N°. 10856
Woensdag 17 «Tuli.
A0. 1895
i§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Leiden, 16 Juli.
IP enilleton.
EENE EERESCHULD.
LEIDSCH
DAGBLAD
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 8 maandenf 1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommers 0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIES:
Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incassecren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Men schrift onsHet zal velen zeker
verwonderd hebben dat de nieuwe plannen
omtrent eene gedeeltelijke annexatie der
buitengemeenten door Leiden, nog steeds
uitblijven, hoewel die greDzen-uitbreiding
toch reeds laDg ook bij den tegenwoordigen
minister van binnenlandsche zaken Van
Houten in de pen was. Het moet echter
een feit zijn, dat die plannen reeds zoo goed
als gereed waren, toen van zekere zijde op
de wenscbelykheid werd gewezen om er
opnieuw verandering in te brengen wat de
gemeente Oegstgeest betreft, nu de gemeente
Leiden door aankoop eigenares wordt van het
aldaar gelegen uitgestrekt buitengoed „Ende
geest" tot stichting van een krankzinnigen
gesticht. Het plan wordt nu namelijk over
wogen in hoeverre het mogelijk is die
annexatie voorbij den Stationsweg en spoor
dijk zoo ver uit te strekken, dat ook „Ende
geest" tot Leiden gaat behooren. Dit plan
most zelfs reeds uitgewerkt en bij eenige der
betrokken autoriteiten ingediend zijn. Dat de
gemoente Oegstgeest tegen zulk eene inkorting
van haar grondgebied ten krachtigste zal
protesteeren, laat zich begrijpen. Vruchten
met de beste sappen worden haar ontnomen.
Sedert de laatste opgave hebben onder -
staanae heeren het diploma als geoefend
zwemmer vanwege de „Leidsche Zwemclub"
verworvenN. C. Couvée, C. J. Van Velzen,
J. J. Krak, E. Douwes Dekker, H. Van Manen,
A. Rappard, A. M. J. Van Campen, J. F.
La Rivière, M. Kortenoever, G. J. Van de Laar,
J. E Kroon, H. M. Bijleveld en J. M. O'Breen.
Het dividend der Leidsche Schouwburg
vereeniging over 1894 is bepaald opl1/, pCt.
In Den Haag is op ruim 76 jarigen leeftijd
oveileden de heer P. Van Bleijswjjk Ris, oud-
officier der marine. In 1860 verliet h(j als
luit. ter zee late kl. den zeedienst, om op te
treden als directeur van het marine- en stoom
wezen-établissement te Soerabaia.
In 1870 gepensionneerd, werd h{J by zyn
komst hier te lande benoemd tot directeur
der Koninkiyke Nederlandsche Grofsmedery
te Leiden.
De heer Albert Verwey, tot lid der
Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde
benoemd, bedankt; de heer Karei Alberdingk
Thym eveneens, deze met het volgend schryven
aan den secretaris„In antwoord op uw
kennisgeving van den 14den Juni heb ik de
eer u te verzoeken der Maatschappij der Neder
landsche Letterkunde de betuiging van myn
dank voor de my harerzyds ten deel gevallen
onderscheiding over te brengen, en die van
myn spyt, dat ik de benoeming tot haar
medelid niet kan aanvaarden".
Als leden van de Maatschappy der Neder
landsche Letterkunde zullen dus de hoofd
redacteuren Verwey en Van Deyssel, van het
„Tweemaandelyksch Tydscbrift", geen zitting
nemen.
Professor Van Manen heeft thans in het
maandschrift „Nederland" over dezelfde Maat
schappy een artikel geschreven, waarvan het
slot aldus luidt:
„Dat desniettegenstaande en ondanks den
geruchtmakenden storm, door myn toespraak
van 21 Juni 1894 gewekt, de jaarlyksche
vergadering van 13 Juni 11. de motie-Levy
heeft kunnen aannemen, dat wyst m. i.
op de ziekteverschynselen in den boezem der
Maatschappy, zoo ernstig, dat ik voorshands
wanhoop aan de genezing. In ieder geval
acht ik my daardoor ontslagen van den plicht
der volharding, dien ik my door de houding
der vergadering van 21 Juni 1894 en de
daarna, mondeling en schrifteiyk, ontvangen
byvalsbetuigingen, zag opgelegd, toen allerlei
onaangename ervaringen my drongen, liefst
onmiddeliyk den rug toe te keeren aan de
Maatschappy, waarvan ik bet lidmaatschap
niet had gezocht, noch ooit begeerd, en waar
van ik my nochtans, door een samenloop van
omstandigheden, geroepen zag, het in merg
en been kranke leven, zoo mogelyk, ietwat
gezonder te maken.
Mgn geduld en yver voor deze zaak hebben
zekere grenzen bereikt, die ik niet wensch
te overschreden."
Op Woensdag, 24 Juli a. s., des namid
dags te één uur, zal in het Zuid-Hollandsch
Koffiehuis te 's-Gravenhage weder eene alge-
meene vergadering worden gehouden van de
Vereeniging van ambtenaren ter gemeente
secretarie in Zuid-Holland.
De agenda bevat de volgende punten:
a. Ingekomen stukken, b. Vaststelling Reke
ning 1894. c. Bespreking over de wensche-
ïykheid tot wgziging van het examen voor
adspirant-gemeente secretarissen en ambte
naren ter secretarie, d. Verkiezing van een
Bestuurslid en e. het kiesrecht naar art. 80
Gw., in te leiden door den heer Van Franck,
te 's Gravenhage.
Te Oude-Wetering werd 14 dezer, als
predikant by de Ned.-Herv. gemeente aldaar,
bevestigd ds. Do Groot, door ds. J. Knotten
belt, van Groningen, naar aanleiding van
1 Thessalonicensen 5:2 4. Eene groote
schare, waaronder ds. De Lint, van Leimuiden,
vulde het kerkgebouw.
Ook by de intreerede, 's namiddags te twee
uren, naar aanleiding van Psalm 73 24a, was
het bedehuis goed bezet.
De heer J. M. Conradi, predikant by de
Ned.-Herv. gemeente te De Lier, is beroepen
by dezelfde gemeente te Aalsmeer.
De expositie, die door den Haagschen
Kunstkring aan den Boschkant in de Academie
van Beeldende Kunsten in orde wordt gebracht,
belooft zeer belangryk te zullen worden. Er
is o. a. eene interessante inzending aange
komen van Segantini, merkwaardige Engelsche
prentkunst; ook fraai beeldhouwwerk van
Constantin Meunier, Van der Stappen, Dubois,
Charpentier e. a.
Ook bekende schilders als Blanche, Pepper
corn, Van Rysselberghe, Fernand KhnopfF, enz.
zonden belangryke werken. Donderdag a. 8.
wordt deze „Internationale Invitatie-Tentoon
stelling" (welke ongeveer een maand duurt)
te halfdrie voor genoodigden geopend. Ook de
invitaties voor de pers zyn verzonden.
Een veteraan uit de tooneelwereld, de
heer H. G. Kiehl, te 's Gravenhage, wordt
Zondag, 21 Juli aanstaande, tachtig jaar.
Reeds in zyn prille jeugd was hy op de planken,
eerst by Boas en Judels te Amsterdam, later
was hy jarenlang een der steunpilaren van
het gezelschap Valois in den Kon. Hol
landschen Schouwburg.
Zoowel in de residentie als op de veel
vuldige kunstreizen in andere groote steden
en in de provincie werd Kiehl, die als marqué
zyn rollen met toewyding en talent vervulde,
gewaardeerd.
Toen de Vereeniging het Nederlandsch
Tooneel ontstaan was en het gezelschap-Valois
werd opgeheven, trachtte Kiehl op gevorderden
leeftyd nog in de burgermaatschappy eene
plaats te vinden, maar het ging hem daarby
niet voor den wind.
Kiehl behoorde tot de oude school, maar
zy, die zich de dagen herinneren, waarin hy
naast mevr. Iburg, mevr. Valois, mej. Piceni,
en later Spoor en Faassen het publiek wist
te boeien, zullen zeker den ouden tooneelist
dien dag tot een aangenamen herinneringsdag
willen maken. Een warm zonneschyntje in
den winter van zgn leven zal hem ver
kwikken, daar in zyne latere levensjaren de
fortuin hem niet gunstig was. Ofschoon de
oude heer Kiehl ztfne woning, Turfmarkt 34,
schier niet meer verlaat, is zyn hoofd nog
uitstekend en zal het hem zeker goed doen
te ontwaren dat Zondag zyne oude vrienden
hem niet vergeten hebben.
Ook de heer Jan Veth komt in „De
Kroniek" op tegen het denkbeeld om voor
Frans Hals een monument op te richten.
Hy doet dat op verschillende gronden in
een uitvoerig artikel, waarin by o. a. aldus
redeneert:
„Het aantal monumenten ter eere onzer
groote mannen is gering. Men is ten onzent
nimmer kwistig geweest in het stichten van
gedenkteekenen."
Deze zinsnede uit de circulaire voor het
Frans Hals monument bevat feitelijke waar
heid. En dat feiteiyke geeft te denken. Zal
men voorloopig niet moeten blyven toegeven,
dat in het stichten van openbare gedenk-
teekens onze kracht niet gelegen is, en dat
van de standbeelden, op welke wy hebben te
wyzen, behalve de karakteristieke oude pop
van Erasmus te Rotterdam, het beeldje van
Spinoza in Den Haag, en misschien de Prins
Willem te paard vóór het Koninkiyke Paleis
aldaar, er ongeveer geen enkel is, dat men
niet beter deed naar de Mookerhei te brengen,
dan verder te onderhouden?
Of is er in den laatsten tyd onder ons een
beeldhouwer opgestaan, waardig een biy vende
statue juist voor een figuur als Frans Hals
te ontwerpen? Hebben wy een Rodin, een
Dalou, een Carriès, die rondloopt met een
mooi ding in zyn hoofd, en die slechts om de
middelen vraagt zyn plan uit te voeren?
Als dit zoo was, wilde ik alle principiöele
argumenten van hierboven dadeiyk laten varen.
In dat byzonder geval zou het nationaal eer
betoon aan Frans Hals, maar een pretext
zyn, een middel althans, en een goed middel,
om een werk van levende kunst tot stand te
brengen. Maar dan zou ook de man dadeiy^
genoemd zyn. Dan zou men gezegd hebben:
Wy weten dat deze beeldhouwer niets anders
vraagt dan in staat te worden gesteld tot het
uitvoeren van een beeld voor Frans Hals, en
wy zyn overtuigd, dat hy een kunstwerk zal
maken, dat den meester niet onwaardig en
zyn vaderstad tot sieraad zal zyn. Helpt ons
dan tot dit doel te gerakeni
Het denkbeeld om een monument te stichten
voor Frans Hals heeft de schynfrischheid en
de onbekooktheid van den mallen inval eens
oppervlakkigen mans. Bestaat er werkeiyk
en niemand, die dit heugiyker noemen zou
dan ik bestaat er werkeiyk onder de Neder
landers zooveel liefde voor Frans Hals, als
noodig zou zyn voor het bijeenbrengen van
het groote bedrag, dat voor een goed monu
ment vereischt wordt, dan zou zulk een som
niet beter kunnen worden besteed, dan door
haar onverwyid in de kas te storten van de
Vereeniging Rembrandt, die zonder ophef,
zakeiyk, en recht op den man af, waar het
pas geeft, liefde voor onze oude schilders door
daden toont.
Maar zoolang bet nog eiken dag mogelyk
is, dat de voortbrengselen van onze oude
school ons worden ontroofd, zoolang er nog
van finantiëele bezwaren gesproken wordt,
waar het geldt om een van Rembrandts mees
terstukken in geschikter omgeving te doen
plaatsen, en zoolang er geen aangewezen
beeldhouwer is, in wiens levensvolle werk men
om de glorie van het heden de lauwheid voor
het verledene -vergeten zou zoo lang blyft
van alle kanten bezien de opwekking om
Frans Hals een monument te stichten, niet
anders aan een zinledige spotterny.
Door den luitenant kolonel, hoofdofficier
voor het Reservekader, den heer J. Van Dam
van Isselt, is de volgende kennisgeving open
baar gemaakt:
„Behalve door hen, die, evenals vorige jaren,
ook dit jaar van 25 Juli tot 3 Augustus het
kamp by Laren mogen bywonen, kan dat
kamp ook reeds van 22 Juli tot 3 Aug. wor
den betrokken door a. vrywilligers voor het
Reservekader, die niet by hun corps onder
de wapenen zyn; b. hen, die, hoewel nog niet
by het Reservekader verbonden, in het bezit
zyn van een bewys B of D; c. hen, die toe
gelaten zyn tot de 4de of hoogere klasse van
eene Hoogere Burgerschool of Gymnasium,
of wel aanspraak hebben op vrystelling van
het toelatingsexamen tot het Reservekader.
Zy, die aan dat kamp, hetwelk onder bevel
staat van een officier, wenschen deel te
nemen, moeten hun voornemen daartoe uiter-
lyk 17 Juli a. 8. scbrifteiyk hebben medege
deeld aan genoemden hoofdofficier (Utrecht,
Ledig Erf No. 2). Zy zyn gehouden zich, zonder
nadere oproeping, op 22 Juli aan te melden
by den commandant van het kamp by Laren
uiteriyk des namiddags te halfdrie (Amster
damsche tyd). Zy, die zich tusschen 1 en 17
Juli als ad8pirant-vaandrig verbonden hebben,
geven daarvan kennis by de bovenbedoelde
mededeeling.
De vrywilligers voor het Reservekader rei
zen en kampe9ren voor rekening van het
Ryk. De deelnemers, onder b en c genoemd,
z(jn gehouden voor eigen rekening te reizen.
Zy storten by aankomst, als tegemoetkoming
in de kosten, o. a. voor de voeding, ligging
en alle andere uitgaven, f 15. Daarvan wordt
voorts aan ieder deelnemer, onder b en c be
doeld, per dag f0.10 zakgeld uitbetaald.
Uniform is voor hen geen vereischte.
Door deelneming aan uit kamp wordt voor
hen, die nog ongeoefend zyn in den wapen
handel, de gelegenheid geopend het getuig
schrift A te verwerven."
In de vergadering van het Genootschap van
leeraren aan Nederlandsche Gymnasién, op
Zondag 14 Juli te Arnhem gehouden, kwam
bovenstaande kennisgeving ter tafel en werd
besloten daarmede levendige instemming te
betuigen onder het uitspreken van den wensch,
dat ondanks den korten tyd van beraad, nog
vele ouders en voogden mochten besluiten
hunne zonen of pupillen te doen deelnemen
aan bedoeld kamp te Laren.
Bij beschikking van den minister van
binnenlandsche zaken is bepaald dat de com
missie, belast met het examineeren van hen,
die eene akte van bekwaamheid wenschen te
verkrygen tot het geven van middelbaar onder-
wys in hand- en rechtlijnig teekenen en boet-
seeren, voor het jaar 1895 zitting zal houden
te Amsterdam;
is aan deze commissie tevens opgedragen
het examineeren van hen, die in 1895 de akte
van bekwaamheid verlangen voor het hand-
teekenen, bedoeld in art. 65bis der wet tot
regeling van het lager onderwijs;
en is benoemdtot lid en voorzitter dier
commissie de heer W. B. C. Molkenboer,
directeur der rijks-normaalschool voor teeken-
onderwyzer3 te Amsterdam.
Morgen, Woensdag, wordt te Waalwijk
eene algemeene vergadering gehouden van
Nederlandsche schoenfabrikanten, ten einde
gezameniyk de pryzen van schoenwerk to
verhoogen, met het oog op hot nog steeds
voortdurende 6tygen der lederpryzen.
Op de veiling van Christie, Manson
Woods te Londen werden o. m. de volgende
pryzen besteed. Een boschgezicht van Jacob
Ruisdael f 1575. Een zee van Willem
v. d. Velde f 10,200. Een wintergezicht
van Hobbema ƒ18,270. Een haas van Jan
Weenix f 8600. Een zeegezicht van Jacob
Ruisdael f 52,920. Een portret van Rem
brandt f 13,860. Een portret van Frans
Hals f 5166. Een gezicht op het IJ van
Ruisdael f 50,400. Een landschap van
Van de Velde f 9720. Een kanaalgezicht
van Hobbema f 17,400. Een portret van
Rembrandt f 13,200.
In de afgeloopen week slaagden voer
het notariëel staatsexamen, voor het eerste
gedeelte, de heeren: A. Roos, te 's-Boscb,
W. A. Caron, te Tiel, J. A. Dregmans, te
Arnhem, H. T. T. Walter, te Bussum, jhr.
P. J. Van Beresteyn, te 's-Hage, W. J.
Fortuyn Droogleever, te Warga; en voor
het tweede gedeelte, de heeren: L. G. Van
Gendt, te Arnhem, jhr. B. P. S. A. Storm
van 's-Gravesande, te Meppel, C. J. A. Boom,
te Groningen, A. A M. Schaepraan, te
Zwolle, J. J. Hiebendaal, te Elden, A. Bonga,
24 (Slot.)
Aanvankelijk was zjj voornemens geweest om
van De Bellancourt geld te leen te vragen
voor hare reis naar Limburg. Op hare wan-
deliog naar zyne kamers had zij evenwel een
ander plan gemaakt en toen de luitenant zelf
zeide, dat het geld zooveel haast niet had,
liet ze volgen:
Zoudt ge het dan nog een poosje aan
mij willen leenen?
De Bellancourt begon te lachen.
Ik schijn de bankier der jonge dames
te moeten zijn, zeide hij. En waarvoor hebt
gij ze noodig?
Voor mijn uitzet.
Ga je dan ook al trouwen?
Anders zou ik geen uitzet noodig hebben.
Met wien dan? Met Meeg toch niet?
Ja, met Meeg, antwoordde Albertine,
hem strak aanziende, om den indruk waar
te nemen, dien deze mededeeling op hem
teweegbracht.
Ik dacht dat het af was, zeide de Bel
lancourt bijna onverschillig.
Hy heeft my weer gevraagd.
Dat is een nobele daad van hem! Nu
rijst hy weer in myn achting. Openhartig
gezegd, Albertine, ik dweep niet met je aan
staanden man, maar dit releveert hem in
myn oogen. Ik hoop, dat je gelukkig met
hem iyn zulL
Ik hoop het ook, zeide ze, de oogen
neerslaande. Zy begreep maar al te goed wat
De Bellancourt bedoelde, en zy vergeleek
haren toekomstigen echtgenoot, dien saaien,
dommen Meeg, wiens voorkomen hiermee ge
heel overeenstemde, met den knappen, levens-
lustigen luitenant. Ja, als zy te kiezen had
Geeft ge me ongeiyk, De Bellancourt?
vroeg ze en toen hy bleef zwygen.... voegde
ze er terstond daarop by:
Weet je, mama en ik bezitten niets, niets.
Daarop begon ze te weenen en deze tranen
waren oprechter dan de tranen, zoo straks
in den spoortrein gestort.
Arm kind, zeide de luitenant meewarig.
Neen, je hebt gelyk. Hy heeft jou om je
geld willen hebben, neem jy hem nu maar
om bet zyne; en misschien loopt alles nog
goedje bent tegen hem opgewassen en met
den tyd maakt ge nog wel een draaglyk
mensch van hem.
Je zult toch aan niemand vertellen hoe
ik denk?
Maar Tine I Tine I waar houdt je me nu
voorl Integendeel, waar het pas geeft, zal
ik goed van Meeg spreken en ik zal zeggen
dat jelui dol van elkaar houdt. En nu, ging
by op vrooiyken toon voort, om aan het pyn-
lyk gesprek een einde te maken, die zeven
honderd gulden kan je weer meenemen. Als
je getrouwd bent, kryg ik ze van je terug.
Ik zal evenmin als van Emilie een schuld
bekentenis vragen. Ik zie dat dames stipter
geldelyke verplichtingen nakomen dan heeren.
Dat is heel aardig van je, en ik beloof
je, even trouw myn schuld te voldoen als
Emilie. Heb je ook iets aan haar te zeggen?
Myn hartelyke gelukwenscben en op
rechte groetenen natuuriyk myn daok
voor de prompte betaling. Ik begryp alleen
niet, waarom de ritmeester geen paard ge
kocht heeft voor dat geld. Schryft ze daar
niets van?
Geen woord.
Nu, het paard had hem zeker niet naar
Limburg en haar niet by den baron gebracht.
Ik zal het haar schryven! Nogmaals
hartelijk dank. Adieu 1 en met vluggen tred,
om zoo mogelyk nog den trein te halen, ver
liet Albertine Trommelman de kamer van den
luitenant De Bellancourt.
Arme mevrouw Meegl sprak hy, met
een medelydenden blik de snel voortspoedende
slanke gedaante van Albertine uit zyn raam
volgende, tot zy aan het eind der straat
verdween.
Hoe zy zich haastte, de trein was reedB
lang vertokken, toen Albertine aan het station
kwam. Geruimen tyd moest zy wachten op
den volgenden en het was reeds donker, toen
zy te Rotterdam uit haren coupé eerste klasse
stapte; de aanstaande mevrouw Meeg mocht
zich deze weelde wel veroorloven.
In de kleine buiskamer vond zy het geheele
gezin van haren oom vereenigd. Er beerschte
weder die duffe menschenlucht, vermengd met
den walm van de goedkoope tabak, die haar
van den eersten tyd van haar verbiyf by
Vegelraat zoo onuitstaanbaar was geweest;
haar, die gewoon was aan de hooge, frissche
kamers in het huis barer ouders. Langzamer
hand had zy er zich aan gewend, maar thans
scheen die haar ondraaglyker dan ooit, nu
zy uit de frissche avondlucht kwam, vervuld
met het vooruitzicht op een leven, even ryk
en weelderig als zy vroeger genoten had.
Ben je klaar gekomen vroeg Vegelraat
knorrig want hy vermoedde het antwoord
even opziende van zyn schryfwerk en zich
half omwendende van den kleinen lessenaar,
waaraan by in den hoek van het vertrek
gezeten was.
Ja, zeide Albertine kortaf en verliet
weder de kamer, om hoed, mantel en japon
naar haar kamertje te brengen, ten einde ze
niet van tabaksrook te laten doortrekken.
Ik geloof er niets van, bromde oom, toen
zy de kamer uit was.
Het zou my ook verwonderen, antwoordde
zyne vrouw; dan was ze ook wel vroolyker
geweest en had ze ons meer verteld. Vindt
ge ook niet, zuster?
Als Tine ja zegt, zal het wel zoo wezen,
zeide mevrouw Trommelman, maar ik denk,
dat de betrekking niet erg naar haar zin
zal zyn.
Ze zou misschien wel een betrekking
aan het hof willen hebben met een paar
duizend gulden inkomen en niets te doen,
bromde Vegelraat en ging weer aan zyn werk.
Albertine kwam maar niet terug en mevrouw
begon zich eenigszins ongerust te maken. Zou
zy in eene vlaag van wanhoop maar neen,
daar was haar kind te verstandig voor. Zy
klom naar het zolderkamertje en daar zag zy
Tine half ontkleed zitten aan de kleine tafel
by de lantaren, waarmede zy en hare moeder
des avonds zich ter ruste begaven, en naast
haar stond het kistje, waarin zy hare sou
venirs bewaarde.
Meisje, waar biyf je? Wat doe je? vroeg
mevrouw.
Zie eens, moedertje, zei Albertine, eu
hield haar eene der kaarten voor met het
„Verloofd: Willem Anton Meeg en Albertino
Clare Trommelman."
Tine! kind! wat heb je? Wat is je over
komen? riep mevrouw zenuwachtig uit, want
plotseling maakte zich de gedachte van haar
meester, dat hare dochter krankzinnig was
geworden.
De datum moet veranderd wordendaai-
aan heb ik niet gedacht en dien kunnen we
toch niet uitschrappen. Ik verbeeldde me,
dat wy deze kaartjes gebruiken konden.
Maar, lieve, beste meid
Ja, mama, 't is weer in orde. Ik heb
Meeg ontmoet en die heeft me ten huwelyle
gevraagd.
't Ie immers niet waar?
Welzeker, denkt u dan, dat ik u be
driegen zou, nu juist? Neen, 't ia waar, maar
ik kon en wou dat beneden niet vertellen.
Ik ben boven gebleven, omdat ik wel wist,
dat u by me zoudt komen, om het aan u,
aan u alleen en het allereerst te vertellen.
En zy deelde nu in alle byzonderheden
mede wat haar op hare reis naar Den Haag
overkomen was en dus ook dat De Bellancourt
haar het geld geleend had, dat zy voor haar
uitzet noodig had.
Den anderen morgen waren mevrouw Treiu
meiman en hare dochter op de „mooie kamer'
in het huis van Vegelraat geïnstalleerd e'u