit weinige trekken, in die lijnen en trekken
he: kent men terstond den edelen vriend van
het volk, den heiligen kerkvoogd, die naar
het voorbeeld van zijn goddelyken Meester
medelijden had met de scharen en zich bü
voorkeur bewoog onder de armen en nood
lijdenden.
De heer A a 1 b e r s e heeft M a n n i n g
gezien in het ware licht en wat hü las bij
den abbé Lemire en bij andere biografen
van den onsterflijken prelaat, wist hy in zijn
beknopten vorm met juistheid weer te geven.
Die beknoptheid heeft ook nog om een andero
reden hare waarde. Indien zij er namelijk
toe leidt, dat velen dit boekje zullen lezen,
dan kan men zich slechts verheugen over
het gemis aan uitvoerigheid, ook al doet
de heldere, kernachtige schrijftrant van den
heer Aalberse naar méér verlangen.
"Want inderdaad, men kont, óók in ons goede
Nederland, het leven en het werken van mgr.
M a n n i n g nog veel te weinig.
Zijn naam, ja, dien heeft men wel eens
hooren noemen, of gelezen; men weet ook,
dat hij een bekeerling was, eerst Anelicaansch
priester en daarna aartsbisschop en kardinaal
der H. Roomsche Kerk; men herinnert zich
wellicht nog zijn pompeuze begrafenis, waar
bij geheel Londen op de been was, en men
dreagt terecht roem op den man, dia
door zijn heiligen ascetiscben levenswandel
en buitengewonen ijver voor don waren gods
dienst van Jezus Christus, zoo hoog verheven
staat. Maar deze dikwerf nog zeer opper
vlakkige kennis van den bekeerling en den
kerkvoogd voltooit bet beeld niet. Men moet
den kardinaal vooral ook loeren begrijpen en
waardeeren als vriend van het arbeidende
volk, als voorstander van het recht, als
strijder tegon de maatschappelijke wanver
houdingen, als socioloog. Op dit gebied heeft
de nooit volprezen kerkvorst zulke scboone
lauweren behaald, heeft hij ons zulke heer
lijke voorboeldon en onvergetelijke lessen
gegeven, dat wij, in de sociale beweging van
onzen tyd, ons zijner voortdurend indachtig
moeten zjjn. O, hy was wè!f naar den vollen
zin des woords, een goede herder, de groote,
de heilige Kardinaal! Het was hem een lust
te verkeeren met de kleinen, troost te schen
ken, hulp te verleenen. Hy, een prins der
Kerk, geeien en geëerd door de aanzienlijk-
sten des lands, sloot eok voor do arresten
der armen de deuren niot van zyn biaschop-
peiyke wening. Hos hocg geplaatst, achtte
hy het niet beneden zich, zélf de achter
buurten te doorkruisen, zélf tot het volk to
gaan, zëlf met do geringsten contact te
zoeken. Hy was de «jan, die alles wilde
zyn voor het volk, wiens liefde geen perken
kende; de man, die, hoe wol getooid met het
purper en primaat van Engeland, eene toe
spraak wilde houden tot de nederige bloemen-
verkoopsters van de onmetelyko wereldstad,
en die in zyne spreekkamer een persoon uit
de voorname kringen liet wachten, om gehoor
te kunnen verleenen aan een werkman, voor
wien tyd geld beteekent. En dierbaar was
hem de armoede; bij deed haar nederzitten
aan zyn haard, by haalde haar in om anderen
tot hulp te kunnen zyn en toen hy stierf
bleek zijn gansche nalatenschap te bestaan
uit eenige weinige ponden sterling
In onze dagen van stof vergoding, van
koortsachtig streven naar geld en naar genot,
van parvenu trots, welke slechts let op naam,
op aanzien en ydel vertoon, zondor verder
zich te bekommeren om wat goed iö of slecht,
ontspringt uit het leven van kardinaal Man
ning een bron van ryken troost. Zoolang er
zulke toonbeelden van liefde, zelfopoffering en
waarachtige beschaving worden gevonden,
zoolang er een Kerk bestaat, die tot zulk
een bewonderenswaardige vlucht den mensche-
ïyken geest kan opvoeren, mag men niet
twyfolen aan de dingen hier beneden, noch
de hoop opgeven, dat het bestaande kan
worden verbeterd. Maar noodig is dan ook,
dat men deze toonbeelden steeds voor oogen
houde aan de wereld, dat men zich inspireere
op wat zy hebben gezegd en gedaan, op wat
zy zijn geweest voor Kerk en Staat. Wanneer
wy het leven van kardinaal M a n n i n g met
ernst bestudeeren, wanneer wy trachten door
te dringen in zyn groote ziel en zy hot ook
slechts van verre treden in zyne voet
stappen, dan zullen wy daarmede aan de
maatschappij een ontzaglyken dienst bewyzen.
Immers, de geest van M a n n i n g is de
geest der encycliek; de aartsbisschop van
Westminster behoorde tot de uitverkoren man
r.en, die door Leo XUI worden geraadpleegd
by het ontwerpen van zyn onvergeteldken
arbeid; zyn commentaar op de encycliek heeft
derhalve een geheel byzondere waarde en
dient gelezen te worden door allen, die zicb,
in theorie of in praktik, bezigboudon met
het groot3 maatschappelijke vraagstuk.
Wy overdrijven dus niet, wanneer wy het
werk van den heer Aalberse een goed
en verdienstelijk, werk noemen. Zyn vertaling
van het commentaar met de noten en do in
leiding, zullen er, naar wy vertrouwen, veel
toe bydragen, dat de gezonde sociale denk
beelden in ruimer kring worden verspreid.
Bn daaraan is nog dringend behoefte. Ofschoon
nu reeds byna vyf jaren heengingen, «inds
Leo XIII zyne encycliek de wereld inzond,
stuit men nog herhaaldelyk op de oude sociale
vooroordeelen en dwaalbegrippen en is het,
helaas, geen zeldzaamheid christenen te ont
moeten, die van 's Pausen woord, zyne strek
king en bedoeling, zelfs geen flauw begrip
hebben. Telkens en telkens moet men dien
tengevolge weer van voren af aan herhalen,
wat sinds lang is uitgemaakt, en dit werkt
ten slotte zóó afmattend en ontmoedigend,
dat de geestdrift dreigt ten onder te gaan.
Maar bovendien, welk een kostbare tijd gaat
op deze wyze niet verloren; een tyd, dian
men zou kunnen besteden aan een krachtdadig
handelen in den geest der encycliek: het
eenige middel om de maatschappy te behoe
den voor het gevaar der wanorde en toe
nemende ontevredenheid l De onkunde, waarin
vele katholieken b 1 y v e n verkeeren ten op
zichte van de ware sociale leer, draagt tot
dit gevaar niet weinig by. Welnu, kardinaal
Manning's commentaar zal voor eens en
voorgoed in deze leemte voorzien. Het zal een
licht doen opgaan voor hen, die nog weinig
of niets weten van de sociale beweging, gelyk
het tevens den moed verhoogt en de geest
drift verfrischt van hen, die aan deze beweging
reeds een deel van hun bestaan wydden.
Trouwens, de kardinaal zelf heeft het com
mentaar zyn sociaal-politiek testament ge
noemd, dat men moet lezen, vertalen en ver
spreiden.
De heer Aalberse heefc zich van zyne
taak con amore en met ernst gekweten. Hij
koestert biykbaar een groote vereering en een
niet minder groote liefde voor den kardinaal,
die ook na zijn dood nog spreekt door zyne
geschriften. Met een taal, uit het hart wellend,
schetst hy het glorieuze optreden van den
prelaat tydens de bekende strike der Lon-
denscbe dokwerkers en ook laat hij hemzelven,
met zyne eigen woorden, getuigen van de
onbedwingbare begeerte, die hem brandde
in 't hart, om het volk te dienen en gelukkig
te maken. Bij kardinaal Manning was
het woord en was de daad en beide worden
door den vertaler van het commentaar op
prijzenswaardige wyze weergegeven.
Uit zijne inleiding en de aanteekeningen
biykt bovendien, dat de heer Aalberse
yverigo studie maakte van de werken der
sociologen, in het byzonder der katholieke
sociologen. Hij heeft veel gelezen en het
gelezsno vond weerklank in zyn hart. Hy i3
een „jongere", mot al de geestdrift en al het
entrain, welke aan deze bonaming zyn ver
bonden. Aan zulke jongeren bestaat ook in
ons vaderland dringend behoefte. Zy moeten
straks de gelederen aanvullen van hen, die,
na lang hot vaandel te hebben hoog gehouden,
hunne loopbaan ten einde zien spoeden, en
zy zullen met hun frisch enthusiasm©, nog
niet getemperd door tegenslag en teleurstel
ling, de goede zaak weer oen eind nader
brengen tot de zegepraal. Men make hieruit
echter niet de gevolgtrekking, dat iedere
„jongere" perse jong van jaren zou moeten
zyn. Eon genie als Manning bewyst, dat
in een byna versleten lichaam nog een ziel
kan huizen met al do energie en al de koen-
hoid der jeugd. Zy, die den weg volgen,
waarop de kardinaal ons is voorgegaan, zullen
dan ook in den waren en goeden zin „jongeren"
mogen genoemd worden. Het geldt hier minder
den letftyd, dan wel de idee....
Den heer Aalberse wenschen wy geluk
met zyn veelbelovenden arbeid. Moge zyn
boekje in broeden kring waardeering vinden
en mogen velen zich bereid toonen hun licht
te ontstoken aan dat van den edelen glasaard,
die, na Leo XIII, in onzeD tyd wel het
messt heeft geyverd en gedaan voor den
triomf der sociale rechtvaardigheid!
De Nederlander wil de mogelijkheid niet
ontkennen, dat het, met het oog op de alge-
meeno belangen, wenschelyk kan zyn, van
Staatswege gedurende eenigen tyd het tot
stand doen komen eener arbeiderspen-
sionrieering ook geldeiyk te steunen.
Maar dat de arbeidersstand als zoodanig meer
recht beeft op ondersteuning uit de alge-
meene kas dan eenige andero stand der maat
schappy, betwist het blad. Evenzear als het
van anti-revolutionnair standpunt zich tegen
privileges van den adel verzetten zou, z< o
men die, in het belang van dien stand, wii e
invoeren, maakt De Nederlander bezwaarden
arbeidersstand als zoodanig geldelyke of andere
privileges te schenken.
„Indien tot dusver het dien stand nog niet
gelukt is voor zichzelven te zorgen, dan kan
daarin voor den Staat ovenmin een redtn
liggen, om hem te helpen, als tot dusver de
regeering eenigen andoren stand, byv. den
„slachtoffers" van het geleorde proletariaat,
van Staatswege is te hulp gekomen.
„Elke stand, niet het minst de kleine bur
gerstand, heeft met groote geldelyke moei-
lykheden te kampenmenig winkeliertje moet
tobben van 's morgens tot 's avonds, om aan
zyn geldelyke verplichtingen te voldoen; menig
kloine boer of pachter ziet met zorg den dag
van morgen tegemoet. Maar geen van deze
allen ontleent daaraan het recht, aau vader
Staat te vragen hem een handje te helpen".
De Nederlander acht h9t niet eens in het
belang van don arbeider, indien hy door den
Staat wordt gopensionneord. En bovendien,
het anti-revolutionnair program heeft zich in
art. 16 voor beperking van Staatsbemoeiing
verklaard en daaraan wenscht het blad krach
tig vast to houden.
Zonder ons hier te gaan begeven in het
drukke gescbryf over de Transvaal en
de Transvaler s, willen we er toch éven
op wyzen, dat in een ingezonden stuk van
de Nieuwe Rottcrdamsche Courant prof. Soruyt
op óón na de grootste Transvaler in ons
Vaderland opkomt tegen de door sommigen
uitgesproken meening, dat onze Regeering
zich buiten allo inmenging in het Kaap
conflict behoort te houden. De heer Spruyt
geeft toe, dat wy „wel geen boogen toon"
behooron aan te slaan, „maar", vervolgt hy:
„Maar als een groote Mogendheid by Enge
land vriendRchappoiyko pogingen doet, om
Transvaal voorgoed to vrywaren van de kans
op hernieuwing van de thans voorgekomen
crisis, ligt het wel dogoiyk op den weg onzer
Regeering, die pogingen te ondersteunen. Zy is
dat m. i. verplicht ter wille van de vele Noder-
landsche belangen in Transvaal en ter vol-
dooning aan don wensch van ons volk, dat
zoo duidelijk party trekt voor onzo beleedigde
en bedreigde stamverwanten."
De Residentiebode voegt hieraan toe: W(j
zouden wel eens willen woton, welke heilzame
gevolgen prof Spruyt. zich voorstelt van een
interventie onzerzyds ton behoeve van onze
stamverwanten aan De Kaap. Als het ge-
krysch van den Duitschon Adelaar niet vol-'
doende is, om de klauwen van don luipaird
te doen intrekken, zal het gebrul van ons
waterleouwt je daartoe ten eenenmale onmachtig
blyken.
„Geen boogon toon aanslaan!" gaarne toe
gegeven. Het is nooit good, daarmede in te
zetten, maar als men tegenover een maat
als Albion te staan komt, is het, wanneer
men niet „behoeft" te spreken,
66)
Hoe nauwkeurig kwam deze ontleding
overeen met wat ik van Franks ka 'akter en
gewoonten wistl Ik was meer dan ooit onder
den indruk van 's doctors kunde.
„En nu de toekomst," riep een der toe
schouwers, „laat ons hooren wat er van
hem worden zal, al is het nog zoo erg."
Ifcar zat hy, de vroolyke, zorglooze Frank,
het hoofd achterovergeworpen, zyne fraaie
krullen glinsterende onder het licht van de
lamp boven hom, zyn gelaat stralende van
de pret, die by meer nog dan anderen in het
geval had. Weinig gaf hy er om, welke zwak
heden of dwaasheden het onderzoek van zyne
„lynen" openbaarde; weinig gaf hy er om,
God helpe hem! wat de toekomst voor hem
mocht hebben weggelegd.
„Wat de vooruitzichten van dezen heer
betreft," zeide de doctor, „nu, over het ge
heel schynen zy helder, bepaald helder. Ik
zie, ja, ik geloof dat ik wat leed voorzie; er
zyn teekenen van eene reis, en dan dan
geloof ik, dat allo3 goed zal zyn. Ja, over
het geheel zie ik niet, waarom deze heer
geene voorspoedige loopbaan zou hebben en
een hoogen ouderdom bereiken."
„Hoera! Hoera voor Raynerl Lang leve
Frank, onbezorgd en vry I"
Dit waren de kreteD, waarmee te midden
van luid gelach en handgeklap Frank begroet
werd, toen hy van den stoel opstond om
voor een anderen „patiënt" plaats te maken
en zich weer by de toeschouwers voegde, die
hem menigen vriendschappeiyken klap op deD
rug gaven en menigen gelukwensch, dat hy
zoo goed zijn vonnis had doorstaan.
Ik was niet minder opgewonden dan de
overigen. En toen, meegesleept door de aan
drift van het oogenblik, deed ik, zonder te
denken aan de gevolgeD, zonder vrees voor den
uitslag, datgene, wat ik liever niet had moeten
doen; ja liever zou ik gestorven zyn, indien
ik had kunnen droomen, waartoe royne han
deling zou leiden. Ik, die tot nog toe zoo
zorgvuldig vermeden had myne Gave toe te
passen, waar het degenen betrof, die my
hot naast en het dierbaarst waren; ik, die
door herhaalde voorbeelden en waarschuwin
gen weten kon, welke vreeselyke open
baringen het raadplegen van dat vreemd
orakel kon ten gevolge hebben; open
baringen, oven verrassend als ontzettend;
openbaringen, die met alle menschelyke be
rekening en waarechyniykheid spotten - ik
sloeg al myne voorzichtigheid, al myne be
hoedzaamheid, al myne ervaring in den wind,
en om aan eene ellendige, ydele nieuwsgierig
heid te voldoen, om de bekwaamheid van dien
feilbaren empiricus op de proef te stellen,
durfde ik dwaas, die ik wasl den sluier
oplichten en een blik slaan in de toekomst
van myn besten en dierbaarsten vriend.
Het geschiedde, zeg ik, alles in een oogen
blik, zonder nadenken zorgloos, vol ver
trouwen, zooals ik het had gedaan, waar het
vrienden of louter kennissen betrof. Toen de
laatste woorden den Duitscher over de lippen
kwamen, en myn geliefde vriend lachende van
zyn stoel opstond, deed ik do onbedachte vraag:
„Wat zal Frank Rayners lot
zyn?"
Maar toen ik het zeide, zoodra de woorden
in myn geest gevormd waren, gevoelde ik,
dat ik verkeerd had gedaan. Schrik en berouw
maakten zich van my meester en gaven my
als een dolksteek door het hart.
Ik heb dikwyis gezegd, dat er een nauweiyks
merkbare tyd verliep tusschen bet stellen van
de vraag en de komst van het antwoord,
maar hoe kort die tyd ook was, het oogen
blik, toen do woorden werden geuit, riep ik
in myn geest uit:
„Antwoord niet Ik herroep de
vraag!"
Te laat te laat! Onmiddeliyk na myn
wanhopig smeeken kwamen de woorden van
het vonnis, op myne onzinnige, roekelooze
vraag: „Wat zal Frank Rayners lot zyn?"
kwam het vreeselyke, het wreede, het ont
zettende antwoord:
„Schande en zelfmoord!"
De kamer draaide om my heen, en te
midden van het geschreeuw en gelach, waarby
Franks stem het luidst klonk, viel ik in
flauwte op den grond.
Ik bleef niet lang bewusteloos. Toen ik
weer bykwam, keek ik om my heen op die
verbysterde, droomige wyze, eigen aan hen, die
uit eene bezwyming ontwaken.
Men had don kring vergroot, om my lucht
te geven, die binnenstroomde door de ge
opende ramen, en ik bevond dat ik op den
grond lag, met myn hoofd rustende op den
schouder van iemand, die knielde om my te
ondersteunen, en myne slapen, wangen en
lippen met een in water gedoopten zakdoek
bevochtigde.
Ik keek op en zag Franks blond hoofd
over my heen gebogen, terwyi zyn gelaat
het mijne byna aanraakte, en hy my met
oogen als die van Ethel aanzag.
„Gy zyt nu beter, beste jongen," zeide hy
met al do zachtheid en teederheid, die hy in
zyne stem kon leggen. „Verroer u niet; lang
zaam aan. Gy zult weldra weer in orde zyn."
Toen lichtte hy my, door anderen gehol
pen, op en zette my op een stoel, en daar
zat ik hem aan te kykon, om zoo te zeggen,
met het gelaat van een levend lyk, dat een
spook aanstaart.
Ik kan met zeggen wat ik op dat oogen
blik dacht of voelde. Hoofd en hart waren
nog verlamd. Na eenigen tyd was ik in staat
op te staan, te loopen; maar ik kon niet
sprekenik kon geen antwoord geven, toen
Frank zeide:
„Gy hadt liever myn raad moeten volgen,
beste jongen, en twee uren geleden naar huis
gaan. Ik wist, dat do hitte en benauwdheid van
de kamer u in uw toestand te veel zouden
aanpakken."
Uitdrukkingen van medelyden en aan
biedingen om te helden werden my van alle
kanten opgedrongen, maar ik was nog eene
poos te bedwelmd en te verbysterd, om die
vriendelijke attenties op prys te stellen.
Eindeiyk brachten zy my in do gang en
hie'pen my myn hoed opzetten en myn jas
aantrekken. Toen verklaarde Frank, dat
by my in een rytuig naar myne kamers zou
vergezellen.
Dat wekte my op. Dat kon ik niet dulden,
durfde het niet aannemen. Naast hem door
de straten te ryden, zyne stom te hooien,
zijne vragen te beantwoorden, misschien ge
marteld te worden door zijne tegenwoordig
heid, als ik myne kamers bereikte, hem te
zien en met hem te spreken noen, dat kon
ik niot verdragen.
Ik deed dus eene krachtige poging om my
te beheorscbon, trachtte zelfs te lachen, ver
klaarde dat ik my geheel beter voelde; en
alle verdere hulp weigerende, snelde ik het
huis uit, sprong in een rytuig en reed weg.
XXI.
Pedro Gomcz.
Verwenscht zy'de Gavel Hadde ik er nooit
naar verlangd! Ware zy my nooit verleend!
Wolk voordeel, welk genot had zy gegeven,
die konden opwegen tegen het verplettorend
leed, dat de onbezonnen toepassing er van
over my gebracht had? Ach, Frank, Frank,
myn broeder myn vriend, te moeten weten
wat ik weet van uw vorschrikkeiyk lot, en
machteloos te zyn om het af te wenden;
machteloos, volkomen machteloos om u voor
het gevaar te waarschuwen, dat u wacht!
Herhaaldelyk verwenschte ik de macht, die
myn gemoed bezwaarde met een geheim, to
vroeseiyk om aan te denken. En toch moest
ik er aan denken. Ik kon het niot uit mijne
gedachten verdry ven.
Wordt vervolgd.)