MENGELWERK.
Sergeant Toine.
Uit het Fransch van MARIO DOR AL.
I.
De fruitwinkel van juffrouw Berchoux, vlak
by Saint-Germain des Prés, biedt in de
keuiige netheid en door den overvloed van
allerlei ooft een verlokkend schouwspel aan:
boter van dezelfde kleur als het goudgele
graan, uitgezochte zeldzame vruchten uit alle
wereldstreken, bananen naast ananassen, mand
jes aardbeien en hoopjes kersen geflankeerd Joor
sinaasappelen, witte en blauwe druiven,
appelen, peren in heele reeksen opgestapeld.
Op zijtafeltjes lagen de groenten uitgestald,
en de visch, het gevogelte, benevens het
wildbraad vonden een plaatsje in den achter
winkel.
„Jammer dat dit alles zoo duur is," dacht
de oude sergeant Toine, een kranige invalide,
die al geruimen tijd voor de glazen naar de
uitstalling had staan kijken. Zijn blik dwaalde
nu af naar de eigenares van dat alles, een
knappe vrouw met een hoogroode kleur.
Met het witte schort fcalf opgeslagen, de
mouwen opgestroopt, schikt zij de breede
groene bladeren tusschen de sappige vruchten.
Eindelijk is zij met haar bezigheid klaar en
ket hoofd toevallig omwendend ziet zij den
ouden veteraan, die post gevat heeft in haar
winkeldeur. Deze zet zich echter opnieuw
in beweging alsof hy dadelijk weor wilde
vertrekken; zijn houten been stampte met veel
geraas, doch zoo spoedig liet de fruitvrouw
geen klant schieten, en daarbij kwam zijn
geheele houding haar ook vreemd voor.
„Verlangt u iets, mijnheer?" zoo hield zo
hem terug.
De invalide zag haar aan alsof hij haar
wilde doorgronden; met de houding van iemand
die vooruittreedt om iets ten boste to geven
op een militair assaut, overschreed hy opnieuw
den drempel. Met de hand op het militaire
onderscheidingsteeken „le croix d'honneur",
dat men hem gegeven had in ruil van zjjn
been, afgeschoten in den slag by Sfax en met
welken ruil hy intusschen bijzonder ingenomen
was, vroeg hy het welgedane vrouwtje of
by haar eens mocht spreken.
„Gaat u zitten 1" en zy bood hem oen stoel
aan voor de mahoniehouten toonbank.
„Juffrouw, u ziet er uit alsof u een goed
hart hebt," begon do invalide zyn speech.
Zy maakte een hoofdbuiging, gevleid door
het complimentje.
„En nu kom ik u vragen of u my een
dienst zoudt willen bowyzen."
Iiy trok uit zyn zak een flescbje, in oen
oude courant gewikkeld, en na die er afgodaan
te hebben, liet by den inhoud in een zonne
straal, welke juist in den winkel viel, zien.
„Dat is wyn, die my toebehoort, een uit
stekend wyntjoja do wyn, dien men ons geeft,
is van goede quaütoit."
„Zoo, dat treft ge," antwoordde zy, om toch
iets te zeggen, want zy begreep niet waar
de oude heen wilde.
„Maar, ziet gy, ik zou veel liever bouillon
en vleeech willen hebben."
„Krygt ge dat dan niet in het Invaliden
huis?"
„Zeker, zeker," bevoatigde do oude man,
geheel teleurgesteld dat het gesprek een andere
wending nam dan by gehoopt had. „Maar
als gy nu eens myn wyn wildet nomen en
my daarvoor bouillon en vleesch geven, allo
dagen begrypt go En weor hield by het
flescbje tegen het licht
Mot zichtbaren angst draaide hy aan zyn
snor.
De fruitvrouw nam don soldaat nog eens
goed op; toen zeide ze langzaam:
„Nu, dat zou misschien wel kunnen."
Eenvoudige zielen begrypen elkaar met een
half woord. Woorden, uit het hart tot het hart
gesproken, misson zelden doel.
„Ik zal u een kan bouillon geven iederön
dag," ging de vrouw voort, „en goeden ook,
met een pond vleesch en wat groenten,
vindt ge dat goed?"
„Ja, heel good, en harteiyk bedankt, maar
waarin moet ik dat moenomen?"
„Ik zal u een melkkan en oen bord loenen
en dan zal ik het flink in een doek wikkolen,
zoodat niemand kan zien wat er in is." En de
daad by het woord voegend, legde zy alles
by elkaar, waarna zy het stevig inpakte.
Woorden van dank stamelond, verliet de oude
sergeant den fruitwinkel.
II.
De Rue de l'Abbaye is zeker een der meest
vervallen on triestigste plaatsen van Parys,
oen plekjo, waar maar boel zelden een zonne
straal doordringt. Aan het eind der straat is
een huisje, bouwvallig en verweerd; voor de
lyst van het overhellende dak staat met
groote zwarte letters geschilderd: „Grand
Ilótel do l'Abbayo." Eon suite deur geeft toe
gang tot een onbeschryilyk armoedig voorhuis,
waaruit onoogiyk zwartachtig water sypelt
langs de afgebrokkelde stoep, naar benoden
in de goot.
De sergeant klom de krakende trap op,
zouder leuning; aan een versleten touw kou
men zich zoo goed mogeiyk vasthouden. Zyn
houten been stampte op iedere trede en het
stof van jaren vloog in het rond. Boven ge-
komon, bleef hy even staan, hy had geen
druppel gespild, een ervaring, die hom met
billyken trots vervulde. Aan oen laag deurtje
klopto hy aan en een zachte stem riep:
„Binnen 1"
Op hetzelfde oogenblik vorscheen een blond
engelenkopje met lange krullen verward om
het hoofd, in de deuropening.
„Het is oom Toine 1" riep het kleine ding.
Hy trad binnen een ellendig vertrek, het
armeiykste en het donkerste uit het geheele
huis. Een jonge blonde vrouw met oen klein
kind In haar armen zag glimlachend naar hem
op. Nergens hoerachte de goringste wanorde,
de kamer zag er, voor zoover dat mogeiyk
was, helder uit.
„Alles zal nog terechtkomen, goede vrouw
Didierl" riep de invalide verheugd. „Kijk
eens, ik heb bouillon, vleesch en groenten
medegebracht, en gekookt en al, ge behoeft
dus geen vuur te stoken en geen onkosten
te maken. En alle dagen krygt ge die portie 1"
De jonge vrouw keek den brenger van al
die heeriykheden verbaasd aan, het moisje
snoof welbehaaglyk den geur der spyzen op.
„Alle dagen?" was alles wat de vrouw
eindeiyk uit kon brengen.
„Zeker! Verwondert je dat? Mag ik ook
niet eens de allures aannemen van een kapi
talist?"
„Maar leg my dan toch eens uit...."
„Dat is myn geheim en een verrassing voor
jou; ik zal alles bewaken, terwyl jy de tafel
dekt. Geef my do kleine maar zoolang; zou
er nog wel ooit zoo'n rykelyk maal in dit
oude holle gebouw gehouden zyn I Schep maar
weer moed, vrouw Didier, oom Toine zal je
wel helpen. Wat had ik een medelyden met
je, toen ik hoorde dat je man dood was en
je met twee kleine kinderen waart achterge
bleven. Hoe kort is het nog niet geleden dat
ik je als bruid zag!"
„Ja en als u ons niet geholpen hadt, waren
wy al lang van gebrek omgekomen."
„Daar slaat het vyf uren; ik moet my
dus haasten bytyds thuis te komen. Eet
smakelykl"
De oude man begon haastig de trappen af
te klimmen, op iedere trede weerklonk zyn
houten been, met een vrooiyk geluid; terwyl
hy al hardop mompelend nadacht:
„Hoe moet zy er van leven, met twoe
kinderen vyftien sous per dag en daarvoor
don hoelen dag naaien van den ochtend tot
den avond. Gelukkig dat wy, oude invaliden,
zulken goeden wyn krygen; kon ik by dat
eten maar zoo'n glaasje van dat echte oude
wyntje voegen."
III.
„Daar kon ik toch een glas wyn van koo-
pen, iederen dagl" riep hy eensklaps. Hy
keek tegeiykertyd naar zyn tabakszak, die
half uit zyn zak stak; hy nam zjjn kort pypja
uit zijn vostjeszakje. „Oude vriend, wy zullen
moeten scheidon, al hebt ge my menig aan
genaam oogenblik bezorgd."
Hy ktek om zich heen en met een snelle
beweging, vastbesloten zyn plan te volvoeren,
wierp hy het pypje, waaraan hy zoo gohoebt
was, in de Seine. Hy vreesde de verleiding
geen weerstand te kunnen bieden, wanneer
by het behield, en daarom ontdeed hy er zich
maar zoo gauw mogeiyk van. Mot een bedroefd
oog keek hy het rooktuig na, dat niet dadolyk
zonk, belaas, maar nu door het eene dan door
het andere golfje werd medegevoerd.
Hy keerde zich om, dan behoefde hy het
niet langer te zien, en met haastigen tred
sloeg hy den weg naar huis in.
PERSOVERZ0CHT.
De reis onzer Koninginnen naar Engeland
doet de aandacht vallen op hot koninkiyk
stoomjacht Do Valk.
„Een vergeiyking makende tusschen het
Maandag in de liaven gekomon en aan de
ponton gemeerd liggend Kon. Engelsche jacht
Victoria and Albert, bestemd om de
Koningin van EDgeland over to brengen, en
hot Kon. Nederlandsch jacht De Valk,
waarmee laatateiyk onze Koninginnen de
Noordzee overstaken, dan valt die zoo
meent de Vlissingsche correspondent van de
Middelburgsche Courant al zeer ten na-
deele van hot laatste uit. Do Valk toch
is, hoe prachtig ze ook van binnen is inge
richt, van een zeer verouderd type, wat geen
wonder is, daar zo al van 1863 dienst doet.
Een meer aan de eischen des tyds voldoend
vaartuig, Neerlands Koningin waardig, zou
misschien wel te verkrygen z\1n door bfl-
dragon van het ganache Nederlandscho volk,
om dit dan aan H. M., by Haar troonsbe
stijging, als nationaal geschenk aan te bieden.
Er is nog tyd genoeg voor, om op een
Nederlandsche werf zoo'n vaartuig te doen
bouwen. "Waar 't toch meestal gewoonte is,
dat de natie by een plechtigheid, die, naar
wy hopen, ovor een jaar of drie zal plaats
hebben, van baar ingenomenheid, in den vorm
van een geschenk, blyk geeft, zou bovenge
noemd idee, dat we dezer dagen hoorden
opperen, misschien wel waard zyn, om in
overweging genomen te worden."
Hetzelfde denkbeeld vonden wy terug in
een ingezonden stuk in Het Nicuics van
den Dag.
„Wat moet Europa wel van ons denken?
Laat ons daarom bewijzen, dat er in Neder
land nog O r a n j e-Ccnten, dubbeltjes, kwartjes,
guldens, ryksdaalders en bankjes zyn en aan
onze geliefde Koninginne, by haar a. s. kroning,
een spiksplinternieuw stoomjacht geven, het
beste, dat ooit van stapel liep."
In Het Nieuics van den Dag scbryft een
Infanterist:
Met genoegen zijn door de infanterie de
wyzigingen in de uniform vernomen.
Maar men had nu een stap verder moeten
gaan door:
lo. de halssnoeren te laten vervallen, want
zy zyn zoo hinderiyk by groot tenue iu volle
wapenrusting eu geen enkel soldaat won sekt
hun behoud;
2o. de 4 onderste knoopen der kortejas aan
de achterzyde weg te laten, evenals by de
artillerie, want doze knoopen zyn hinderiyk
by het zitten op stoelen of banken, versieren
de jas niet en dienen nergens voor;
3o. de kwartiermuts door een meer militair
hoofddeksel te vervangen;
4o. de schouderpassanten te maken van
het model der artillerie, welke veel vlugger en
netter staan dan de leelyke vierkante blokken,
die als de ooren van een steenen pot op de
schouders der soldaten liggen.
Een ieder zou dit gaarne zien; kon dan
nog aan het mouwvest een model als dat
der cadetten worden gegeven, de schako in
een boter hoofddeksel veranderd worden en
de kapotjas met oen mantel ruilen, dan zou
zeer zeker voor 't wapen der infanterie een
groote stap in de goede richting zyn gedaan.
In Do Telegraaf schryft een ander:
Wederom staan de officieren van het
Nederlandsche leger aan den vooravond van
eene verandering, eene uniformver
andering dezen keer.
Na het rood het geel, na het geel het rood,
daarna wellicht het paars en zoo voort. En
zooals het gaat met de kleuren, zoo gaat het
met de voorschriften en de reglementen; nu
eons dit en dan weor datConsequentie ont
breekt ten eenenmale. Maar wat niet ontbreekt,
dat is do storm van verontwaardiging, die
bier en daar in eigen boezem opsteekt over
zooveel gemodder. Want het moet gezegd
worden, dat de belangen van den officier, hier
de g6ldelyke, eenvoudig worden over het hoofd
gezien.
Traktementen blyven consequent laag, con
sequent hoog de belastingen, als daar zyn:
uniformverandering zonder geldelyke schade
loosstolling; opgedrongen wyziging of ver
nieuwing van reglementen en voorschriften
en wyzigingen op de wyzigingen tot in den
treure, zonder idem»quasi-vrij willige bydrage
aan de militaire concert-muziek, waaromtrent
men thans bezig is naar den bekenden weg
te vragen; bedryfebelasting en wat niet al!
En zoo sukkelt de officier der infanterie maar
voort met do wetenschap, dat men nu, vau
't geel ontdaan, eene nieuwo aera te gemoet
gaat met: roode biezen, een Dieuw geweer
van minimaal-kaliber en met minimaal kansen
op promotie, zynde deze laatste door een
schoon systeem van bevordering heel knap
verknoeid voor deze eeuw en een goed deel
der volgende.
Het Dagelyksch Bestuur van Haarlem heeft
aan het op te richten Kurhaus geen „v e r-
gunning" verleend.
De Gcmcerücstcm keurt dit af:
„Ongeiwyfeld zegt ze is te Haarlem
het maximum van vergunningen boreikt en
gold hot dus bier eene buitengewone ver
gunning, die volgons art. 2, al. 3, Drankwet,
in byzondere gevallen, na machtiging van
Ged. Staten, kan verleend worden Met het
oog op do by de vaststelling van dit art.
gebleken bedoeling des wetgevers, om name
lijk aan nuttige of Wenscheiyke inrichtingen
als hoedanig het to Haarlem op te richten
„Kurhaus" wel zal zyn te beschouwen
eene vergunning boven het maximum te
kunnen verleenen, hadden wy eene tegen
overgestelde beslissing verwacht."
Maar het Wbl v. Burg. Admin, is het er
mee eens:
„De geest der Drankwet is beperking der
tapperijen, en ons komt het voor, dat B. en
W8. van Haarlem met kordaatheid in dien
geest hebben gehandeld. Zy hobbe.i een voor-
beold gestold, dat navolging verdient. Wan
neer de bedoelde inrichting inderdaad „nuttig
of wenschelyk" is, wat wy gaarne aannemen,
dan zal zy ook moeten kunnen bestaan,
zonder er terstond oen kroeg aan te ver
binden. Is het geen spotterny, om, naast het
heilbrengende staalwater, een jeneverkraan te
willen plaatsen!"
Dllslinit'JclIng met doodelijkcn afloop
of noodweer?
Voor de arrond.-rechtbank te Utrecht stond
gisteren torecht F. B., wonende te Amersfoort,
thans te Utrecht in verzekerde bewaring,
beklaagd van doodslag van H. v. d. E., te
Amersfoort op 22 Februari jl. gepleegd.
Dortig getuigen waren in deze zaak gedag
vaard, waaronder dr. Morren, van Amersfoort,
en de proff. v. Overbeek de Meyer en Spronck,
van Utrecht, als deskundigen.
Tusschen bekl., een jonkman, en don ver
slagen©, een bejaard man, bestond reeds go-
ruimen tyd oneenighoid, een familiehaat, maar
geon van beiden stond by de politio ongun
stig bekend.
Op Vrydag 22 Februari was v. d. E. naar
de markt te Amersfoort geweest; na zyne
thuiskomst ging hy nog eene boodschap doen,
van welke gelegenheid zyne vrouw ook go-
bruik maakte om nog uit to gaan. Den A raster-
damschen straatweg opgaande, kwam zy F. B.
(nu boklaagde) tegen, die haar zou hebben
toegeroepen (wat bekl. nu ontkent): „Ziezoo,
ik heb hot hem goed betaald gezet!" Verder
gaande, vond zy haar man op den weg
liggen; op haar geroep kwamen anderen
opdagen, die den man naar eene herberg
brachten, waar hy bleek reeds overloden te
zyn. Uit den mond en eene wond in den rug
bloedde hy geducht.
De politie, hiervan verwittigd, begaf zich,
op aanwyzing, naar de woning van B. Daar
lag een mes op tafel, maar zonder bloed
vlekken; blykbaar was or pas brood mee ge-
snedon. B. was kalm en verklaarde 's avonds
niet uit geweest te zyn, welke verklaring ook
zyne rnoader deed. Eerst den volgenden mid- J
dag bekende B., 's avonds te voren met
v. d. E. geworsteld te hebben. De wyze, waarop
dit plaats had, deelde bekl. nu aan de recht
bank als volgt mee: Op don weg had hy
v. d. E. ontmoet, die op hem toekwam, en
hem met beide handen, in een waarvan een
mes, om den hals greep en hem zoo ter neer
drukte. Voelende dat v. d. E. hem dat mes
op de borst zette, werd hij driftig en verward,
ontwrong zyn aanvaller 't mes en stak daar
mee, altyd nog in gebukte houding, van
zich af; heeft hy v. d. E. daarby geraakt,
dan weet hy niet waar; hy is dadeiyk weg-
geloopen en heeft het mes laten vallen. Meer
weet hy niet van 't treurig geval af.
Onder de getuigen waren er, die verklaarden
dat bekl. reeds vroeger gezegd had: „Als ik
maar eens mensch geworden ben, dan zal ik
hem wel vinden!" dat de verslagen© zich
zou uitgelaten hebben bang te wezen voor
B.dat de verslagens zyn mes nog onbe
bloed in de scboede in den broekzak had
zitten, enz.
Daartegenover waren er enkele getuigen
a décharge, die minder gunstig van den ver
slagens getuigden, o. a. dat hy reeds verleden
jaar najaar B. met een greep zou gedreigd
hebben, dat de verslagens veel dronk en ruw
was; dat nog betrekkoiyk kort geleden zyne
eigen vrouw hulp tegenover hem had inge
roepen, en dat naar de meening van een dier
getuigen v. d. E. op den bewusten avond B.
op den weg had staan opwachten.
Overigens werden geen feiten van aanbelang
aangevoerd. De doodslag stond vast en was
door bekl. bekend; alzoo bleef alleen de vraag
over, of 't hier geldt opzet of noodzakelijke
zelfverdediging.
Nadat ook de deskundige getuigen hunne uit
voerige verklaringen hadden afgelegd, waarby
o. m. deze, dat hun niet waarschyniyk voor
komt de stand, door bekl. aangegeven van
hem en den verslagene tydens hy dezen de
verwondingen toebracht, en bekl. zelf by zyne
verdediging bleef, nl. dat hy eerst is aan
gevallen, geen plan had den verslagene iets
te doen, en van zich af gestoken heeft in 't
wilde, zonder te weten hoekreeg de off. van
justitie het woord.
Deze achtte, hoe ernstig de zaak ook zy,
toch rnaar weinig woorden noodig. Zal er
in veel nog twyfel overblyven, het feit zelf
staat hier vast. Uit de verschillende getuigen
verklaringen is gebleken, dat noch bekl., noch
de verslagene dronken was. De wonden zyn
toegebracht met een mes, maar met welk mes?
Er zyn er twee gevondeneen zonder bloed en
in de scheede in den broekzak van den ver
slagene, een ander op de tafel van bekl. Aan-
nemeiyk is, dat deze dit laatste mes gebezigd
heeft, maar het daarna afgewasschen en voor
broodsnyden gebruikt heeft. Vorder er op
wyzende, dat op de worstelplaats slechts twee
menschen tegenwoordig waren, bokh en ver
slagene, wier petten daar beide gevonden
zyndat de eerste van daar is weggeloopen,
de ander er als ïyk is gebleven; dat bekl. zelf
bekent den ander diens mes te hebben afge
nomen en daarna hem daarmee gestoken heeft,
is ten volle bewezen, dat het bekl. is, die het
feit gepleegd heeft.
Nu zegt bekl, dat hy daarby gehandeld
heeft uit noodweer, maar toen by eenmaal
het mes zyn tegenstander ontwrongen had,
was dio noodweer, die zelfverdediging niet
meer noodig, en gaat hier dus niet op een
beroep op art. 41 Wetboek van Strafr. Voor
opzet daarentegen is meer grond. Spr. wees
tot staving daarvan op het gezegde tegen des
verslagenen eigen vrouw: „Ziezoo, dat heblk
hem eens goed betaald!" op het onwaarschyn-
lyke dat de 58 jarige v. d. E. den 19 jarigen
B. zou hebben aangevallen, op een donkeren
weg en terwijl hy bang voor hem was; op
het ook volgens de deskundigen niet aanne
raeiyke van de lezing van beider houding ty
dens de worsteling; op het met die lezing
strydende, dat er bloed was op bekl.'s aange
zicht en vest, geheel afgewend van den kant,
waar de doodelyke wond was toegebrachtop
bekl.'s aanvankelyke ontkentenis, en op nog
verschillende verklaringen van getuigen, die,
mogen zy al niet het wettig bewys leveren,
toch belangryk genoeg zyn om met al hot
andere het overtuigend bewijs te geven van
moedwil, en niet van noodzakelyke zelfverdedi
ging. Was er by beklaagde al geen opzet om te
dooden, toch wel opzet om te mishando
len, en waar dit zulk een treurig gevolg hoeft
gehad, moet tegenover de omstandigheid, dat
bekl. niet ongunstig bekend stond, het ernstige
van het feit in rekening gebracht worden, en
bekl. ook ernstig worden gestrafr, en wel met
schuldig-verklaring aan opzettelijke misliande
ling met doodelük gevolg en gevangenisstraf
voor den tyd van 4 jiren.
Mr. A. A P.t, als bekl.'s verdediger optre
dende, verklaarde dit niet dan na aarzeling
en grondig onderzoek to hebben gedaan. Eerst
nadat hem uit de verklaring van tal van per
sonen, die bekl. kennen, gebleken was dat er
op zyn gedrag niets was aan te merken en
niemand hem voor een opzettelyken doodslag
in staat achtte, heeft hy zich met zyne ver
dediging belast. By hem staat dan ook vast,
dat de bekl. alleen uit nooiwser heeft gehan
deld. Toch blyft de zaak nog zeer duistor,
en evenals pl. zelf, zal ook de rechtbank
alleen kunnen afgaan op don indruk, dien de
betrokken personen eu de weinige bekende
feiten maken.
Pl.'s onderzoek had hem geleerd, dat bekl.
is oen braaf zoon, zeer werkzaam, geen kroeg
looper, meer nog den omgang met jongeren
dan met ouderen zoekende, terwyl de ver
slagene minder gunstig bekend stond, althans
wel zóó, dat het niet zoo onaannemelyk is,
dat hy den ander niet op een donkeren weg
zou hebben durven opwachten. Zich omtrent
de uiteenzetting der feiten refereerende aan
wat het O. KT. daarvan gezegd had, wees pl.
er op, dat bekl.'s positie niet gunstiger ge
worden is doordien de ambtenaar van het
O. M. en van zyn standpunt terecht van
bekl.'8 bekentenis juist datgeen genomen heeft,
wat hy voor diens schuldig-verklaring noodig
achtte.
Ook wyzende op de veete tusschen bekl. en
verslagene, op de erkende kalme houding van
bekl. op den bewusten avond, op de aan den
verslagene dien avond nog ontvallen woorden
„die kwfijongen! wat denkt hy wel dan
moet hot maar op leven en doodl"; op de
daardoor opgewekte bezorgdheid by des ver
slagenen huisvrouw, op deonwaarschyniykheid
dat v. d. E. (een soort van slager) maar één
mes by zich zou gehad hebben, is er meer
waarschyniykheid, dat de verslagene aanvaller
is geweest dan bekl. "Wat de houding dor
beide worstelenden betreft, zeer aannemelyk
is dat bekl. zich daarvan eene voorstelling
maakt, maar deze door de duisternis en den
scbrik niet de juiste is. En die schrik en
ontsteltenis kunnen er ook toe bygebracht
hebben, dat bekl., ook al had hy den ander
het mes reeds afgenomen, nog op verdediging
bedacht was en van zich afgestoken heeft;
niet ieder zou de noodige kalmte en zelfbe-
heerschmg gehad hebb9n om zich met het
afnemen van 't mes tevreden te stellen. Doch
ook in dit geval is de dader niet strafbaar,
volgens het 2de lid van art. 41 W. v. S., nl.
wanneer hy ten gevolge van hevige gemoeds
beweging de grenzen der noodzakelyke zelf
verdediging overschrydt. En waar zoo aange
nomen kan worden, dat bekl. niet is geweest
de aanvaller, maar zyne verdediging nocd-
zakelyk is gemaakt, verwachtte pleiter v y-
spraak van den beklaagde. Mocht de rechtbank
echter meenen, dat art. 41 W. v S. ni.t
van toepassing is, dan verzocht hy de recht
bank, dat deze slechts eene geringe straf zal
opleggen, zoowel met het oog op de om
standigheden, waaronder de daad is gepleegd,
als op het onberispelyk gedrag van bekl., en
daarbij ook in aanmerking te willen nemtn
den tyd, door bekl. reeds in voorloopige
hechtenis doorgebracht.
Na re- en dupliek bepaalde de rechtbank
de uitspraak in deze zaak op 16 Mei a. s.
Gr e m engd Nieuws.
Van het jaarverslag der onweders
in Nederland, dat aan het Kon. Ned Meteoro
logisch Instituut bewerkt wordt naar vry wil litre
waarnemingen, is de vyftiende jaargang, hande
lende over 1894, verschenen. 274 staticns
namen aan de waarnomingen deel.
Het aantal onweersdagen, 111, was grootcr
dan in 1893; het aantal berichten van on-
weder bedraagt 31G1 en dat van weerlicht
266. Respectievelyk waren deze getallen het
jaar te voren 3432 en 329.
By zonder rylk was de maand Juli aan on-
weuer. Op 24 dagen werd onweder waarge
nomen, en 1357 berichten werden dienaan
gaande ontvangen, d. i. ruim het */5 gedeelte
van het geheele in het jaar ingekomen aantal.
Daarop volgt Augustus met 781 berichten
en April met 450.
De gezondste stad. In de ver
gadering van don Geneeskundigen Raad van
Groningen en Friesland berichtte de inspecteur
dr. Ali Cohen o. a., dat de slertecyfers in die
provinciën in 1894 zoer gunstig zyn goweest.
Zy bedroegen voor Friesland 17.42 op de 1000
inwoners, voor Groningen 17.07. In de st.d
Groningen was de sterfte 18 38, in Leeuwar
den slechts 17.03. Toch is ook Groningen een
der gezondste steden van ons land.
De inspecteur deelde daaromtrent mede, dat
sedert 1877 het steiftecyfer in Groningen steeds
is vooruitgegaan, evenals trouwens in bet ge
heele land. Leeuwarden staat sedert 10 jaren
bovenaan wat de sterfteverhouaing betreft.
Dan volgt Groningen en No. 3 is Haarlem.
Die cyfers handelen echter alleen over de
sterfte. Daaruit blykt dus nog niet, dat het
getal zieken er ook kleiner is dan el Iers.
De Griekse he bladen vermelden
een verscbnkkelyk geval van schyndood. De
Italiaansche consul te Mersina, in Klein Azië,
de heer Ovidio Rossi, was de vorige week
mot veel plechtigheid begraven. Op den avond
van de begrafenis boordo iemand oen yselyk
gegil uit het pas gesloten graf opstygen. Hij
ging de familie waarschuwen en men haastte
zich de kist te openen, maar het was reeds
te laat, men vond het lyk in verwrongen
houding, de haren uitgerukt en de oogen uit
het hoofd puilende. De ongelukkige wa° Jn
zyn kist gestikt.
Te Londen heeft eenjongraensch
een jonge damo den hals afgesneden, uit
wanhoop, dat zy van hem niets wilde weten.
De moordenaar heeft zich ter beschikking van
de justitie gesteld.
Volgons de officio ele statistiek
waren onder de 253,177 Duitscho recruten
van de lichting van 1893 slechts 617 man,
die lezen noch schryven konden, dat is24op
de 10,000; in hetzelfde jaar waren er onder
de 343,651 man, die in Frankryk aan de
loting moesten deelnemen, 22,096 ongeletter-
den, of 643 op de 10,000.
In do Kaspische Zee vormt zich
tegenwoordig een nieuwe onderzeesche vul
kaan, waarvan de top onder don waterspiegel
van het meer ligt. De middellijn van den
krater is zes meter en de hellingen van den
onderzeeschen berg loopen zoo zacht af, dat
op 380 meter afstands van den top do diepte
der zee slechts 15 meter bedraagt.
De vulkaan ligt op 45 KM. van den zuide-
lyken oever van het meer.