MENGELWERK. Sergeant Toine. Uit het Fransch van MARIO DOR AL. I. De fruitwinkel van juffrouw Berchoux, vlak by Saint-Germain des Prés, biedt in de keuiige netheid en door den overvloed van allerlei ooft een verlokkend schouwspel aan: boter van dezelfde kleur als het goudgele graan, uitgezochte zeldzame vruchten uit alle wereldstreken, bananen naast ananassen, mand jes aardbeien en hoopjes kersen geflankeerd Joor sinaasappelen, witte en blauwe druiven, appelen, peren in heele reeksen opgestapeld. Op zijtafeltjes lagen de groenten uitgestald, en de visch, het gevogelte, benevens het wildbraad vonden een plaatsje in den achter winkel. „Jammer dat dit alles zoo duur is," dacht de oude sergeant Toine, een kranige invalide, die al geruimen tijd voor de glazen naar de uitstalling had staan kijken. Zijn blik dwaalde nu af naar de eigenares van dat alles, een knappe vrouw met een hoogroode kleur. Met het witte schort fcalf opgeslagen, de mouwen opgestroopt, schikt zij de breede groene bladeren tusschen de sappige vruchten. Eindelijk is zij met haar bezigheid klaar en ket hoofd toevallig omwendend ziet zij den ouden veteraan, die post gevat heeft in haar winkeldeur. Deze zet zich echter opnieuw in beweging alsof hy dadelijk weor wilde vertrekken; zijn houten been stampte met veel geraas, doch zoo spoedig liet de fruitvrouw geen klant schieten, en daarbij kwam zijn geheele houding haar ook vreemd voor. „Verlangt u iets, mijnheer?" zoo hield zo hem terug. De invalide zag haar aan alsof hij haar wilde doorgronden; met de houding van iemand die vooruittreedt om iets ten boste to geven op een militair assaut, overschreed hy opnieuw den drempel. Met de hand op het militaire onderscheidingsteeken „le croix d'honneur", dat men hem gegeven had in ruil van zjjn been, afgeschoten in den slag by Sfax en met welken ruil hy intusschen bijzonder ingenomen was, vroeg hy het welgedane vrouwtje of by haar eens mocht spreken. „Gaat u zitten 1" en zy bood hem oen stoel aan voor de mahoniehouten toonbank. „Juffrouw, u ziet er uit alsof u een goed hart hebt," begon do invalide zyn speech. Zy maakte een hoofdbuiging, gevleid door het complimentje. „En nu kom ik u vragen of u my een dienst zoudt willen bowyzen." Iiy trok uit zyn zak een flescbje, in oen oude courant gewikkeld, en na die er afgodaan te hebben, liet by den inhoud in een zonne straal, welke juist in den winkel viel, zien. „Dat is wyn, die my toebehoort, een uit stekend wyntjoja do wyn, dien men ons geeft, is van goede quaütoit." „Zoo, dat treft ge," antwoordde zy, om toch iets te zeggen, want zy begreep niet waar de oude heen wilde. „Maar, ziet gy, ik zou veel liever bouillon en vleeech willen hebben." „Krygt ge dat dan niet in het Invaliden huis?" „Zeker, zeker," bevoatigde do oude man, geheel teleurgesteld dat het gesprek een andere wending nam dan by gehoopt had. „Maar als gy nu eens myn wyn wildet nomen en my daarvoor bouillon en vleesch geven, allo dagen begrypt go En weor hield by het flescbje tegen het licht Mot zichtbaren angst draaide hy aan zyn snor. De fruitvrouw nam don soldaat nog eens goed op; toen zeide ze langzaam: „Nu, dat zou misschien wel kunnen." Eenvoudige zielen begrypen elkaar met een half woord. Woorden, uit het hart tot het hart gesproken, misson zelden doel. „Ik zal u een kan bouillon geven iederön dag," ging de vrouw voort, „en goeden ook, met een pond vleesch en wat groenten, vindt ge dat goed?" „Ja, heel good, en harteiyk bedankt, maar waarin moet ik dat moenomen?" „Ik zal u een melkkan en oen bord loenen en dan zal ik het flink in een doek wikkolen, zoodat niemand kan zien wat er in is." En de daad by het woord voegend, legde zy alles by elkaar, waarna zy het stevig inpakte. Woorden van dank stamelond, verliet de oude sergeant den fruitwinkel. II. De Rue de l'Abbaye is zeker een der meest vervallen on triestigste plaatsen van Parys, oen plekjo, waar maar boel zelden een zonne straal doordringt. Aan het eind der straat is een huisje, bouwvallig en verweerd; voor de lyst van het overhellende dak staat met groote zwarte letters geschilderd: „Grand Ilótel do l'Abbayo." Eon suite deur geeft toe gang tot een onbeschryilyk armoedig voorhuis, waaruit onoogiyk zwartachtig water sypelt langs de afgebrokkelde stoep, naar benoden in de goot. De sergeant klom de krakende trap op, zouder leuning; aan een versleten touw kou men zich zoo goed mogeiyk vasthouden. Zyn houten been stampte op iedere trede en het stof van jaren vloog in het rond. Boven ge- komon, bleef hy even staan, hy had geen druppel gespild, een ervaring, die hom met billyken trots vervulde. Aan oen laag deurtje klopto hy aan en een zachte stem riep: „Binnen 1" Op hetzelfde oogenblik vorscheen een blond engelenkopje met lange krullen verward om het hoofd, in de deuropening. „Het is oom Toine 1" riep het kleine ding. Hy trad binnen een ellendig vertrek, het armeiykste en het donkerste uit het geheele huis. Een jonge blonde vrouw met oen klein kind In haar armen zag glimlachend naar hem op. Nergens hoerachte de goringste wanorde, de kamer zag er, voor zoover dat mogeiyk was, helder uit. „Alles zal nog terechtkomen, goede vrouw Didierl" riep de invalide verheugd. „Kijk eens, ik heb bouillon, vleesch en groenten medegebracht, en gekookt en al, ge behoeft dus geen vuur te stoken en geen onkosten te maken. En alle dagen krygt ge die portie 1" De jonge vrouw keek den brenger van al die heeriykheden verbaasd aan, het moisje snoof welbehaaglyk den geur der spyzen op. „Alle dagen?" was alles wat de vrouw eindeiyk uit kon brengen. „Zeker! Verwondert je dat? Mag ik ook niet eens de allures aannemen van een kapi talist?" „Maar leg my dan toch eens uit...." „Dat is myn geheim en een verrassing voor jou; ik zal alles bewaken, terwyl jy de tafel dekt. Geef my do kleine maar zoolang; zou er nog wel ooit zoo'n rykelyk maal in dit oude holle gebouw gehouden zyn I Schep maar weer moed, vrouw Didier, oom Toine zal je wel helpen. Wat had ik een medelyden met je, toen ik hoorde dat je man dood was en je met twee kleine kinderen waart achterge bleven. Hoe kort is het nog niet geleden dat ik je als bruid zag!" „Ja en als u ons niet geholpen hadt, waren wy al lang van gebrek omgekomen." „Daar slaat het vyf uren; ik moet my dus haasten bytyds thuis te komen. Eet smakelykl" De oude man begon haastig de trappen af te klimmen, op iedere trede weerklonk zyn houten been, met een vrooiyk geluid; terwyl hy al hardop mompelend nadacht: „Hoe moet zy er van leven, met twoe kinderen vyftien sous per dag en daarvoor don hoelen dag naaien van den ochtend tot den avond. Gelukkig dat wy, oude invaliden, zulken goeden wyn krygen; kon ik by dat eten maar zoo'n glaasje van dat echte oude wyntje voegen." III. „Daar kon ik toch een glas wyn van koo- pen, iederen dagl" riep hy eensklaps. Hy keek tegeiykertyd naar zyn tabakszak, die half uit zyn zak stak; hy nam zjjn kort pypja uit zijn vostjeszakje. „Oude vriend, wy zullen moeten scheidon, al hebt ge my menig aan genaam oogenblik bezorgd." Hy ktek om zich heen en met een snelle beweging, vastbesloten zyn plan te volvoeren, wierp hy het pypje, waaraan hy zoo gohoebt was, in de Seine. Hy vreesde de verleiding geen weerstand te kunnen bieden, wanneer by het behield, en daarom ontdeed hy er zich maar zoo gauw mogeiyk van. Mot een bedroefd oog keek hy het rooktuig na, dat niet dadolyk zonk, belaas, maar nu door het eene dan door het andere golfje werd medegevoerd. Hy keerde zich om, dan behoefde hy het niet langer te zien, en met haastigen tred sloeg hy den weg naar huis in. PERSOVERZ0CHT. De reis onzer Koninginnen naar Engeland doet de aandacht vallen op hot koninkiyk stoomjacht Do Valk. „Een vergeiyking makende tusschen het Maandag in de liaven gekomon en aan de ponton gemeerd liggend Kon. Engelsche jacht Victoria and Albert, bestemd om de Koningin van EDgeland over to brengen, en hot Kon. Nederlandsch jacht De Valk, waarmee laatateiyk onze Koninginnen de Noordzee overstaken, dan valt die zoo meent de Vlissingsche correspondent van de Middelburgsche Courant al zeer ten na- deele van hot laatste uit. Do Valk toch is, hoe prachtig ze ook van binnen is inge richt, van een zeer verouderd type, wat geen wonder is, daar zo al van 1863 dienst doet. Een meer aan de eischen des tyds voldoend vaartuig, Neerlands Koningin waardig, zou misschien wel te verkrygen z\1n door bfl- dragon van het ganache Nederlandscho volk, om dit dan aan H. M., by Haar troonsbe stijging, als nationaal geschenk aan te bieden. Er is nog tyd genoeg voor, om op een Nederlandsche werf zoo'n vaartuig te doen bouwen. "Waar 't toch meestal gewoonte is, dat de natie by een plechtigheid, die, naar wy hopen, ovor een jaar of drie zal plaats hebben, van baar ingenomenheid, in den vorm van een geschenk, blyk geeft, zou bovenge noemd idee, dat we dezer dagen hoorden opperen, misschien wel waard zyn, om in overweging genomen te worden." Hetzelfde denkbeeld vonden wy terug in een ingezonden stuk in Het Nicuics van den Dag. „Wat moet Europa wel van ons denken? Laat ons daarom bewijzen, dat er in Neder land nog O r a n j e-Ccnten, dubbeltjes, kwartjes, guldens, ryksdaalders en bankjes zyn en aan onze geliefde Koninginne, by haar a. s. kroning, een spiksplinternieuw stoomjacht geven, het beste, dat ooit van stapel liep." In Het Nieuics van den Dag scbryft een Infanterist: Met genoegen zijn door de infanterie de wyzigingen in de uniform vernomen. Maar men had nu een stap verder moeten gaan door: lo. de halssnoeren te laten vervallen, want zy zyn zoo hinderiyk by groot tenue iu volle wapenrusting eu geen enkel soldaat won sekt hun behoud; 2o. de 4 onderste knoopen der kortejas aan de achterzyde weg te laten, evenals by de artillerie, want doze knoopen zyn hinderiyk by het zitten op stoelen of banken, versieren de jas niet en dienen nergens voor; 3o. de kwartiermuts door een meer militair hoofddeksel te vervangen; 4o. de schouderpassanten te maken van het model der artillerie, welke veel vlugger en netter staan dan de leelyke vierkante blokken, die als de ooren van een steenen pot op de schouders der soldaten liggen. Een ieder zou dit gaarne zien; kon dan nog aan het mouwvest een model als dat der cadetten worden gegeven, de schako in een boter hoofddeksel veranderd worden en de kapotjas met oen mantel ruilen, dan zou zeer zeker voor 't wapen der infanterie een groote stap in de goede richting zyn gedaan. In Do Telegraaf schryft een ander: Wederom staan de officieren van het Nederlandsche leger aan den vooravond van eene verandering, eene uniformver andering dezen keer. Na het rood het geel, na het geel het rood, daarna wellicht het paars en zoo voort. En zooals het gaat met de kleuren, zoo gaat het met de voorschriften en de reglementen; nu eons dit en dan weor datConsequentie ont breekt ten eenenmale. Maar wat niet ontbreekt, dat is do storm van verontwaardiging, die bier en daar in eigen boezem opsteekt over zooveel gemodder. Want het moet gezegd worden, dat de belangen van den officier, hier de g6ldelyke, eenvoudig worden over het hoofd gezien. Traktementen blyven consequent laag, con sequent hoog de belastingen, als daar zyn: uniformverandering zonder geldelyke schade loosstolling; opgedrongen wyziging of ver nieuwing van reglementen en voorschriften en wyzigingen op de wyzigingen tot in den treure, zonder idem»quasi-vrij willige bydrage aan de militaire concert-muziek, waaromtrent men thans bezig is naar den bekenden weg te vragen; bedryfebelasting en wat niet al! En zoo sukkelt de officier der infanterie maar voort met do wetenschap, dat men nu, vau 't geel ontdaan, eene nieuwo aera te gemoet gaat met: roode biezen, een Dieuw geweer van minimaal-kaliber en met minimaal kansen op promotie, zynde deze laatste door een schoon systeem van bevordering heel knap verknoeid voor deze eeuw en een goed deel der volgende. Het Dagelyksch Bestuur van Haarlem heeft aan het op te richten Kurhaus geen „v e r- gunning" verleend. De Gcmcerücstcm keurt dit af: „Ongeiwyfeld zegt ze is te Haarlem het maximum van vergunningen boreikt en gold hot dus bier eene buitengewone ver gunning, die volgons art. 2, al. 3, Drankwet, in byzondere gevallen, na machtiging van Ged. Staten, kan verleend worden Met het oog op do by de vaststelling van dit art. gebleken bedoeling des wetgevers, om name lijk aan nuttige of Wenscheiyke inrichtingen als hoedanig het to Haarlem op te richten „Kurhaus" wel zal zyn te beschouwen eene vergunning boven het maximum te kunnen verleenen, hadden wy eene tegen overgestelde beslissing verwacht." Maar het Wbl v. Burg. Admin, is het er mee eens: „De geest der Drankwet is beperking der tapperijen, en ons komt het voor, dat B. en W8. van Haarlem met kordaatheid in dien geest hebben gehandeld. Zy hobbe.i een voor- beold gestold, dat navolging verdient. Wan neer de bedoelde inrichting inderdaad „nuttig of wenschelyk" is, wat wy gaarne aannemen, dan zal zy ook moeten kunnen bestaan, zonder er terstond oen kroeg aan te ver binden. Is het geen spotterny, om, naast het heilbrengende staalwater, een jeneverkraan te willen plaatsen!" Dllslinit'JclIng met doodelijkcn afloop of noodweer? Voor de arrond.-rechtbank te Utrecht stond gisteren torecht F. B., wonende te Amersfoort, thans te Utrecht in verzekerde bewaring, beklaagd van doodslag van H. v. d. E., te Amersfoort op 22 Februari jl. gepleegd. Dortig getuigen waren in deze zaak gedag vaard, waaronder dr. Morren, van Amersfoort, en de proff. v. Overbeek de Meyer en Spronck, van Utrecht, als deskundigen. Tusschen bekl., een jonkman, en don ver slagen©, een bejaard man, bestond reeds go- ruimen tyd oneenighoid, een familiehaat, maar geon van beiden stond by de politio ongun stig bekend. Op Vrydag 22 Februari was v. d. E. naar de markt te Amersfoort geweest; na zyne thuiskomst ging hy nog eene boodschap doen, van welke gelegenheid zyne vrouw ook go- bruik maakte om nog uit to gaan. Den A raster- damschen straatweg opgaande, kwam zy F. B. (nu boklaagde) tegen, die haar zou hebben toegeroepen (wat bekl. nu ontkent): „Ziezoo, ik heb hot hem goed betaald gezet!" Verder gaande, vond zy haar man op den weg liggen; op haar geroep kwamen anderen opdagen, die den man naar eene herberg brachten, waar hy bleek reeds overloden te zyn. Uit den mond en eene wond in den rug bloedde hy geducht. De politie, hiervan verwittigd, begaf zich, op aanwyzing, naar de woning van B. Daar lag een mes op tafel, maar zonder bloed vlekken; blykbaar was or pas brood mee ge- snedon. B. was kalm en verklaarde 's avonds niet uit geweest te zyn, welke verklaring ook zyne rnoader deed. Eerst den volgenden mid- J dag bekende B., 's avonds te voren met v. d. E. geworsteld te hebben. De wyze, waarop dit plaats had, deelde bekl. nu aan de recht bank als volgt mee: Op don weg had hy v. d. E. ontmoet, die op hem toekwam, en hem met beide handen, in een waarvan een mes, om den hals greep en hem zoo ter neer drukte. Voelende dat v. d. E. hem dat mes op de borst zette, werd hij driftig en verward, ontwrong zyn aanvaller 't mes en stak daar mee, altyd nog in gebukte houding, van zich af; heeft hy v. d. E. daarby geraakt, dan weet hy niet waar; hy is dadeiyk weg- geloopen en heeft het mes laten vallen. Meer weet hy niet van 't treurig geval af. Onder de getuigen waren er, die verklaarden dat bekl. reeds vroeger gezegd had: „Als ik maar eens mensch geworden ben, dan zal ik hem wel vinden!" dat de verslagen© zich zou uitgelaten hebben bang te wezen voor B.dat de verslagens zyn mes nog onbe bloed in de scboede in den broekzak had zitten, enz. Daartegenover waren er enkele getuigen a décharge, die minder gunstig van den ver slagens getuigden, o. a. dat hy reeds verleden jaar najaar B. met een greep zou gedreigd hebben, dat de verslagens veel dronk en ruw was; dat nog betrekkoiyk kort geleden zyne eigen vrouw hulp tegenover hem had inge roepen, en dat naar de meening van een dier getuigen v. d. E. op den bewusten avond B. op den weg had staan opwachten. Overigens werden geen feiten van aanbelang aangevoerd. De doodslag stond vast en was door bekl. bekend; alzoo bleef alleen de vraag over, of 't hier geldt opzet of noodzakelijke zelfverdediging. Nadat ook de deskundige getuigen hunne uit voerige verklaringen hadden afgelegd, waarby o. m. deze, dat hun niet waarschyniyk voor komt de stand, door bekl. aangegeven van hem en den verslagene tydens hy dezen de verwondingen toebracht, en bekl. zelf by zyne verdediging bleef, nl. dat hy eerst is aan gevallen, geen plan had den verslagene iets te doen, en van zich af gestoken heeft in 't wilde, zonder te weten hoekreeg de off. van justitie het woord. Deze achtte, hoe ernstig de zaak ook zy, toch rnaar weinig woorden noodig. Zal er in veel nog twyfel overblyven, het feit zelf staat hier vast. Uit de verschillende getuigen verklaringen is gebleken, dat noch bekl., noch de verslagene dronken was. De wonden zyn toegebracht met een mes, maar met welk mes? Er zyn er twee gevondeneen zonder bloed en in de scheede in den broekzak van den ver slagene, een ander op de tafel van bekl. Aan- nemeiyk is, dat deze dit laatste mes gebezigd heeft, maar het daarna afgewasschen en voor broodsnyden gebruikt heeft. Vorder er op wyzende, dat op de worstelplaats slechts twee menschen tegenwoordig waren, bokh en ver slagene, wier petten daar beide gevonden zyndat de eerste van daar is weggeloopen, de ander er als ïyk is gebleven; dat bekl. zelf bekent den ander diens mes te hebben afge nomen en daarna hem daarmee gestoken heeft, is ten volle bewezen, dat het bekl. is, die het feit gepleegd heeft. Nu zegt bekl, dat hy daarby gehandeld heeft uit noodweer, maar toen by eenmaal het mes zyn tegenstander ontwrongen had, was dio noodweer, die zelfverdediging niet meer noodig, en gaat hier dus niet op een beroep op art. 41 Wetboek van Strafr. Voor opzet daarentegen is meer grond. Spr. wees tot staving daarvan op het gezegde tegen des verslagenen eigen vrouw: „Ziezoo, dat heblk hem eens goed betaald!" op het onwaarschyn- lyke dat de 58 jarige v. d. E. den 19 jarigen B. zou hebben aangevallen, op een donkeren weg en terwijl hy bang voor hem was; op het ook volgens de deskundigen niet aanne raeiyke van de lezing van beider houding ty dens de worsteling; op het met die lezing strydende, dat er bloed was op bekl.'s aange zicht en vest, geheel afgewend van den kant, waar de doodelyke wond was toegebrachtop bekl.'s aanvankelyke ontkentenis, en op nog verschillende verklaringen van getuigen, die, mogen zy al niet het wettig bewys leveren, toch belangryk genoeg zyn om met al hot andere het overtuigend bewijs te geven van moedwil, en niet van noodzakelyke zelfverdedi ging. Was er by beklaagde al geen opzet om te dooden, toch wel opzet om te mishando len, en waar dit zulk een treurig gevolg hoeft gehad, moet tegenover de omstandigheid, dat bekl. niet ongunstig bekend stond, het ernstige van het feit in rekening gebracht worden, en bekl. ook ernstig worden gestrafr, en wel met schuldig-verklaring aan opzettelijke misliande ling met doodelük gevolg en gevangenisstraf voor den tyd van 4 jiren. Mr. A. A P.t, als bekl.'s verdediger optre dende, verklaarde dit niet dan na aarzeling en grondig onderzoek to hebben gedaan. Eerst nadat hem uit de verklaring van tal van per sonen, die bekl. kennen, gebleken was dat er op zyn gedrag niets was aan te merken en niemand hem voor een opzettelyken doodslag in staat achtte, heeft hy zich met zyne ver dediging belast. By hem staat dan ook vast, dat de bekl. alleen uit nooiwser heeft gehan deld. Toch blyft de zaak nog zeer duistor, en evenals pl. zelf, zal ook de rechtbank alleen kunnen afgaan op don indruk, dien de betrokken personen eu de weinige bekende feiten maken. Pl.'s onderzoek had hem geleerd, dat bekl. is oen braaf zoon, zeer werkzaam, geen kroeg looper, meer nog den omgang met jongeren dan met ouderen zoekende, terwyl de ver slagene minder gunstig bekend stond, althans wel zóó, dat het niet zoo onaannemelyk is, dat hy den ander niet op een donkeren weg zou hebben durven opwachten. Zich omtrent de uiteenzetting der feiten refereerende aan wat het O. KT. daarvan gezegd had, wees pl. er op, dat bekl.'s positie niet gunstiger ge worden is doordien de ambtenaar van het O. M. en van zyn standpunt terecht van bekl.'8 bekentenis juist datgeen genomen heeft, wat hy voor diens schuldig-verklaring noodig achtte. Ook wyzende op de veete tusschen bekl. en verslagene, op de erkende kalme houding van bekl. op den bewusten avond, op de aan den verslagene dien avond nog ontvallen woorden „die kwfijongen! wat denkt hy wel dan moet hot maar op leven en doodl"; op de daardoor opgewekte bezorgdheid by des ver slagenen huisvrouw, op deonwaarschyniykheid dat v. d. E. (een soort van slager) maar één mes by zich zou gehad hebben, is er meer waarschyniykheid, dat de verslagene aanvaller is geweest dan bekl. "Wat de houding dor beide worstelenden betreft, zeer aannemelyk is dat bekl. zich daarvan eene voorstelling maakt, maar deze door de duisternis en den scbrik niet de juiste is. En die schrik en ontsteltenis kunnen er ook toe bygebracht hebben, dat bekl., ook al had hy den ander het mes reeds afgenomen, nog op verdediging bedacht was en van zich afgestoken heeft; niet ieder zou de noodige kalmte en zelfbe- heerschmg gehad hebb9n om zich met het afnemen van 't mes tevreden te stellen. Doch ook in dit geval is de dader niet strafbaar, volgens het 2de lid van art. 41 W. v. S., nl. wanneer hy ten gevolge van hevige gemoeds beweging de grenzen der noodzakelyke zelf verdediging overschrydt. En waar zoo aange nomen kan worden, dat bekl. niet is geweest de aanvaller, maar zyne verdediging nocd- zakelyk is gemaakt, verwachtte pleiter v y- spraak van den beklaagde. Mocht de rechtbank echter meenen, dat art. 41 W. v S. ni.t van toepassing is, dan verzocht hy de recht bank, dat deze slechts eene geringe straf zal opleggen, zoowel met het oog op de om standigheden, waaronder de daad is gepleegd, als op het onberispelyk gedrag van bekl., en daarbij ook in aanmerking te willen nemtn den tyd, door bekl. reeds in voorloopige hechtenis doorgebracht. Na re- en dupliek bepaalde de rechtbank de uitspraak in deze zaak op 16 Mei a. s. Gr e m engd Nieuws. Van het jaarverslag der onweders in Nederland, dat aan het Kon. Ned Meteoro logisch Instituut bewerkt wordt naar vry wil litre waarnemingen, is de vyftiende jaargang, hande lende over 1894, verschenen. 274 staticns namen aan de waarnomingen deel. Het aantal onweersdagen, 111, was grootcr dan in 1893; het aantal berichten van on- weder bedraagt 31G1 en dat van weerlicht 266. Respectievelyk waren deze getallen het jaar te voren 3432 en 329. By zonder rylk was de maand Juli aan on- weuer. Op 24 dagen werd onweder waarge nomen, en 1357 berichten werden dienaan gaande ontvangen, d. i. ruim het */5 gedeelte van het geheele in het jaar ingekomen aantal. Daarop volgt Augustus met 781 berichten en April met 450. De gezondste stad. In de ver gadering van don Geneeskundigen Raad van Groningen en Friesland berichtte de inspecteur dr. Ali Cohen o. a., dat de slertecyfers in die provinciën in 1894 zoer gunstig zyn goweest. Zy bedroegen voor Friesland 17.42 op de 1000 inwoners, voor Groningen 17.07. In de st.d Groningen was de sterfte 18 38, in Leeuwar den slechts 17.03. Toch is ook Groningen een der gezondste steden van ons land. De inspecteur deelde daaromtrent mede, dat sedert 1877 het steiftecyfer in Groningen steeds is vooruitgegaan, evenals trouwens in bet ge heele land. Leeuwarden staat sedert 10 jaren bovenaan wat de sterfteverhouaing betreft. Dan volgt Groningen en No. 3 is Haarlem. Die cyfers handelen echter alleen over de sterfte. Daaruit blykt dus nog niet, dat het getal zieken er ook kleiner is dan el Iers. De Griekse he bladen vermelden een verscbnkkelyk geval van schyndood. De Italiaansche consul te Mersina, in Klein Azië, de heer Ovidio Rossi, was de vorige week mot veel plechtigheid begraven. Op den avond van de begrafenis boordo iemand oen yselyk gegil uit het pas gesloten graf opstygen. Hij ging de familie waarschuwen en men haastte zich de kist te openen, maar het was reeds te laat, men vond het lyk in verwrongen houding, de haren uitgerukt en de oogen uit het hoofd puilende. De ongelukkige wa° Jn zyn kist gestikt. Te Londen heeft eenjongraensch een jonge damo den hals afgesneden, uit wanhoop, dat zy van hem niets wilde weten. De moordenaar heeft zich ter beschikking van de justitie gesteld. Volgons de officio ele statistiek waren onder de 253,177 Duitscho recruten van de lichting van 1893 slechts 617 man, die lezen noch schryven konden, dat is24op de 10,000; in hetzelfde jaar waren er onder de 343,651 man, die in Frankryk aan de loting moesten deelnemen, 22,096 ongeletter- den, of 643 op de 10,000. In do Kaspische Zee vormt zich tegenwoordig een nieuwe onderzeesche vul kaan, waarvan de top onder don waterspiegel van het meer ligt. De middellijn van den krater is zes meter en de hellingen van den onderzeeschen berg loopen zoo zacht af, dat op 380 meter afstands van den top do diepte der zee slechts 15 meter bedraagt. De vulkaan ligt op 45 KM. van den zuide- lyken oever van het meer.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1895 | | pagina 6