MENGELWERK. Mr. Ph. Falkenburg, van wia: J hand in het Sociaal Weekblad een reeks artikelen wordt opgonomen over het eindverslag der Staatscommissie van arbeid s- e n q u t o, releveert in eene bespreking van het vraagstuk der verzekering van den ouden dag, dat doze commissie geen antwoord hoeft durven geven op de vragen: 1. Is de ondernemer, met het oog op de thans reeds moeilijke concurrentie met andere landeD, in staat het deel der kosten van verzekering van den arbeider, dat ten zijnen laste zou komen, te dragen? 2. Uit welke bron zal de Staat de millloenen, die van hom gevorderd worden, putten? De commissie vraagt de overweging van eene wettelijke regeling van verplichte verzekering van werklieden tegen invaliditeit ten gevolge van ouderdom, met geldelijke bijdragen van de werkgevers, de werklieden en den Staat, ten einde in dien geest en naar gelang der ondervinding ten aanzien der verzekering tegen ongevallen een wetsontwerp aanhangig te maken. Hieruit blijkt dus in de eerste plaats, dat de commissie geen andere verzekering mogelijk acht dan eene verplichte, dat ver volgens de premies door werkgevers, arbei ders en den Staat, elk voor een deel, moeten worden gedragen, en dat ten slotto de onder vinding moet worden afgewacht, welke nog opgedaan moet wordon met eene verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ongelukkon. De afwachtende houding, door de commissie aangenomen, moet niet aan geringe sympathie voor het onderwerp goweten worden. Veeleer wist de commissie zelve geene oplossing voor de beide vragen en was zy van meening, dat ook de Regeering tot de beantwoording daar van niet in staat zou zijn. De moeilijkheden, waarmede in andere landen eene regeling van de verzekering van den ouden dag te kampen heeft, rechtvaardigen den schroom der enquöte-commissie. Vóór en aleer men in Nederland tot een stelsel zal mogen besluiten, moet onderzocht worden hoeveel de industrie kan bijdragen, of zij in staat is de van haar gevraagde offers geheel of gedeeltelijk op den consument af te wentelen en welke de rol zal zijn, die de Staat hierbij heeft te vervullen. Alom bestaat de overtuiging, dat het in het belang der maatschappij noodig is maatrege len te treffen, ten einde zooveel mogelijk te voorkomen, dat personen, die gedurende tal van jaren hebben gearbeid, op hunnen ouden dag, wanneer zij tot arbeiden onbekwaam zijn geworden, geheel afhankelijk worden, hetzij van bloedverwanten of vrienden, hetzU van de openbare of bijzondere liefdadigheid. Daaren boven heeft men het bewustzijn, dat dit doel niet kan worden bereikt door het particulier initiatief. Tot nog toe is de vraag, wat in Noderland te doen zij, om tot eene algemeene verzeke ring te geraken, niet voldoende bestudeerd. Het is daarom ten hoogste toe te juichen, dat de Regeering, daartoe aangespoord door de motie Helat-Schaopman, besloten heeft eene Staatscommissie in het leven te roepen, die zonder overijling haar den weg kan toonen, welken de wetgever te dezen opzichte zal heb ben af te loggen. Het vraagstuk is overal aan de orde. Vandaar dat Nederland zich er niet aan onttrekkon kan, het flink onder do oogen te zioD. Vroog of laat zal der Rogoering ge vraagd worden, wat zi) met den kostbaren tijd deed, dien zij voorbij liet gaan. Dan zou het haar moeilijk vallen om te harer ver dediging te komen aandragen met haar plan nen tot oprichting eener Staats lijfrente bank. Zulk een bank toch, waarvan aan den eenen kant de bruikbaarheid niot kan worden ont kend, raakt overigons de gohoele quaoetio dor oudendag verzekering slechts hier en daar op een enkel punt. Het is een druppel water in een groote zee. Heeft het vorige kabinet zfjne krachten gewijd aan het groote vraagstuk? Wanneer wij af mochten gaan op eenige troonrede- beloften (zie Troonrede 15 Sept. 1891) en de niet minder indrukwekkende woorden, door den toenmaligen minister van binnenlandsche zakon mr. Tak van Poortvliet naar aanleiding van do intorpellatie-Tydens don 27sten April 1893 in de Tweede Kamer uitgesproken, dan zouden wy geneigd zijn met een volmondig „zekoriyk" de gestelde vraag te beantwoorden. Wanneer wy evenwel aan den anderen kant nagaan dat niet van do werkzaamheid van het vorigo kabinet op dit punt is gebleken, en dat daarenboven het tegenwoordige kabinet eene bestudeering der quaostie a fond wenscholijk acht, dan is twijfel gowettigd. „Deze bladzijde van het geschiedboek der Nederlandsche binnenlandsche politiek moot nog geschrevon worden en ik waag het niet hot ongeschrovone te raden. Daarom neem ik voor hot oogenblik aan, dat hot vorige kabinet het veld der algemeene volksverzeke ring braak liet liggen. Voor het tegenwoor dige kabinet is dan nog do eer weggelegd daarin de oorste spade te steken. Dat het daartoe spoedig besluite I" In het jongste nummer van Het Oosten schrijft C. S. A. v. S. het volgende: Gowis, ook in Nederland (ook te Leiden, kunnen wij er bijvoegen, want ook hier trad h(j op) zal het de velen, die naar Philips' zeldzaam lieflijk zingen mochton luisteren, en vooral allen, die den vromen, beminnelljken man van moer nabij mochten kennen, treffen, dat hij in de vorige week to Delaware in Ohio tot een hooger leven is ingegaan. In hot Chautauqua- district, in don Staat Nieuw York, in 1831 ge boren, bereikte by een 61-jirigen leeftijd. „Zingen voor Jezus" werd reeds voor hom, zoodra by zich bewust word met hoe zeld zaam schoone stem God hem begiftigd had, de leus zijns levens, en hy achtte zijn roeping niet vervuld vóór hij, van vrouw en twee kinderen verzeld, bij een omreizen van geheel den aardbol, aan oord by oord den naam van den Zaligmaker der wereld in lied had verkondigd. De eerste Sankey-bundel, waarvan in Enge land in één jaar millloenen exempl. verkocht werden, was enkel oen bloemlezing uit Philips' zanguitgaven, waartoe hij zonder vergoeding toestemming gegeven had. Later werd zijn aandeel in het welslagen zoo goed als vergeten, maar hij kende alleen dankbaarheid, dat bij ook in dezen nog den arbeid van Moody mocht helpen vrucht dagen. Des zangers invloed oefenen op aarde heeft nu zijn einde, maar, neen, al zijn zijne lippen verstomd, zijn voorbeeld en zijn lied leeft voort, en nog duizenden zullen in den hemel hem danken, omdat hij door zijn lied hun harten won voor den Heer, "Wiens lof te zin gen zijn leven was. Omtrent de begrafenis van den zanger Philip Philips deelt nogl. D. Sankoy het navolgende in The Christian mede: Ik begaf mij naar Fredonia, staat Nieuw-York, en zong bij de begrafenis van den „Pelgrimzanger." De kerk was eivol en de dienst zeer indrukwekkend. Tusschen de toespraken van dsn predikant der Methodisten en der Episcopalen is door mij gezongen, Op verzoek der familie zong ik het lied van den overledene: „Ons toe komstig huis." Na dit lied gezongen te hebben, deelde ik der verzamelde schare mede, dat Philips de vriend is geweest, die mij gedrongen en be wogen heeft om door den zang evangelist te worden. De zanger rust op het zoo fraaie kerkhof te Fredonia, dat vrooger zijne woonplaats was. JPinantiëele Ki'onieli. De merkwaardige kalmte, die in de laatste dagen pp de Beurs heerscht, getuigt er wel van dat alles „in orde" is, en er geen invloeden te vroezen zijn, welke stoornis van eenig belang in den fondsenhandel zouden kunnen teweeg brengen. "Wy vorkoeren in het jaargetijde, waarin zooveel mogelijk getracht wordt, van de beslommeringen, die de zaken gewoonlijk plegen op to leggen, tydeiyk ontheven te zijn, en dit niet alleen op handelsgebied, doch ook in de politiek. Het valt dan ook niet vreemd om van de voorname Europeesche Beurzen slechts van grooto kalmte en beperkten handel te zien melding gemaakt, waarbij toch geconstateerd kan worden, dat do algemeene houding van oen vast karakter getuigt. Ook op onze Beurs heerscht oen gelijke toestand en kan, wat de Staatsfondsen be treft, van een gelijke stemming worden gesproken. Cultuurwaarden verkeer den over het algemeen in tamelijk lustelooze houding, waarvoor natuurlijk de oorzaak te vinden is in de omstandigheid, dat op dit oogenblik nog zoo goed als niets kan worden vermeld omtrent den oogst over dit jaar. Wel luiden van do moeste ondernemingen de be richten omtrent den oogststand zeer gunstig, maar de ondervinding heeft slechts al te goed geleerd, hoe weinig by gunstige en voor spoedige ontwikkeling toch op goede resul taten gerekend kan worden. Hetzelfde is natuurlijk van toepassing op de tabakscultuur, waar ook de veranderende smaak van het publiok in aanmerking komt. De laatste veilingen hebben reeds hiervan eonigen invloed ondervonden, daar wol de taxatieprijzen ovor- schreden worden, doch de vroegere animo gemist werd, en niot moer die buitengewoon flinke pryzen werden bo6toed. Liquidatie aandeelen Barge Moorman waren meer aangeboden, naar aanleiding van het jongste jaarverslag. Dividend wordt over het laatste jaar niet uitgekeerd en heel schitterend zun de vooruitzichten ook nog niet. De Europeesche Staatsfondsen verkeerden, hoewel de omzet uiterst kalm was, in vaster stemming en enkele soorten konden eene niet onbelangrijke verbetering ondergaan. Hiertoe behooren in de eerste plaats de Italiaan- 8 c h e soorten, die ruim eon porcent vooruit liepen. De drang hiertoe kwam voornamelijk uit Duitschland, waar een bijzondere aandacht aan deze waarden werd geschonken. Zoowel het vooruitzicht, dat de beruchte wetsbepaling van Antonelli (de heffing der belasting op alle ook vrygeBtelde renten) 6poedig afgedaan zal hebben, als de dekkings-aankoo- pen voor een in moeiiykheden verkeerende firma te Genua, gaven tot de rijzing aanlei ding. Niet minder belangryk werd geacht de groote vermeerdering der inkomende rechteD, welke in het eerste halfjaar ruim 12 millioen lire bedroeg, doch daartegenover staat dat de uitvoer slechts zeer geringe vermeerdering aantoont. Oostenryksche waarden gaven weinig verandering te zien, voor Portugal daaren tegen was de stemming zeer gunstig, konden do verschillende soorten eene niet onbelang- ryke koersverbetering behalen. De vraag was vry levendig en veel werd voor Fransche rekening gekocht. De onlangs gepubliceerde cyfers toonen eene bemoedigende versterking der inkomsten, en op grond daarvan is in den laats ten tyd meer kooplust voor Portu- geesche fondsen merkbaar geworden. Spanje daarentegen Is thans de ver- stooteling, alleen niet op de Parysche Beurs, waar het biykbaar moeite kost om van deze oude liefde te scheiden. In don loop dezer week viel aldaar voor Spaansche waarden weer eens eene plotselinge opflikkering te bespeuren, die niet onbelangrijk was. De oor zaak hiervoor is slechts in gewoon speculatieve handelingen te zoeken, daar op de dalende koersen veel blanco verkoopen schynen te hebben plaats gehad. Op de thans verlaagde koersen treedt de speculatie weer op, om het verkochte terug te koopen, terwyi in Frankryk nog altyd eene groote categorie van menschen wordt gevonden, welke, met byzondere voor liefde voor dit land, de zeer hooge rente, welke op de tegenwoordige lagen koers van Spaansche effecten wordt gemaakt, als compensatie aan neemt voor de risico, welke hun bezit vandaag of morgen kan loopen. In Turken was het zeer stil: een enkele affaire tegen ongeiyke pryzen kwam slechts tot stand. De ontvangstcyfers der Turksche inkomsteD, der voor den dienst der schuld aangewezen middelen, waren over de maand Juni niet gunstig, daar zy eene vermindering aantoonen van ruim 15,000 T. pon Jen. Overi gens was, tot hoe luttelen omvang de handel in deze fonJsen ook beperkt bleef, de meening iets gunstiger, ten gevolge der berichten, waaruit een spoedig einde der ongeregeldheden in Macedoniö kan worden afgeleid. Turksche loten waren flauw. De zegel- vervalsching der loten, waarvan reeds vroeger sprake was, schynt grooter omvang te hebben dan aanvankelijk werd vermoed, ten minste uit het daaromtrent ingesteld zeer uitgebreid onderzoek is gebleken dat ook te Weenen en Triést dergeiyke fraudes zyn gepleegd, waar van het gevolg is dat nu de handel in deze papieren veel belemmering ondervindt en veel fonds ter markt wordt gebracht. De houcing der Zuid-Amerikaansche markt biyft steeds ferm. De Berlynsche Beurs gaat voort met, door hare gestadige aankoopen, krachtigen steun te verleenen aan Mexicaan- sche en Braziliaansche waarden. Argentynsche fondsen, welke sedert langeren tyd te Amsterdam in het geheel niet meer verhandeld worden, doen weder van zich spreken door de nieuwe conversie plannen, welke opnieuw voor hen in de maak z(jn. Sedert ecnigen tyd is er n. 1. sprake van om de gezamenlyke Argentynsche Staats schulden, benevens de Spoorvveggarantiën en Provincie schulden, in ééne 4 pcts.-loening te converteeren. Voor het oogenblik geschiedt do rentebetaling naar een verminderden maat staf, doch in 1898 moet de volle betaling weer hervat worden, en nu reeds voorziet do regeering dat hieraan niet zal kunnen worden gedacht. Men schynt evenwel ten opzichte der Spoorwoggarantiön en Provinciale leeDingen in het onzekere te s(jn. De „Beurs- courant" vermeldt dat deze twee soorten uit gezonderd zullen blyven, terwql in andere berichten juist de aanhebt wordt gevestigd op hot inbegrepen z(jn der leeningen in de conversjeplannen. De Amerikaansche Spoorweg- markt blyft over hot algemeen in goede houding. Natuurlijk worden dagen van willigo stemming afgewisseld döor dagen, waarop ce reactie zich, soms scberp, voelbaar maakt, doch do vooruitzichten blyven gunstig; niet zoozeer met hot oog op de vooruitzichten van den oogst dan wel op de stagende graan- pryzen, die, hoewel de berichten omtront do weersgesteldheid en den gro.i steeds byzonder gunstig blgven luiden, gebaseerd worden op do vorwachting, dat de quantiteit vry wat min der zal zyn dan in het vorige jaar, waarby men eon golyk ie6ultaat uit Europa verwacht. Alhoewel dus de toekomst voor de spoor wegen, in verband met do etygende graan prijzen, beter wordt, blyft toch de vrees, dat de verzendingen voor goud naar Europa op nieuw zullen aanvangen, een groote belem mering voor een moer belangstellend optreden der kapitalisten en der speculatie. De berich ten van ophanden zUnde verschepingen treden weer meer op den voorgrond, hoewel de goudvoorraad thans ruim 106 millioen dollars bedraagt, tegen slechts 41 millioen in den aan vang van dit jaar. Yan heel voel invloed kan dus do goudverzending voorloopig nog niet zyn. Atchison- waarden hebben thans hst leeuwendeel van den dagelykschen handel; nu eens is het publiek op groote schaal kooper, dan weer is er uitgebreid aanbod. In de langdurige regelingsplannen der N.-Y. Lake Erie schynt eirideiyk een weinig vooruitgang te komen. Geruchten doen de ronde, dat in het pachtcontract tusschen de Erie en de Chicago Erie belangryke wyzigiDgen zouden worden gebracht, hetgeen echter op vry goede gronden kan worden tegengesproken. In aandeelen Canadian Pacific heerschte zeer veel levendigheid naar aan leiding der zeer bevredigende ontvangsten, die over de maand Juni eene vermeerdering van 161,000 doll, aanwyzen. Rijnlandsche Bank. Op leven en dood. Uit het Fransch van M. AUD01N. Tusschen Jean Guillon en Pierre Destroit, beiden geboortig uit Bretagne, bestond reeds gedurende vyf en twintig jaren een veete. Overal en alles betwistten zy elkander, tot de tanden toe gewapend, zonder genade. Jean Guillon was vroeger ezeldry ver ge weest by zyn doodvyand en door dezen uit zyn dienst ontslagen omdat hy een zak koren gestolen had. En nu was hy door stoutmoe dige speculaties, hard werken, veel intriges en door zyn vorigen baas te onderkruipen, de grootste handelaar, bankier en woekeraar uit den ganschen omtrek geworden. Drie vierden van de landeryen en boerderyen in den omtrek behoorden hem; met echte pawenus-trots behandelde hy evengoed ieder die hem geld ter leen kwam vragen als die zaken met hem kwam doen; het hoofd in den nek geworpen, hoorde hy hun verzoeken aan of nam hy deel aan de onderhandelingen. Hy was onbetwistbaar de heer en meester van het dorp; zyn bevelen moesten zonder uitstel volvoerd worden of zyn geiyken en zyn minderen zouden ondervinden wie hy was, de ryke opgeblazen Jean Guillon, de tyran van de plaats. Op een vinnig kouden Januari-avond, terwyi buiten de sneeuw in dunne, fijne vlokken in het rond joeg, zat Jean in zyn welverwarmd vertrek by een grooten open haard, waarop echte kerstblokken brandden. Hy had beslag laten leggen op al de kleine bezittingen: het huis, de meubelen, kortom op alles van zyn vroegeren baasdienzelfden avond nog zou Pierre Destroit uit zyn woning gezet wordon. Met genoegen hoorde by hoe de yzige wind de hoornen schudde; in zyn huis was het warm en des te kouder zou zyn doodsvijand het dezen nacht hebben. Men had hem immers vroeger ook smadelyk wegge jaagd omdat hy gestolen had; welnu, het uur der wraak was aangebroken, het was waarlyk lang genoeg dat hy er op had gewacht. Eenig geraas op straat deed hem verbaasd opzien, het was om dezen tyd anders zoo doodstil op het dorp. Nieuwsgierig begaf hy zich naar het raam. By het licht der maan zag hy Pierre Destroit, een kar voortduwend, waarop een houten bed, uit elkander genomen en eenige kleinigheden lagen. In wat oude lompen gehuld zat een klein, gerimpeld vrouwtje, stokoud, bevend en klappertandend van de koude: de moeder van Pierre Destroit. Voor elke deur hield hy stil om gast- vryheid, al was hot maar voor een nacht, te zoeken voor zyn oude moeder, en aan elke deur zond men hem weg, niet uit onmee- doogendheid, maar uit angst voor aller tyran, voor mynheer" Guillon. Men durfde het oudje geen nachtverblyf aanbieden. De ongelukkige zoon ging voort met huis aan huis aan te kloppen en den lieden te bezweren zyn oude moeder toch in huis te nemen; by herinnerde hun de dieneten, die hy hun bewezen had; de kleine sommen, die hy hun had geleend, toen byzelf nog ln goeden doen was, maar tevergeefs. Pierre was altyd goed voor zyn kameraden en voor de armen geweest, zou nu niemand hom dit als wederdienst willen bewyzen? Geduldig verdroeg hy de vernedering zoo te moeten 8moeken en toch niet verhoord te worden; het was immers ter wille van zyn arme, stokoude moeder 1 Allen ec ter wezen met den vinger naar het huis van Jean Guillon, alsof zy stilzwy- gend daarmede te kennen wilden geven: als wy u helpen, mishagen wy hem en omdat wy van hem afbankelyk zyn, kunnen we dit niet wagen: dan lyden ODze vrouwen en kinderen gebrek. Het oude vrouwtje hoestte en trok den versleten mantel wat dichter om do schouders; ae oude, stramme handen rustten op do ver st yfde knieën. Slechts één huis was er, waar hy nog niet had aangeklopt: dat was het huis van den ryken molenaar. Een oogenblik weifelde Pierre, toen tikte hy op de deur. „Wat is er?" „Ik kom een nachtverblyf vragen voor myn moeder." „Ik heb geen hotel voor bedelaars." „Ik ben geen bedelaar, ik heb flinke handen aan 't Iflf en ben werken gewend, dat weet gy JeaD, want ge hebt twee jaar onder myn dak doorgebracht." „Ja en toen hebt ge my weggejaagd. Welnu, i dan zyn we nu quitte. En mag ik u dan vriendelyk verzoeken my niet met jy en jou aan te spreken. Maak dat ge wegkomt 1" „Jean, ge zult toch don treurigen moed niet hebben een oude vrouw onder den blooten hemel van kou to laten omkomen 1 Ik smeek u, weiger my geen onderkomen. Wilt ge dat ik voortaan uw slaaf zy, welnu het zy zoo, als ik maar voor enkele uren myn moeder hier een onderkomen mag geven, op uw zolder, of in uw stal, waar ge wilt. Niemand heeft ons in huis durven nemen uit angst voor u, maar men heeft u miskend, nietwaar Jean? Wy zyn vyanden geweest, maar we hebben toch altyd met eerlyke wapenen ge streden. Ik verklaar my nu voor overwonnen, laat alles dus vergeten zyn." „Hebt ge nu genoeg geraaskald?" „Gy kunt niet zoo bard van hart zyn. Myn oude moeder is toch niet aansprakelyk voor het kwaad, dat ik u heb kunnen doenl Als zy nog een uur blootgesteld is aan deze nypende koude, zal het haar dood zyn. Wilt gy dan haar dood op uw geweten hebben?" „Ga heen en verveel my niet langer met uw klachten." Pierre fronste de wenkbrauwen. „Ik wist dat gy een dief waart, maar tot een misdaad had ik u niet in staat geacht. Ik zeg u echter dat gy God moogt bidden dat myn moeder niet sterft van koude, ver staat ge dat, Jean Guillon?" Het raam werd met een ruk dichtgeslagen en terwyi de handwagen om don hoek der dorpsstraat verdween, keerde Jean Guillon terug naar zyn vroolyk brandend vuur en floot een deuntje. IL Op twee kilometer afstand van het dorp hield Pierre stil. De yzige wind sneed hem in het gezicht; een vlucht krassende raven draaide enkele malen boven zyn hoofd in de rondte om onder luid gekras in de gryze sneeuwlucht te ver- dwynen. Men hoorde niets in de stilte van den avond dan het klappertanden der oud9 vrouw; fluitend, met tusschenpoozen, kwam haar de adem door de keel. Plotseling, zonder dat Pierre er op verdacht was, begon zy te rochelen; zy zou toch niet sterven, neen, dat kon niet, hier op dien eenzamen weg, zonder hulp, verkleumd vau koude, als een arme, weggejaagde hondl Pierre maakte den doek wat los, dien hy om het hoofd zyner oude moeder geknoopt had, en zag dat haar oogen reeds gebroken waren, dat zy stervende was. „Moedert" De paarse lippen der stervende bewogen zich. „Pierre, myn jongen," stamelde zy, „laat ik u voor het laatst nog eens omhelzen." Het rochelen nam toe om langzamerhand geheel op te houden. De oude moeder was niet meer. Pierre drukte haar de oogen toe en knielde op de sneeuw als bezweken onder zyn smart. Slechts het eentonig gezucht van den wind in de kale hoornen was nu hoorbaar in de nachtelyke stilte. IIL Jean Guillon kwam terug uit de hoofdplaats der provincie, waar hy aan een maaltyd had aangezeten en waar men hem zeer had aan geraden zich by de volgende verkiezingen candidaat te stellen. In een half soezerige stemming, waarin men menigmaal na een goed diner verkeeit, en zich de toekomst rooskleurig voorstellend, het hoofd zacht heen en weer bewegend op de maat van zyn eer- zuchtigo droomen, den kraag van de pelsjas hoog opgeslagen, een goede sigaar in den mond, liep hy stevig door. Wat zou hem ook kunnen overkomen, hem den ryksten man uit den omtrek! Hoogstens een aanranding en zyn goweten verweet hem niets, dus stapte hy moedig voort. MaaT het werd hoe langer hoo donkerder op den weg en Guillon begon het te betreuren dat hy het aanbod van een rytuig maarniet aangenomen had. Afgevaardigde! Hy, de vroegere muilezel» dry ver, had het zoover gebracht I Hy zag zich- zei ven reeds een zetel innemen in de Kamer, de gewichtige vraagstukken besprekend van het land; dan zou hy nog meer invloed krygen in de gemeente, en wie weet welke eereambten dan nog verder voor hem open zouden staan! Eensklaps zag hy een donkere gedaante voor zich staan. Verschrikt trad by een paar stappen temg. „Ik zou myn weg maar alleen gaan," zeide hy, dreigend de vui3t uitstekend. „De weg is vry," antwoordde een stem, welke hy voor die van Pierre Destroit herkende. Hy wilde verder gaan, maar de inan stelde zich in zyn weg. „Jean Guillon, oen woord „Ik vind het een zeer slecht gekozen uur voor een gesprek, hoort gy?" Lant den weg vry of ik Bla er op met myn stok." „Ik zal het uur kiezen dat my voegt en voor uw stok ben ik Diet bang." Pierre Destroit groep zyn vyand by de keel en schudde hem heen en weer. „Weet ge dat go myn moedor gedood hebt?" beet hy hem toe. „Weet go dat ik myn moeder grafwaarts volgde, als tenige rouw dragende, teTwyl gy aan ten vroolyken maal tyd waart gezeten? Het was hot slachtoffer van uw wreedheid dat ik b graven heb. Al die lafaards, die ik zoo dikwyh h=»b geleend en geholpen, haddon nu nog i auwe'yks don moed de begrafenis achter hun gordyntjes na te zien. Niet één van hen is mede achter de kist gegaan! En van dat alles zyt gy de schuld!" „Laat my los! laat my los!" „Ja, ik zal u loslaten, maar eerst zal ik u zeggen dat gy oen dief, een lafiard en een moordenaar zyt; uw straf zal u In^r beneden zeker niet ontgaan. Nu kunt ge uw weg ver volgen en God danken dat ge mot oen braaf man te doen hebt gehad Zyn vyand in hot gelaat spuwend, vorwy- derde Destroit zich. De andere sloop hem slil achterna en gaf hem onverhoeds mot z\jn stok oen slag op hot hoofd. Pierre Dastriot koerde zich om. „Zoo, wilt go dus dat er bloed vergoten wordt?" En hy wierp zich op den laaghartige; in een hevige worslobng rolden beide mannen over den grond, slechts van den spoorweg afgescheiden door eon rasterwerk. In de hevig heid van het gevecht merkten zy niot dat het bezweek door hun zwaarte. Met een schok rolden beiden van de hoogte naar be neden in het kreupelhout. Toch bleven zy elkander omklemd houden het was een tweegevecht op leven en dood, al maakten zy van geen ander wapen ge bruik dan van hun sterke gespierde armen. Beiden luisterden eensklaps zonder elkander los te laten. Over de rails hoorde men als een dof gerommel, gelyk als van een onweer dat snel nadert. De sneltrein zou voorbykomenBeiden be grepen het, doch durfden elkaar niet los te laten omdat zy dan van een van beide kanten verraad vreesden. Op twee kilometer afstand verscheen aan het einde der lyn een gloeieDd roode stip, die grooter en grooter word, twe9 gloeiende oogen, waarvan het schynsel werd weerkaatst door de glimmende rails: in de duisternis een fantastisch verschynseL In twintig seconden zou het monster he

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1895 | | pagina 6