N". 10831.
feze jouraat wordt dagelijks, met uitzondering
van <Zpn- en feestdagen, uitgegeven.
Dit nommer bestaat uit DRIE
Bladen.
Feuilleton.
IDA DE MAIRE.
Maandag W «Jvxni. A°. 1895.
LEIDSCH
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden por 3 maanden. f 1.10.
Franco per post IA0.
Afzonderlijke Nommers n 0-05.
PRIJS DER ADVERTENTTEN:
Van 1 6 regels f 1:05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootera
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren bulten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Eerste Blad.
De Lustrumfeesten.
Aan den vooravond.
Nog slechts weinige uren en de feestweek
is aangebroken! De feestweek! Hoeveel houdt
dat ééne woord niet in zich, hoeveel beloften
van vreugde en genot; van drukte, gezellig
heid, ontspanning en inspanning I Wien toovert
het niet dadelijk voor den geest optochten,
bals, concerten, fantastische verlichtingen,
foestmaaltyden, geestdriftige redevoeringen,
recepties, huldebetooningen, enz. Wy hooren
dat woord en zien er in eene bljjde studenten-
Bchare, heel de spes patriae van Leiden jube
lende en met geestdrift zich aangordende om
het 320-jarig bestaan der Hoogescbool te
vieren; wij zien Leidens burgerij instemmeo
in het feestkoor en van harte deelen in de
algemeene vreugde. Is het wonder? Wat Leiden
is, is het door zijne Hoogeschool; vóór alles
en boven alles is onze veste Academiestad.
De naam van Leidens Hoogeschool is door de
ganscbe beschaafde wereld met roem bekend,
zonder dien naam zou Leiden een doode, ver
geten stad zi)n. Wèl is het eene waardige
belooning geweest voor volharding en onwan
kelbare trouw; beter gedenkteeken, onver
gankelijker monument voor Leidens wee en
zegepraal had de groote Zwijger zeker niet
kunnen vinden. Hecht en sterk, bloeiend en
Ger staat daar die Academie; uit alle oorden
van ons Vaderland komen jaarlijks de jongeren
tot haar om kennis en wetenschap te ver
zamelen, om in waarheid menschen en nuttige
leden der maatschappij te worden; naar alle
Windstreken gaan zij jaarlijks uit, de voedster
lingen, die hunne studiën voltooid hebben en
nu do vruchten van hunnen arbeid gaan pluk
ken, maar tevens een gansch volk deel willen
geven van do zegeningen, van Leiden uitgaande.
Zóó wordt Leidens Hoogeschool alom in Neder
land, ja zelfs ver over onze grenzen, met dank
baarheid on eerbied genoemd. Waar dan dat
eerste en edelste lichaam binnen onze stad
weer een gedenkdag ziet aanbreken, daar zouden
de studenten geen feestvieren, daar zou de
gansche burgerij niet op ondubbelzinnige wijze
getuigenis afloggen van hare instemming, van
hare liefde voor en ingenomenheid met de
Hoogeschool en alles wat daarmede in betrek
king staat?
Voorzeker, geen weldenkende is er hier, of
hij zal het toejuichen dat op zulk een jubel
dag ook werkolyk gejubeld wordt. Viert dan
feest, studenten en burgers, laat Leiden weer
galmen van het schaterend gedruisch, dat
uitgaat van die talrijke menigte, die zoowel
van hier als elders, de gansche volgende
week, de anders zoo stille straten zal vullen.
Laat het overal en in alles blijken en uit
komen, dat de echte, ware feeststemming
heerscht. Zet eene wyle zorgen en beslom
meringen, studiën en haastige drukten ter
zijde en ontspant u, komt mede op ter viering
de feestweek breekt aanl
Reeds geruimen tijd is het Van der-Werff-
park voor het publiek verkeer gesloten en
wordt er ijverig gebouwd, gehamerd, geklopt
(lang niet altijd ten gerieve van de beide
naburige onderwys-inrichtingen), om toch goed
bijtijds feestterrein en gebouw voor de ont
vangst gereed te hebben. Menig belangstel
lende en zelfs verlangende blik is er van
de overzijde of door de reten der schutting
al geworpen op dat land van belofte in wor
ding; menig hoofd of hoofdje, dat voorbijging,
heeft zich al voorstellingen gemaakt van alles
wat déér aan de voeten van Van der Werff
al genoten zou worden en somber zullen die
gedachten wel niet geweest zijn.
Éénmaal in de vijf jaren zijn de Academie
feesten zulk een schitterend glanspunt; voor
de dan studeerenden omdat onder gewone
omstandigheden slechts één lustrum wordt
meegevierd voor de burgers en in de eerste
plaats de burgeresjes, omdat telkenmale een
nieuw geslacht van schoonen de kinderschoenen
ontwassen is en mede uit mag gaan.
O, zeker, het zijn niet alleen do kleinen
die geteld hebben hoeveel nachijes ze nog
slapen moeten vóór de heerlijke dagen aan
braken, verscheidene oudere harten hebben
sneller geklopt bij de gedachte aan alles
wat komen zou. En met rassche schreden
naderen nu alle toebereidselen hunne vol
tooiing. In bijna alle straten, langs bijna alle
grachten zijn de vanouds bekende witte palen
verrezen (er is niets nieuws onder de zon!),
die dienen moeten voor de illuminatie; de
eigenaardige houten gevaarten, die men
stellages noemt, verrijzen in grooten getale
en schenken der lieve straatjeugd de welkome
gelegenheid om er op te klauteren, er onder
te kruipen, er af te vallen en waar het
mogelijk is zichzelve of eenig kleedmgstuk
te beschadigen. Dat is altijd zoo geweest en
zal wel immer zoo blijven; wie zal het ze
misgunnen?
En als Maandag uit alle woningen de vader-
landsche driekleur wappert, als de talrijke
menigte, zich verlustigend, zal wandelen onder
een dak van vlaggen, dan zal die feestdos
het beste bewijs zijn, dat de studentenfeesten
in Leiden populair zijn en dat de jubelklanken,
die opgaan uit het midden van Minerva's
zonen, in de geheele grijze Sleutelstad weer
klank vinden. Want, wèl zijn het de stu
denten, die feest vieren, die alles ordenen,
schikken en bedenken, maar die feesten dra
gen geenszins een exclusief karakter, inte
gendeel, met de hen altijd kenmerkende gulle
gastvrijheid openen zij wijd de poorton hunner
terreinen en noodigen Leidens ingezetenen
uit getuigen te zijn van en deel te hebben
aan de allerwegen heerschende vroolijkbeid.
Mogen dan ook deze lustrumfeesten slagen
zooals dat steeds het geval is geweestmoge
een gloed van geestdrift dalen over het rustige
Leiden, opdat ook de zomer van 1895 voor
allen, die toen in onze stad waren, onver-
welkelijke herinneringen achterlate! Moge
vooral, wat tot het welslagen een zeker niet
te versmaden factor is, de natuur ons goed
gunstig gezind zijn en vroolijke, koesterende
zonnestralen hun licht werpen op de feest
gangers! Dat licht zal niet geheel verdooven,
iets van dien verwarmenden gloed zal achter
blijven in de harten van jong en oud, van
allen, die genoten en medegejubeld hebben.
Dan zal te midden van al die lichtende her
inneringen het beeld verrijzen van die glorie
rijke Hoogeschool, wier feest zoo schitterend
gevierd is geworden, het beeld ook van het
Studentencorps, dat, uit liefde voor de Alma
Mater, die week tot eene onvergetelijke heeft
gemaakt, en het dankbaar berdenken zal
samensmelten en zich uiten, hier en elders,
in één, uit het hart geweiden, wensch: „Leve
Leidens Hoogeschool, leve het Leidsche Stu
dentencorps!"
IL
Het plan der Maskerade.
Van oudsher reeds was het de gewoonte
do merkwaardigste gedenkdagen In de ge
schiedenis der Hoogeschool luisterrijk te vieren.
Zoo werden het eerste en tweede Eeuwfeest
met glans en praal gehouden; van geregeld
terugkeerende lustrumvieringen was toen even
wel nog geen sprake. Eerst in 1835, op den
avond van den 8sten Februari, had, in plaats
van do gebruikelijke serenade, voor de eerste
maal eene Maskerade plaats, voorstellende
den Intocht van Ferdinand en Isabella in
Grenada, na de verovering dier stad in 1492,
een stoet, waaraan 220 studenten deelnamen,
en die door 600 fakkels werd verlicht. Van
toen af begonnen de geregelde Maskerade
feesten, voorloopig op 8 Februari, en steeds
de optocht 's avonds. In het jaar 1850 werd
de eerste reünie gehouden. Er had zich nl.
eene bepaalde commissie gevormd van oud
studenten uit de jaren 1840 1846, om hunne
academiebroeders van die jaren uit te noodi
gen zich nogmaals naar Leiden te begeven,
om in een heugelijk ec gezellig wederzien
de gulden dagen der jeugd, de gelukkige
periode, in Leiden doorleefd, te herdenken.
Groot, ja algemeen, was de instemming, die
deze oproeping mocht ondervinden, zóó zelfs,
dat in navolging van haar eene andere com
missie zich belastte met het regelen eener
reünie van studenten uit de jaren 1830-39.
Ook hier was de deelneming groot, zoodat de
feesten van 1850, voornamelijk wat de reünie
betreft, als de eerste mogen gelden van de
reeks der groote) Academiefeesten, in den geest,
waarin w(j die thans kennen. De deelneming
aan de Maskerade, voorstellende den Intocht
van Froderik Hendrik in 's Hertogenbosch in
1629, was zeer bevredigend; ook toen reeds
duurden de feesten een volle week en volgde
er een, door de burgerij aangeboden, contra-
partij.
In datzelfde jaar 1850 werden de feesten
voor het eerst in Juni gehouden, gelyk het
sedert dien tijd gebleven is. En to recht,
zouden wij meenen. Want oorspronkelijk zyn
het wel herinneringsfeesten voor de stichting
der Universiteit en behoorden z(j dus op den
88ten Februari thuis, maar sinds het instellen
der reünies, bleek de zomertijd de meest ge
schikte, zoo niet de eenig mogelijke te zijn.
De komkommertijd toch nadert, bijna overal
zijn de vacanties op het punt te beginnen of
hebben alreeds een aanvang genomen, en
bovenal, hoeveel aanlokkelijker zijn alle feeste
lijkheden niet, nu de natuur, in frisschen,
hernieuwden glans prijkend, als vanzelf noodigt
tot verpoozing na den gezetten arbeid der
donkere wintermaanden.
Men is gemakkelijker te bewegen van huis
te gaan, het reizen is minder bezwaarlijk en
ook de feesten zeiven kunnen meer afwisse
ling bieden, nu niet alles angstvallig binnens
huis, in behoorlijk verwarmde lokalen, moet
gehouden worden. In het frissche groen, te
midden van bloemen en boomen, fonteinen en
heldere grasvelden luikt de feeststemming
nog veel beter op dan in schitterend verlichte
zalen, waar eene overmatige atmosfeer vaak
drukkend op de aanwezigen werkt.
Het voorbeeld van Leiden vond al spoedig
bjj de zuster academies navolging, zoodat,
wilde men op het oogenblik een volledige
lyst geven van alle Maskerades, die reeds
aan Nederlandsche Hoogescholen gehouden
zyn, eene eerbiedwekkende lyst zeker onze
aandacht zou vragen. Het is niet te ver
wonderen dat, by die talrijke herhalingen, de
keuze van een onderwerp gaandeweg moei-
lyker is geworden. De eischen toch, waaraan
dat onderwerp voldoen moet, zyn vele, ge
wichtige en zeer uiteenloopende. Ieder zal
dat inzien; die eischen hier nader te om
schrijven, mag overuodig genoemd worden.
Na rype en gezette overweging viel dit
maal de keuze der commissie, onder goed
keuring van het Studentencorps, op den
Intocht van Prins Maurits binnen Bergen-op-
Zoom, den 3den October 1622.
Hoe men de verschillende vragen wenden
of keeren moge, het blijft voor de hand
liggen dat men met groote voorliefde eu als
onwillekeurig 2ich blyft keeron tot dat helden-
tydvak onzer historie, dat den worstelstrijd
met Spanje omvat. Niet alleen dat het vader-
landsch hart zich het liefste wendt naar die
dagen van strijd en onrust, van volharoing
en taaien moed, toen ons zelfstandig volks
bestaan door de kloeke vaderen werd gesticht
en met hun bloed bevestigd, ook uit een
ancer, zeer gewichtig oogpunt, zyn die tyden
verkieslyk boven andere.
De inspanning onzer voorvaderen toch open
baarde zich niet alleen op oorlogstorrein, ook
op het gebied der kunst uitte zich een krach
tige, nieuwe geost. In plaats van door den
oorlog geknakt te worden, ontwikkelde de
kunst zich allerwegen, en de eerste helft der
17de eeuw was niet slechts de dageraad onzer
vrybeid, maar tevens van het onovertroffen
bloeitydperk van handel en kunst. De goede
smaak dier dagen openbaart zich in de schilder
achtige kleedy van edelen, krygslieden en
burgers, de toenemende rykdom voedde de
weelde, zoodat een onderwerp uit die dagen
van opkomst, de stelligste kansen biedt een
schitterenden optocht te kunnen weergeven.
Het valt niet te betwijfelen of de keuze der
commissie heeft algemeene en onverdeelde
sympathie ondervonden, vooral nu weer een
Oranje, oen der edelste helden uit ons geliefd
koningsgeslacht, als hoofdpersoon optreedt.
Natuurlyk, ieder hoofdpersoon is welkom en
zal als zoodanig geëerbiedigd, bewonderd en
gehubigd worden, maar toch: een Oranjevorst
ziet men het liefst. Dan wordt niet alleen het
oog streelend aangedaan, een gansch anaerc
snaar trilt mee en nog een hooger genots-
gevoel maakt zich van ods meester; bet
bloed klopt den vaderlander sneller als hy daar
de figuur aanschouwen mag van hem, aan
wien voorvaderen en nazaten zooveel te
danken hebben.
Het zal wellicht dezen of genen niet on
aangenaam zyn omtrent het onderwerp en
zyn historische zyde, vóór den feestdag, nog
met een enkel woord nader te worden inge
licht. De beschouwing van den stoet o£ zich
zelf zal er des te aangenamer door worden.
Enkele leden der Maskerade-Commissie hebben
met den meesten yver nasporingen in h. t
werk gestel 1 naar de omstandigheden der
verschillende personen, die aan den stoet
deelnemen, en hunne onderzoekingen gerang
schikt in een keurig boekwerkje, onder den
titel van „Geschiedkundige Aanteekeningen".
Zeer velen hebben die heeren daardoor aan
zich verplicht; een woord van walgemeenden
lof en dank vinde hier zyne plaats. Aan de
hand van die aanteekeningen en enkele andere
gegevens willen wy dan in twee volgende
onüerdeelen een kort overzicht geven van de
aanleiding tot dien intocht in Bergen op-Zoom
en vervolgens van de noodzakelijkste merk
waardigheden omtrent de deelnemers zeiven.
Ieder zal begrypen: „Ingenue fateor nihil hic
inesse de meo practer laborem ac diligentiam."
Hl.
Bergen op-Zoom in 1622.
Door zyne uiterst gunstige ligging, sterke
vestingwerken en ruime havens was Bergen-
op Zoom een plaats van groot belang. Toen
Alva in de Nederlanden kwam, bezette hy
Bergen en legde er een sterk garnizoen, om
van daar uit het oproerige Zeeland te kunnen
bestryden. Doch ook de Staatsgezinden zagen
zeer goed het belang van het bezit van Bergen
in en herhaaldelijk werden van uit Zeeland
pogingen gedaan Bergen öf te vermeestoren
6f tot afval te brengen. Het eerste mislukte,
doch in 1576 liet de stad zich overhalen de
Staatsche zyde te kiezen en de Pacificatie
van Gent te teekenen. Een sterk Fransch
garnizoen onder La Garde werd door den
Prins in de vesting gelegd.
In 1581 trachtten de Spanjaarden het ver
lorene, gewichtige punt te herwinnen, doch
met groot verlies moesten zy aftrokken. In
1588 werd door Parma wederom eene poging
beproefd, met een talryk leger sloeg hy hot
beleg voor Bergen, doch na ettelyke maanden
was hy gedwongen onverrichterzake af te
trekken. Negen jaren later, in 1597, rukt»
Albertus van Oostenryk opnieuw op Bergen-
op-Zoom aan, doch tevergeefs; ook zyne
later, in 1602 en 1605 herhaaldo pogingoo,
leden schipbreuk en de zoo fel bestreden veste
bleef aan de Staten. Gedurende het Bestand
had Bergen rust en kon langzamerhand een
weinig bekomen van de geweldige en awv
36.
Zy kreeg van huia goede berichten, doch
verlangde erg naar een brief van Aline of
Constance. Daar Mary weder te Arnhem was,
kon deze haar geen bijzonderheden over
Eduard schrjjven. In hare brieven naar huis
wilde zy zijn naam niet noemen en nog
veel minder wilde zy een schryven van een
haier vriendinnen uitlokken. Haar geduid
werd ten laatste beloond. Er kwam een brief
van Aline van den volgenden inhoud:
„Lieve Idal
„Volgens belofte wil ik Diet lang met
schrijven wachten, hoewel er niets bijzonders
te vermelden is. Wij missen je erg, doch
4aar ik van je mama vernam dat ge flink
aansterkt, zoo zullen wy ons je gemis zonder
morren getroosten.
„tk zal dan beginnen met je het een en
ander van het feest by Udon te vertellen.
Het was een prachtige party en ik heb my
best geamuseerd. Henri Blunt maakte Bertha
Udon weer druk het hof en ik geloof dat
deze hem graag mag. Wat den held van het
feest aanbetreft, ik wilde je nieuwsgierig
heid op de proef stellen nu, die was niet op
gewekt, stellig omdat een zeker iemand niet
van de party was. Hy keek zoo treurig, en
hoewel Constance al het mogelyke deed om
hem te bekoren vain espoir het gelukte
haar niet. Met het gezicht van een doodgraver
staarde hy voor zich uit, en dit maakte dat
het feest niet zoo geanimeerd was, als het
aDders zou geweest zyn. Hy zeide dat zware
hoofdpyn de oorzaak van zyne stilzwygend-
heid was, doch ik dacht: „Ja vriend, ik be-
gryp je wel." Maar enfin, nu de rozen weer
op je wangen bloeien, zult ge zoolang niet
uitblyven, en dan zal Eduards gezicht wel
opklaren. Mary Poole is weder geheel beter.
Zy scbynt zich nu goed te kunnen schikken.
„Ik kan my niet begrypen dat Bertha en
Hugo Blunt ooit een paar zullen worden.
Ach, als haar de schellen maar niet van de
oogen zullen vallen, als het te laat ie; want,
ik vertrouw hem niet. Iemand met zulke
oogen kan niet oprecht zyn, dat is myne
meening over hem; doch misschien vergis
ik my. Ik maakte verleden week een visite
by mevrouw De Brie; die was natuurlyk vol
over haar Willem. Ik geloof zeker, dat zy
al een lijstje opgemaakt heeft van meisjes,
om hem by zyne terugkomst de keuzo ge-
makkelyk te maken. Nu, ik weet wel wie
boven aan het lystje staat, en ook wie onder
aan is geplaatst. Never mind, ik ben ge
woon in de achterste koets te rydendaarom
niet getreurd. Men kan wel dansen, al danet
men niet met den pnns; zoolang ik vreugde
om my heen kan verspreiden, ben ik gelukkig.
„En nu, lieve Ida, zeg ik je voor heden
vaarwel. Vele groeten van de mynen en een
kus in gedachte van je
je liefhebbende vriendin Alike."
Ida las en herlas den brief, welke haar
veel te denken gaf. Zy was er door gevleid
dat Eduard haar scheen te missen, maar het
bevreemdde haar toch, dat hy dat gemis op
zulk een overdreven wüs toonde.
Zy waB dien dag minder opgewekt dan
anders, maar troostte zich met de gedachte,
dat, wanneer zy zou zyn teruggekeerd, Eduards
stemming wel veranderen zou. Zy vreesde
niet voor den invloed van Constance, daar
zy haar vriend ten volle vertrouwde. Een
paar dagen later schreef zy den volgenden
brief aan Constance en Aline;
„Lieve vriendinnen 1
„Het was myn plan jelui eerder te schry ven,
doch als men uit logeeren is, dan vliegen
de dagen zóó snel voorby, dat van uitstel
allicht afstel komt. Het bevalt my te Bosdorp
uitstekend. Ik gevoel my weer geheel gezond
en wandel uren achtereen, zonder vermoeid
te worden. Wat was ik bly met Aline's brieft
Al heeft men het nog zoo best in den vreemde,
het hart blyft toch thuis.
„Je hegrypt dat ik hier vele menschen
ontmoet en my ruimechoota kan vermaken
met de eigenaardigheden der bewoners van
het dorp, want al staat het in ons aardryks-
kundig boek als eene niet onbelangryke ge
meente aangegeven, de naam duidt aaD, dat men
het met evenveel recht een dorp kan noemen.
„Om jelui een staaltje te geven van de
onbeduidendheid der meeste bewoners, diene,
dat een reiziger met hoeden en mantels hier
époque maakt, en dat zyne komst dagen
vooruit stof tot gesprek oplevert.
„Natuurlyk dat alle voorvallen, al zyn ze
ook nog van zoo weinig beteekenie, tot op
het kleiDste niet studie worden nagegaan, en
een logee brengt vry wat beweging in die
kleine maatschappy.
„Wat de jonge meisjes betreft, voor zoo
verre zy niet op kost- of hoogere burgerscholen
hebben gegaan, die zyn tamelyk onbeduidend,
en zoodanig met het sop der „BescbrSnktbeit"
overgoten, dat zy in gemoede meenen, dat
er buiten Bosdorp niets bestaat wat de aan
dacht waardig ie. De andere jonge dames
zyn meer ontwikkeld, maar dat kleinsteedsche
zal er nimmer afgaan.
„De jongelui?Wel, menig Btudent moest
hier eens een lesje komen nemen 1 Hy zou
verbaasd staan over die styve jonge man
netjes, die zelfs in de week met handschoenen
over straat loopen, des Zondags visites af
steken en wier eenige uitgang bestaat om
op Zaterdag-avond met pa naar de sociëteit
te gaan. Zy zyn uiterst solide en zouden tot
voorbeeld van menig jongmensch kunnen
dienen, als zy niet zoo vreeselyk vervelend
waren. En toch komen die mannetjes wel
eens uit de plooiVerbeeldt je, op een
buitenparty hebben wy stuivertje gewisseld
en blindemannetje gespeeld. Ik kon myn oogen
niet gelooven, toen ik die anders zoo etyve
kereltjes als kieviten zag loopen. Ik wachtte
van nu af alles goeds voor de toekomst,
doch, ydele hoop, want ik vernam dat zy
den volgenden dag spyt hadden, zoo uit den
band gesprongen te zyn. Fi doncl als de
knechten van de fabriek het eens gezien
hadden, waar zou hun prestige blyven?" En
de heertjes stapten weder even deftig gegan-
teerd door de straten van Bosdorp.
Op godsdienstig gebied zyn de hoogere
standen zeer ontwikkeld. Een leeraar, die
lange jaren te Bosdorp gestaan heeft, heeft
zulk een gunstigen invloed hierop uitgeoefend,
dat, zelfs na zyn vertrek, zyn voorbeeld
navolging vindt, ook wat de armenverzorging
betreft.
„Met de mindere standen is het op <£t
gebied droevig gesteld. Maarhet zou ver
velend worden, als ik je alles schreef wat
opmerkenswaardig is. Ik zal dus maar eindigen
met het verzoek my ook eens te scbryven.
Lang zal ik niet meer uitblyven, want hot
„home sweet home" gaat by my boven alles.
Adieu, vele groeten aan allen, die naar my
vragen
Je je liefhebbende Ida."
Toen de meisjes dezen brief ontvingen,
besloten zij spoedig een antwoord op te stellen.
Daar Aline den vorigen keer geschreven had,
nam Constance nu die taak op zich.
Deze ging dien dag een bezoek by Bertha
Udon brengen en vertelde veel van Ida's
brief. Vooral toeu Eduard binnengekomen was,
wydde Constance zóó uit over het genoegen
en al de feesten, welke Ida bywoond», dat
Bertha zeide:
„Nu, ik merk wel dat Ida weer geheel
beter ie en zich best scbynt te amuseeren.
Eduard zeide niets, maar staarde somber
voor zich uit.
(Wordt vervolgd.)
DAGBLAD.