MENGELWERK. In het Bouwkundig Weekblal komt een betoog voor van den heer F. H. Van Malsen, dat tot strekking heeft aan te toonen, dat de pen- sionnooring van ieder, die in dienst van een ander arbeidt, een redelijke ei8ch van onzen t y d is, maar dat de verzeke ring tot stand moet komen zonder finantiéele hulp van den Staat. De bezwaren, die de schrijver tegen ver zekering van Staatswege heeft, formuleert bij als volgt: „Zal het pensioen aan allen zonder onder scheid gegeven worden, dus ook aan meer gegoeden? Zal hot voor allen op denzelfden leeftijd aanvangen? Zal iemand, die moedwillig zijn vermogen of zijne werkkracht heeft ver nietigd, toch gepensionneerd worden, of zal het pensioen alleen aan de „braven" gegeven worden „Als iemand zijn pensioen beleent of ver koopt, of op andere wijze schulden maakt en daardoor armlastig wordt, wordt die dan aan zijn lot overgelaten? „Deze vragen zyn waariyk niet gemakkeiyk te beantwoorden en in de practljk zullen er <*ich nog veel meer voordoen. „Al die vragen vervallen vanzelf bij het denkbeeld aan eigen verzekering zonder Staats hulp; dan is eenvoudig ieder verzekerd naar gelang van zijnen inleg en by heeft zelf te bepalen, wanneer zjjn pensioen zal ingaan; nier vervalt aile twijfel aan recht en billijk- neid, de taak wordt even eenvoudig als alle verzekeringen." De heer Van Malsen is van gevoelen, dat alles wat de werkman behoeft en alles, wat hy zich verschaft, door zijn bedrijf moet worden betaald en dat Staatshulp armlastigheid is •ander een anderen vorm. Zyn ideaal zou zijn: „Aan ieder werkman wordt, door stortingen, die zonder korting van zyn loon gedaan worden en die een gedeelte van zijne ver diensten uitmaken, door hem, in wiens dienst hy arbeidt, een pensioen verzekerd, byvoor- beeld van van zyn loon, ingaande by v. op zyn 658te jaar; die gelden worden gestort by een ryks-instelling mot afzonderiyk beheer in de manier van de rykspostspaarbank; ieder werkman heeft zyn eigen pensioenboekje en by het uitbetalen van de loonen wordt door don fabrikant of werkbaas in ieder boekje de betaalde inleg bygeschreven. „Bovendien kan de werkman ten allen tyde, zoo veel of zoo weinig hy missen kan, laten byschryvon, om zyn pensioen te vergrooten of vroeger te doen ingaan. „'t Spreekt vanzelf, voegt intusschen de 8chryver hieraan toe, dat er nog veel aan dat denkbeeld te verbeteren en te regelen zou vallen, maar dat zyn détail quaesties; o. a. dat een werkman zyn verkregen rechten niet mag verliezon als by zyn patroon of als zyn patroon hem bedankt, of als hy werkeloos wordt en ophoudt met storten, en zoo meer; dat alles komt wol terecht en beduidt veel minder dan de bezwaren, die zich voordoen by Staatsverzekering." By herhaling wordt in advertentiön voor aanbestedingen bekend gemaakt, dat bestek en teokeningen terinzago liggen in een café, waar dan ook later do aanbesteding zal worden gehouden. Tegen die gewoonte komt R. in het Bouwkundig Weekblad op mot de volgende argumenten: Terwijl in den laatsten tyd allerlei maat regelen worden genomen, om allen, die op oen bouwterrein werkzaam zyn, verre to houden van het maken van verteringen in koffiehuizen, van welken aard dan ook, wordt door het aanbesteden in die inrichtingen weer in de hand gewerkt wat men tracht tegen te gaan. Waarom hobben die aanbestedingen er plaats? Moestal ouder gewoonte en omdat do kastelein zyn lokaal veehl gaarne om niet geeft, met de speculatieve gedachte aan winst op hetgeen er verteerd zal worden. Indien men nu nagaat, wie zoo al de aan bestedingen bywonen, of het bostek en do teokoningen komen inzien en bestudeeren waaronder ook ondergeschikten van aan nemers, leveranciers, enz. en daardoor in de verleiding komen of voor hun fatsoen het noodig achten verteringen te makon, dan is het meer dan gewonscht, dat aan die ge woonte een einde kome. Men behoeft, om dit toe te geven, nog geen puritein to wezen. Toegegeven, dat het in kleino steden moeiiyk is, elders dan in koffiehuizen onder te komen, in groote plaatsen bestaat dat bezwaar niet en voomameiyk in Amsterdam behoeft het gewraakte gebruik geen oogen- blik langer te duren; daar heeft men het gebouw van de Maatschappij tot be vordering der Bouwkunst, waar ten allen tyde togon een goringe vergoeding de gelegenheid kan worden verschaft om aanbestedingen to houden, het bestok ter inzage te leggen en teekoningen al of niet aan wanden tydelyk ter bezichtiging te stellen, desvorlangd alleen voor gegadigden laat het gebruikmaken van die gelegenheid ge woonte worden. Enkele Amsterdamsche bouw-patroons heb- bon reeds daarvan gebruik gemaakt, zoo ook het Ryk, dat eenige jaren geleden daarin zelfs is voorgegaan. Het ware wenschelyk dat alle anderen, op advies van hun architecten, dit goede voorbeeld wilden volgen. Aan „Brieven uit de Hoofdstad" in de Prov. Drentsche en Asser Courant ontleenen wo het volgende: De kranten deelden in do vorige week een bericht mede, waaruit bleek dat do directeur van De Clownalias De Tribunemet het Wider- nieuws als byblad, eigenlijk geheel Amsterdam en dus ook my een beetje gemystificeerd had, toen hy ons wilde wysmaken, dat de „Velo- dröme-Company", waarvan by ook directeur is of zal worden altyd als de „Company" er zelf al is - het Paleis voor Volksviyt in bezit zou nemen, om de stichting van Sarphati geheel voor den dienst van het rywiel in te richten. Uit een door my ingesteld onderzoek is my ook gebleken, dat het onder nemende directeurtje eigenlyk slechts heeft medegedeeld, wat hy gaarne zou willen. De quaestie schynt voor een groot gedeelte te liggen in de huur, welke de „Company" wil betalen, die, ovenals haar directeur, over meer goeden wil dan over dubbeltjes moet kannen beschikken. Myn dochter is boos op me, omdat ik het wieleren voor een meisje of vrouw geen pas send of liever een onaesthetisch vermaak vind. Zij meent, dat, wanneer ik haar goslacht van de vólomanie uitsluit, dit weer een bewys is van do aloude dwingelandy van den man. Goede Hemel, indien men het zóó ver trekt, dan kan ik de pen wol neerleggen. Het is voor my slechts een quaestie van smaak, „Gefühl ist alles", en ik zou hetzelfde zeggen, indien de dames gingen worstelen in „Victoria." Als het trappen op een rywiel zoo groot een voor recht is van den man, dat hot dames jaloersch maakt om dit voorbeeld na te volgen, uit louter genoegen om iets te doen wat de man doet, dan zou ik daaruit toch wel de conclusie kunnen trekken, dat er in den man iets superieurs moest zfin, waar het de vrouwen prikkelt dezelfde dingen te doen als hy. Dit is zeker, dat in Amsterdam bet wielryden een zeer geliefkoosde bezigheid is geworden voor zekere soort van dames, waarvan Heine het beroep in het eerste boek zyner „Harzreise" met één byvoogolyk naamwoord heeft om schreven. Een hardvochtige oom. Uit hel Fransch van C. Foley. I. Nog altyd horinner ik my de arme ver moeide vrouw, zooals zy daar stond dien herfstavond, haar zwarte figuur scherp af stekend tegen den valen mist, waarin het geheole station gehuld was. In haar somber weduwenkloed geleek zy nog blonder en ten gerder dan zy werkelyk was; de bleeke wangen en gezwollen oogleden spraken van door waakte nachten. Onverschillig liet zy haar japon over het vuile perron sleepenhet hoofd gebogen, scheen zy niets op te merken van de menschon en do groote drukte om haar heen. Een vontjo van oen jaar of tien liep naast haar, niot zoo in het oogvallend bleek, maar er oven beschroomd uitziende als zyn moader. Er was een uitdrukking in zyne groote blauwe kinderoogen, die onwillekeurig mede- lyd-n opwekte. Iiy droog de uniforme klee ding van do eene of andere schoolhet kleine gezicht dook byna geheel weg onder do groote pet, die zyn ooron ver van zyn hoofdje deed staan, en zyn veel te wyde jas met enorme vergulde knoopen, maakte hem nog nietiger. Daarentegen was de broek te kort, zoodat de blauwe kousen en de lompe, geregen laarzen, die zyn kleine voeten zoo zeer deden, geheel to zien kwamen. Beiden zwegen, dicht tegen elkaar aange drukt, met angst den trein verbeidende. Achter een kiosk, bedekt met groote aan plakbiljetten van tooneelvoor8telhngen en van binnen behangen met couranten en tydschriften, trok de arme vrouw haar kind om zyn zakken met de goedkoope lekkernyen te vullen, die zy voor hem gekocht had. Nog eenmaal om helsde zy hem; angstig klemde het kind zich aan zyn moeder vast. „Zult ge goed oppassen, kleine vent? Belooft ge me dat?" Met haar betraande oogen keek zy hem aan. Zy zeide dit maar om toch iets te zeggen, om hem af te leiden, want zy wist dat hy een zachtzinnig kind was, spoedig bedroefd, voor vreemden byna altyd verlegen. Het kind begon te snikken en zich schamend voor zyn tranen, verborg hy het gezicht in den doek zyner moeder; zyn gehoelelichaam schokte en by had zich toch zoo voorgenomen zich goed te houden, de kleino man. Met zenuwachtige bewegingen klemde hy zich aan zyne moeder vast. Er klonk een signaal, in de verte zag men de vurige oogen van den naderenden trein. Zacht maakte de vrouw zich van het knaapje los, zotte zyn pet recht en haalde den knoop van zyn das wat uit. Met donderend geraas en gesis kwam de trein het station binnen, groote, witte wolken stoom voor zich uit blazend. Do mooder veegde zichzelve en het kind de oogen af en haastte zich toen de coupé te vinden, waar de per soon, waarvoor zy biykbaar beidon zulk een gevoel van angst hadden, had plaats genomen. IL Ongeduldig zag zy reeds iemand wenken: oen oud grys mannetje met borstelige haren en een stekeligen baard. De booze oogjes hadden haar reeds opgemerkt toen zy bezig was de pet van het kind recht te zetten. Uit „liefdadigheid" (het woord paste slecht by den man) had hy de opvoeding van het kind zyner nicht voor zyn rekening genomen, lederen Zondag avond gaf hy les inParysen zoo kon hy dus gemakkeiyk het kind mede- nemen dat spaarde de weduwe de zes stuivers van den omnibus. Hy moest nu wel veel vroeger weg en kwam du3 eerder op school terug dan de andere leerlingen, maar zy had het vriendelyk aanbod toch aangenomenzy zou immers onverstandig doen met den wel- gestelden neef in iets te dwarsboomen. Zoo moest de arme moeder dus twee uren eerder dan noodig was, iederen Zondag-avond, van haar eenig kind afscheid nemen voor de ge heels week. Zonder geld van zichzelve, bad zy na den dood van haar man een plaats gezocht in een hoedenwinkel en daar zat zy nu, voor een gering loon, den ganschen dag te garneeren on af te tornen tot haar vingers styf van vermoeidheid werden. Zy had immers toch geen tyd om haar kind een beboorlyke opvoe ding te geven: dus mocht zy het aanbod van den ouden neef niet afslaan, hoe onvriendelyk het ook gedaan werd. En hy liet het haar gevoelen de oude vrek, dat zy van hem afhankelijk was! Nooit een aanmoedigend of pryzend woord; slechts harde, bittere verwyten over haar weekeiykheid omtrent den jongen moest zy van hem hooren. En hoe menigmaal had hij haar in dien korten tyd al zyn weldaden en goede werken tegen over haar en het kind al niet opgesomd! Maar als van Henri maar een braaf man groeide, wilde zy gaarne alles verdragenals zfin neef voor hem zorgde zou hy wellicht nog eens vooruitkomen in de wereld. Zoodra de brommerige oude haar voor het portier zag, riep by: „Altyd te laatKunt ge dan niet wat beter op uw tyd passen!" Een boosaardig lachje vloog over zyn verschrom peld gezicht, de stekelige haren stonden als borstels overeind. De jonge vrouw putte zich uit in veront schuldigingen zy vreesde anders dat de oude man zich zou wreken door onvriendelyk tegen het kind te zyn. Van de moeder naar zyn neefje keek hy met verachtelyken blik en met zyn grove hand met vuile nagels in het kleine oortje van Henri gevoelig knypende, zeide hy: „Weer gehuildI En allebei nog well Ik zal je dat vervelende gegrien wel eens afleeren, laffe jougen, wacht maar." Do moeder verontschuldigde hem door te zeggen dat hy het niet helpen kon; hy zou wel gauw verstandiger worden, hy had be loofd goed op te passen en een beste jongen te zyn. „Hy is zoo'n zacht kindl" besloot zy haar ploidooi. Onzacht greep do neef hot ventje by den arm en duwde het op de bank. „Och wat! Een laffe jongen maakt ge van hom; onverstandige vrouwentactiek! Alles kunsten en aanstellery, al dat gehuil!" Het portier werd dichtgeslagen, de trein zette zich in beweging, met een ruwe aan raking had do oude man de hand wegge slagen die hot kind zyn moedor nog wilde reiken. Verschrikt was het ventje teruggedoken in zyn hoekje, niet durvende zien naar zyn moeder, die hom nog toewuifde. „Ik zal je leeren, kinderachtige jongen! By ray behoef ja niet te huilen, hier geeft het je toch niets. Je hebt zeker weer allerlei leugens verteld dat je niet genoeg te eten kreeg en dat men je sloeg alsof dat nog zoo iets vreeselyks zou zyn, (met oen valschen lach). Maar het moet nu eens uit zfin met dat gelieg en gedraai, en wat heb je daar weer in je zakken? Welzeker, lekkernyen! Myn heer wordt thuis volgestopt met allerlei lekkers door zyn moeder, die het zelf niet betalen kan 1" Met geweld vatte by den jongen aan, trok hem naar zich toe en ledigde zelf zyn zakkon. Rood van woede, verkruimelde hy alles en trapte er toon op. Een paar peren en twee krentenbroodjes smeet hy uit het raam. „Net wat ik zeide! Welzeker, men sterft van honger, daarom moet men zyn moeder de laatste centen uit den zak kloppen. Of heb je 't soms gestolen? Ja, een dief ben je, een gemeene dief die zyn moeder besteelt 1" Het kind was te verschrikt om te ant woorden. Zelfs de blik vol angst op don ouden ellendeling gericht, was niet in staat de verwyten en stompten af te wenden. III. Nog droeviger dan die zwygende, smeekende blik was de eenzame terugkoer der moeder. Zy liet de japon vry sleepen door de morsige straten; zonder het zelf te weten, sleepte zy zich voort, doodeiyk vermoeid van haar bangen tocht en door do aandoeningen van den dag. In de verte hoorde zU het snerpend gegil van een stoomfluit en eensklaps zag zy weer voor zich het bleeke, verslagen gezichtje van het kind. Een zweepslag had haar niet meer kunnen doen ineenkrimpen dan de ruwe, harde woorden van den ouden man. Als een nachtmerrio zoo vervolgde haar do gedachte dat haar kind geslagen, geplaagd, vernederd werd. Zy zouden haar jongen tot een lafaard maken, omdat hy zich niet kon verweren. Had by hem niet met zyn vuile, zwarte nagels in het oor geknepen I Zy stond stil onder de druipende boomen van het Luxembourg. Wat moest zy doon? Het kind by zich terugnemen, ver van dien beul? Ja, dat zou zy doen, morgen.... En aan den dag van morgen denkend zag zy weer het aantal hoeden dat voor haar gereed lag op het atelier, hoorde zy hot go- praat en gelach om haar heon der jongere werksters. Op een bank liet zy zich neervallen, denkend aan het werk, dat iederen dag terugkeerde, aan de voortdurende pyn in den rug, in het hoofd, het gevolg van een overwerkt gestel. Iederen avond viel zy als lood neer op de harde matras, te moede om ergens aan te denken of om plannen te maken. Zy was te uitgeput om nog te kunnen toornen, langer dan een oogenblik; zy wist nu, kalm naden kend, dat zy morgen haar kind zou laten in handen van dien beul zy kon immers niet anders, het deed er niet toe wat zy wilde of beter vondgeldgebrek was de oorzaak van alles. Monigen Zondag-avond heb ik haar nog gezien, het bleeke gelaat naar den grond ge richt, met moeite zich voortsleepend, in de mistige duisternis door do verlaten straten den kortsten weg nemend naar huis. KOLONIËN. BATAVIA, 13-16 Juli. Biykens een van den resident van Sema- rang onder dagteekening van 14 dezer ontvan gen telegram geraakte, ten gevolge van in den avond en den nacht te voren gevallen en aan houdende regens, het oostelyk gedeelte van de hoofdplaats Semarang onder water. Zelfs verscheidene erven en kampongs laDgs den Bodjongschen weg, zoomede een groot gedeelte van de aloon-aloon, stonden onder water, terwyl de hoogste waterstand werd waargenomen van de controleurswoning te Karangtoerie af langs den weg naar de dis tricts hoofdplaats Broemboeng. Van den resident van Kediri is de mede deeling ontvangen, dat in den nacht van 26 op 27 Juni jl. de Kampak-rivier in de afdee ling Trenggalok buiten haar oevers is getre den, by welke gelegenheid de dessabrug naby de dessa Kemiri werd weggeslagen, één groot aantal koffiekweekplantjes en twee bouws aanplant van tweede gewassen vernield wer den, en do passer te Kampak onder water gezet werd. Veertien met pannen gedekte bouten loodsjes stortten toen in, terwyl voorts tien huizen en een karbouw door don stroom werden medegevoerd. Do groote weg van Kampak naar Trönggalek stond gedeeltelyk onder water, waardoor de passage eenigen tyd gestremd werd. Van denzelfden resident is bericht ontvan gen, dat ten gevolge van de zware regens en daarop gevolgde bandjirs de weg van Kampak naar Soembreng over een lengte van 10,926 meters door aardstortingen is verwoest en de weg van Kampak naar Watoelimo op verschillende plaatsen beschadigd. De schade ook aan do brug Patah, in den eerstgenoomdon wog, werd echter dadelyk her steld, zoodat geen stremming in het verkeer heeft plaats gehad. In September a. s. zal te Buitenzorg een wedren worden geloopon, die zeker buiten gewone belangstelling zal trekken: de Java Derby. Hiervoor mossten in 1891 geloren veulens enkele maanden na hunne geboorte reeds worden ingeschreven van de acht, waar mede dit gebeurde, zyn er zes nog in leven, en nu zal moeten blyken of de eigen ren een gelukkigen blik op hunne dieren hebben gehad ieder der inschryvers heeft geleidclyk f 85 voor den beker bygedragen, die door de B. W. S. verder wordt aangevuld tot f 1000, zoodat ook het finantiëel succes voor den winner een niet te versmaden buitenkansje is. Uit Loemadjang bericht men aan het „Soer. Hdbl.", dat de Smeroe sedert eenige dagen zeer onheilspellend werkt. Volgens go rucht zou op het erfpachtsland van den heer A. d. M. reeds een doel van den aanplant door de uit den krater van den vulkaan stroomenden modder zyn vernield. Van Atjeh zijn naar Padang geëvacueerd de 1ste luit. der inf. R. De Bruyn en 87 minderen. Tot nog toe werden de onderwyzers 3de kl., die bier de hoofdakte behaalden, ge rangschikt op de lyst van de onderwyzers 3de klasse met hoofdakte volgens het aantal punten, op hun examen behaald. Thans ver neemt het „Ond.," dat van deze gewoonte afgeweken is en teruggekeerd tot de vroeger gevolgde methode, nl. om de geslaagden te rangschikken naar hun anciënniteit Verwacht wordt, volgens de „Loc.," de bevordering van acht eersto luitenants der infanterie tot kapitein, en van tien tweede luitenants tot eersten luitenant. Nog wordt verwacht, dat de kapitein der artillerie H. C Kronouer by den staf zal worde.i geplaatst. By de commissie tot ondersteuning van behoeftige christenen te Batavia is ingekomen een gift van eenige Franschen uit Frankryk, die haar door tusschenkomst van den minister van buitonlandsche zaken, als zoodanig gede legeerd chef van de afdeeling fondsen en comptabiliteit, een som deed toekomen, groot 598,07 fr. welk bedrag aan den resident als voorzitter van voornoemde commissie door den wd. consul van Frankryk, den heer Guillet St.-Ange, onlangs werd ter hand gesteld. De commissie betuigt haar dank aan de milde gevers. Men schryft aan bet „Bat. Nieuwsblad": Tot de hoofdofficieren, die eerlang het leger zullen verlaten, behooren de luit.-kolonels G. H. R. Halewyn, jhr. E. H. F. Leyssius, H. F. F. Lutje, H H. Rink en L. L. A. Mau- renbrecher. Eerstgenoemde is versierd met het ridder kruis van de 3de kl. der Militaire Willemsorde en bekleedt thans de betrekking van militairen commandant van Djokdjakarta. De overste Leyssius is, evenals de drie overige genoemde hoofdofficieren, gepasseerd voor de betrekking van gewestelyken mili tairen commandant, waartoe onlangs de overste H. F. C. Van Bylevelt werd benoemd, die lager in de rangiyst staat dan zy allen. De overste Leyssius, die versierd is met het ridderkruis van de 4de klasse der Militaire Willemsorde en met de eeresabel, staat bekend als een zeer verdienstelijk aanvoerder te vel Je. Hy is benoemd tot plaatselyk commandant van Batavia. De overste H. F. F. Lutje bekleedt diezelfde betrekking te Soerabaia. De overste H. H. Rink was vele jaren als directeur der Militaire School werkzaam en als lid of president van onderscheidene weten- schappelyke commission, waarvoor hy destyds beloond werd met het ridderkruis van den Nedeilandschen Leeuw. Hy is thans van Atjeh teruggekeerd en benoemd tot plaatselyken commandant te Semarang. De overste L. L. A. Maurenbrecher, die geruimen tyd deel uitmaakte van het depar tement van oorlog en zich to Atjeh als een moedig officier deed kennen, verving den overste Rink in de commissiön. Toen het 11de bataljon naar Lombok vertrok, werd hy van zyn commando over dat corps ontheven en met het commando over het depot-bataljon te Meester-Cornelis belast, aangezien het leger bestuur hem niet kon missen als president van de commissie voor het geweervraagstuk. Terwijl men in vroegere jaren dikwerf aarzelde om zulke bekwame krachten uit het leger te laten vertrekken, ziet men daar thans niet meer tegenop. Dank zy der krygsschool en den verscherpten eischen voor den hoofd officiersrang, beschikt men thans by de infan terie over vele kundige officieren, waardoor men in het geleden verlies kan voorzien en ook zwaardere voorwaarden voor den kolonels rang kan gaan stellen. Yan den civiele non militairen gouverneur van Atjeh en Onderhoorigheden is onder dagteekening van 13 dezer de telegraphische mededeeling ontvangen, dat in den nacht van den 7den op den Ssten te voren de Chineescho kamp te Telok-Semawé door eene bende, ongeveer 30 man sterk, werd beschoten. Alle Chineezen vluchtten naar ons versterkt établissement, terwyl de kwaadwilligen de poort van genoemde kamp forceerden en de huizen in brand staken, welke op vier na geheel afbrandden. De brandstichters werden daarop door ge weervuur verdreven en lieten twee dooden en een gewonde achter. Ons verlies bedroeg twee gewonden iChi- neezen), dat der kwaadwilligen drie dooden en zeven gewonden. Van de vluchtenden werden nog eenigen achterhaald, onder welke Tengkoe bin Blang Ara. De schade wordt op f 40,000 geschat; een gedeelte der Chineezen is naar Pinang terug gekeerd. CTav.-Ot Caremengd. Nieuws. Door een looper van de gemeente gasfabriek op Feyenoord is by de politie aangifte gedaan van de vermissing van eene portefeuille met f 80!) aan bankpapier. De man beweert het geld in eene fabriek aan de Maaskade te zyn kwyt geraakt. De rechtbank te Haarlem ver oordeelde den jeugdigen H. De Mom, wegens diffstal en huisvredebreuk, tot 6 weken gevangenisstraf. De officier van justitie by dezelfde recht bank eischto tegen Gerard Ides, te Haarlem, wegens do verwonding met doodelyken afloop van J. Kwast, eene gevangenisstraf voorden tyd van 6 jaren. Eenigejaren geledon werd door de rechtbank te Duisburg in de Ryoprovincio een ingezetene van Bocholt wegens meineed veroordeeld tot een gevangenisstraf van twoe- en-eon half jaar. Na reeds 15 maanden dier straf ondergaan te hebben, bleek dat hy onschuldig was en werd hy terstond op vryo voeten gesteld, terwyl daarentegen de getuigen, op wiei beëedigde verklaring het vonnis geveld wa d, nu zeiven wegens meineed vervolgd worden en thans in voorloopige bewaring zyn gestel 1. Het mocht evenwel aan Aloida Te Kolf, de voornaamste beschuldigde, gelukken over de grenzen te komen, waar zy zich nu eens onder dc gemeente Gendringen dan weder onder Wisch ophield, terwyl zy het voornemen had zich met een jonkman uit laatstgenoemde gemeente naar Amerika te begeven en daar met hem te huwen. Door het optreden van den brigadier mare chaussee te Ulft en de gemeente-politie van Gendringen is hc* gelukt, de voortvluchtige te arresteoron en daarna naar Arnhem over te brengen, waar zy aan de Duitsche justitie zal worden uitgeleverd. Een Armenische liefdesgeschie denis Do Armenische correspondent van de „Daily Telegraph" uit Londen is in aan raking geweest met verscheidenen van de Kurdische roovers, die in Armenië zoo kwaad aardig huisgehouden hebben. Een dankbaar object was voomameiyk de groote schurk Mostigo; hy beschouwde zyn rooverijen als heldendaden, die hy gaarne en met smaak verhaalde. O. a. verhaalde by do schaking van een meisje, dat hem bekoord had, aldus: „Eens op een avond was zy buiten met andere vrouwen, om de schapen te melken, en ik reed met een twaalftal kameraden voorby, hield by haar stil en bood haar een plaats op myn paard aan. Tot antwoord sprak zij ruwe woorden, maar ik stoorde m\j daaraan niet; vrouwen zyn veranderlyk van zin. Ik besloot haar mee te nemen. Ik ging op haar toe en zeide haar, dat ik haar be minde. Zy zeide my, dat ik moest weggaan, Dat vuurde myne liefde slechts aan, en ik sloeg haar met de kolf van het geweer zoo lang op het hoofd, tot de wereld om haar heen duister werd en zy neerviel. De kelen van de andere vrouwen waren trompetten, en wy waren bang, dat men hen in het dorp zou hooren. Twee van myne kameraden stegen snel af en wierpen Nazo over het za el."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1895 | | pagina 6