N». 10872.
Maandag 5 Auaustus.
A°. 1895.
(Deze /Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
Anekdote uit het leven van Paganioi.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT
Voor Leiden per 3 maandenf 1.10.
1.40.
0.05.
Franco per post
Afzondorlüke Nominers
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Yan 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren bulten do stad
wordt f 0.05 berekend.
Tweede BladL
De (liberale) Nederlander releveert de
klachten o?er de uitvoering der
drankwet, welke zyn opgenomen in een
brochure van de vereeniging „Vergunning,"
welke als toelichting op een request aan de
Tweede Kamer in het licht is gegeven. De
voornaamste grief is, dat de clandestiene
drankverkoop - de verkoop van sterken drank
zonder vergunning welig tiert, en dat er
van Regeeringswege niets wordt gedaan om
aan dat kwaad, waardoor de drankwet eene
bespotting wordt, en de drank verkoopers met
vergunning in booge mate worden benadeeld,
een einde te maken.
De medegedeelde feiten zt)r, indien ze juist
zyn, hoogst ernstig. Als hec waar is wat in
het adres staat vormeld, dan js feiteiyk het
aantal tapperijen in de hoofdstad na de in
voering der drankwet niet af-, maar belangrijk
toegenomen. In 1881 waren er 1722; dit
aantal bedroeg 1 Januari 1895 met vergunning
1459, maar als daar nu nog 800 zonder ver
gunning by geteld moeten worden, dan zou
het totaal-cyfer, in plaats van 1722 in 1881,
2259 in 1895 bedragen; dan zou dus het
aantal met vergunning sedert 1881 met 263
verminderd, maar het aantal in zyn geheel
met 537 vermeerderd zyn. En nu zegge men
niet: in die verkoopplaatsen zonder vergunning
sal toch niet geregeld worden getapt. Men
moet wel aannemen, dat er dag aan dag
Wordt geschonken alsof er geen drankwet
bestond, want ware dit met het geval, hoe
zouden dan tien commissieleden in 12 dagen
636 van die tapperyen kunnen constateeren,
en hoe zou de politie in eenige dagen de
waarheid er van hebben kunnen-bevestigen?
Ook op de vraag, of de politie tegenover
zoovele en zoo herhaalde, wetsovertredingen
geheel werkeloos biyft, tracht het adres een
antwoord te geven, door over te leggen een
staat van veroordeelingen, uitgesproken in de
vier kantongerechten te Amsterdam in 1894
ter zake van overtredingen der drankwet, en
dien staat in verband te beschouwen met de
boven aangogeven cyfers van clandestiene tap
peryen. Daaruit nu biykt, dat in het eerste
kanton 58 veroordeelingen, waaronder 10 van
recidivisten, in het tweede kanton 187 vor-
oordeelingen, waaronder geen enkele recidivist,
in het derde kanton 79 veroordeelingen, waar
onder 12 van recidivisten, en eindeiyk in het
vierde kanton 82 veroordeelingen, waaronder
2 van recidivisten, zyn uitgesproken.
Van de 58 veroordeelingen in het lste
kanton bedroeg in 37 gevallen, van de 187
veroordeelingen in het 2de kanton in 170
gevallen, van de 79 veroordeelingen in het
8do kanton in 74 gevallen en van de 82
veroordeelingen in het 4de kanton in 74
gevallen de boete minder of hoogstens f 20.
Ziehier ongetwyfeld ook een wondeplek.
Als aan den eenen kant de politie weinig
yverig is in het opsporen van overtredingen
en aan den anderen kant de straffen, die
worden opgelegd, zóó gering zyn, dat de
drankverkoopers, zelfs al worden zy een enkelen
koer veroordeeld, toch finantiöel nog beter
af zyn dan hunne collega's met vergunning,
is het dan wonder, dat de clandestiene ver
koop hand over hand toeneemt?
Mag men de adressanten gelooven, dan zyn
er zelfs onder de clandestiene tappers te Am
sterdam pogiDgen gedaan tot het oprichten
van eene vereeniging om „die boeten te
normaliseeren", m. a. w. onder elkaar om te
slaan. Ieder lid zou eene zekere contributie
bydragen, en de boeten, waartoe sommige
leden mochten worden veroordeeld, zouden
uit de kas der vereeniging worden betaald.
Hoog behoefde de contributie natuurlyk niet
te worden; blykens den overgelegden staat
worden de 406 veroordeelden in 1894 gezamen-
ïyk veroordeeld tot een bedrag van f 4943
(drie slechts kregen hechtenis); dat wordt
dus over 800 tappers per persoon maar ruim
f 6. En de kleinste vergunning kost ƒ251
Inderdaad, er ontbreekt nog maar aan, dat
op de statuten van dergelyke vereeniging de
Koninklyke goedkeuring werd aangevraagd, en
dat de Minister van Justitie geen termen zag
om die goedkeuring te weigeren, omdat formeel
aan alle eischen der wet was voldaan. Dat zou
trouwens niet erger zyn dan wat reeds zoo
dikwyis geschiedt, nl. dat aan zwendelmaat-
schappyen in den vorm van naaralooze ven
nootschappen Koninklyke goedkeuring werd
verleend, ofschoon het reeds uit de statuten
bleek, dat het om zwendel en afzetting en om
niets anders te doen was.
Maar hoe dit zy de autoriteiten zyn ge
roepen het gezag der wet hoog te houden,
en dat doen zy niet, als zy toelaten dat zoo
met de wet de spot wordt gedreven. Waar
lagere autoriteiten in gebreken blyven wette
lijks voorschriften te handhaven, daar zyn de
hoogere geroepen tusschenbeide te komen.
Doen zy dat niet, dan verzuimen zy in hooge
mate hun plicht. Wanneer zal er eindelyk
eens eene Regeering opstaan, die zich krachtig
weet te doen gelden en radicaal durft breken
met de zoo vorderfiyke gewoonte om eene
wet meer of minder goed uit te voeren naar
mate men er meer of minder mede inge-
Domen is?
De correspondent van de Zutfenschc Courant
geeft het een en ander ten beste over de
belangryke sociale studiën, die de Ver
eeniging voor de Staathuishoud
kunde en de Statistiek dezer dagen
in het licht heeft gegeven. In de algemeene
vergadering van die Vereeniging zal behandeld
worden de vraag: „Is het wenschelyk, dat
bepalingen worden gemaakt betreffende
minimum loon en maxi m u m ar beid s
duur van de arbeiders, werkzaam in dienst
van openbare besturen, of by de uitvoering
van bestekken, door die besturen vastgesteld?
Als naar gewoonte zyn eenige deskundigen
uitgenoodigd om vooraf over die vraag prae-
advies uit te brengen. De heeren N G.
Pier8on, mr. M. W. F. Treub, prof. mr.
W. A. Reiger en de heer D. E. C. Knuttel
hebben aan die uitnoodiging gevolg gegeven
en vry omvangryke rapporten over het vraag
stuk ingediend.
Welnu, die vier praeadviezen zyn door het
bestuur samengevoegd in een lyvig boekdeel,
dat zeker zeer de aandacht zal trekken,
vooreerst omdat het behandelde onderwerp
van zeer actueel belang is en in de tweede
plaats, omdat het hoofdbestuur in de keuze
der praeadvi8eur8 gelukkig is geweest en alle
vier zeker wel bevoegd zyn, om in dezen
een oordeel uit te spreken.
Dat is althans myne meening, zegt de
correspondent, maar dat men er ook anders
over kan denken, bleek my toen ik een
myner vrienden, die in de sociale quaesties
veel bolang stelt, de lezing dezer studiën
meende te moeten aanbevelen. Om de waar
heid te zeggen, gaf hy my ten antwoord, is
myne nieuwsgierigheid niet groot, want zon
der nog de rapporten gelezen te hebben, kan
ik, op de namen afgaande, wel precies raden
tot welke conclusiën zy zullen gekomen zyn.
Welnu, zeide ik, laat ons de proef op da.
som nemen l
En myn vriend begon: Treub is natuurlyk
warm voor dergelyke bepalingen. - Dat is
bekend.
En prof. Reiger? Die is doctrinair en
conservatief en is er natuurlyk tegen. Juist
geraden.
En de oud-minister Pierson? Myn vriend
aarzelde een oogenblik en zeide toen: Dat
zal zoowat in en uit zyn; by gevoelt wel
iets voor de sociale ideeën, maar is er toch
bang voor. Tegen bepalingen betreffende
maximuin-arbeidstyd heeft hy zeker geen
bezwaar, maar van bepalingen omtrent mini
mumloon wil hy stellig niets weten.
Gy bebt goed geraden 1 En nu de heer
Knuttel? Ja, was het antwoord, hier ben
ik minder zeker van myn zaak. Knuttel is
een jracticus, hy is boilwkundige en weet
dus precies, wat er b(j bouwzaken omgaat
wat van de anderen, hoe geleerd zy ook zyn,
niet kan gezegd worden; zyn praeadvies wil
ik gaarne eens lezen.
Myn antwoord was: In elk geval is dat
ook hot kortste en zakeiykste. Zyne con
clusiën zal ik u maar terstond eens voor
lezen; ze luiden aldus: ,Van myn standpunt
als architect meen ik te moeten besluiten
1°. Htt is in het belang van het werk, dat
de werklieden behooriyk worden bezoldigd en
niet te lang arbeiden. 2°. Het is daarom
in het belang der workgevers, hiertoe maat
regelen te nemen. 3°. By het systeem
van openbare aanbesteding is daartoe de
meest gewenschte weg, bepalingen in de be
stekken op te nemen, regelende loon en
arbeidstyd. 4°. Door die bepalingen zullen
uit de openbare aanbesteding eenige, de be
langen der werklieden schadende, misbruiken
verdwynen en zal het karakter der openbare
aanbesteding beter tot zyn recht komen. 5°.
De minimum loonen, door openbare besturen
in de bestekken te bepalen, behooren in den
regel niet hooger te zyn dan die, welke in de
plaats, waar het werk wordt uitgevoerd, als
normaal voor volslagen hun werk verstaande
werklieden kunnen aangonomen worden."
Aangezien er tegenwoordig nogal eens wat
geschreven wordt over standbeelden,
achten we het niet ongepast hier te laten
volgen wat „Fidelio" in Haarlems Dagblad
schreef naar aanleiding van het plan, om
voor den Haarlemschen portrettenschilder
Frans Hals een standbeeld op te richten.
Er wordt getracht een -standbeeld op te
richten voor Frans Hals.
In ons land is dat een zeldzame beweging.
We tellen op de pleinen van onze steden en
stadjes maar weinig monumenten. Waardoor
dat komt? Zeker niet omdat we tfoen groote
mannen te herdenken zouden hebben. Sla de
geschiedboeken na en ge vindt op elke blad-
zyde de namen van personen, die waardig
zouden zyn in brons te worden gesteld op
markt of plein tor herinnering en ten voorbeeld
voor het geslacht van heden en van later.
Met een kleinen variant op een welbekende
spreuk zou men kunnen zeggen: „Toon my
uwe standbeelden en ik zal u zeggen wie ge
zyt." In andere landen, als byvoorbeeld Frank-
ryk, kunt ge monumenten vinden zonder tal,
elke stad is er trotsch op de herinnering te
bewaren aan de groote mannen, die er ge
werkt hebben, ja zelfs, die er geboren zyn.
Het ligt nog versch in 't geheugen, hoe ver
rukt de burgery van Havre was, toen Fclix
Faure was gekozen als president van de Fran-
sche republiek. „Onze Faure!" zeiden ze tot
elkaar mot grooten trots, „notre Félixt" 't
Was alsof zyzelven president van Frankryk
waren geworden! En wees er miar zeker van
dat, wanneer Faure niet zooals Casimir Périer,
het byitje er moedeloos by neerlegt en niet
mettertyd, als Grévy, gaat sukkelen aan zjln
familie de burgery van Havre hun kind, hun
Fëlix, een standbeeld z^l oprichten, dat en
het is hier gepast om te zeggen klinkt
als een klok en dat wellicht nog wel vóór zyn
dood. Zy zullen daarover geen jaren tobben
en wurmen om aan duiten te komen; neen,
in één stroom van geestdrift zal ieder zyn
penningske bydragen eri mocht er dan nog
niet genoeg zyn, dan verhoogt zonder veel
gepraat deze en gene zyn gavo tot het er is.
Het onverkwikkelyk vragen en weer vragen,
dat voor dergelyke plannen, laat ons zeggen
„elders" moet worden gedaan, om er te komen,
zou deze enthusiasten verbazen.
Een week of wat geledon wordt er in de
groote zaal van het Kurhaus te Wiesbaden
een Kommers gehouden ter eere van Bis
marck. Aan het einde vraagt een van do
aanwezigen het woord. Hy verontschuldigt
zich, dat hy hier alleen optreedt en niet eene
Commissie heeft gevormd, maar hy wil toch
voorstellen hier op dezen avond den grondslag
te leggen (don flnantiëelen wel te verstaan)
van een monument te Wiesbaden voor Bis
marck. De aanwezigen zyn enthusiastisch
het „Hoch", waar de Duitschers zoo kwistig
mee zyn, geldt Yon Bismarck en den spreker
beiden. Schalen gaan rond en wanneer ze tot
den afzender zyn teruggekeerd, blykt dat in
dit oogenblik geofferd is de som van acht
duizend mark, byna vyf duizend gulden.
Een week later is die som aangegroeid tot
twintig duizend mark.
Wie zou zoo iets denken van de Duilschers,
die gewooniyk doorgaan voor even onaandoen-
lyk als wyzelven? Nu zal ik dadelyk erken
nen, dat er aan al te groote geestdrift in
deze een gevaar hangt en wel het gevaar, dat
vooral in Frankryk zichtbaar is: dat men na-
melyk zyn enthusiasms opwindt tot een
hoogte, die niet iu verhoudig is tot de
verdienste van den standbeeld-candidaat. Op
die manier is in Frankryk menige middelma
tigheid in brons vereeuwigd en daardoor
ryst in 't algemeen de waarde van een stand
beeld niet.
Intusschen is voor dergelyke overmaat van
geestdrift in ons land nog niet veel kans.
Vóór we on8 bespottelyk maken, kunnen we
nog heelwat monumonten bouweD, en het is
daarom nuttig, eens de aandacht te vest g< n
op het plan voor de oprichting van een stand
beeld voor Frans Hals.
Onze gemeente (Haarlem) kan zeker niet op
tal van fraaie monumenten wyzerWe moeten
het doen met Louwtje en met den welbekenden
„dobbelsteen in de sauskom" in den Hout,
die salve reverentiae; geen van beide kunnen
doorgaan voor kunststukken in hun soort.
Aan een van de kranigste perioden van Haar
lems historie, het beleg door de Spanjaarden,
herinnert geen enkel monument. R-pjerda
en Kenau Simonsz. Hasselaar hebben we al
leen herdacht door een stadsgedeelte naar hen
te noemen. Niet overmatig dus is van de offer
vaardigheid onzer burgery gebruik gemaakt
voor als ik het zoo eens noemen mag
„monumentale" doeleinden. Het Comité
komt geen terrein bearbeiden, dat uitge
mergeld is. Want, hoezeer we ook op belang-
ryken steun mogen hopen van de sub comités,
de grootste bydrage mag verwacht worden van
Haarlem, waar bet Hoofdcomité gevestigd is,
waar het Museum aan den genialen schilder
herinnert, waar hy gewerkt heeft en ge
storven is.
Fransche geestdrift zal ons dus dezen keer
eens goed te pas komen. Ik hoop dat zij, van
wie het hier komen moet, niet zullen beginnen
met de vraag: „Wat heb ik er aan?" alsof
een standi© ld een effect moest wezen, waar
van men elke drie maanden een coupon moet
kunnen knippen. Geen noodzy zullen be-
grypen dat het hier geldt eens een voorbeeld
te geven, hoe een volk zyn groote mannen
eeren moet. Zulk een voorbeeld kan verwacht
worden van bemiddelden; van on -«mim delden
mag dat niet woiden gevergd. Dat dan de
ruime bydragen in grooten getale mogen toe-
stroomen 1
Jaar in jaar uit komen vreemdelingen by
tientallen kyken naar ons orgel en naar do
schilderyen van Hals. Geen opgeschroefde
reclame zou ooit zulk een reputatie verwekken
dat kan alleen de hooge, echte kunst. Yraag
maar eens aan hen, die het weten, hoeveel van
de stukken van Hals er gevonden worden
buiten ons land en ge zult zien, dat de vreem
deling voor zyne bewondering van Hals nog
wel wat anders heeft over gehad dan een
vliegreisje van Amsterdam uit.
Wie zyne groote mannen eert, eert zich-
zei ven!
i)
Omstreeks het einde van de maand Sep
tember in het jaar 1832 werd de gehëele
Parysche kunstwereld door een hoogst be
droevende tyding in opschudding gebracht.
Yan mond tot mond en van huis tot buis
ging het treurige nieuws en allerwegen ver
oorzaakte het de diepste droefheid. Een dag
blad meldde dat Nicolo Paganini, de grootste
violist, dien de wereld ooit had gehoord, plot
seling ongesteld was geworden na afloop van
©en der concerten, waarop hy meer dan ooit
geschitterd had. In den beginne sloegen zoowel
liefhebbers als kunstenaars weinig geloof aan
het dagbladbericht en troostten zich met het
denkbeeld, dat er nopens groote mannen dik
wyis geruchten in omloop worden gebracht,
die meestal overdreven en soms geheel van
grond ontbloot zyn. Ongelukkig was dit hier
niet het geval. Paganini had te veel van zyn
krachten gevergd. Een anderendaagsche koorts
had hem aangetast en gaf aan zyn genees-
heeren ernstige reden tot ongerustheid. Paga
nini, wiens magerheid tot een spreekwoord
was geworden, scheen als door een wonder
te leven, en nu vreesde men dat zyn zwak,
zenuwachtig gestel onder de felle koortsen
bezwyken zou.
De doctoren staken de hoofden byeen en
■chreven eenparig rust en een gezonden, ver
sterkenden leefregel voor.
Den volgenden dag nadat zich de mare had
verspreid betrok Paganini een der vertrekken
van een beroemd particulier hospitaal, in den
omtrek van Parys. In den tyd, waarvan wy
verhalen, had deze Yilla Lutaetiana, zooals
de plaats genoemd werd, zekere vermaardheid
verkregen door het verbiyf van aanzienlyke
patiënten. By het hoofdgebouw der inrichting,
dat zeer ruim en geschikt was, behoorde een
prachtige tuin, die het uitzicht gaf op een
bekoorlyk, boschryk park.
Wat het verbiyf in deze inrichting vooral
aangenaam maakte, was, dat men iederen
patiënt zyn volkomen vryheid liet. Een ieder
leefde daar zooals het hem behaagde en ge
bruikte het middagmaal op zyn eigen kamer
of in de groote zaal. Des avonds begaven zy,
die veel van een gezellig praatje of een par
tijtje hielden, zich naar het salon; voor hen,
die gaarne frissche lucht inademden, waren de
tuin en het park een gewenscht toevluchts
oord, terwyl degenen, die op ongestoorde rust
en de romanlectuur van den dag gesteld waren,
niet beter konden doen dan op hun eigen
kamer blyven.
Paganini was iemand, die veel van een
zaamheid hield, en by zyn uiterst zenuwachtig
gestel zocht hy steeds by voorkeur zyn kamer
op, om aan de drukte en het rumoer te ont
snappen, dat onvermydeiyk in het salon
heerschte.
Deze zucht naar afzondering werd hem door
de meeste gasten kwaiyk genomen. Zy hadden
nu eens een beroemd man in hun midden
en verlangden zooveel mogeiyk van hem te
proflteeren. Uit ergernis werden achter den
rug van den ongelukkigen man de zotste en
hatelykste aanmerkingen gemaakt. Yooral
vier of vyf oude dames legden er zich op toe,
het karakter van den ongelukkigen man in
het ongunstigst daglicht te stellen.
Hebt gy dat groote genie gezien, myne
lieve? zeide een harer. Zoo niet, dan hebt gy
er niet veel by verloren I Het is een lompe
beer. Op niemand slaat hy acht en geen ster
veling hoort een woord van hem. Wanneer
hy onder ons verschynt, zet hy zich in den
versten hoek van het vertrek of op het meest
afgelegen plekje van den tuin neder, en wan
neer iemand hem by toeval nadert, sluipt hy
altyd weg. Als dat manieren zyn, dan weet
ik niet, wat ik er van denken moet.
Ja maar, merkte een andere op, hebt gy
niet gehoord van die geheimzinnige geschie
denis, die er van hem verteld wordt? Men
zegt, dat hy een uiterst zwaarmoedig en akelig
leven leidt. Het moet een liefdesgeschiedenis
zyn, waarop niemand durft zinspelen.
Och kom, dat heeft hier alles niets mee
te maken, viel een derde in de rede, die
natuurlykerwyze veel beter ingelicht was dan
de overigen. Paganini is een vrek. Dat is
©en stellig, onweerlegbaar feit. Daar schuilt
volstrekt geen geheim achter. Herinnert gy
u niet dat concert, dat laatst gegeven werd
voor die arme schepsels, die door de over
strooming huis en have hadden verloren?
Welnu, hy weigerde zich daarmee in te laten
en men zegt, dat hy tot stelregel heeft nooit
voor een liefdadig doel te spelen. Welk een
verschil met de meesten zyner kunstbroeders,
nietwaar Maar men behoeft dan ook slechts
zyn gezicht te zien! Wat zou men van zoo
iemand kunnen verwachten?
Deze liefiyke staaltjes van vrouweiyke oor
deelvellingen, die letteriyk op niets gegrond
waren, kwamen Paganini ter ooren. Wie zou
hem die hebben overgebracht? Dat zullen wy
straks zien!
Niettegenstaande alles, wat hy vernomen
had, bracht Paganini niet de minste verande
ring in de leefwyze, die hy op de Yilla Lutae
tiana volgde. Hy leefde geheel in zichzelven
gekeerd, wandelde alleen onder de boomen
van de laan en het park en vergenoegde zich
met het lezen en herlezen van een pakket
oude brieven, dat dagelyks vermeerderd werd.
Er was ten minste één goede vriend, die den
armen kranke niet vergat.
Door veel slaap en deze stille en geregelde
leefwyze, kreeg Paganini langzamerhand zyn
gezondheid en krachten terug.
Toen wy zeiden, dat by een volstrekt een
zaam leven leidde, maakten wy ons aan een
kleine vergissing schuldig. Er was een vrien
delijke zonnestraal, die de droevige duisternis
van Paganini'8 verbiyf op de villa verhelderde.
De kunstenaar had een vriendin, een enkele
vriendin in het geheele huis Louisette.
Wie Louisette was? Een vrooiyk, mooi
juffertje, met blond haar en een zilveren stem
metje, die aangesteld was om de lyders op
te passen. Paganini's scherpe blik had haar
spoedig ontdekt en hy verzocht bepaald, dat
zy zyn uitsluitende verpleegster zou zyn.
Louisette paste haren beroemden meester met
de teederste zorg op en Paganini stelde by-
zonder veel belang in Louisette. Iederen
morgen, wanneer zy zyn ontbyt klaarzette,
vermaakte zy hem door het nabootsen van
de eigenaardigheden van verschillende lieden
op de Villa en herhaalde, tot zyn groote vol
doening, al de praatjes, die er over hem
werden uitgestrooid. Eiken glimlach, die het
gelaat van Paganini gedurende zyn balling
schap verhelderde, had hy aan Louisette te
danken.
Op zekeren morgen kwam Louisette als
naar gewoonte binnen, maar al hare vrooiyk-
heid was verdwenen. De violist, die bozig
was een vouwbeen uit een stuk ivoor te
snyden, zag dadelyk, dat er iets aan haperde.
Wel, Louisette, myn kind, wat scheelt
er aan? Ik zie aan uw roode oogen, dat g(j
geschreid hebt. Wat is er gebeurd?
Iets vreeselyks, mynheer!
Toch niet zoo vreeselyk of hot kan ver
holpen worden, zou ik meenen?
Ik weet het niet, mynheer; ik durf
nauweiyks
Paganini vestigde zyn groote zwarte oogen
op Louisette'8 gelaat.
O, zeide hy, ik raad al wat het is.
Zeker een liefdesgeschiedenis.
Louisette antwoordde niet, maar de donkere
blos, die zich over haar gelaat verspreidde,
was een voldoend antwoord voor Paganini.
Kom, kindlief, verhaal er my alles var..
Misschien kan ik iets voor u doen.
Louisette droogde hare oogen met een tip
van haar voorschoot.
{Werdt vervolgd