N°. 10914 Maandag S3 September. A°. 1895. feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. PERSOVERZICHT. Feuilleton. DAGBLAD. PRIJS DEZER COUR-A NT Voor Leiden por 3 maanden Franco por post Afzonderlyko Nommors f 1.10. 1.40. 0.05. PRIJS DER ADVERTENTIËN: Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regol meer f 0.17Grootere letters naar plaatsruimte. Voor hot incasseeron bulten de stad wordt f 0.05 berekend. In de beschouwingen, in schier alle bladen voorkomende over de kiosrecht-quaestie, is eenige afwisseling gekomen door artikelen over de sluitingsrede van verleden Zaterdag en de door de Koningin-Regentes Dinsdag uit gesproken Troonrede. Wat de sluitingsrede betreft, was men het er nagenoeg algemeen over eens, dat zij, met betrekking tot den geleverden arbeid, wat lang is en het doet voorkomen, alsof er in de afgesloten periode zeer veel door de Kamers zoude zjjn tot stand gebracht. Vond men deze rede dus te lang, die klacht kon voor de Troonrede niet geldenhaar kortheid juist is de eigenschap, die de meeste bladen tot een opmerking noopt. Laat ons zien wat ze er zoo al van zeggen l Vóór alles, zegt o. m. het Handelsblad onderscheidt de Troonrede zich door soberheid en beknoptheid. De sobere inhoud had ge- reedelyk aangevuld kunnen worden door eene verwring naar de vele voorstellen, reeds in de vorige zitting aanhangig gemaakt. Eigen lijk behooren die tot de nieuwe zitting. Was met de indieniDg eenigen tyd gewacht, deze voorstellen zouden nu stof gegeven hebben. Overigens mist het Handelsblad in derede enkele onderwerpen, die het er gaarne in had ontmoet: de verdragen, met andere landen te sluiten, als uitvloeisel der in Den Haag ge houden conferenties over privaatrecht, de voor stellen betreffende strafvordering, het sub- 8idiëeren van middelbare scholen voor meisjes, de instelling van Kamers van Arbeid, de ver plichte verzekering van werklieden tegen ongelukken. Het was niet te verwachten dat dit alles in 't vorig zittingjaar zou worden aan geboden, het weidsch program, in September 1894 ontwikkeld, was er een voor eenige jaren maar had men nu van al de in de pen ge bleven beloften niet even gewag moeten maken? Of is alles begrepen in de uitdruk king „ten deele reeds aangekondigde" wets ontwerpen? Het Vaderland behandelt sluitingsrede en troonrede. De eerste, omvangrijk, zóó, dat het leek als hadden de Kamers in het afgeloopen zittingjaar verbazend hard gewerkt, en als bezaten we thans een ministerie, ons over stelpende met hervormingen. Helaas, onder die zoo trouwe opsomming van al wat hot Staatsblad heeft opgeleverd, liep veel door van allerminiemst belang, maar bovendien is hot gewichtigste, dat tot stand kwam, byna zonder uitzondering afwerking geweest van lang hangende aangelegenheden, door hot vorig Kabinet voorbereid. Legt men de sluitings rede naast de troonrede van verleden jaar, dan bl\jkt er nagenoeg niets verwezenlijkt van het toen beloofde. Wat nu de troonrede van dit jaar betreft, na de breedsprakigheid der sluitingsrede is zij de soberheid zelve een eigenschap, die Het Vaderland met voldoening constateert. Want een lange reeks nieuwe toezeggingen zou het volmaakt koud hebben gelaten. Het Vaderland waardeert in dit staatsstuk de uiting van het besef, dat personeele belasting en kiesrecht de hoofdzaak moeten vormen van bet nieuwe zittingjaar, en verneemt met ingenomenheid de belofte omtrent degemeente- financiën: „de zeker schitterend gebleken werkkracht van den Minister van Financiën doet ons deze heuglijke tijding bijna gelooven." De Haagsche Courant schrijft: „Letterlijk het eenige, dat in deze rede de aandacht ver dient, is de volgorde, waarin Personeel en Kiesrecht worden genoemd." De Rieutoe Roti. Courant verwachtte niet, dat de Troonrede veel nieuws zou brengen. Het zwaartepunt der nu ingetreden zitting zal toch liggen in de afdoening van gewich tige reeds aanhangige voorstellen. De iDhoud, zooals die door H. M. de Koningiu-Regentes werd uitgesproken, is met de verwachting in overeenstemming. Er komt weinig belangrijks in voor en zij geeft ons tot geen bijzondere beschouwingen aanleiding. De Amsterdamsche Courant zou gaarne ge zien hebben, dat met een enkel woord werd melding gemaakt van den huidigen toestand en de houding, die men in de toekomst voor nemens is tegenover Atjeh aan te nemen. Weinig duidelijk is de zinsnede, op handel en nijverheid betrekking hebbende: „do toe stand van handel en nijverheid is, den invloed der in andere rijken gevolgde handelsstaat- kunde in aanmerking nemende, niet onbe vredigend." Is dit om de protec-tionisten tevreden te stellen? Vermoedelijk wel, doch dan laat deze verklaring aan duidelijkheid te wenschen. De Zutfensche Courant zegt: Wat aenigs zins duister is in deze Troonrede, is de volzin over den toestand van handel en nijverheid. Die toestand, wordt gezegd, „is niet onbevre digend, als men den invloed der buitenland- sche handelsstaatkunde in aanmerking neemt." Niet geheel en al duidelijk. Wist men niet, dat dit Kabinet beslist vriJhandelsgezind was, men zou er uit op kunnen maken, dat het den protectionisten nog niet zoo geheel alle hoop zou willen ontnemen en met hen nog wel wat „üebaugeln" wil. De Middelb. Ct. vindt het zeer verstandig, dat de Regeering ditmaal maar uiterst spaar zaam is met haar beloften. Die eenvoud is het kenmerk van het ware inzicht der Regeering in den toestand van het oogenblik. Mogen de drie noodzakelijke regelingen, vooral de kies rechtregeling, maar tot stand komen, waartoe zij de liberale leden der Kamer, die destijds den minister Tak zoo trouw ter zijde stonden, het noodige beleid, overleg en kalmte toe- wonscht, dan zal het blad ruimschoots te vreden zgn. Voor het overige, zegt de Midd. Ctweten wij waarlijk van de troonrede niet anders te zeggen dan dat zij is een kind van haar tijd en een juist beeld van de phase, waarin OQze politieke toestand thans verkeert: die van een kleine natie, welke te laat inziet dat zij schromelijk is achtergebleven op politiek- sociaal-gebied, en nu, maar zonder ideaal of geestdrift, begint te begrijpen dat zy, ook als volk, den weg harer „doode steden" opgaat als zij niet, met de gebruikelijke tirade „onder Godes zegen", beproeft om de andere ont wikkelde naticn weer wat „in te halen." De troonrede levert volgens het Utrechtsch Dagblad - het bewijs, dan wat de Regeering bij haar optroden als hoofdzaak op zich nam, in haar arbeid de voornaamste plaats blijft innemen. Wat de voorstellen tot regeling der gemeente-financiên betreft, uit de vroegere toezeggingen toch mocht men opmaken, dat zij nog in dit kalenderjaar zouden komen. Moet die regeling wachten op de afdoening van het personeel, dan zal men nog wel eeni gen tyd goduld moeten oefenenmaar meent de minister van financiën of die van binnen- land8Che zaken? of wellicht beiden? een ontwerp te kunnen voordragen, zonder dat het personeel in staat van wijzen is gebracht, dan moge men de gemeentebesturen niet lang meer laten wachten, maar hen spoedig met den inhoud bekend maken. Wfi voor ons zouden gaarne weten, of er grond bestaat voor het dezer dagen mede gedeeld bericht, dat een ontwerp tot invoering van* Kamers van Arbeid tegemoet gezien kan worden. Dit Is, nu de sociale wetgeving meer en meer op den voorgrond treedt, een der noodzakelijkste maatregelen. Wy verheugen ons, dat de Regeering 's lands zaken over 't geheel in een roos kleurig licht beziet - maar wij zouden hier en daar wel een vraagteeken zetten willen. Een meesterstukje van diplomatieke inklee ding is deze zinsnede: „De toestand van handel en nijverheid is, den invloed der in andere rijken gevolgde staatkunde in aan merking nemende, niet onbevredigend." Wat de kieswet aangaat: Het is eenvoudig onmogelijk nu nog eenige voorspelling te wagen omtrent hetgeen gebeuren zal, wel tyd om wederom een ernstige waarschuwing te doen hoorende verwarring, die nu be staat ten gevolge der verwerping van Tak's kieswet, zal nog grooter worden als ook Van Houten's wet niet slagen zal. De Amhemsche Courant schrijft: Het verheugt ons dat de Regeering zulk een schrale troonrede met zoo weinig beloften en zoo weinig groote plannen heeft ingediend, om meer redenen dan één. Vooreerst zou een meer gevuld stuk bij de adresdebatten allicht een paar dagen nationalen tijd verlies kunnen opgeleverd hebben, waarvoor eene meer nut tige bestemming voor de hand ligt. En de daaruit sprekende berusting in de beperktheid van de opgenomen taak levert ons het bewys, dat de leden der Regeering, die daaromtrent aanvankelijk anders dachten, tot grootere zelf konnis en beter inzicht in den politieken toestand zijn teruggekeerd. De politieke om standigheden en verhoudingen hebben den toestand geschapen, waarin wy ons bevinden, en die zijne natuurlijke oplossing zal moeten ondergaan. Alleen de oplossing van de kies recht quaestie, al moest het eene negatieve zyn, is in staat dit alles ten goede te veran deren. Een ideaal van een troonrede, een open hartige en zooveel mogelijk onpartijdige bloot legging van den toestand van land en koloniën, durft geen enkel kabinet aan, zegt het Dagblad van Zuid-Holland. Onder die omstandigheid heeft deze troonrede haar soberheid voor. Haar hoofdkenmerk is verder gemis van dat schier onbeperkt optimisme, dat bij vorige gelegenheden door het Dagblad werd gewraakt. Het Dagblad denkt hier aan de socialistische 'Voelingen, aan niet overal gunstige toestanden in de koloniën, en heeft vooral de paragraaf op het oog, aan handel en nijverheid gewijd. Wat het Dagblad teleurstelde, is dat men de Regentes liet zwijgen over de hartelyke ontvangst, den beiden Koninginnen in verschil lende provinciën bereid. De vermelding „zou iets Komnklyk-persoonlyka aan de Troonrede hebben bijgezet." De Tijd met voldoening de soberheid boek stavende vindt de rede wèl optimistisch. Dit blad had van de „toch zeer zeker be staande min gunstige maatschappelijke en oeconomische toestanden en verschijnselen" uitdrukkelijk gewag gemaakt willen hebben. De Tijd vindt den volzin over de in andere rijken gevolgde handelsstaatkunde meer kunstig geconcentreerd dan juist. Er had iets moeten staan van „onze eigen ellendige handelsstaatkunde." De Residentiebode vond verschillende hoogst bevredigende mededeelingen. By de zinsnede over handel en nijverheid maakt ook dit blad een protectionistische kantteekening. „Fyrl gevoeld was bet, waar van de schitte rende blijken van moed en volharding in Oost-Indió gewaagd werd, niet nogmaals Lom bok alleen op den voorgrond te plaatsen. „Door van Oost-Indiö in het algemeen te spreken, doet de Troonrede thans aan onze dapperen op Atjeh recht wedervaren. Hun trouwe diensten hebben niet minder aanspraak op erkenning, al werden die, om verschil lende redenen, niet mot gelijk succes bekroond als op Lombok". Het blad is blij dat velerlei, verleden jaar genoemd, en dat sommigen, die het tegen woordige Kabinet op het kussen hadden go bracht, bitter moest grieven, nu is blijven rusten. Het Centrum meent dat men van deze rede zeker wel zeggen mag, dat zy volkomen past bij den parlementairen toestand, waarin wij verkeeren. Wat ter omkleeding van de kern is gezegd, kan stilzwijgend worden voorbij gegaan. De kern zelf bestaat uit twee woor den: personeel on kiesrecht. De volgorde der indiening is goblevonschoon het personeel een verlengstuk zal krijgen in bet wetsvoorstel tot nadere regeling der gemeente-financiën Wat van dat alles terecht komen moet, is een raadsel. Veel hoop op een vruchtbaar resultaat voor 't komende zittingjaar hebben wif dan ook niet. Als ons huidig Regeerin> s- gebouw in stand blijft, zal de sluitrede in 1896 wel veel gelyken op die van Zaterdag: loopende zaken afdoen meer nietl De Maasbode is door de mededeeling be treffende „den invloed der in andere Rijken gevolgde handelsstaatkunde" ook verrast. „Dat zegt het blad is een belangrijke stap tot den vrede, en doet vermoeden dat de discussie over de motie-Dobbelman zelfs op de Regeering niet zonder invloed is ge bleven. Of hebben wy enkel te doen met een lokaas, om stemmen te ontvangen voor per soneel en kieswet? De Standaard laat zich als volgt uit.: Door belangrijkheid munt do Troonrede ditmaal zeker niet uit, maar juist die on belangrijkheid is baar deugd. De vorige troonrede maakte den indruk, alsof dit Kabinet, dat Kabinet ad hoe voor de Kieswet is en blyft, en in Mei '94 als zoodanig door de Openingsrede positie nam, zich ongemerkt in een gewoon Kabinet gemetamorphoseerd had. Wat de Premier ook pleitte, om deze ge wijzigde allure weg te cijferen, ze was er Thans echter is die allure weer afgelegd. Deze Troonrede klopt weer geheel op do Openingsrede van Mei '94. Ook onder de hand wel andere onderwerpen regeleD, maar toch op de Kieswet als het met bewustheid gekozen doel afgaan. Juist in den zin, waarin de Openingsrede van Mei '94 sprak van „een beperkte taak." Het kleine addertje onder het gras is alleen, dat de Troonrede het Personeel vóór het Kieswe t-ontwerp schuift, en hier mee den zin van het Kabinet verraadt, om de behandeling van de Kieswet tot na de af ban ieling van het Personeel uit te stellen. Voor het overige is ook deze Troonrede óén lofzang op den nationalen voorspoed. Heel ons nationaal levon wordt duor het rooskleurig glas van het onverbuioriykst optimisme bezien. Het is alles voorspoed. En aan het slot is de eenige bede, die op klimt, dat het God behagen moge dien on- gekenden voorspoed „nog to verhoogen." Het baart der Prov. Groninger Courant geen verwondering, dat de inhoud der rede ditmaal by uitstek kort en sober is. Ieder weet, dat de personeele belasting en het kiesrecht de troonrede noemt de beide gerechten in deze volgorde en waarschynlyk is hier niet louter aan toeval te denken de twee hoofdschotels zyn en dat de Regeering daarnaast niet nog over andere wetgevende maatregelen breod uitweidt, is goed gezien. Alléén verrast dit byna volledig stilzwygen over nieuwe plannon, als men denkt aan de troonrede, een jaar geleden uitgesproken, toen 8ub8idiëering van het middelbaar onderwys Met scherpe wapenen. 65) „Ocb, dat weet ik niet recht,* antwoordde hy ontwykend. „Dat is een geheele geschie denis. Ik zal je dat later wel eens vertellen." Jack wilde het voor het oogenblik hierby laten, daar Maurits Gordon veelbeteekenend naar zyn zuster had gekeken en die wenk voor hem niet was verloren gegaan. Jocelyns tegenwoordigheid, dit begreep hy, maakte verdere uitleggingen moeiiyk. Doch Jocelyn van haar kant had anders besloten. Zy begreep terstond, welke voor waarde Dumovo bad gesteld, en het was haar niet mogeiyk den wensch te onderdrukken, die zaak eens af te handelen, het spooksel uit zyn schuilhoek te voorschyn te halen en het Jack Meredith kloek voor oogen te plaat sen. De schande met al haar bitterheid zou haar zoet wezen; en Jack alleen zou er ge tuige van zyn. Zy gaf zich geen oogenblik rekenschap van het gevoelen, dat plotseling in baar binnenste ontwaakte; zy wist niet, dat zy nu sprak, medegesleept door haar hoog hartige liefde, die nu eenmaal wilde, dat Jack Meredith, al zou hy haar nimmer de zyne schenken, ten minste zou weten, dat een man als Victor Dumovo haar ten eenenmale tegen stond. „Als je je verbeeldt," zoo sprak zy, „dat je niet voort kunt gaan, omdat ik er by ben, ga dan gerust je gangl" Maurits lachte verlegen en mompelde zoo iets over „zaken." Hy gevoelde zich al heel slecht op zyn gemak en was zich volkomen van Jocelyns meerderheid bewust. „Zaken of niet," ging zy voort, met ver- beffing van stem en schitterende oogen, „ik wil, dat je het Meredith nu vertelt. Hy heeft er recht op het te weten. Vertel hem, onder welke voorwaarde Dumovo je wil opnemen in de Simiacine." Maurits aarzelde nog altyd; hy was geheel in de war en wist niet wat te doen, zooals het iemand gaat, die zyn geheim veilig achtte en het plotseling ontdekt ziet. Hy wilde er nog het zwygen toe doen, maar aan Jack Merediths scherpen blik ontging bet niet, dat Jocelyn dit niet zou toelaten en verder uitstel de zaak slechts erger zou maken. Spreek vryuit, als je zuster het wil," zei hy daarom. „Ik ben er de man niet naar om lichtvaardig te handeien, onder den indruk van het oogenblik." Maurits zocht nog altyd naar uitvluchten. „Dan," riep Jocelyn uit, met gloeiende wangen, „dan zal ik bet wel zeggen. Mynheer Dumovo zou je aandeel geven in de Simiacine, als je my overhaaldet hem te trouwen." Zoo iets had geen der beide heeren voorzien. En dat kwam er zoo vreemd uit, zoo zonder omhaal van woorden, by hun eerste weerzien „Ja, zoo was het," stemde Maurits toe. „En wat heb je hem geantwoord?" vroeg Jocelyn. „Ocb, ik zei tegen hem: loop rondom, of zoo iets," klonk het antwoord met een lach, die iets smeekends had. „"Was dat je laatste woord?" vroeg deon- verbiddeiyke Jocelyn. Jack was er verbaasd over, dat zy zóó doorzette. Zy zelf misschien niet minder. „Ja, ik geloof het wel." „Ben je er zeker van?" „Wel," hernam hy, ruw en op het punt een onaangenamen toon a3n te slaan, „ik geloof dat ik hem nog gezegd heb, dat het niets zou helpen, al vroeg hy my, me met de zaak te bemoeien, want dat ik niet wist, hoe je over hem dacht." „Wel, dat kan je hem nu gerust zeggen," hernam Jocelyn opgewonden, „dat ik er nim mer, onder welke omstandigheden ook, aan zal denken hem te huwen." En ze liet de beide mannen alleen. Maurits Gordon staarde onthutst naar de deur, die zich weer sloot. „Hoe kon ik weten, dat zy het zóó zou opnemen?" vroeg hy ontdaan. En ditmaal vergat de man van de wereld zichzelf; hy liet zich meesleepen door een onverklaarbaren toorn, die hem byna evenzeer verbaasde als Maurits Gordon. „Wel jy, overgehaalde gek," zei Jack, „de eerste de beste idioot had jou kunnen ver tellen hoe ze dat zou opnemen. Hoe kon ze anders? Jy, haar broer, diende toch te weten, dat voor een meisje als Jocelyn Gordon, het idee om een woesteling als Durnovo te huwen, een onmogeiykheid zou zyn. Durnovo! de kerel is niet waard den vloer te vegen, waarop zy loopt! Hy is niet in staat behooriyk met haar te praten; en jy laat toe, dat by by je aan huis komt en haar met zyn lagen hartstocht lastig valt! Je kunt mooi voor ©en dame zorgen l Ik ik zou Durnovo de deur uitgetrapt hebben, maar" hier zweeg by even, bedacht zi«h en ging met een lachje voort, „maar bot gaat my niet aan." Maurits Gordon keek beschaamd vóór zich en tikte met zyn stokje op zyn laarzen. „Ocb, jy hebt mooi praten," hervatte by eindelyk, „maar ik ben niet vry tegenover hem. Ik mag me dien Durnovo niet tot vyand maken." „Je hoeft hem niet tot vyand te maken," antwoordde Jack, en door een stroom van woorden sloot hy Maurits Gordon den mond, hem zoo een bekentenis besparende, die allicht een groote verandering zou gebracht hebben in beider levensloop. „Het zal je volstrekt geen moeite kosten," dus ging hy voort„ïydelyke tegenstand, dat is alles. Maar je moet hem niet helpen begryp je? Het overige zal zy wel doen. Als de meisjes het willen, doen ze die dingen beter dan wij, zonder denken. De moeilykheid ligt by haar gewooniyk daarin, dat ze niet altyd recht weten wat ze willen. Ga haar maar gauw om excuus vragen; dan is alles weer in orde." En Maurits Gordon ging nu ook de kamer uit, waar hy Jack Meredith met zyn eigen gedachten achterliet. XXXII. £cn afgezant. Wio werkelijk liefheeft. Donkt daaibij Diet aaa zichzelf.... Vraagt elechts wat goed ie voor het voorwerp zijner liofde. „U hebt een gevoel, alsof u best voor het ontbyt zoudt kunnen opstaan, nietwaar, myn heer?" zei Jozef tot zyn meester eenige dagen later. „Wel, daar ben ik biy om. Biy is eigen- lyk het woord niet!" En intu8schen ging hy voort de kleerer» van zyn meester na te zien, diepzinnig met het hoofd schuddende. Toen maakte hy alles gereed om hem te scheren, keek ernstig in den spiegel en vervolgde: „U is de laatste dagen verwonderiyk voor uitgegaan, mynbeer! Ik heb al zoo lang togen juffrouw Marie gezegd, dat het u oen massa goad zou doen mynheer Gordon weer by u te hebben om u op te vroolyken en juf frouw Gordon ook, mynheer." „Ja, maar dat zou bitter weinig geholpen hebben zonder al jouw zorg, toen ze er nog niet waren. Ik was al laDg het hoekje om geweest; dat voelde ik best." Er kwam een lach op Jozefs open, eerlyk gelaat, een lach van zelfvoldoening. Hy be hoorde niet tot die menschen, die men om zichtig moot pryzen. „Verwonderiyk!" herhaalde hy by zichzelf, terwyi hy naar den put ging om water te halen voor het bad van zyn meester. „Ja, wól verwonderiyk 1 maar ik begryp die dingen niet - ik ben nu eenmaal geen getrouwd man." {Wordt vervolgd,)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1895 | | pagina 5