N». 10872. Maandag 5 Auaustus. A°. 1895. (Deze /Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feuilleton. Anekdote uit het leven van Paganioi. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT Voor Leiden per 3 maandenf 1.10. 1.40. 0.05. Franco per post Afzondorlüke Nominers PRIJS DER ADVERTENTIEN: Yan 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren bulten do stad wordt f 0.05 berekend. Tweede BladL De (liberale) Nederlander releveert de klachten o?er de uitvoering der drankwet, welke zyn opgenomen in een brochure van de vereeniging „Vergunning," welke als toelichting op een request aan de Tweede Kamer in het licht is gegeven. De voornaamste grief is, dat de clandestiene drankverkoop - de verkoop van sterken drank zonder vergunning welig tiert, en dat er van Regeeringswege niets wordt gedaan om aan dat kwaad, waardoor de drankwet eene bespotting wordt, en de drank verkoopers met vergunning in booge mate worden benadeeld, een einde te maken. De medegedeelde feiten zt)r, indien ze juist zyn, hoogst ernstig. Als hec waar is wat in het adres staat vormeld, dan js feiteiyk het aantal tapperijen in de hoofdstad na de in voering der drankwet niet af-, maar belangrijk toegenomen. In 1881 waren er 1722; dit aantal bedroeg 1 Januari 1895 met vergunning 1459, maar als daar nu nog 800 zonder ver gunning by geteld moeten worden, dan zou het totaal-cyfer, in plaats van 1722 in 1881, 2259 in 1895 bedragen; dan zou dus het aantal met vergunning sedert 1881 met 263 verminderd, maar het aantal in zyn geheel met 537 vermeerderd zyn. En nu zegge men niet: in die verkoopplaatsen zonder vergunning sal toch niet geregeld worden getapt. Men moet wel aannemen, dat er dag aan dag Wordt geschonken alsof er geen drankwet bestond, want ware dit met het geval, hoe zouden dan tien commissieleden in 12 dagen 636 van die tapperyen kunnen constateeren, en hoe zou de politie in eenige dagen de waarheid er van hebben kunnen-bevestigen? Ook op de vraag, of de politie tegenover zoovele en zoo herhaalde, wetsovertredingen geheel werkeloos biyft, tracht het adres een antwoord te geven, door over te leggen een staat van veroordeelingen, uitgesproken in de vier kantongerechten te Amsterdam in 1894 ter zake van overtredingen der drankwet, en dien staat in verband te beschouwen met de boven aangogeven cyfers van clandestiene tap peryen. Daaruit nu biykt, dat in het eerste kanton 58 veroordeelingen, waaronder 10 van recidivisten, in het tweede kanton 187 vor- oordeelingen, waaronder geen enkele recidivist, in het derde kanton 79 veroordeelingen, waar onder 12 van recidivisten, en eindeiyk in het vierde kanton 82 veroordeelingen, waaronder 2 van recidivisten, zyn uitgesproken. Van de 58 veroordeelingen in het lste kanton bedroeg in 37 gevallen, van de 187 veroordeelingen in het 2de kanton in 170 gevallen, van de 79 veroordeelingen in het 8do kanton in 74 gevallen en van de 82 veroordeelingen in het 4de kanton in 74 gevallen de boete minder of hoogstens f 20. Ziehier ongetwyfeld ook een wondeplek. Als aan den eenen kant de politie weinig yverig is in het opsporen van overtredingen en aan den anderen kant de straffen, die worden opgelegd, zóó gering zyn, dat de drankverkoopers, zelfs al worden zy een enkelen koer veroordeeld, toch finantiöel nog beter af zyn dan hunne collega's met vergunning, is het dan wonder, dat de clandestiene ver koop hand over hand toeneemt? Mag men de adressanten gelooven, dan zyn er zelfs onder de clandestiene tappers te Am sterdam pogiDgen gedaan tot het oprichten van eene vereeniging om „die boeten te normaliseeren", m. a. w. onder elkaar om te slaan. Ieder lid zou eene zekere contributie bydragen, en de boeten, waartoe sommige leden mochten worden veroordeeld, zouden uit de kas der vereeniging worden betaald. Hoog behoefde de contributie natuurlyk niet te worden; blykens den overgelegden staat worden de 406 veroordeelden in 1894 gezamen- ïyk veroordeeld tot een bedrag van f 4943 (drie slechts kregen hechtenis); dat wordt dus over 800 tappers per persoon maar ruim f 6. En de kleinste vergunning kost ƒ251 Inderdaad, er ontbreekt nog maar aan, dat op de statuten van dergelyke vereeniging de Koninklyke goedkeuring werd aangevraagd, en dat de Minister van Justitie geen termen zag om die goedkeuring te weigeren, omdat formeel aan alle eischen der wet was voldaan. Dat zou trouwens niet erger zyn dan wat reeds zoo dikwyis geschiedt, nl. dat aan zwendelmaat- schappyen in den vorm van naaralooze ven nootschappen Koninklyke goedkeuring werd verleend, ofschoon het reeds uit de statuten bleek, dat het om zwendel en afzetting en om niets anders te doen was. Maar hoe dit zy de autoriteiten zyn ge roepen het gezag der wet hoog te houden, en dat doen zy niet, als zy toelaten dat zoo met de wet de spot wordt gedreven. Waar lagere autoriteiten in gebreken blyven wette lijks voorschriften te handhaven, daar zyn de hoogere geroepen tusschenbeide te komen. Doen zy dat niet, dan verzuimen zy in hooge mate hun plicht. Wanneer zal er eindelyk eens eene Regeering opstaan, die zich krachtig weet te doen gelden en radicaal durft breken met de zoo vorderfiyke gewoonte om eene wet meer of minder goed uit te voeren naar mate men er meer of minder mede inge- Domen is? De correspondent van de Zutfenschc Courant geeft het een en ander ten beste over de belangryke sociale studiën, die de Ver eeniging voor de Staathuishoud kunde en de Statistiek dezer dagen in het licht heeft gegeven. In de algemeene vergadering van die Vereeniging zal behandeld worden de vraag: „Is het wenschelyk, dat bepalingen worden gemaakt betreffende minimum loon en maxi m u m ar beid s duur van de arbeiders, werkzaam in dienst van openbare besturen, of by de uitvoering van bestekken, door die besturen vastgesteld? Als naar gewoonte zyn eenige deskundigen uitgenoodigd om vooraf over die vraag prae- advies uit te brengen. De heeren N G. Pier8on, mr. M. W. F. Treub, prof. mr. W. A. Reiger en de heer D. E. C. Knuttel hebben aan die uitnoodiging gevolg gegeven en vry omvangryke rapporten over het vraag stuk ingediend. Welnu, die vier praeadviezen zyn door het bestuur samengevoegd in een lyvig boekdeel, dat zeker zeer de aandacht zal trekken, vooreerst omdat het behandelde onderwerp van zeer actueel belang is en in de tweede plaats, omdat het hoofdbestuur in de keuze der praeadvi8eur8 gelukkig is geweest en alle vier zeker wel bevoegd zyn, om in dezen een oordeel uit te spreken. Dat is althans myne meening, zegt de correspondent, maar dat men er ook anders over kan denken, bleek my toen ik een myner vrienden, die in de sociale quaesties veel bolang stelt, de lezing dezer studiën meende te moeten aanbevelen. Om de waar heid te zeggen, gaf hy my ten antwoord, is myne nieuwsgierigheid niet groot, want zon der nog de rapporten gelezen te hebben, kan ik, op de namen afgaande, wel precies raden tot welke conclusiën zy zullen gekomen zyn. Welnu, zeide ik, laat ons de proef op da. som nemen l En myn vriend begon: Treub is natuurlyk warm voor dergelyke bepalingen. - Dat is bekend. En prof. Reiger? Die is doctrinair en conservatief en is er natuurlyk tegen. Juist geraden. En de oud-minister Pierson? Myn vriend aarzelde een oogenblik en zeide toen: Dat zal zoowat in en uit zyn; by gevoelt wel iets voor de sociale ideeën, maar is er toch bang voor. Tegen bepalingen betreffende maximuin-arbeidstyd heeft hy zeker geen bezwaar, maar van bepalingen omtrent mini mumloon wil hy stellig niets weten. Gy bebt goed geraden 1 En nu de heer Knuttel? Ja, was het antwoord, hier ben ik minder zeker van myn zaak. Knuttel is een jracticus, hy is boilwkundige en weet dus precies, wat er b(j bouwzaken omgaat wat van de anderen, hoe geleerd zy ook zyn, niet kan gezegd worden; zyn praeadvies wil ik gaarne eens lezen. Myn antwoord was: In elk geval is dat ook hot kortste en zakeiykste. Zyne con clusiën zal ik u maar terstond eens voor lezen; ze luiden aldus: ,Van myn standpunt als architect meen ik te moeten besluiten 1°. Htt is in het belang van het werk, dat de werklieden behooriyk worden bezoldigd en niet te lang arbeiden. 2°. Het is daarom in het belang der workgevers, hiertoe maat regelen te nemen. 3°. By het systeem van openbare aanbesteding is daartoe de meest gewenschte weg, bepalingen in de be stekken op te nemen, regelende loon en arbeidstyd. 4°. Door die bepalingen zullen uit de openbare aanbesteding eenige, de be langen der werklieden schadende, misbruiken verdwynen en zal het karakter der openbare aanbesteding beter tot zyn recht komen. 5°. De minimum loonen, door openbare besturen in de bestekken te bepalen, behooren in den regel niet hooger te zyn dan die, welke in de plaats, waar het werk wordt uitgevoerd, als normaal voor volslagen hun werk verstaande werklieden kunnen aangonomen worden." Aangezien er tegenwoordig nogal eens wat geschreven wordt over standbeelden, achten we het niet ongepast hier te laten volgen wat „Fidelio" in Haarlems Dagblad schreef naar aanleiding van het plan, om voor den Haarlemschen portrettenschilder Frans Hals een standbeeld op te richten. Er wordt getracht een -standbeeld op te richten voor Frans Hals. In ons land is dat een zeldzame beweging. We tellen op de pleinen van onze steden en stadjes maar weinig monumenten. Waardoor dat komt? Zeker niet omdat we tfoen groote mannen te herdenken zouden hebben. Sla de geschiedboeken na en ge vindt op elke blad- zyde de namen van personen, die waardig zouden zyn in brons te worden gesteld op markt of plein tor herinnering en ten voorbeeld voor het geslacht van heden en van later. Met een kleinen variant op een welbekende spreuk zou men kunnen zeggen: „Toon my uwe standbeelden en ik zal u zeggen wie ge zyt." In andere landen, als byvoorbeeld Frank- ryk, kunt ge monumenten vinden zonder tal, elke stad is er trotsch op de herinnering te bewaren aan de groote mannen, die er ge werkt hebben, ja zelfs, die er geboren zyn. Het ligt nog versch in 't geheugen, hoe ver rukt de burgery van Havre was, toen Fclix Faure was gekozen als president van de Fran- sche republiek. „Onze Faure!" zeiden ze tot elkaar mot grooten trots, „notre Félixt" 't Was alsof zyzelven president van Frankryk waren geworden! En wees er miar zeker van dat, wanneer Faure niet zooals Casimir Périer, het byitje er moedeloos by neerlegt en niet mettertyd, als Grévy, gaat sukkelen aan zjln familie de burgery van Havre hun kind, hun Fëlix, een standbeeld z^l oprichten, dat en het is hier gepast om te zeggen klinkt als een klok en dat wellicht nog wel vóór zyn dood. Zy zullen daarover geen jaren tobben en wurmen om aan duiten te komen; neen, in één stroom van geestdrift zal ieder zyn penningske bydragen eri mocht er dan nog niet genoeg zyn, dan verhoogt zonder veel gepraat deze en gene zyn gavo tot het er is. Het onverkwikkelyk vragen en weer vragen, dat voor dergelyke plannen, laat ons zeggen „elders" moet worden gedaan, om er te komen, zou deze enthusiasten verbazen. Een week of wat geledon wordt er in de groote zaal van het Kurhaus te Wiesbaden een Kommers gehouden ter eere van Bis marck. Aan het einde vraagt een van do aanwezigen het woord. Hy verontschuldigt zich, dat hy hier alleen optreedt en niet eene Commissie heeft gevormd, maar hy wil toch voorstellen hier op dezen avond den grondslag te leggen (don flnantiëelen wel te verstaan) van een monument te Wiesbaden voor Bis marck. De aanwezigen zyn enthusiastisch het „Hoch", waar de Duitschers zoo kwistig mee zyn, geldt Yon Bismarck en den spreker beiden. Schalen gaan rond en wanneer ze tot den afzender zyn teruggekeerd, blykt dat in dit oogenblik geofferd is de som van acht duizend mark, byna vyf duizend gulden. Een week later is die som aangegroeid tot twintig duizend mark. Wie zou zoo iets denken van de Duilschers, die gewooniyk doorgaan voor even onaandoen- lyk als wyzelven? Nu zal ik dadelyk erken nen, dat er aan al te groote geestdrift in deze een gevaar hangt en wel het gevaar, dat vooral in Frankryk zichtbaar is: dat men na- melyk zyn enthusiasms opwindt tot een hoogte, die niet iu verhoudig is tot de verdienste van den standbeeld-candidaat. Op die manier is in Frankryk menige middelma tigheid in brons vereeuwigd en daardoor ryst in 't algemeen de waarde van een stand beeld niet. Intusschen is voor dergelyke overmaat van geestdrift in ons land nog niet veel kans. Vóór we on8 bespottelyk maken, kunnen we nog heelwat monumonten bouweD, en het is daarom nuttig, eens de aandacht te vest g< n op het plan voor de oprichting van een stand beeld voor Frans Hals. Onze gemeente (Haarlem) kan zeker niet op tal van fraaie monumenten wyzerWe moeten het doen met Louwtje en met den welbekenden „dobbelsteen in de sauskom" in den Hout, die salve reverentiae; geen van beide kunnen doorgaan voor kunststukken in hun soort. Aan een van de kranigste perioden van Haar lems historie, het beleg door de Spanjaarden, herinnert geen enkel monument. R-pjerda en Kenau Simonsz. Hasselaar hebben we al leen herdacht door een stadsgedeelte naar hen te noemen. Niet overmatig dus is van de offer vaardigheid onzer burgery gebruik gemaakt voor als ik het zoo eens noemen mag „monumentale" doeleinden. Het Comité komt geen terrein bearbeiden, dat uitge mergeld is. Want, hoezeer we ook op belang- ryken steun mogen hopen van de sub comités, de grootste bydrage mag verwacht worden van Haarlem, waar bet Hoofdcomité gevestigd is, waar het Museum aan den genialen schilder herinnert, waar hy gewerkt heeft en ge storven is. Fransche geestdrift zal ons dus dezen keer eens goed te pas komen. Ik hoop dat zij, van wie het hier komen moet, niet zullen beginnen met de vraag: „Wat heb ik er aan?" alsof een standi© ld een effect moest wezen, waar van men elke drie maanden een coupon moet kunnen knippen. Geen noodzy zullen be- grypen dat het hier geldt eens een voorbeeld te geven, hoe een volk zyn groote mannen eeren moet. Zulk een voorbeeld kan verwacht worden van bemiddelden; van on -«mim delden mag dat niet woiden gevergd. Dat dan de ruime bydragen in grooten getale mogen toe- stroomen 1 Jaar in jaar uit komen vreemdelingen by tientallen kyken naar ons orgel en naar do schilderyen van Hals. Geen opgeschroefde reclame zou ooit zulk een reputatie verwekken dat kan alleen de hooge, echte kunst. Yraag maar eens aan hen, die het weten, hoeveel van de stukken van Hals er gevonden worden buiten ons land en ge zult zien, dat de vreem deling voor zyne bewondering van Hals nog wel wat anders heeft over gehad dan een vliegreisje van Amsterdam uit. Wie zyne groote mannen eert, eert zich- zei ven! i) Omstreeks het einde van de maand Sep tember in het jaar 1832 werd de gehëele Parysche kunstwereld door een hoogst be droevende tyding in opschudding gebracht. Yan mond tot mond en van huis tot buis ging het treurige nieuws en allerwegen ver oorzaakte het de diepste droefheid. Een dag blad meldde dat Nicolo Paganini, de grootste violist, dien de wereld ooit had gehoord, plot seling ongesteld was geworden na afloop van ©en der concerten, waarop hy meer dan ooit geschitterd had. In den beginne sloegen zoowel liefhebbers als kunstenaars weinig geloof aan het dagbladbericht en troostten zich met het denkbeeld, dat er nopens groote mannen dik wyis geruchten in omloop worden gebracht, die meestal overdreven en soms geheel van grond ontbloot zyn. Ongelukkig was dit hier niet het geval. Paganini had te veel van zyn krachten gevergd. Een anderendaagsche koorts had hem aangetast en gaf aan zyn genees- heeren ernstige reden tot ongerustheid. Paga nini, wiens magerheid tot een spreekwoord was geworden, scheen als door een wonder te leven, en nu vreesde men dat zyn zwak, zenuwachtig gestel onder de felle koortsen bezwyken zou. De doctoren staken de hoofden byeen en ■chreven eenparig rust en een gezonden, ver sterkenden leefregel voor. Den volgenden dag nadat zich de mare had verspreid betrok Paganini een der vertrekken van een beroemd particulier hospitaal, in den omtrek van Parys. In den tyd, waarvan wy verhalen, had deze Yilla Lutaetiana, zooals de plaats genoemd werd, zekere vermaardheid verkregen door het verbiyf van aanzienlyke patiënten. By het hoofdgebouw der inrichting, dat zeer ruim en geschikt was, behoorde een prachtige tuin, die het uitzicht gaf op een bekoorlyk, boschryk park. Wat het verbiyf in deze inrichting vooral aangenaam maakte, was, dat men iederen patiënt zyn volkomen vryheid liet. Een ieder leefde daar zooals het hem behaagde en ge bruikte het middagmaal op zyn eigen kamer of in de groote zaal. Des avonds begaven zy, die veel van een gezellig praatje of een par tijtje hielden, zich naar het salon; voor hen, die gaarne frissche lucht inademden, waren de tuin en het park een gewenscht toevluchts oord, terwyl degenen, die op ongestoorde rust en de romanlectuur van den dag gesteld waren, niet beter konden doen dan op hun eigen kamer blyven. Paganini was iemand, die veel van een zaamheid hield, en by zyn uiterst zenuwachtig gestel zocht hy steeds by voorkeur zyn kamer op, om aan de drukte en het rumoer te ont snappen, dat onvermydeiyk in het salon heerschte. Deze zucht naar afzondering werd hem door de meeste gasten kwaiyk genomen. Zy hadden nu eens een beroemd man in hun midden en verlangden zooveel mogeiyk van hem te proflteeren. Uit ergernis werden achter den rug van den ongelukkigen man de zotste en hatelykste aanmerkingen gemaakt. Yooral vier of vyf oude dames legden er zich op toe, het karakter van den ongelukkigen man in het ongunstigst daglicht te stellen. Hebt gy dat groote genie gezien, myne lieve? zeide een harer. Zoo niet, dan hebt gy er niet veel by verloren I Het is een lompe beer. Op niemand slaat hy acht en geen ster veling hoort een woord van hem. Wanneer hy onder ons verschynt, zet hy zich in den versten hoek van het vertrek of op het meest afgelegen plekje van den tuin neder, en wan neer iemand hem by toeval nadert, sluipt hy altyd weg. Als dat manieren zyn, dan weet ik niet, wat ik er van denken moet. Ja maar, merkte een andere op, hebt gy niet gehoord van die geheimzinnige geschie denis, die er van hem verteld wordt? Men zegt, dat hy een uiterst zwaarmoedig en akelig leven leidt. Het moet een liefdesgeschiedenis zyn, waarop niemand durft zinspelen. Och kom, dat heeft hier alles niets mee te maken, viel een derde in de rede, die natuurlykerwyze veel beter ingelicht was dan de overigen. Paganini is een vrek. Dat is ©en stellig, onweerlegbaar feit. Daar schuilt volstrekt geen geheim achter. Herinnert gy u niet dat concert, dat laatst gegeven werd voor die arme schepsels, die door de over strooming huis en have hadden verloren? Welnu, hy weigerde zich daarmee in te laten en men zegt, dat hy tot stelregel heeft nooit voor een liefdadig doel te spelen. Welk een verschil met de meesten zyner kunstbroeders, nietwaar Maar men behoeft dan ook slechts zyn gezicht te zien! Wat zou men van zoo iemand kunnen verwachten? Deze liefiyke staaltjes van vrouweiyke oor deelvellingen, die letteriyk op niets gegrond waren, kwamen Paganini ter ooren. Wie zou hem die hebben overgebracht? Dat zullen wy straks zien! Niettegenstaande alles, wat hy vernomen had, bracht Paganini niet de minste verande ring in de leefwyze, die hy op de Yilla Lutae tiana volgde. Hy leefde geheel in zichzelven gekeerd, wandelde alleen onder de boomen van de laan en het park en vergenoegde zich met het lezen en herlezen van een pakket oude brieven, dat dagelyks vermeerderd werd. Er was ten minste één goede vriend, die den armen kranke niet vergat. Door veel slaap en deze stille en geregelde leefwyze, kreeg Paganini langzamerhand zyn gezondheid en krachten terug. Toen wy zeiden, dat by een volstrekt een zaam leven leidde, maakten wy ons aan een kleine vergissing schuldig. Er was een vrien delijke zonnestraal, die de droevige duisternis van Paganini'8 verbiyf op de villa verhelderde. De kunstenaar had een vriendin, een enkele vriendin in het geheele huis Louisette. Wie Louisette was? Een vrooiyk, mooi juffertje, met blond haar en een zilveren stem metje, die aangesteld was om de lyders op te passen. Paganini's scherpe blik had haar spoedig ontdekt en hy verzocht bepaald, dat zy zyn uitsluitende verpleegster zou zyn. Louisette paste haren beroemden meester met de teederste zorg op en Paganini stelde by- zonder veel belang in Louisette. Iederen morgen, wanneer zy zyn ontbyt klaarzette, vermaakte zy hem door het nabootsen van de eigenaardigheden van verschillende lieden op de Villa en herhaalde, tot zyn groote vol doening, al de praatjes, die er over hem werden uitgestrooid. Eiken glimlach, die het gelaat van Paganini gedurende zyn balling schap verhelderde, had hy aan Louisette te danken. Op zekeren morgen kwam Louisette als naar gewoonte binnen, maar al hare vrooiyk- heid was verdwenen. De violist, die bozig was een vouwbeen uit een stuk ivoor te snyden, zag dadelyk, dat er iets aan haperde. Wel, Louisette, myn kind, wat scheelt er aan? Ik zie aan uw roode oogen, dat g(j geschreid hebt. Wat is er gebeurd? Iets vreeselyks, mynheer! Toch niet zoo vreeselyk of hot kan ver holpen worden, zou ik meenen? Ik weet het niet, mynheer; ik durf nauweiyks Paganini vestigde zyn groote zwarte oogen op Louisette'8 gelaat. O, zeide hy, ik raad al wat het is. Zeker een liefdesgeschiedenis. Louisette antwoordde niet, maar de donkere blos, die zich over haar gelaat verspreidde, was een voldoend antwoord voor Paganini. Kom, kindlief, verhaal er my alles var.. Misschien kan ik iets voor u doen. Louisette droogde hare oogen met een tip van haar voorschoot. {Werdt vervolgd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1895 | | pagina 5