N°. 10856 Woensdag 17 «Tuli. A0. 1895 i§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. Leiden, 16 Juli. IP enilleton. EENE EERESCHULD. LEIDSCH DAGBLAD PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 8 maandenf 1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommers 0.05. PRIJS DER ADVERTENTIES: Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incassecren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Men schrift onsHet zal velen zeker verwonderd hebben dat de nieuwe plannen omtrent eene gedeeltelijke annexatie der buitengemeenten door Leiden, nog steeds uitblijven, hoewel die greDzen-uitbreiding toch reeds laDg ook bij den tegenwoordigen minister van binnenlandsche zaken Van Houten in de pen was. Het moet echter een feit zijn, dat die plannen reeds zoo goed als gereed waren, toen van zekere zijde op de wenscbelykheid werd gewezen om er opnieuw verandering in te brengen wat de gemeente Oegstgeest betreft, nu de gemeente Leiden door aankoop eigenares wordt van het aldaar gelegen uitgestrekt buitengoed „Ende geest" tot stichting van een krankzinnigen gesticht. Het plan wordt nu namelijk over wogen in hoeverre het mogelijk is die annexatie voorbij den Stationsweg en spoor dijk zoo ver uit te strekken, dat ook „Ende geest" tot Leiden gaat behooren. Dit plan most zelfs reeds uitgewerkt en bij eenige der betrokken autoriteiten ingediend zijn. Dat de gemoente Oegstgeest tegen zulk eene inkorting van haar grondgebied ten krachtigste zal protesteeren, laat zich begrijpen. Vruchten met de beste sappen worden haar ontnomen. Sedert de laatste opgave hebben onder - staanae heeren het diploma als geoefend zwemmer vanwege de „Leidsche Zwemclub" verworvenN. C. Couvée, C. J. Van Velzen, J. J. Krak, E. Douwes Dekker, H. Van Manen, A. Rappard, A. M. J. Van Campen, J. F. La Rivière, M. Kortenoever, G. J. Van de Laar, J. E Kroon, H. M. Bijleveld en J. M. O'Breen. Het dividend der Leidsche Schouwburg vereeniging over 1894 is bepaald opl1/, pCt. In Den Haag is op ruim 76 jarigen leeftijd oveileden de heer P. Van Bleijswjjk Ris, oud- officier der marine. In 1860 verliet h(j als luit. ter zee late kl. den zeedienst, om op te treden als directeur van het marine- en stoom wezen-établissement te Soerabaia. In 1870 gepensionneerd, werd h{J by zyn komst hier te lande benoemd tot directeur der Koninkiyke Nederlandsche Grofsmedery te Leiden. De heer Albert Verwey, tot lid der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde benoemd, bedankt; de heer Karei Alberdingk Thym eveneens, deze met het volgend schryven aan den secretaris„In antwoord op uw kennisgeving van den 14den Juni heb ik de eer u te verzoeken der Maatschappij der Neder landsche Letterkunde de betuiging van myn dank voor de my harerzyds ten deel gevallen onderscheiding over te brengen, en die van myn spyt, dat ik de benoeming tot haar medelid niet kan aanvaarden". Als leden van de Maatschappy der Neder landsche Letterkunde zullen dus de hoofd redacteuren Verwey en Van Deyssel, van het „Tweemaandelyksch Tydscbrift", geen zitting nemen. Professor Van Manen heeft thans in het maandschrift „Nederland" over dezelfde Maat schappy een artikel geschreven, waarvan het slot aldus luidt: „Dat desniettegenstaande en ondanks den geruchtmakenden storm, door myn toespraak van 21 Juni 1894 gewekt, de jaarlyksche vergadering van 13 Juni 11. de motie-Levy heeft kunnen aannemen, dat wyst m. i. op de ziekteverschynselen in den boezem der Maatschappy, zoo ernstig, dat ik voorshands wanhoop aan de genezing. In ieder geval acht ik my daardoor ontslagen van den plicht der volharding, dien ik my door de houding der vergadering van 21 Juni 1894 en de daarna, mondeling en schrifteiyk, ontvangen byvalsbetuigingen, zag opgelegd, toen allerlei onaangename ervaringen my drongen, liefst onmiddeliyk den rug toe te keeren aan de Maatschappy, waarvan ik bet lidmaatschap niet had gezocht, noch ooit begeerd, en waar van ik my nochtans, door een samenloop van omstandigheden, geroepen zag, het in merg en been kranke leven, zoo mogelyk, ietwat gezonder te maken. Mgn geduld en yver voor deze zaak hebben zekere grenzen bereikt, die ik niet wensch te overschreden." Op Woensdag, 24 Juli a. s., des namid dags te één uur, zal in het Zuid-Hollandsch Koffiehuis te 's-Gravenhage weder eene alge- meene vergadering worden gehouden van de Vereeniging van ambtenaren ter gemeente secretarie in Zuid-Holland. De agenda bevat de volgende punten: a. Ingekomen stukken, b. Vaststelling Reke ning 1894. c. Bespreking over de wensche- ïykheid tot wgziging van het examen voor adspirant-gemeente secretarissen en ambte naren ter secretarie, d. Verkiezing van een Bestuurslid en e. het kiesrecht naar art. 80 Gw., in te leiden door den heer Van Franck, te 's Gravenhage. Te Oude-Wetering werd 14 dezer, als predikant by de Ned.-Herv. gemeente aldaar, bevestigd ds. Do Groot, door ds. J. Knotten belt, van Groningen, naar aanleiding van 1 Thessalonicensen 5:2 4. Eene groote schare, waaronder ds. De Lint, van Leimuiden, vulde het kerkgebouw. Ook by de intreerede, 's namiddags te twee uren, naar aanleiding van Psalm 73 24a, was het bedehuis goed bezet. De heer J. M. Conradi, predikant by de Ned.-Herv. gemeente te De Lier, is beroepen by dezelfde gemeente te Aalsmeer. De expositie, die door den Haagschen Kunstkring aan den Boschkant in de Academie van Beeldende Kunsten in orde wordt gebracht, belooft zeer belangryk te zullen worden. Er is o. a. eene interessante inzending aange komen van Segantini, merkwaardige Engelsche prentkunst; ook fraai beeldhouwwerk van Constantin Meunier, Van der Stappen, Dubois, Charpentier e. a. Ook bekende schilders als Blanche, Pepper corn, Van Rysselberghe, Fernand KhnopfF, enz. zonden belangryke werken. Donderdag a. 8. wordt deze „Internationale Invitatie-Tentoon stelling" (welke ongeveer een maand duurt) te halfdrie voor genoodigden geopend. Ook de invitaties voor de pers zyn verzonden. Een veteraan uit de tooneelwereld, de heer H. G. Kiehl, te 's Gravenhage, wordt Zondag, 21 Juli aanstaande, tachtig jaar. Reeds in zyn prille jeugd was hy op de planken, eerst by Boas en Judels te Amsterdam, later was hy jarenlang een der steunpilaren van het gezelschap Valois in den Kon. Hol landschen Schouwburg. Zoowel in de residentie als op de veel vuldige kunstreizen in andere groote steden en in de provincie werd Kiehl, die als marqué zyn rollen met toewyding en talent vervulde, gewaardeerd. Toen de Vereeniging het Nederlandsch Tooneel ontstaan was en het gezelschap-Valois werd opgeheven, trachtte Kiehl op gevorderden leeftyd nog in de burgermaatschappy eene plaats te vinden, maar het ging hem daarby niet voor den wind. Kiehl behoorde tot de oude school, maar zy, die zich de dagen herinneren, waarin hy naast mevr. Iburg, mevr. Valois, mej. Piceni, en later Spoor en Faassen het publiek wist te boeien, zullen zeker den ouden tooneelist dien dag tot een aangenamen herinneringsdag willen maken. Een warm zonneschyntje in den winter van zgn leven zal hem ver kwikken, daar in zyne latere levensjaren de fortuin hem niet gunstig was. Ofschoon de oude heer Kiehl ztfne woning, Turfmarkt 34, schier niet meer verlaat, is zyn hoofd nog uitstekend en zal het hem zeker goed doen te ontwaren dat Zondag zyne oude vrienden hem niet vergeten hebben. Ook de heer Jan Veth komt in „De Kroniek" op tegen het denkbeeld om voor Frans Hals een monument op te richten. Hy doet dat op verschillende gronden in een uitvoerig artikel, waarin by o. a. aldus redeneert: „Het aantal monumenten ter eere onzer groote mannen is gering. Men is ten onzent nimmer kwistig geweest in het stichten van gedenkteekenen." Deze zinsnede uit de circulaire voor het Frans Hals monument bevat feitelijke waar heid. En dat feiteiyke geeft te denken. Zal men voorloopig niet moeten blyven toegeven, dat in het stichten van openbare gedenk- teekens onze kracht niet gelegen is, en dat van de standbeelden, op welke wy hebben te wyzen, behalve de karakteristieke oude pop van Erasmus te Rotterdam, het beeldje van Spinoza in Den Haag, en misschien de Prins Willem te paard vóór het Koninkiyke Paleis aldaar, er ongeveer geen enkel is, dat men niet beter deed naar de Mookerhei te brengen, dan verder te onderhouden? Of is er in den laatsten tyd onder ons een beeldhouwer opgestaan, waardig een biy vende statue juist voor een figuur als Frans Hals te ontwerpen? Hebben wy een Rodin, een Dalou, een Carriès, die rondloopt met een mooi ding in zyn hoofd, en die slechts om de middelen vraagt zyn plan uit te voeren? Als dit zoo was, wilde ik alle principiöele argumenten van hierboven dadeiyk laten varen. In dat byzonder geval zou het nationaal eer betoon aan Frans Hals, maar een pretext zyn, een middel althans, en een goed middel, om een werk van levende kunst tot stand te brengen. Maar dan zou ook de man dadeiy^ genoemd zyn. Dan zou men gezegd hebben: Wy weten dat deze beeldhouwer niets anders vraagt dan in staat te worden gesteld tot het uitvoeren van een beeld voor Frans Hals, en wy zyn overtuigd, dat hy een kunstwerk zal maken, dat den meester niet onwaardig en zyn vaderstad tot sieraad zal zyn. Helpt ons dan tot dit doel te gerakeni Het denkbeeld om een monument te stichten voor Frans Hals heeft de schynfrischheid en de onbekooktheid van den mallen inval eens oppervlakkigen mans. Bestaat er werkeiyk en niemand, die dit heugiyker noemen zou dan ik bestaat er werkeiyk onder de Neder landers zooveel liefde voor Frans Hals, als noodig zou zyn voor het bijeenbrengen van het groote bedrag, dat voor een goed monu ment vereischt wordt, dan zou zulk een som niet beter kunnen worden besteed, dan door haar onverwyid in de kas te storten van de Vereeniging Rembrandt, die zonder ophef, zakeiyk, en recht op den man af, waar het pas geeft, liefde voor onze oude schilders door daden toont. Maar zoolang bet nog eiken dag mogelyk is, dat de voortbrengselen van onze oude school ons worden ontroofd, zoolang er nog van finantiëele bezwaren gesproken wordt, waar het geldt om een van Rembrandts mees terstukken in geschikter omgeving te doen plaatsen, en zoolang er geen aangewezen beeldhouwer is, in wiens levensvolle werk men om de glorie van het heden de lauwheid voor het verledene -vergeten zou zoo lang blyft van alle kanten bezien de opwekking om Frans Hals een monument te stichten, niet anders aan een zinledige spotterny. Door den luitenant kolonel, hoofdofficier voor het Reservekader, den heer J. Van Dam van Isselt, is de volgende kennisgeving open baar gemaakt: „Behalve door hen, die, evenals vorige jaren, ook dit jaar van 25 Juli tot 3 Augustus het kamp by Laren mogen bywonen, kan dat kamp ook reeds van 22 Juli tot 3 Aug. wor den betrokken door a. vrywilligers voor het Reservekader, die niet by hun corps onder de wapenen zyn; b. hen, die, hoewel nog niet by het Reservekader verbonden, in het bezit zyn van een bewys B of D; c. hen, die toe gelaten zyn tot de 4de of hoogere klasse van eene Hoogere Burgerschool of Gymnasium, of wel aanspraak hebben op vrystelling van het toelatingsexamen tot het Reservekader. Zy, die aan dat kamp, hetwelk onder bevel staat van een officier, wenschen deel te nemen, moeten hun voornemen daartoe uiter- lyk 17 Juli a. 8. scbrifteiyk hebben medege deeld aan genoemden hoofdofficier (Utrecht, Ledig Erf No. 2). Zy zyn gehouden zich, zonder nadere oproeping, op 22 Juli aan te melden by den commandant van het kamp by Laren uiteriyk des namiddags te halfdrie (Amster damsche tyd). Zy, die zich tusschen 1 en 17 Juli als ad8pirant-vaandrig verbonden hebben, geven daarvan kennis by de bovenbedoelde mededeeling. De vrywilligers voor het Reservekader rei zen en kampe9ren voor rekening van het Ryk. De deelnemers, onder b en c genoemd, z(jn gehouden voor eigen rekening te reizen. Zy storten by aankomst, als tegemoetkoming in de kosten, o. a. voor de voeding, ligging en alle andere uitgaven, f 15. Daarvan wordt voorts aan ieder deelnemer, onder b en c be doeld, per dag f0.10 zakgeld uitbetaald. Uniform is voor hen geen vereischte. Door deelneming aan uit kamp wordt voor hen, die nog ongeoefend zyn in den wapen handel, de gelegenheid geopend het getuig schrift A te verwerven." In de vergadering van het Genootschap van leeraren aan Nederlandsche Gymnasién, op Zondag 14 Juli te Arnhem gehouden, kwam bovenstaande kennisgeving ter tafel en werd besloten daarmede levendige instemming te betuigen onder het uitspreken van den wensch, dat ondanks den korten tyd van beraad, nog vele ouders en voogden mochten besluiten hunne zonen of pupillen te doen deelnemen aan bedoeld kamp te Laren. Bij beschikking van den minister van binnenlandsche zaken is bepaald dat de com missie, belast met het examineeren van hen, die eene akte van bekwaamheid wenschen te verkrygen tot het geven van middelbaar onder- wys in hand- en rechtlijnig teekenen en boet- seeren, voor het jaar 1895 zitting zal houden te Amsterdam; is aan deze commissie tevens opgedragen het examineeren van hen, die in 1895 de akte van bekwaamheid verlangen voor het hand- teekenen, bedoeld in art. 65bis der wet tot regeling van het lager onderwijs; en is benoemdtot lid en voorzitter dier commissie de heer W. B. C. Molkenboer, directeur der rijks-normaalschool voor teeken- onderwyzer3 te Amsterdam. Morgen, Woensdag, wordt te Waalwijk eene algemeene vergadering gehouden van Nederlandsche schoenfabrikanten, ten einde gezameniyk de pryzen van schoenwerk to verhoogen, met het oog op hot nog steeds voortdurende 6tygen der lederpryzen. Op de veiling van Christie, Manson Woods te Londen werden o. m. de volgende pryzen besteed. Een boschgezicht van Jacob Ruisdael f 1575. Een zee van Willem v. d. Velde f 10,200. Een wintergezicht van Hobbema ƒ18,270. Een haas van Jan Weenix f 8600. Een zeegezicht van Jacob Ruisdael f 52,920. Een portret van Rem brandt f 13,860. Een portret van Frans Hals f 5166. Een gezicht op het IJ van Ruisdael f 50,400. Een landschap van Van de Velde f 9720. Een kanaalgezicht van Hobbema f 17,400. Een portret van Rembrandt f 13,200. In de afgeloopen week slaagden voer het notariëel staatsexamen, voor het eerste gedeelte, de heeren: A. Roos, te 's-Boscb, W. A. Caron, te Tiel, J. A. Dregmans, te Arnhem, H. T. T. Walter, te Bussum, jhr. P. J. Van Beresteyn, te 's-Hage, W. J. Fortuyn Droogleever, te Warga; en voor het tweede gedeelte, de heeren: L. G. Van Gendt, te Arnhem, jhr. B. P. S. A. Storm van 's-Gravesande, te Meppel, C. J. A. Boom, te Groningen, A. A M. Schaepraan, te Zwolle, J. J. Hiebendaal, te Elden, A. Bonga, 24 (Slot.) Aanvankelijk was zjj voornemens geweest om van De Bellancourt geld te leen te vragen voor hare reis naar Limburg. Op hare wan- deliog naar zyne kamers had zij evenwel een ander plan gemaakt en toen de luitenant zelf zeide, dat het geld zooveel haast niet had, liet ze volgen: Zoudt ge het dan nog een poosje aan mij willen leenen? De Bellancourt begon te lachen. Ik schijn de bankier der jonge dames te moeten zijn, zeide hij. En waarvoor hebt gij ze noodig? Voor mijn uitzet. Ga je dan ook al trouwen? Anders zou ik geen uitzet noodig hebben. Met wien dan? Met Meeg toch niet? Ja, met Meeg, antwoordde Albertine, hem strak aanziende, om den indruk waar te nemen, dien deze mededeeling op hem teweegbracht. Ik dacht dat het af was, zeide de Bel lancourt bijna onverschillig. Hy heeft my weer gevraagd. Dat is een nobele daad van hem! Nu rijst hy weer in myn achting. Openhartig gezegd, Albertine, ik dweep niet met je aan staanden man, maar dit releveert hem in myn oogen. Ik hoop, dat je gelukkig met hem iyn zulL Ik hoop het ook, zeide ze, de oogen neerslaande. Zy begreep maar al te goed wat De Bellancourt bedoelde, en zy vergeleek haren toekomstigen echtgenoot, dien saaien, dommen Meeg, wiens voorkomen hiermee ge heel overeenstemde, met den knappen, levens- lustigen luitenant. Ja, als zy te kiezen had Geeft ge me ongeiyk, De Bellancourt? vroeg ze en toen hy bleef zwygen.... voegde ze er terstond daarop by: Weet je, mama en ik bezitten niets, niets. Daarop begon ze te weenen en deze tranen waren oprechter dan de tranen, zoo straks in den spoortrein gestort. Arm kind, zeide de luitenant meewarig. Neen, je hebt gelyk. Hy heeft jou om je geld willen hebben, neem jy hem nu maar om bet zyne; en misschien loopt alles nog goedje bent tegen hem opgewassen en met den tyd maakt ge nog wel een draaglyk mensch van hem. Je zult toch aan niemand vertellen hoe ik denk? Maar Tine I Tine I waar houdt je me nu voorl Integendeel, waar het pas geeft, zal ik goed van Meeg spreken en ik zal zeggen dat jelui dol van elkaar houdt. En nu, ging by op vrooiyken toon voort, om aan het pyn- lyk gesprek een einde te maken, die zeven honderd gulden kan je weer meenemen. Als je getrouwd bent, kryg ik ze van je terug. Ik zal evenmin als van Emilie een schuld bekentenis vragen. Ik zie dat dames stipter geldelyke verplichtingen nakomen dan heeren. Dat is heel aardig van je, en ik beloof je, even trouw myn schuld te voldoen als Emilie. Heb je ook iets aan haar te zeggen? Myn hartelyke gelukwenscben en op rechte groetenen natuuriyk myn daok voor de prompte betaling. Ik begryp alleen niet, waarom de ritmeester geen paard ge kocht heeft voor dat geld. Schryft ze daar niets van? Geen woord. Nu, het paard had hem zeker niet naar Limburg en haar niet by den baron gebracht. Ik zal het haar schryven! Nogmaals hartelijk dank. Adieu 1 en met vluggen tred, om zoo mogelyk nog den trein te halen, ver liet Albertine Trommelman de kamer van den luitenant De Bellancourt. Arme mevrouw Meegl sprak hy, met een medelydenden blik de snel voortspoedende slanke gedaante van Albertine uit zyn raam volgende, tot zy aan het eind der straat verdween. Hoe zy zich haastte, de trein was reedB lang vertokken, toen Albertine aan het station kwam. Geruimen tyd moest zy wachten op den volgenden en het was reeds donker, toen zy te Rotterdam uit haren coupé eerste klasse stapte; de aanstaande mevrouw Meeg mocht zich deze weelde wel veroorloven. In de kleine buiskamer vond zy het geheele gezin van haren oom vereenigd. Er beerschte weder die duffe menschenlucht, vermengd met den walm van de goedkoope tabak, die haar van den eersten tyd van haar verbiyf by Vegelraat zoo onuitstaanbaar was geweest; haar, die gewoon was aan de hooge, frissche kamers in het huis barer ouders. Langzamer hand had zy er zich aan gewend, maar thans scheen die haar ondraaglyker dan ooit, nu zy uit de frissche avondlucht kwam, vervuld met het vooruitzicht op een leven, even ryk en weelderig als zy vroeger genoten had. Ben je klaar gekomen vroeg Vegelraat knorrig want hy vermoedde het antwoord even opziende van zyn schryfwerk en zich half omwendende van den kleinen lessenaar, waaraan by in den hoek van het vertrek gezeten was. Ja, zeide Albertine kortaf en verliet weder de kamer, om hoed, mantel en japon naar haar kamertje te brengen, ten einde ze niet van tabaksrook te laten doortrekken. Ik geloof er niets van, bromde oom, toen zy de kamer uit was. Het zou my ook verwonderen, antwoordde zyne vrouw; dan was ze ook wel vroolyker geweest en had ze ons meer verteld. Vindt ge ook niet, zuster? Als Tine ja zegt, zal het wel zoo wezen, zeide mevrouw Trommelman, maar ik denk, dat de betrekking niet erg naar haar zin zal zyn. Ze zou misschien wel een betrekking aan het hof willen hebben met een paar duizend gulden inkomen en niets te doen, bromde Vegelraat en ging weer aan zyn werk. Albertine kwam maar niet terug en mevrouw begon zich eenigszins ongerust te maken. Zou zy in eene vlaag van wanhoop maar neen, daar was haar kind te verstandig voor. Zy klom naar het zolderkamertje en daar zag zy Tine half ontkleed zitten aan de kleine tafel by de lantaren, waarmede zy en hare moeder des avonds zich ter ruste begaven, en naast haar stond het kistje, waarin zy hare sou venirs bewaarde. Meisje, waar biyf je? Wat doe je? vroeg mevrouw. Zie eens, moedertje, zei Albertine, eu hield haar eene der kaarten voor met het „Verloofd: Willem Anton Meeg en Albertino Clare Trommelman." Tine! kind! wat heb je? Wat is je over komen? riep mevrouw zenuwachtig uit, want plotseling maakte zich de gedachte van haar meester, dat hare dochter krankzinnig was geworden. De datum moet veranderd wordendaai- aan heb ik niet gedacht en dien kunnen we toch niet uitschrappen. Ik verbeeldde me, dat wy deze kaartjes gebruiken konden. Maar, lieve, beste meid Ja, mama, 't is weer in orde. Ik heb Meeg ontmoet en die heeft me ten huwelyle gevraagd. 't Ie immers niet waar? Welzeker, denkt u dan, dat ik u be driegen zou, nu juist? Neen, 't ia waar, maar ik kon en wou dat beneden niet vertellen. Ik ben boven gebleven, omdat ik wel wist, dat u by me zoudt komen, om het aan u, aan u alleen en het allereerst te vertellen. En zy deelde nu in alle byzonderheden mede wat haar op hare reis naar Den Haag overkomen was en dus ook dat De Bellancourt haar het geld geleend had, dat zy voor haar uitzet noodig had. Den anderen morgen waren mevrouw Treiu meiman en hare dochter op de „mooie kamer' in het huis van Vegelraat geïnstalleerd e'u

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1895 | | pagina 1