N°. 11007 Maandag 13 Januari. A0.1893 feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. PERSOVERZICHT^ Feuilleton. TE NIEUWSGIERIG. LEIDSCH DA&BLAD PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden. Franco per post Afzonderlijke Nommers f 1.10. ii 1-40. 0.05. PRIJS DER ADVERTENTIËN: Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootera letters naar plaatsruimte. Voor hot incassecren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Officieel© Kennisgeringon* Burgemeester en Wethouders van Leiden, Gezien het adres van H. F. VAN NOORT, alhier, houdende verzoek om vergunning tot het plaatsen van een nienwen broodbukkereo^en i*1 ''et perceel Doezastraat hoek Lange Raamateeg, No. 2. Gelet op do artt. 6 en 7 der wet van 2 Juni 1875 (Staatsblad No. 95); Geven bij deze kennis aan het publiek dat ge noemd vorzoek met de bijlagen op de Secretarie dezer gemeente ter visie gelegd isalsmede dat op Vrijdag 23 Januari a. s., a voor middags te elf uren, op het Raadhuis, gelegenheid zal worden gegeven om bezwaren tegon dat verzoek in te breBgen. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Leiden, F. WAS, Burgemeester. 10 Jan. 1890. E. KIST, Secretaris. Tweede ilitimg van den Militieraad* Burgemeester en Wethouders van Leiden, Gezien de artt. 86 en 92 der Wet van den 19den Augustus 1861, betrekkelijk de nationalo militie (Staatsblad No. 72), gewijzigd by de Wet van den 4den April 1892 iStaatsblad No. 56); Gelet op do missive van den Hoer Luitenant- Kolonel Militie Commissaris in het 8de district der provincie Zuid-HoUaad Brengen ter algemeene kennis: dat de tweede zittiDg van den Militieraad, voor deze gemeoute, wordt gohoudon in een der lokalen van bet Invaliden huis (i: gang door d* Koppenhmkateeg aan do zijd* der Hooglxndsoh* Kerkgraeht), op Maandag den lSden Januari 1896, des voormiddaga to tien uren, tot liet doen van uitspraak omtrent alle in do eerst* zitting niet afgedan* zaken, en op donzelfden dag, des voormiddaga ta halfelf, tot bet doou van uitspraak omtrent hen, die als plaatsvervanger of ala nummer- verwisselaar verlangen op te troden; voorts, dat tot het opmaken dor daartoe vereisohte bewysstnkktn, van h.den af, ter secretarie dezer gemoente, dage lijks van des vo*rmidd*g8 tien tot des namiddags vier uren, de Zondag nitgezonderd, wordt gevacoerd; welke gelo;onheid d* belanghebbenden woiden ver maand zich ten nutte t* maken, daar aan den lotoliug, die reeds bij do militie is ingeb fd, overeenkomstig het bopaalde by art. 70 der bovenaangehaalde Wet, door de Koningin niet dan in byzond^re gevallen het stellen vau een plaatsvervanger kan worden vergund. Eindelijk wordt, t*r voorkoming van misveretand, nog opgemerkt dat do lotel.ng, omtrent wien d* Militieraad in zya* eerste zitting re-ede uitspraak heeft gedaan, niot in de twoede zitting behoeft to vorsohyneu, ton w*re bij daarin een plaatsvervanger of oen uummervarwiaaelaar mocht willen vooretellen. Burgemsmtor en Wethouders voornoemd, Leiden, J. WAS, Burgemeester. 8 Januori 1896. E. KIST, 8ecrotaris. lil Het Centrum komt, onder het hoofd Een goed werk, het volgende artikel voor, dat we, vooral omdat het een stadge noot en diens werk geldt, hier in zyn ge heel laten vol jen: Door den hoor P. J. M. A a 1 b e r 8 e, stu dent aan de universiteit te Leiden, is een verdienstelijke arbeid vorricht. HU heeft ons de NodorUndsche vertaling geschon ken van kardinaal Manning's commen taar op de encycliek Rerum No varum; hy heeft deze vertaling voorzien van aanteeke- ningen en haar laten voorafgaan door eene korte levensschets, een omtrek, van den onvorgetelIjken prelaat, aan wien de arbei dende klasse vóóral, zoo grooten dank ver schuldigd is Nogmaals, de heer Aal- berse beeft oen terdienstelyken arbeid ver richt. Hy heeft met geestdrift z(jn taak aan vaard en al bestaat het portret, dat hij ons van den kardinaal gaf, slechts uit enkele lynen, uit weinige trekken, in die lijnen en trekken he: kent men terstond den edelen vriend van het volk, den heiligen kerkvoogd, die naar het voorbeeld van zijn goddelyken Meester medelijden had met de scharen en zich bü voorkeur bewoog onder de armen en nood lijdenden. De heer A a 1 b e r s e heeft M a n n i n g gezien in het ware licht en wat hü las bij den abbé Lemire en bij andere biografen van den onsterflijken prelaat, wist hy in zijn beknopten vorm met juistheid weer te geven. Die beknoptheid heeft ook nog om een andero reden hare waarde. Indien zij er namelijk toe leidt, dat velen dit boekje zullen lezen, dan kan men zich slechts verheugen over het gemis aan uitvoerigheid, ook al doet de heldere, kernachtige schrijftrant van den heer Aalberse naar méér verlangen. "Want inderdaad, men kont, óók in ons goede Nederland, het leven en het werken van mgr. M a n n i n g nog veel te weinig. Zijn naam, ja, dien heeft men wel eens hooren noemen, of gelezen; men weet ook, dat hij een bekeerling was, eerst Anelicaansch priester en daarna aartsbisschop en kardinaal der H. Roomsche Kerk; men herinnert zich wellicht nog zijn pompeuze begrafenis, waar bij geheel Londen op de been was, en men dreagt terecht roem op den man, dia door zijn heiligen ascetiscben levenswandel en buitengewonen ijver voor don waren gods dienst van Jezus Christus, zoo hoog verheven staat. Maar deze dikwerf nog zeer opper vlakkige kennis van den bekeerling en den kerkvoogd voltooit bet beeld niet. Men moet den kardinaal vooral ook loeren begrijpen en waardeeren als vriend van het arbeidende volk, als voorstander van het recht, als strijder tegon de maatschappelijke wanver houdingen, als socioloog. Op dit gebied heeft de nooit volprezen kerkvorst zulke scboone lauweren behaald, heeft hij ons zulke heer lijke voorboeldon en onvergetelijke lessen gegeven, dat wij, in de sociale beweging van onzen tyd, ons zijner voortdurend indachtig moeten zjjn. O, hy was wè!f naar den vollen zin des woords, een goede herder, de groote, de heilige Kardinaal! Het was hem een lust te verkeeren met de kleinen, troost te schen ken, hulp te verleenen. Hy, een prins der Kerk, geeien en geëerd door de aanzienlijk- sten des lands, sloot eok voor do arresten der armen de deuren niot van zyn biaschop- peiyke wening. Hos hocg geplaatst, achtte hy het niet beneden zich, zélf de achter buurten te doorkruisen, zélf tot het volk to gaan, zëlf met do geringsten contact te zoeken. Hy was de «jan, die alles wilde zyn voor het volk, wiens liefde geen perken kende; de man, die, hoe wol getooid met het purper en primaat van Engeland, eene toe spraak wilde houden tot de nederige bloemen- verkoopsters van de onmetelyko wereldstad, en die in zyne spreekkamer een persoon uit de voorname kringen liet wachten, om gehoor te kunnen verleenen aan een werkman, voor wien tyd geld beteekent. En dierbaar was hem de armoede; bij deed haar nederzitten aan zyn haard, by haalde haar in om anderen tot hulp te kunnen zyn en toen hy stierf bleek zijn gansche nalatenschap te bestaan uit eenige weinige ponden sterling In onze dagen van stof vergoding, van koortsachtig streven naar geld en naar genot, van parvenu trots, welke slechts let op naam, op aanzien en ydel vertoon, zondor verder zich te bekommeren om wat goed iö of slecht, ontspringt uit het leven van kardinaal Man ning een bron van ryken troost. Zoolang er zulke toonbeelden van liefde, zelfopoffering en waarachtige beschaving worden gevonden, zoolang er een Kerk bestaat, die tot zulk een bewonderenswaardige vlucht den mensche- ïyken geest kan opvoeren, mag men niet twyfolen aan de dingen hier beneden, noch de hoop opgeven, dat het bestaande kan worden verbeterd. Maar noodig is dan ook, dat men deze toonbeelden steeds voor oogen houde aan de wereld, dat men zich inspireere op wat zy hebben gezegd en gedaan, op wat zy zijn geweest voor Kerk en Staat. Wanneer wy het leven van kardinaal M a n n i n g met ernst bestudeeren, wanneer wy trachten door te dringen in zyn groote ziel en zy hot ook slechts van verre treden in zyne voet stappen, dan zullen wy daarmede aan de maatschappij een ontzaglyken dienst bewyzen. Immers, de geest van M a n n i n g is de geest der encycliek; de aartsbisschop van Westminster behoorde tot de uitverkoren man r.en, die door Leo XUI worden geraadpleegd by het ontwerpen van zyn onvergeteldken arbeid; zyn commentaar op de encycliek heeft derhalve een geheel byzondere waarde en dient gelezen te worden door allen, die zicb, in theorie of in praktik, bezigboudon met het groot3 maatschappelijke vraagstuk. Wy overdrijven dus niet, wanneer wy het werk van den heer Aalberse een goed en verdienstelijk, werk noemen. Zyn vertaling van het commentaar met de noten en do in leiding, zullen er, naar wy vertrouwen, veel toe bydragen, dat de gezonde sociale denk beelden in ruimer kring worden verspreid. Bn daaraan is nog dringend behoefte. Ofschoon nu reeds byna vyf jaren heengingen, «inds Leo XIII zyne encycliek de wereld inzond, stuit men nog herhaaldelyk op de oude sociale vooroordeelen en dwaalbegrippen en is het, helaas, geen zeldzaamheid christenen te ont moeten, die van 's Pausen woord, zyne strek king en bedoeling, zelfs geen flauw begrip hebben. Telkens en telkens moet men dien tengevolge weer van voren af aan herhalen, wat sinds lang is uitgemaakt, en dit werkt ten slotte zóó afmattend en ontmoedigend, dat de geestdrift dreigt ten onder te gaan. Maar bovendien, welk een kostbare tijd gaat op deze wyze niet verloren; een tyd, dian men zou kunnen besteden aan een krachtdadig handelen in den geest der encycliek: het eenige middel om de maatschappy te behoe den voor het gevaar der wanorde en toe nemende ontevredenheid l De onkunde, waarin vele katholieken b 1 y v e n verkeeren ten op zichte van de ware sociale leer, draagt tot dit gevaar niet weinig by. Welnu, kardinaal Manning's commentaar zal voor eens en voorgoed in deze leemte voorzien. Het zal een licht doen opgaan voor hen, die nog weinig of niets weten van de sociale beweging, gelyk het tevens den moed verhoogt en de geest drift verfrischt van hen, die aan deze beweging reeds een deel van hun bestaan wydden. Trouwens, de kardinaal zelf heeft het com mentaar zyn sociaal-politiek testament ge noemd, dat men moet lezen, vertalen en ver spreiden. De heer Aalberse heefc zich van zyne taak con amore en met ernst gekweten. Hij koestert biykbaar een groote vereering en een niet minder groote liefde voor den kardinaal, die ook na zijn dood nog spreekt door zyne geschriften. Met een taal, uit het hart wellend, schetst hy het glorieuze optreden van den prelaat tydens de bekende strike der Lon- denscbe dokwerkers en ook laat hij hemzelven, met zyne eigen woorden, getuigen van de onbedwingbare begeerte, die hem brandde in 't hart, om het volk te dienen en gelukkig te maken. Bij kardinaal Manning was het woord en was de daad en beide worden door den vertaler van het commentaar op prijzenswaardige wyze weergegeven. Uit zijne inleiding en de aanteekeningen biykt bovendien, dat de heer Aalberse yverigo studie maakte van de werken der sociologen, in het byzonder der katholieke sociologen. Hij heeft veel gelezen en het gelezsno vond weerklank in zyn hart. Hy i3 een „jongere", mot al de geestdrift en al het entrain, welke aan deze bonaming zyn ver bonden. Aan zulke jongeren bestaat ook in ons vaderland dringend behoefte. Zy moeten straks de gelederen aanvullen van hen, die, na lang hot vaandel te hebben hoog gehouden, hunne loopbaan ten einde zien spoeden, en zy zullen met hun frisch enthusiasm©, nog niet getemperd door tegenslag en teleurstel ling, de goede zaak weer oen eind nader brengen tot de zegepraal. Men make hieruit echter niet de gevolgtrekking, dat iedere „jongere" perse jong van jaren zou moeten zyn. Eon genie als Manning bewyst, dat in een byna versleten lichaam nog een ziel kan huizen met al do energie en al de koen- hoid der jeugd. Zy, die den weg volgen, waarop de kardinaal ons is voorgegaan, zullen dan ook in den waren en goeden zin „jongeren" mogen genoemd worden. Het geldt hier minder den letftyd, dan wel de idee.... Den heer Aalberse wenschen wy geluk met zyn veelbelovenden arbeid. Moge zyn boekje in broeden kring waardeering vinden en mogen velen zich bereid toonen hun licht te ontstoken aan dat van den edelen glasaard, die, na Leo XIII, in onzeD tyd wel het messt heeft geyverd en gedaan voor den triomf der sociale rechtvaardigheid! De Nederlander wil de mogelijkheid niet ontkennen, dat het, met het oog op de alge- meeno belangen, wenschelyk kan zyn, van Staatswege gedurende eenigen tyd het tot stand doen komen eener arbeiderspen- sionrieering ook geldeiyk te steunen. Maar dat de arbeidersstand als zoodanig meer recht beeft op ondersteuning uit de alge- meene kas dan eenige andero stand der maat schappy, betwist het blad. Evenzear als het van anti-revolutionnair standpunt zich tegen privileges van den adel verzetten zou, z< o men die, in het belang van dien stand, wii e invoeren, maakt De Nederlander bezwaarden arbeidersstand als zoodanig geldelyke of andere privileges te schenken. „Indien tot dusver het dien stand nog niet gelukt is voor zichzelven te zorgen, dan kan daarin voor den Staat ovenmin een redtn liggen, om hem te helpen, als tot dusver de regeering eenigen andoren stand, byv. den „slachtoffers" van het geleorde proletariaat, van Staatswege is te hulp gekomen. „Elke stand, niet het minst de kleine bur gerstand, heeft met groote geldelyke moei- lykheden te kampenmenig winkeliertje moet tobben van 's morgens tot 's avonds, om aan zyn geldelyke verplichtingen te voldoen; menig kloine boer of pachter ziet met zorg den dag van morgen tegemoet. Maar geen van deze allen ontleent daaraan het recht, aau vader Staat te vragen hem een handje te helpen". De Nederlander acht h9t niet eens in het belang van don arbeider, indien hy door den Staat wordt gopensionneord. En bovendien, het anti-revolutionnair program heeft zich in art. 16 voor beperking van Staatsbemoeiing verklaard en daaraan wenscht het blad krach tig vast to houden. Zonder ons hier te gaan begeven in het drukke gescbryf over de Transvaal en de Transvaler s, willen we er toch éven op wyzen, dat in een ingezonden stuk van de Nieuwe Rottcrdamsche Courant prof. Soruyt op óón na de grootste Transvaler in ons Vaderland opkomt tegen de door sommigen uitgesproken meening, dat onze Regeering zich buiten allo inmenging in het Kaap conflict behoort te houden. De heer Spruyt geeft toe, dat wy „wel geen boogen toon" behooron aan te slaan, „maar", vervolgt hy: „Maar als een groote Mogendheid by Enge land vriendRchappoiyko pogingen doet, om Transvaal voorgoed to vrywaren van de kans op hernieuwing van de thans voorgekomen crisis, ligt het wel dogoiyk op den weg onzer Regeering, die pogingen te ondersteunen. Zy is dat m. i. verplicht ter wille van de vele Noder- landsche belangen in Transvaal en ter vol- dooning aan don wensch van ons volk, dat zoo duidelijk party trekt voor onzo beleedigde en bedreigde stamverwanten." De Residentiebode voegt hieraan toe: W(j zouden wel eens willen woton, welke heilzame gevolgen prof Spruyt. zich voorstelt van een interventie onzerzyds ton behoeve van onze stamverwanten aan De Kaap. Als het ge- krysch van den Duitschon Adelaar niet vol-' doende is, om de klauwen van don luipaird te doen intrekken, zal het gebrul van ons waterleouwt je daartoe ten eenenmale onmachtig blyken. „Geen boogon toon aanslaan!" gaarne toe gegeven. Het is nooit good, daarmede in te zetten, maar als men tegenover een maat als Albion te staan komt, is het, wanneer men niet „behoeft" te spreken, 66) Hoe nauwkeurig kwam deze ontleding overeen met wat ik van Franks ka 'akter en gewoonten wistl Ik was meer dan ooit onder den indruk van 's doctors kunde. „En nu de toekomst," riep een der toe schouwers, „laat ons hooren wat er van hem worden zal, al is het nog zoo erg." Ifcar zat hy, de vroolyke, zorglooze Frank, het hoofd achterovergeworpen, zyne fraaie krullen glinsterende onder het licht van de lamp boven hom, zyn gelaat stralende van de pret, die by meer nog dan anderen in het geval had. Weinig gaf hy er om, welke zwak heden of dwaasheden het onderzoek van zyne „lynen" openbaarde; weinig gaf hy er om, God helpe hem! wat de toekomst voor hem mocht hebben weggelegd. „Wat de vooruitzichten van dezen heer betreft," zeide de doctor, „nu, over het ge heel schynen zy helder, bepaald helder. Ik zie, ja, ik geloof dat ik wat leed voorzie; er zyn teekenen van eene reis, en dan dan geloof ik, dat allo3 goed zal zyn. Ja, over het geheel zie ik niet, waarom deze heer geene voorspoedige loopbaan zou hebben en een hoogen ouderdom bereiken." „Hoera! Hoera voor Raynerl Lang leve Frank, onbezorgd en vry I" Dit waren de kreteD, waarmee te midden van luid gelach en handgeklap Frank begroet werd, toen hy van den stoel opstond om voor een anderen „patiënt" plaats te maken en zich weer by de toeschouwers voegde, die hem menigen vriendschappeiyken klap op deD rug gaven en menigen gelukwensch, dat hy zoo goed zijn vonnis had doorstaan. Ik was niet minder opgewonden dan de overigen. En toen, meegesleept door de aan drift van het oogenblik, deed ik, zonder te denken aan de gevolgeD, zonder vrees voor den uitslag, datgene, wat ik liever niet had moeten doen; ja liever zou ik gestorven zyn, indien ik had kunnen droomen, waartoe royne han deling zou leiden. Ik, die tot nog toe zoo zorgvuldig vermeden had myne Gave toe te passen, waar het degenen betrof, die my hot naast en het dierbaarst waren; ik, die door herhaalde voorbeelden en waarschuwin gen weten kon, welke vreeselyke open baringen het raadplegen van dat vreemd orakel kon ten gevolge hebben; open baringen, oven verrassend als ontzettend; openbaringen, die met alle menschelyke be rekening en waarechyniykheid spotten - ik sloeg al myne voorzichtigheid, al myne be hoedzaamheid, al myne ervaring in den wind, en om aan eene ellendige, ydele nieuwsgierig heid te voldoen, om de bekwaamheid van dien feilbaren empiricus op de proef te stellen, durfde ik dwaas, die ik wasl den sluier oplichten en een blik slaan in de toekomst van myn besten en dierbaarsten vriend. Het geschiedde, zeg ik, alles in een oogen blik, zonder nadenken zorgloos, vol ver trouwen, zooals ik het had gedaan, waar het vrienden of louter kennissen betrof. Toen de laatste woorden den Duitscher over de lippen kwamen, en myn geliefde vriend lachende van zyn stoel opstond, deed ik do onbedachte vraag: „Wat zal Frank Rayners lot zyn?" Maar toen ik het zeide, zoodra de woorden in myn geest gevormd waren, gevoelde ik, dat ik verkeerd had gedaan. Schrik en berouw maakten zich van my meester en gaven my als een dolksteek door het hart. Ik heb dikwyis gezegd, dat er een nauweiyks merkbare tyd verliep tusschen bet stellen van de vraag en de komst van het antwoord, maar hoe kort die tyd ook was, het oogen blik, toen do woorden werden geuit, riep ik in myn geest uit: „Antwoord niet Ik herroep de vraag!" Te laat te laat! Onmiddeliyk na myn wanhopig smeeken kwamen de woorden van het vonnis, op myne onzinnige, roekelooze vraag: „Wat zal Frank Rayners lot zyn?" kwam het vreeselyke, het wreede, het ont zettende antwoord: „Schande en zelfmoord!" De kamer draaide om my heen, en te midden van het geschreeuw en gelach, waarby Franks stem het luidst klonk, viel ik in flauwte op den grond. Ik bleef niet lang bewusteloos. Toen ik weer bykwam, keek ik om my heen op die verbysterde, droomige wyze, eigen aan hen, die uit eene bezwyming ontwaken. Men had don kring vergroot, om my lucht te geven, die binnenstroomde door de ge opende ramen, en ik bevond dat ik op den grond lag, met myn hoofd rustende op den schouder van iemand, die knielde om my te ondersteunen, en myne slapen, wangen en lippen met een in water gedoopten zakdoek bevochtigde. Ik keek op en zag Franks blond hoofd over my heen gebogen, terwyi zyn gelaat het mijne byna aanraakte, en hy my met oogen als die van Ethel aanzag. „Gy zyt nu beter, beste jongen," zeide hy met al do zachtheid en teederheid, die hy in zyne stem kon leggen. „Verroer u niet; lang zaam aan. Gy zult weldra weer in orde zyn." Toen lichtte hy my, door anderen gehol pen, op en zette my op een stoel, en daar zat ik hem aan te kykon, om zoo te zeggen, met het gelaat van een levend lyk, dat een spook aanstaart. Ik kan met zeggen wat ik op dat oogen blik dacht of voelde. Hoofd en hart waren nog verlamd. Na eenigen tyd was ik in staat op te staan, te loopen; maar ik kon niet sprekenik kon geen antwoord geven, toen Frank zeide: „Gy hadt liever myn raad moeten volgen, beste jongen, en twee uren geleden naar huis gaan. Ik wist, dat do hitte en benauwdheid van de kamer u in uw toestand te veel zouden aanpakken." Uitdrukkingen van medelyden en aan biedingen om te helden werden my van alle kanten opgedrongen, maar ik was nog eene poos te bedwelmd en te verbysterd, om die vriendelijke attenties op prys te stellen. Eindeiyk brachten zy my in do gang en hie'pen my myn hoed opzetten en myn jas aantrekken. Toen verklaarde Frank, dat by my in een rytuig naar myne kamers zou vergezellen. Dat wekte my op. Dat kon ik niet dulden, durfde het niet aannemen. Naast hem door de straten te ryden, zyne stom te hooien, zijne vragen te beantwoorden, misschien ge marteld te worden door zijne tegenwoordig heid, als ik myne kamers bereikte, hem te zien en met hem te spreken noen, dat kon ik niot verdragen. Ik deed dus eene krachtige poging om my te beheorscbon, trachtte zelfs te lachen, ver klaarde dat ik my geheel beter voelde; en alle verdere hulp weigerende, snelde ik het huis uit, sprong in een rytuig en reed weg. XXI. Pedro Gomcz. Verwenscht zy'de Gavel Hadde ik er nooit naar verlangd! Ware zy my nooit verleend! Wolk voordeel, welk genot had zy gegeven, die konden opwegen tegen het verplettorend leed, dat de onbezonnen toepassing er van over my gebracht had? Ach, Frank, Frank, myn broeder myn vriend, te moeten weten wat ik weet van uw vorschrikkeiyk lot, en machteloos te zyn om het af te wenden; machteloos, volkomen machteloos om u voor het gevaar te waarschuwen, dat u wacht! Herhaaldelyk verwenschte ik de macht, die myn gemoed bezwaarde met een geheim, to vroeseiyk om aan te denken. En toch moest ik er aan denken. Ik kon het niot uit mijne gedachten verdry ven. Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1896 | | pagina 5