N°. 10994
Vrijdag 27 December,
A8. 1895
feze (Sourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
F euilleton.
TE NIEUWSGIERIG.
DSCH
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden.
Franco per post—s
Afzondeiluko Nommers
1.10.
1.40.
0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
Van 1-6 regels 1.05. Iedere regel meer 0.17$. Grootere
lettors naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
wordt ƒ0.05 berekend.
Tweede Blad.
Uit Eet Zondagsbladbijvoegsel van Eet
"entrum:
HER3TNACB&T.
Duisternis bedekt het aardrijk;
Alles sluimert: slechts de maan
Schemert zacht, en lichte starren
Volgen flonk'rend hare baan.
Op de velden waken herders,
Vreedzaam loeg'rend by het vuur,
Om de kudden te behoeden
In het eenzaam, nacbt'lyk uur.
Maar.... o wonder I o verrukking!
Badend in een zee van licht
Daalt een engel, 's Hemels bode,
Die zijn woorderè^oTHi&r "ffchk
„Vreest niet", spreekt hij, „blijde tijding
„Breng ik u; uw God en Heer,
„De Messias, Dien gy wachttet,
„Daalde in Bethlehem ter neer.
„In de grot zult gij Hem vinden
„Op een stroobed neergevlijd,
„In de kribbe, nauw geborgen
„Voor den guren wintertijd".
En nu juichen duizend Englen
In deez' éénen vreugdetoon:
„Glorie aan den Allerhoogste,
„Vrede op aard' den menschenzoon!"
- Allo herders ijlen henen
Naar de kribbe, naar de grot,
Om in 't stof zich neer te werpen
Aan de voeten van. hun God.
Maar wat schouwspel treft hun oogenl
Zie, een moeder, hemelscboon,
"Wijdt vol teedorheid haar zorgen
Aan hour Kindje, Godes Zoon!
't Lieve Kindje slaat aanminnig
De oogjes op de herders neer,
En vol vreugdo Gode lovend,
Gaan zy naar hun kudden weer!
G. L.
In Dc [Fabrieksbode wordt door den heer
J. C. E., te Heidelborg, de aandacht gevestigd
op het sociale stroven van den heer J. F.
Vlekke, directeur van de Gastelsche beetwortel-
suikerfabriek te Oud-Gastel. In het bijzonder
behandelt bij de maatregelen tot w e d u w-
naars-verzorgin g, waaromtrent hij het
volgende schrijft
Nadat slechts korten tijd na elkander twee
leden van het personeel der suikerfabriek
waren gestorven, welke hunne vrouw en
kinderen onverzorgd achterlieten, gevoelde
het personeel zich verplicht, de nagelaten
betrekkingen hunner kameradon te onder
steunen. De heer Vlekke ontwierp daarop
een reglement voor een weduwen- en weezen-
fonds, hetwelk door de arbeiders zeer gunstig
ontvangen en, na beraadslaging met het
geheelo personeel, spo?dig daarop werd aan
genomen. Volgens dit reglement zullen de
inkomsten van dit fonds uit wekelijksche
bijdragen bestaan van alle leden van het
personeel, ten bedrage van 1 pCt. van het
loon.
Ook de directeur der fabriek, zoowel als
de hoofdbeambten, betalen deze één procent
van hun loon of inkomsten, zoodat dus de
bedragen hooger worden, naarmate het loon
stijgt. De fabriek, of beter gezegd, de onder
neming betaalt bovendien jaarlijks 6ene-som,
gelijk aan do helft van het totaal der bij
dragen der leden van het personeel.
De hoogste ondersteuning, waarop eene
weduwe aanspraak kan maken, is op 6 per
week bepaald, nl. f 3 voor de weduwe en f 8
voor de kinderen (ingeval dezen er zijn).
Deze laatste drie gulden nu, als tegemoet
koming in de opvoedings- en onderhouds
kosten der kinderen, kunnen ook (en dit is
het belangrijke punt, waarop ik ditmaal wijzen
wilde) den man worden toegekend, ingeval
hem zijne vrouw door don dood wordt ont
rukt. My dunkt, deze bepaling is van buiten
gewoon groot gewicht, en den heer Vlekke
komt, door de invoering daarvan in zijne
fabriek, de eer toe, do opmerkzaamheid te
hebben gevestigd op eene omstandigheid,
welke in den regel aan de aandacht van
sociale werkgevers philanthropen ontgaat. Over
het algemeen is men het er thans vrijwel
over eens, dat de vrouw, die, wel is waar
niet direct, doch achter de schermen een niet
onbelangrijk aandeel aan do maatschappelijke
i roductie heeft gehad, na den dood van
haron man, met wien zy zooveel jaren achter
een lief en leed heeft gedeeld, niet opeen3
aan haar lot mag worden overgelaten.
"Wat is echter het geval met den man, aan
wiens kinderen de moeder door den dood
W6rd ontrukt? Zyu lot is zonder twyfel niet
minder beklagenswaardig dan dat eener hulp
behoevende weduwe! Indion de kinderen nog
te jong zyn, om in hun eigen onderhoud te
voorzien, is de vader door zyn werk op de
fabriek, den winkel of het kantoor gedwongen,
hen den geheelen dag aan hun lot over te laten.
Tbuisblyven, om hen geiyk eeno moeder
te verzorgen, kan hy niet, daar dan ook de
inkomsten zouden uitbiyven. Dat onder zulke
omstandigheden echter de opvoeding der
kinderen ten slotte geheel wordt verwaar
loosd, ligt voor de hand en men mag derhalve
den man, die dit met leede oogen aanziet,
niet te hard veroordeelen, wanneer hy reeds
betrekkelyk korten tyd na den doodzyner eerste
vrouw eene tweede tot zyne levensgezellin,
tot de moedor zyner kinderen verkiest.
Het is waar, nog e*en andere uitweg staat
voor hem open: hy kan een huishoudster
nemen. Doch de ervaring beeft geleerd, dat
eene huiehoudster in den regel van den man
te groote finantiëele offers vordert; niet alleen
moet by voor haar eigen onderhoud een be
langryk gedeelte van zyn loon afstaan, doch
uit den aard der zaak zal zy niet zoo zuinig
en zorgzaam met de geldmiddelen en huis-
houdeiyke zaken van den man omgaan, als
eene vrouw doen zou, die dat alles haar
eigen noemen mag.
Wordt dus den man een kleine toelage
verzekerd, om in deze buitengewone uitgaven
t3 kunnen voorzien, zoo zal hy de kosten
eener flinke, voor zyne kinderen liefdevolle
huishoudster kunnen bestryden, en niet ge
dwongen zyn, de nagedachtenis zyner vrouw
zoo spoedig door een nieuw huwelyk uit zyn
hart te bannen.
De redactie van De Fabrieksbode teekent
hierbij aan, dat het geopperde plan nieuw is
en de byzondere aandacht verdient van de
afdeelingen van do kern en van de bestoren
der weduwenverzorging der instellingen des
heeren Van Marken te Delft.
De Nieuwe Delftsche Oourant teekent den
politieken toestand van ons land
aldus
Er was eens een radicaal afgevaardigde.
Hy was liberaal geweest; allengskens was
zyn politieke kleur een beetje rooder ge
worden. Te vreemder, daar radicaal zijn meer
een eigenschap is van wat nog op eenige
jeugd kan bogeD. Hy was een knap man
als politicus bedoelen wyhy was een groot
wijsgeer, zooals een groot dichter, ook lid
dor Tweede Kamer, hem genoemd heeft. Hy
was ook de schrik van menigen minister,
want hy werkte hard on sprak niet enkel
in de sectios. Eu als hy zoo eens duchtig
den eenen of anderen minister de ooren had
gewasschen, dan vleiden hem zyn panaten:
„Gij wordt zolf nog wel eens minister." Maar
panaten zyn geen goden, zelfs geen halfgoden.
Van zyn vrienden hoorde hy het dan ook
nooit; die geloofden er niets van, dat hy
nog eens den ministeriëelen rok zou aan
schieten. En hyzelf? Ja, wie, als mensch,
leest er nu in iemands binnenste, hyzelf
geloofde het ook niet, daar zijn wy zeker van.
Maar daar kwam, nog geen twee jaren
geleden, een erg radicale Kieswet in open
bare behandeling ter Tweede Kamer. Een
kolfje naar de hand, zou men zoo zeggen,
van onzen radicalen afgevaardigde boven
genoemd. Wat zal by y veren voor het ont
werp, hy is immers ook radicaal.
„Nooit gedacht."
Wat maar woinigen hadden bevroed, ge
beurde. Geen feller vyand van het ontwerp
dan do meergemelde, nu ex-radicale, afge
vaardigde. Was dat nu een Kieswet, die de
minister van binnenlandsche zaken durfde
indienen? Veel te radicaal. Foei, 't was een
schande voor Nederland; de moed alleen om
zoo'n ontwerp ter tafel to brengen, was
euvelmoed. Waar zou het heen, als die Kies
wet eens aangenomen werd? Waarheen met
de Kroon, die toch geen louter ornament is?
Zoo dacht onze afgevaardigde. Hy was eens
rood geweest, zeer rood, maar hy scheen nu
tam met de tammen te zyn geworden. En
hy trok tegen het ontwerp van leer, in woord
en geschrift, dat het zoo'n aard had, dat de
stukken er af vlogen.
En het ontwerp viel, viel door een echyn-
baar dood-onschuldige motie. En ach, de
motie-man viel ook, viel over zyn eigen
twistappeltja. Want de Kamer werd ont
bonden en de steller der motie werd niet
herkozen, en ook onze ex-radicale afgevaar
digde vond geen genade by do kiezers. Maar
daar waren heelwat elementen in do Kamer
gekomen van meer behoudsgezinden aard.
En bet ministerie ruimde het veld. Onze
ex-radicale afgevaardigde werd minister van
Binnenlandsche Zaken.
Panaten zien toch soms meer dan vrienden.
Maar boven de audiëntie-zaal van den
nieuwen titularis mocht wol met fraaio letters
geschilderd worden: „Nooit gedachtI"
De heer Van Houten schijnt toch wel tot
de Zondagskinderen der natuur te behooren.
Daar hebt ge nu zyn Begrooting, enkele
dagen goleden, zonder stemming goodgekeurd.
Had hyzelf wel gedacht, zoo haast zonder
slag of stoot gomeldo Begrooting ter veilige
haven te zien aanlanden? Hy had het waar-
schynlijk niöt durven hopen. Maar een wys-
geer, 't is waar, hoeft altijd wat voor op
een gewoon sterveling. En in zyn „memorie
van antwoord op het voorloopig verslag over
de begrooting van Binnenlandsche Zaken" zei
de minister dan ook, 't zy dan met andere
woorden: „Ja, MM. HH., ge hebt groot gelyk
myn Begrooting ziet er voor velen uwer niet
aannemeiyk uitmaar ik kan toch niet verder
gaan en tot het conservatisme overgaan.
Evenwel, ge hebt het hecht in handen; ge
woet waarvoor ik geroepen ben: ik moet
aan Nederland een nieuwe kieswet schenken.
Doet nu met myn Begrooting wat ge ver
kiest. Wilt ge me alles geven wat ik vraag
„voor de g09de zaak", uitstekend 1 Of wilt
ge me beknibbelen, ik zal het betreuren,
maar er my by neerleggen. Want gy noch
ik mogen het vergeten, dat dit Ministerie
alleen voor een bepaalde zaak is opgetreden.
Al die vreemde posijes op de Begrooting,
zo liggen me na aan het harte, maar kunnen
myn ministerieel leven niet in gevaar brengen."
En op een paar uitzonderingen na heeft de
minister zyn zin gekregen.
Had de heer Van Houten dit ook wel
gedacht?
Maar de nieuwe Kieswet? Nu ja, geduld
een beetje, we leven niet in Frankryk; daar
gaat alles heet van de naald. We zijn Neder
landers; „haast u langzaam" is oen van onze
meest populaire spreekwoorden. Alle goede
dingen komen langzaam. Da heer Van Houten
is nog geen twee jaar minister, en nu is do
nieuwe Kieswet al in de afdeelingen onder
zocht on is er oen ïyvig voorloopig verslag
over verschenen. En als er nu weer jong
groen zal ontluiken, dan zal, als niet alle
voorteekenen bedriegen, de kieswet in be
handeling komen. In openbare m i shandeling,
willen sommigen weten. Maar dat gelooven
wy niet. „Leven wekt leven." En als de
natuur zich weer ten feostty tooit, zullen
onze beschreven vaderen, doonde wat dien
vaderen is, aan ons Nederland een Kieswet
geven zooals ons volk er gaarno oen in het
Staatsblad ziet prijkenniet te vryzinnig, niet
te conservatief, zoo juist van pas.
Als ten minste het Personeel zich goed
houdt, want als dat valt, welk Ministerie
staat ons dan te wachten?
Daarom als Koon ons kloek gehouden on
zyn ïyfspreuk tot de onze gemaakt: „En
de8espereert metl"
De Rotterdamscho kindermoord!
Naar aanleiding van het feit, dat de vader
van het vermoorde knaapje A. F. Hoogsteden
tegen een 5-tal dagbladen bij de justitie een
aanklacht heeft ingodiend wegons het ver
spreiden van onware berichten, die by hoon°n.1
en lasteriyk voor zich acht, schrijft Het
Nieuwsblad voor Nederland het volgend
Ofschoon het den directiën dier bladen niot
moeilijk zal vallen aan te toonen, dat zij
zonder eonigerlei boosaardige bedoeling jegens
Hoogsteden gehandeld hebben en volkomen
te goeder trouw waren, zoodat Hoogsteden,
nu hy voor de publieke opinie volkomen ge
rehabiliteerd is en vry verklaard van elke
schuld aan do vreesolijke ramp, die hem en
zyn gezin hooft getroffen, wyzer had gedaan,
als hy de zaak had laten ruston, zoo kan
men hem toch niot ten kwade duiden, dat hy
zich gegriefd gevoelt en daarvoor vergoeding
zoekt.
Iets anders echter is, boe de justitie zelve
er af zal komen, als deze klacht inderdaad
wordt vervolgd, tot in haar hart onderzocht
en blootgelegd.
O zeker, de justitie zal niets gedaan heb
ben, waarvoor zy, volgens hare opvatting, zich-
zelve te veroordeelen heeft. Maar de publieke
opinie heeft ook oen stom en deze kan niet
anders dan ongunstig wezen over de houding
dor justitie tegenover de pers in deze aange
legenheid; want die houding is allertreurigst
geweest.
De justitie weigerde elke mededeeling; zy
weigerde elke inlichting; zy weigerde zelfs de
eenvoudigste verificatie van ingewonnen be
richten. En dat, terwyl daarbuiten een publiek
stond te wachten, brandende van ongeduld,
brandonde van belangstelling.
„Laat dan dat publiek maar branden," zegt
de justitie.
Maar, dat antwoord kan de pers niet ge<?en;
daarmede kan de pers er zich niet afmaken;
zy hoeft een publieke belangstelling te be
vredigen, die te meer geprikkeld wordt bij
elk nieuw feit, omdater nog zooveel oude
feiten zyn, die de justitie niet heeft opgehelderd.
Een gansche serie moorden zyn van de laatste
jaren bekend, waarin de justitie nog altyd geen
licht heeft weten te brengen.
Dat heeft de publieke opinio onthutst; dit
heeft het publiek vertrouwen in de bekwaam
heid en activiteit der justitie terecht of ten
onrechte - geschokt; dat is de oorzaak, dat
elk nieuw feit, dat, by meer vertrouwen in de
justitie, een voorbygaande emotie zou ver
wekken, thans een ware paniek doet ontstaan.
In een land, waar de justitie onfeilbaar is,
waar zy elke misdaad tot klaarheid weet te
brengen, daar mag zy misschien hoog op de
beenen gaan staan on zeggen: „Men late het
aan my over"hier komt haar zulk een houding
niet toe.
Wy hebben weddenschappen hooren aan
gaan, dat de d ider ook van dezen moord
weer niet ontdekt zou worden.
29)
Met een deel van myn nieuwen schat voor
zag ik myne kamers van enkele voorwerpen
van weelde en smaak, waarnaar ik dikwyis
verlangd had, maar die ik nooit had kunnen
koopen, ofschoon de voorzichtigheid my
maande spaarzaam te zyn met zulke trak
taties, althans totdat ik er een middel op
gevonden had my van een vast inkomen te
verzekeren.
Bovendien had ik een sterk verlangen,
in weerwil van Mr. Blooms tegenkanting, om
dien ongelukkigen cliënt te hulp to komen,
wiens naam ik niet eens wist, en was ik van
plan navraag te doen by hen, die met de
wedrennen bekend waren, ten einde te ont
dekken of er ook zoo iemand, als van wien
Bloom gesproken had, onlangs groote ver
liezen geleden had, en dus den onbekende op
te sporen. Hoe ik dit plan moe3t uitvoeren,
daarvan had ik niet het minste begrip; doch
dit moest, evenals myn eigen zaken, een punt
van overweging zyn.
Op een avond dacht ik over deze dingen
na op myne kamer, by den haard gezeten
in een los jasje en met pantoffels aan, en
rookende, na als gewoonlyk in myn gelief-
koosden restaurant „De Valk" gedineerd te
hebben, waar ik nu een ruimer maal ge
bruikte dan in de dagen van myne armoede.
Myne kamers waren veel gezelliger dan
vroeger, met myn nieuwen, goed gevulden
armstoel en Turksch karpet, enz.; en op
dezen avond vooral voelde ik mij meer geneigd
dan ooit om rustig thuis te zitten, en alleen
met myne gedachten gedachten aan velerlei,
maar het meest en alle in verband met de
gedachte aan Ethel Rayner. Bovendien was
bet buiten koud en nat, en by het lamplicht,
een goed vuur in den haard en met de gor-
dynen dicht, voelde ik my zoo bekaaglyk
als een ongehuwd jonkman maar wen-
schen kon.
Terwyl ik zoo zat te rooken en te denken,
werd er aan de huisdeur gescheld, en weldra
trad myn klerk binnen met een briefje in de
hand, zeggende dat het door een bode was
gebracht, die op antwoord wachtte. Een blik
op het adres zeide my dadeiyk, dat het
schry ven van Frank Rayner was. Hoe sprong
myn hart op by het zien van het handschrift
van haar broederI Was het weer eene
uitnoodiging om andermaal zulk een avond
by hen door te brengen, als die tot nog
toe de gelukkigste in myn leven was ge
weest? Neen hoe werd ik teleurgesteld
het was wel eene uitnoodiging, maar om een
souper by te wonen, dat Frank dien avond
in zyn club gaf.
„Gy moet bepaald komen," schreef hy. „Ge
zult het gewone troepje vinden Bellamy,
Thompson, Gadson en de rest - en u best
amuseeron. Maar mocht ge eene andere
afspraak hebben, lk kom wel wat op het
nippertje met mijn© uitnoodiging geef dan den
brenger de boodschap mee, ciaar ik eon souper
moet bestellen voor een bepaald aantal."
Zou ik gaan? Nooit had ik van Frank
Rayner eene uitnoodiging ontvangen, die ik
zoo weinig lust had aan te nemen, 't Is waar,
ik zou in zyn gezelschap zyn, en dat was my
altyd aangenaam; maar ik zou weinig ge
legenheid hebben hem afzonderiyk te spreken
te midden van zyn vroolyke kameraden, en
ik was in geen stemming om met die heeren
op goeden voet te komen. Hunne luide ge
sprekken en onstuimige vroolykheid, de ruw
heid van hun taal hadden my nooit bekoord
en waren nu meer dan ooit in stryd met
myn gemoedstoestand. Bovendien voelde ik
my zeer behaaglyk waar ik was en had geen
lust door de koude, natte avondlucht te gaan.
Neen, dacht ik, ik ga niet, en wilde een
briefje aan Frank schry ven om my te ver
ontschuldigen. Maar ik zou hem toch gaarne
eens spreken, hoe kort ook, om iets van Ethel
te hooren, overwoog ik, doch zag er tegen
op, die luidruchtige gezellen te ontmoeten.
Kortomik kon tot geen besluit komen.
Daar kreeg ik een goeden inval l Als ik
myn monitor eens raadpleegde? Ik lachte
half om het idee de Gave voor zulk eene
kleinigheid toe te passenmaar er stak toch
geen kwaad in, dacht ik. De Gave dus zou
de zaak beslissen. Maar hoe de vraag te
stellen? Ik kleedde haar in allerlei vormen,
maar niet zoodanig, dat er een bepaald ant
woord op moest volgen. Eindelyk echter
vroeg ik, om aan myn twyfel een einde
te maken:
„Als ik van avond naar dat
souper ga, zal het my verheugen
of s p y t e d, dat ik ging?"
Het antwoord kwam met zyne gewone
duideiykheid en vlugheid:
„Het zal u verheugen."
Nu was natuurlyk myn besluit genomen
en ik zond de mondelinge boodschap terug,
dat ik zou komen.
De vastgestelde tyd was tien uren en kort
te voren ging ik de straat op, riep een
huurrytuig aan en reed naar Franks club
naby St.-James-Street.
Het souper was in eene afzondoriyke kamer
aangerichtvoor twaalf personen en, zooals
Frank my had verwittigd, het gewone troepje
was er: Bellamy, van Mincing Lrne; Thomp
son, van de effectenbeurs; Gadson, die „iets
in do City was" ik wist niot wat; Butts,
die niets byzondere deed, en anderen, wier
bezigheden niet noemenswaard zyn. Het
gezelschap viel nog minder in myn smaak
dan gewoonlyk. Frank had onder zyne vrienden
twee of drie werkeiyk vroolyke en geschikte
kerels, die dikwyis een hooger toon gaven
aan zyne gezellige byeenkomston als zy tegen
woordig warenmaar dien avond waren
dezen, om de eene of andere reden, allen
afwezig. Behalve myn gastheer, was er
niemand aan het diner, met wien ik iets
gemeen had, en voor de meesten hunner
gevoelde ik antipathie.
Zy praatten en lachten allen samen, toen
ik de kamer binnenkwam, Frank in hun
midden, die het, daar by gemakk6iyk aan
den gang gebracht word, uitgierde by de
flauwste en zotste aardigheid. Hy drong even
tot my door om my de hand te reiken en
zeide
„Hoe vaart gy, oudo jongGn? Biy, dat gy
gekomen zytl"
Toen wydde hy weer zyne aandacht aan
de kluchtige geschiedenis, die een van de
groep verhaalde, en liet my aan myn lot over.
"Weldra zaten wy aan het souper, waar ik
aan het ondereinde van de tafel kwam te
zitten, ver van Frank, die presideerde. De
gesprekken werden in denzelfden geest voort
gezet: zy kwamen my hol on onbeduidend
voor, en veelal, ofschoon ik mij als een
wereldsch man en geen puritein beschouw,
vooral ergerlyk, terwyl het beeld van een
lief, rein Engelscb meisje, dat my dierbaar
was, mij ateeds voor den geest stond, en ik
ieder oogenbhk in baars broeders oogen de
gülykonis zag van haar zac'nton, vrooiykon blik.
lk moest „verheugd" zyn, dat ik dit souper
bywoonde. Daar kon geen twyfel aan bestaan.
Want had niet myn monitor my dit gezegd
en hadden zyne voorspellingen ooit gefaald?
Nu, tot dusver was er niets om my over te
verheugen; juist het tegendeel. Het werd er
niet beter op naarmate het later werd en de
champagne by sommigen begon te werken.
Nog luidruchtiger werd er gepraat, nog
flauwer werden de aardigheden, nog ruwer
de histories. En daar zat Frank, ver van
my af, do eene sigaar na de andere rookende,
en lachende en babbelende met do lui om
hr-o heen. Zeker, er was geen de minste
kans een woord mot hem over Ethel of eenig
ander onderwerp te piaton.
{Wcrrdt vervolgd.)