MENGELWERK.
Mr. Ph. Falkenburg, van wia: J hand in het
Sociaal Weekblad een reeks artikelen wordt
opgonomen over het eindverslag der
Staatscommissie van arbeid s-
e n q u t o, releveert in eene bespreking van
het vraagstuk der verzekering van
den ouden dag, dat doze commissie geen
antwoord hoeft durven geven op de vragen:
1. Is de ondernemer, met het oog op de thans
reeds moeilijke concurrentie met andere landeD,
in staat het deel der kosten van verzekering
van den arbeider, dat ten zijnen laste zou
komen, te dragen? 2. Uit welke bron zal de
Staat de millloenen, die van hom gevorderd
worden, putten?
De commissie vraagt de overweging van eene
wettelijke regeling van verplichte verzekering
van werklieden tegen invaliditeit ten gevolge
van ouderdom, met geldelijke bijdragen van
de werkgevers, de werklieden en den Staat,
ten einde in dien geest en naar gelang der
ondervinding ten aanzien der verzekering tegen
ongevallen een wetsontwerp aanhangig te
maken. Hieruit blijkt dus in de eerste plaats,
dat de commissie geen andere verzekering
mogelijk acht dan eene verplichte, dat ver
volgens de premies door werkgevers, arbei
ders en den Staat, elk voor een deel, moeten
worden gedragen, en dat ten slotto de onder
vinding moet worden afgewacht, welke nog
opgedaan moet wordon met eene verzekering
tegen de geldelijke gevolgen van ongelukkon.
De afwachtende houding, door de commissie
aangenomen, moet niet aan geringe sympathie
voor het onderwerp goweten worden. Veeleer
wist de commissie zelve geene oplossing voor
de beide vragen en was zy van meening, dat
ook de Regeering tot de beantwoording daar
van niet in staat zou zijn.
De moeilijkheden, waarmede in andere
landen eene regeling van de verzekering van
den ouden dag te kampen heeft, rechtvaardigen
den schroom der enquöte-commissie. Vóór
en aleer men in Nederland tot een stelsel zal
mogen besluiten, moet onderzocht worden
hoeveel de industrie kan bijdragen, of zij
in staat is de van haar gevraagde offers
geheel of gedeeltelijk op den consument af
te wentelen en welke de rol zal zijn, die de
Staat hierbij heeft te vervullen.
Alom bestaat de overtuiging, dat het in het
belang der maatschappij noodig is maatrege
len te treffen, ten einde zooveel mogelijk te
voorkomen, dat personen, die gedurende tal
van jaren hebben gearbeid, op hunnen ouden
dag, wanneer zij tot arbeiden onbekwaam zijn
geworden, geheel afhankelijk worden, hetzij
van bloedverwanten of vrienden, hetzU van de
openbare of bijzondere liefdadigheid. Daaren
boven heeft men het bewustzijn, dat dit doel
niet kan worden bereikt door het particulier
initiatief.
Tot nog toe is de vraag, wat in Noderland
te doen zij, om tot eene algemeene verzeke
ring te geraken, niet voldoende bestudeerd.
Het is daarom ten hoogste toe te juichen, dat
de Regeering, daartoe aangespoord door de
motie Helat-Schaopman, besloten heeft eene
Staatscommissie in het leven te roepen, die
zonder overijling haar den weg kan toonen,
welken de wetgever te dezen opzichte zal heb
ben af te loggen. Het vraagstuk is overal aan
de orde. Vandaar dat Nederland zich er niet
aan onttrekkon kan, het flink onder do oogen
te zioD. Vroog of laat zal der Rogoering ge
vraagd worden, wat zi) met den kostbaren
tijd deed, dien zij voorbij liet gaan. Dan zou
het haar moeilijk vallen om te harer ver
dediging te komen aandragen met haar plan
nen tot oprichting eener Staats lijfrente bank.
Zulk een bank toch, waarvan aan den eenen
kant de bruikbaarheid niot kan worden ont
kend, raakt overigons de gohoele quaoetio dor
oudendag verzekering slechts hier en daar op
een enkel punt. Het is een druppel water in
een groote zee.
Heeft het vorige kabinet zfjne krachten
gewijd aan het groote vraagstuk? Wanneer
wij af mochten gaan op eenige troonrede-
beloften (zie Troonrede 15 Sept. 1891) en de
niet minder indrukwekkende woorden, door
den toenmaligen minister van binnenlandsche
zakon mr. Tak van Poortvliet naar aanleiding
van do intorpellatie-Tydens don 27sten April
1893 in de Tweede Kamer uitgesproken, dan
zouden wy geneigd zijn met een volmondig
„zekoriyk" de gestelde vraag te beantwoorden.
Wanneer wy evenwel aan den anderen kant
nagaan dat niet van do werkzaamheid van
het vorigo kabinet op dit punt is gebleken,
en dat daarenboven het tegenwoordige kabinet
eene bestudeering der quaostie a fond
wenscholijk acht, dan is twijfel gowettigd.
„Deze bladzijde van het geschiedboek der
Nederlandsche binnenlandsche politiek moot
nog geschrevon worden en ik waag het niet
hot ongeschrovone te raden. Daarom neem
ik voor hot oogenblik aan, dat hot vorige
kabinet het veld der algemeene volksverzeke
ring braak liet liggen. Voor het tegenwoor
dige kabinet is dan nog do eer weggelegd
daarin de oorste spade te steken. Dat het
daartoe spoedig besluite I"
In het jongste nummer van Het Oosten
schrijft C. S. A. v. S. het volgende:
Gowis, ook in Nederland (ook te Leiden,
kunnen wij er bijvoegen, want ook hier trad
h(j op) zal het de velen, die naar Philips'
zeldzaam lieflijk zingen mochton
luisteren, en vooral allen, die den vromen,
beminnelljken man van moer nabij mochten
kennen, treffen, dat hij in de vorige week
to Delaware in Ohio tot een hooger
leven is ingegaan. In hot Chautauqua-
district, in don Staat Nieuw York, in 1831 ge
boren, bereikte by een 61-jirigen leeftijd.
„Zingen voor Jezus" werd reeds voor hom,
zoodra by zich bewust word met hoe zeld
zaam schoone stem God hem begiftigd had,
de leus zijns levens, en hy achtte zijn roeping
niet vervuld vóór hij, van vrouw en twee
kinderen verzeld, bij een omreizen van geheel
den aardbol, aan oord by oord den naam
van den Zaligmaker der wereld in lied had
verkondigd.
De eerste Sankey-bundel, waarvan in Enge
land in één jaar millloenen exempl. verkocht
werden, was enkel oen bloemlezing uit Philips'
zanguitgaven, waartoe hij zonder vergoeding
toestemming gegeven had. Later werd zijn
aandeel in het welslagen zoo goed als vergeten,
maar hij kende alleen dankbaarheid, dat bij
ook in dezen nog den arbeid van Moody mocht
helpen vrucht dagen.
Des zangers invloed oefenen op aarde heeft
nu zijn einde, maar, neen, al zijn zijne lippen
verstomd, zijn voorbeeld en zijn lied leeft
voort, en nog duizenden zullen in den hemel
hem danken, omdat hij door zijn lied hun
harten won voor den Heer, "Wiens lof te zin
gen zijn leven was.
Omtrent de begrafenis van den zanger Philip
Philips deelt nogl. D. Sankoy het navolgende
in The Christian mede: Ik begaf mij naar
Fredonia, staat Nieuw-York, en zong bij de
begrafenis van den „Pelgrimzanger." De kerk
was eivol en de dienst zeer indrukwekkend.
Tusschen de toespraken van dsn predikant
der Methodisten en der Episcopalen is door
mij gezongen, Op verzoek der familie zong
ik het lied van den overledene: „Ons toe
komstig huis."
Na dit lied gezongen te hebben, deelde ik
der verzamelde schare mede, dat Philips de
vriend is geweest, die mij gedrongen en be
wogen heeft om door den zang evangelist te
worden.
De zanger rust op het zoo fraaie kerkhof
te Fredonia, dat vrooger zijne woonplaats was.
JPinantiëele Ki'onieli.
De merkwaardige kalmte, die in de laatste
dagen pp de Beurs heerscht, getuigt er wel van
dat alles „in orde" is, en er geen invloeden te
vroezen zijn, welke stoornis van eenig belang
in den fondsenhandel zouden kunnen teweeg
brengen. "Wy vorkoeren in het jaargetijde,
waarin zooveel mogelijk getracht wordt, van
de beslommeringen, die de zaken gewoonlijk
plegen op to leggen, tydeiyk ontheven te
zijn, en dit niet alleen op handelsgebied, doch
ook in de politiek.
Het valt dan ook niet vreemd om van de
voorname Europeesche Beurzen slechts van
grooto kalmte en beperkten handel te zien
melding gemaakt, waarbij toch geconstateerd
kan worden, dat do algemeene houding van
oen vast karakter getuigt.
Ook op onze Beurs heerscht oen gelijke
toestand en kan, wat de Staatsfondsen be
treft, van een gelijke stemming worden
gesproken. Cultuurwaarden verkeer
den over het algemeen in tamelijk lustelooze
houding, waarvoor natuurlijk de oorzaak te
vinden is in de omstandigheid, dat op dit
oogenblik nog zoo goed als niets kan worden
vermeld omtrent den oogst over dit jaar. Wel
luiden van do moeste ondernemingen de be
richten omtrent den oogststand zeer gunstig,
maar de ondervinding heeft slechts al te goed
geleerd, hoe weinig by gunstige en voor
spoedige ontwikkeling toch op goede resul
taten gerekend kan worden. Hetzelfde is
natuurlijk van toepassing op de tabakscultuur,
waar ook de veranderende smaak van het
publiok in aanmerking komt. De laatste
veilingen hebben reeds hiervan eonigen invloed
ondervonden, daar wol de taxatieprijzen ovor-
schreden worden, doch de vroegere animo
gemist werd, en niot moer die buitengewoon
flinke pryzen werden bo6toed.
Liquidatie aandeelen Barge Moorman
waren meer aangeboden, naar aanleiding van
het jongste jaarverslag. Dividend wordt over
het laatste jaar niet uitgekeerd en heel
schitterend zun de vooruitzichten ook nog
niet.
De Europeesche Staatsfondsen verkeerden,
hoewel de omzet uiterst kalm was, in vaster
stemming en enkele soorten konden eene niet
onbelangrijke verbetering ondergaan. Hiertoe
behooren in de eerste plaats de Italiaan-
8 c h e soorten, die ruim eon porcent vooruit
liepen. De drang hiertoe kwam voornamelijk
uit Duitschland, waar een bijzondere aandacht
aan deze waarden werd geschonken. Zoowel
het vooruitzicht, dat de beruchte wetsbepaling
van Antonelli (de heffing der belasting op
alle ook vrygeBtelde renten) 6poedig
afgedaan zal hebben, als de dekkings-aankoo-
pen voor een in moeiiykheden verkeerende
firma te Genua, gaven tot de rijzing aanlei
ding. Niet minder belangryk werd geacht de
groote vermeerdering der inkomende rechteD,
welke in het eerste halfjaar ruim 12 millioen
lire bedroeg, doch daartegenover staat dat de
uitvoer slechts zeer geringe vermeerdering
aantoont.
Oostenryksche waarden gaven weinig
verandering te zien, voor Portugal daaren
tegen was de stemming zeer gunstig, konden
do verschillende soorten eene niet onbelang-
ryke koersverbetering behalen. De vraag was
vry levendig en veel werd voor Fransche
rekening gekocht. De onlangs gepubliceerde
cyfers toonen eene bemoedigende versterking
der inkomsten, en op grond daarvan is in
den laats ten tyd meer kooplust voor Portu-
geesche fondsen merkbaar geworden.
Spanje daarentegen Is thans de ver-
stooteling, alleen niet op de Parysche Beurs,
waar het biykbaar moeite kost om van deze
oude liefde te scheiden. In don loop dezer
week viel aldaar voor Spaansche waarden
weer eens eene plotselinge opflikkering te
bespeuren, die niet onbelangrijk was. De oor
zaak hiervoor is slechts in gewoon speculatieve
handelingen te zoeken, daar op de dalende
koersen veel blanco verkoopen schynen te
hebben plaats gehad. Op de thans verlaagde
koersen treedt de speculatie weer op, om het
verkochte terug te koopen, terwyi in Frankryk
nog altyd eene groote categorie van menschen
wordt gevonden, welke, met byzondere voor
liefde voor dit land, de zeer hooge rente, welke
op de tegenwoordige lagen koers van Spaansche
effecten wordt gemaakt, als compensatie aan
neemt voor de risico, welke hun bezit vandaag
of morgen kan loopen.
In Turken was het zeer stil: een enkele
affaire tegen ongeiyke pryzen kwam slechts
tot stand. De ontvangstcyfers der Turksche
inkomsteD, der voor den dienst der schuld
aangewezen middelen, waren over de maand
Juni niet gunstig, daar zy eene vermindering
aantoonen van ruim 15,000 T. pon Jen. Overi
gens was, tot hoe luttelen omvang de handel
in deze fonJsen ook beperkt bleef, de meening
iets gunstiger, ten gevolge der berichten,
waaruit een spoedig einde der ongeregeldheden
in Macedoniö kan worden afgeleid.
Turksche loten waren flauw. De zegel-
vervalsching der loten, waarvan reeds vroeger
sprake was, schynt grooter omvang te hebben
dan aanvankelijk werd vermoed, ten minste
uit het daaromtrent ingesteld zeer uitgebreid
onderzoek is gebleken dat ook te Weenen en
Triést dergeiyke fraudes zyn gepleegd, waar
van het gevolg is dat nu de handel in deze
papieren veel belemmering ondervindt en veel
fonds ter markt wordt gebracht.
De houcing der Zuid-Amerikaansche
markt biyft steeds ferm. De Berlynsche Beurs
gaat voort met, door hare gestadige aankoopen,
krachtigen steun te verleenen aan Mexicaan-
sche en Braziliaansche waarden.
Argentynsche fondsen, welke sedert
langeren tyd te Amsterdam in het geheel
niet meer verhandeld worden, doen weder
van zich spreken door de nieuwe conversie
plannen, welke opnieuw voor hen in de maak
z(jn. Sedert ecnigen tyd is er n. 1. sprake van
om de gezamenlyke Argentynsche Staats
schulden, benevens de Spoorvveggarantiën en
Provincie schulden, in ééne 4 pcts.-loening te
converteeren. Voor het oogenblik geschiedt
do rentebetaling naar een verminderden maat
staf, doch in 1898 moet de volle betaling
weer hervat worden, en nu reeds voorziet
do regeering dat hieraan niet zal kunnen
worden gedacht. Men schynt evenwel ten
opzichte der Spoorwoggarantiön en Provinciale
leeDingen in het onzekere te s(jn. De „Beurs-
courant" vermeldt dat deze twee soorten uit
gezonderd zullen blyven, terwql in andere
berichten juist de aanhebt wordt gevestigd
op hot inbegrepen z(jn der leeningen in de
conversjeplannen.
De Amerikaansche Spoorweg-
markt blyft over hot algemeen in goede
houding. Natuurlijk worden dagen van willigo
stemming afgewisseld döor dagen, waarop ce
reactie zich, soms scberp, voelbaar maakt,
doch do vooruitzichten blyven gunstig; niet
zoozeer met hot oog op de vooruitzichten
van den oogst dan wel op de stagende graan-
pryzen, die, hoewel de berichten omtront do
weersgesteldheid en den gro.i steeds byzonder
gunstig blgven luiden, gebaseerd worden op
do vorwachting, dat de quantiteit vry wat min
der zal zyn dan in het vorige jaar, waarby
men eon golyk ie6ultaat uit Europa verwacht.
Alhoewel dus de toekomst voor de spoor
wegen, in verband met do etygende graan
prijzen, beter wordt, blyft toch de vrees, dat
de verzendingen voor goud naar Europa op
nieuw zullen aanvangen, een groote belem
mering voor een moer belangstellend optreden
der kapitalisten en der speculatie. De berich
ten van ophanden zUnde verschepingen treden
weer meer op den voorgrond, hoewel de
goudvoorraad thans ruim 106 millioen dollars
bedraagt, tegen slechts 41 millioen in den aan
vang van dit jaar. Yan heel voel invloed kan
dus do goudverzending voorloopig nog niet zyn.
Atchison- waarden hebben thans hst
leeuwendeel van den dagelykschen handel; nu
eens is het publiek op groote schaal kooper,
dan weer is er uitgebreid aanbod.
In de langdurige regelingsplannen der N.-Y.
Lake Erie schynt eirideiyk een weinig
vooruitgang te komen. Geruchten doen de
ronde, dat in het pachtcontract tusschen de
Erie en de Chicago Erie belangryke
wyzigiDgen zouden worden gebracht, hetgeen
echter op vry goede gronden kan worden
tegengesproken.
In aandeelen Canadian Pacific
heerschte zeer veel levendigheid naar aan
leiding der zeer bevredigende ontvangsten, die
over de maand Juni eene vermeerdering van
161,000 doll, aanwyzen. Rijnlandsche Bank.
Op leven en dood.
Uit het Fransch van M. AUD01N.
Tusschen Jean Guillon en Pierre Destroit,
beiden geboortig uit Bretagne, bestond reeds
gedurende vyf en twintig jaren een veete.
Overal en alles betwistten zy elkander, tot
de tanden toe gewapend, zonder genade.
Jean Guillon was vroeger ezeldry ver ge
weest by zyn doodvyand en door dezen uit
zyn dienst ontslagen omdat hy een zak koren
gestolen had. En nu was hy door stoutmoe
dige speculaties, hard werken, veel intriges
en door zyn vorigen baas te onderkruipen,
de grootste handelaar, bankier en woekeraar
uit den ganschen omtrek geworden. Drie
vierden van de landeryen en boerderyen in
den omtrek behoorden hem; met echte
pawenus-trots behandelde hy evengoed ieder
die hem geld ter leen kwam vragen als die
zaken met hem kwam doen; het hoofd in
den nek geworpen, hoorde hy hun verzoeken
aan of nam hy deel aan de onderhandelingen.
Hy was onbetwistbaar de heer en meester
van het dorp; zyn bevelen moesten zonder
uitstel volvoerd worden of zyn geiyken en
zyn minderen zouden ondervinden wie hy was,
de ryke opgeblazen Jean Guillon, de tyran
van de plaats.
Op een vinnig kouden Januari-avond, terwyi
buiten de sneeuw in dunne, fijne vlokken in
het rond joeg, zat Jean in zyn welverwarmd
vertrek by een grooten open haard, waarop
echte kerstblokken brandden.
Hy had beslag laten leggen op al de kleine
bezittingen: het huis, de meubelen, kortom
op alles van zyn vroegeren baasdienzelfden
avond nog zou Pierre Destroit uit zyn woning
gezet wordon. Met genoegen hoorde by hoe
de yzige wind de hoornen schudde; in zyn
huis was het warm en des te kouder zou zyn
doodsvijand het dezen nacht hebben. Men had
hem immers vroeger ook smadelyk wegge
jaagd omdat hy gestolen had; welnu, het uur
der wraak was aangebroken, het was waarlyk
lang genoeg dat hy er op had gewacht.
Eenig geraas op straat deed hem verbaasd
opzien, het was om dezen tyd anders zoo
doodstil op het dorp. Nieuwsgierig begaf hy
zich naar het raam.
By het licht der maan zag hy Pierre
Destroit, een kar voortduwend, waarop een
houten bed, uit elkander genomen en eenige
kleinigheden lagen. In wat oude lompen gehuld
zat een klein, gerimpeld vrouwtje, stokoud,
bevend en klappertandend van de koude: de
moeder van Pierre Destroit.
Voor elke deur hield hy stil om gast-
vryheid, al was hot maar voor een nacht, te
zoeken voor zyn oude moeder, en aan elke
deur zond men hem weg, niet uit onmee-
doogendheid, maar uit angst voor aller tyran,
voor mynheer" Guillon. Men durfde het oudje
geen nachtverblyf aanbieden.
De ongelukkige zoon ging voort met huis
aan huis aan te kloppen en den lieden te
bezweren zyn oude moeder toch in huis te
nemen; by herinnerde hun de dieneten, die
hy hun bewezen had; de kleine sommen, die
hy hun had geleend, toen byzelf nog ln
goeden doen was, maar tevergeefs. Pierre
was altyd goed voor zyn kameraden en voor
de armen geweest, zou nu niemand hom
dit als wederdienst willen bewyzen? Geduldig
verdroeg hy de vernedering zoo te moeten
8moeken en toch niet verhoord te worden;
het was immers ter wille van zyn arme,
stokoude moeder 1
Allen ec ter wezen met den vinger naar
het huis van Jean Guillon, alsof zy stilzwy-
gend daarmede te kennen wilden geven: als
wy u helpen, mishagen wy hem en omdat
wy van hem afbankelyk zyn, kunnen we dit
niet wagen: dan lyden ODze vrouwen en
kinderen gebrek.
Het oude vrouwtje hoestte en trok den
versleten mantel wat dichter om do schouders;
ae oude, stramme handen rustten op do ver
st yfde knieën. Slechts één huis was er, waar
hy nog niet had aangeklopt: dat was het
huis van den ryken molenaar.
Een oogenblik weifelde Pierre, toen tikte
hy op de deur.
„Wat is er?"
„Ik kom een nachtverblyf vragen voor myn
moeder."
„Ik heb geen hotel voor bedelaars."
„Ik ben geen bedelaar, ik heb flinke handen
aan 't Iflf en ben werken gewend, dat weet
gy JeaD, want ge hebt twee jaar onder myn
dak doorgebracht."
„Ja en toen hebt ge my weggejaagd. Welnu, i
dan zyn we nu quitte. En mag ik u dan
vriendelyk verzoeken my niet met jy en jou
aan te spreken. Maak dat ge wegkomt 1"
„Jean, ge zult toch don treurigen moed
niet hebben een oude vrouw onder den blooten
hemel van kou to laten omkomen 1 Ik smeek
u, weiger my geen onderkomen. Wilt ge dat
ik voortaan uw slaaf zy, welnu het zy zoo,
als ik maar voor enkele uren myn moeder
hier een onderkomen mag geven, op uw
zolder, of in uw stal, waar ge wilt. Niemand
heeft ons in huis durven nemen uit angst
voor u, maar men heeft u miskend, nietwaar
Jean? Wy zyn vyanden geweest, maar we
hebben toch altyd met eerlyke wapenen ge
streden. Ik verklaar my nu voor overwonnen,
laat alles dus vergeten zyn."
„Hebt ge nu genoeg geraaskald?"
„Gy kunt niet zoo bard van hart zyn. Myn
oude moeder is toch niet aansprakelyk voor
het kwaad, dat ik u heb kunnen doenl Als
zy nog een uur blootgesteld is aan deze
nypende koude, zal het haar dood zyn. Wilt
gy dan haar dood op uw geweten hebben?"
„Ga heen en verveel my niet langer met
uw klachten."
Pierre fronste de wenkbrauwen.
„Ik wist dat gy een dief waart, maar tot
een misdaad had ik u niet in staat geacht.
Ik zeg u echter dat gy God moogt bidden
dat myn moeder niet sterft van koude, ver
staat ge dat, Jean Guillon?"
Het raam werd met een ruk dichtgeslagen
en terwyi de handwagen om don hoek der
dorpsstraat verdween, keerde Jean Guillon
terug naar zyn vroolyk brandend vuur en
floot een deuntje.
IL
Op twee kilometer afstand van het dorp
hield Pierre stil.
De yzige wind sneed hem in het gezicht;
een vlucht krassende raven draaide enkele
malen boven zyn hoofd in de rondte om onder
luid gekras in de gryze sneeuwlucht te ver-
dwynen. Men hoorde niets in de stilte van
den avond dan het klappertanden der oud9
vrouw; fluitend, met tusschenpoozen, kwam
haar de adem door de keel.
Plotseling, zonder dat Pierre er op verdacht
was, begon zy te rochelen; zy zou toch niet
sterven, neen, dat kon niet, hier op dien
eenzamen weg, zonder hulp, verkleumd vau
koude, als een arme, weggejaagde hondl
Pierre maakte den doek wat los, dien hy
om het hoofd zyner oude moeder geknoopt
had, en zag dat haar oogen reeds gebroken
waren, dat zy stervende was.
„Moedert"
De paarse lippen der stervende bewogen zich.
„Pierre, myn jongen," stamelde zy, „laat
ik u voor het laatst nog eens omhelzen."
Het rochelen nam toe om langzamerhand
geheel op te houden. De oude moeder was
niet meer.
Pierre drukte haar de oogen toe en knielde
op de sneeuw als bezweken onder zyn smart.
Slechts het eentonig gezucht van den wind
in de kale hoornen was nu hoorbaar in de
nachtelyke stilte.
IIL
Jean Guillon kwam terug uit de hoofdplaats
der provincie, waar hy aan een maaltyd had
aangezeten en waar men hem zeer had aan
geraden zich by de volgende verkiezingen
candidaat te stellen. In een half soezerige
stemming, waarin men menigmaal na een
goed diner verkeeit, en zich de toekomst
rooskleurig voorstellend, het hoofd zacht heen
en weer bewegend op de maat van zyn eer-
zuchtigo droomen, den kraag van de pelsjas
hoog opgeslagen, een goede sigaar in den
mond, liep hy stevig door. Wat zou hem ook
kunnen overkomen, hem den ryksten man
uit den omtrek!
Hoogstens een aanranding en zyn goweten
verweet hem niets, dus stapte hy moedig
voort. MaaT het werd hoe langer hoo donkerder
op den weg en Guillon begon het te betreuren
dat hy het aanbod van een rytuig maarniet
aangenomen had.
Afgevaardigde! Hy, de vroegere muilezel»
dry ver, had het zoover gebracht I Hy zag zich-
zei ven reeds een zetel innemen in de Kamer,
de gewichtige vraagstukken besprekend van
het land; dan zou hy nog meer invloed
krygen in de gemeente, en wie weet welke
eereambten dan nog verder voor hem open
zouden staan!
Eensklaps zag hy een donkere gedaante
voor zich staan. Verschrikt trad by een paar
stappen temg.
„Ik zou myn weg maar alleen gaan," zeide
hy, dreigend de vui3t uitstekend.
„De weg is vry," antwoordde een stem,
welke hy voor die van Pierre Destroit herkende.
Hy wilde verder gaan, maar de inan stelde
zich in zyn weg.
„Jean Guillon, oen woord
„Ik vind het een zeer slecht gekozen uur
voor een gesprek, hoort gy?" Lant den weg
vry of ik Bla er op met myn stok."
„Ik zal het uur kiezen dat my voegt en
voor uw stok ben ik Diet bang."
Pierre Destroit groep zyn vyand by de keel
en schudde hem heen en weer.
„Weet ge dat go myn moedor gedood hebt?"
beet hy hem toe. „Weet go dat ik myn
moeder grafwaarts volgde, als tenige rouw
dragende, teTwyl gy aan ten vroolyken maal
tyd waart gezeten? Het was hot slachtoffer
van uw wreedheid dat ik b graven heb. Al
die lafaards, die ik zoo dikwyh h=»b geleend
en geholpen, haddon nu nog i auwe'yks don
moed de begrafenis achter hun gordyntjes
na te zien. Niet één van hen is mede achter
de kist gegaan! En van dat alles zyt gy de
schuld!"
„Laat my los! laat my los!"
„Ja, ik zal u loslaten, maar eerst zal ik u
zeggen dat gy oen dief, een lafiard en een
moordenaar zyt; uw straf zal u In^r beneden
zeker niet ontgaan. Nu kunt ge uw weg ver
volgen en God danken dat ge mot oen braaf
man te doen hebt gehad
Zyn vyand in hot gelaat spuwend, vorwy-
derde Destroit zich.
De andere sloop hem slil achterna en gaf
hem onverhoeds mot z\jn stok oen slag op
hot hoofd.
Pierre Dastriot koerde zich om.
„Zoo, wilt go dus dat er bloed vergoten
wordt?"
En hy wierp zich op den laaghartige; in
een hevige worslobng rolden beide mannen
over den grond, slechts van den spoorweg
afgescheiden door eon rasterwerk. In de hevig
heid van het gevecht merkten zy niot dat
het bezweek door hun zwaarte. Met een
schok rolden beiden van de hoogte naar be
neden in het kreupelhout.
Toch bleven zy elkander omklemd houden
het was een tweegevecht op leven en dood,
al maakten zy van geen ander wapen ge
bruik dan van hun sterke gespierde armen.
Beiden luisterden eensklaps zonder elkander
los te laten. Over de rails hoorde men als
een dof gerommel, gelyk als van een onweer
dat snel nadert.
De sneltrein zou voorbykomenBeiden be
grepen het, doch durfden elkaar niet los te
laten omdat zy dan van een van beide kanten
verraad vreesden.
Op twee kilometer afstand verscheen aan
het einde der lyn een gloeieDd roode stip,
die grooter en grooter word, twe9 gloeiende
oogen, waarvan het schynsel werd weerkaatst
door de glimmende rails: in de duisternis
een fantastisch verschynseL
In twintig seconden zou het monster he