PERSOVERZICHT. Do interpellatie over den Naar- denschen korporaal is mislukt, schrift De Standaard; niet omdat de quaestie, waar over ze liep, geen interpellatie waard was, maar omdat de interpellant zich op te glad Us waagde, en de „oomos," bU monde van dr. Schaepman, hem dit betaald zetten. Een nieuw Kamerlid moet niet te vroeg aan het interpelleeren gaan; als hU het doet, moet de quaestie juist door hem gesteld zUn sn, waar men bU het bespreken dier quaestie, ar porsonen of autoriteiten inhaalt, is het Bisch van goeden toon, dat men, ten aan- hoore van heel de natie, ieders naam en positie respecteere. Hierin nu schoot de interpellant te kort. Zyn uitval tegen den commandant van Naar- den was op die persoonlijke wijze niet te rechtvaardigen. Of nu daarom dr. Schaepman een wijs werk deed met van dezen misgreep gebruik te maken, om In den interpellant de inter pellatie zelve te vermoorden, mag op zyn zachtst genomen betwyfeld. Dat hy zich als censor opwierp van een ietwat moedwilligen collega, kon zyn goede zyde hebbenmits onder óén voor behoud. Onder het voorbehoud namelyk, dat hy zelf, boter dan de heer Staalman dit kan, de pointe der zaak in het licht gesteld, en hetgeen de publieke consciëntie raakte, voor de ministeriëele tafel had gebracht. Dat hy veeleer het tegendeel deed, en den man, die door het kwaad getroffen was, zelfs als „zyne excellentie de korporaal van Naarden" belachoiyk maakto, was stellig niet te verdedigen. De korporaal was schuldig, en zyn ver- gryp verdiende straf. Daarover bestaat geen verschil van meening. Alleen de evenredigheid tusschen straf en vergryp is in geding. De vraag was niet te onderdrukken, of zelfs by zomerdag acht dagen provoost voor wie een schoone conduitelyst had, niet reeds te zwaar was. Maar bovenal, of deze straf niet veel te zwaar werd, nu de snerpende koude dit arrest in de provoost tot een ware fol tering maakte. Te dezen opzichte nu deelde de hoogere officier de publieke opinie, en reduceerde de straf op de helft. Z. i. was derhalve niet minder dan d e helft te zwaar gestraft. Had nu de pers zich stil gehouden, dan zou de man zyn acht dagen hebben uit gezeten. Alleen do kreet, die uit het publiek opging, heeft hem drie van de acht dagen gespaard. De minder hooge officier had alzoo wel terdoge te zwaar gestraft; en dit wettigde alleszins de poging, om de aandacht der regeering op deze min goede behandeling van onze „landskinderen" te vestigen. Een pointe der zaak, die zich nog toe spitste in de tweede vraag, of het aangaat, onze provoost nog langer in een toestand te laten, die met alle begrippen van men scheiykheid spot, en de cel van de gevangenen, by vergelyking mot zulk een provoost, tot een salon maakt. Deze twee punten raken geen byzaken. En waar de Volksvertegenwoordiging hot reoht bezit, om de „landskinderen" aan de regeering toe te staan of te weigeren, rust wel terdege op haar ook de plicht, om togen min rechtvaardige en min humane behandeling van deze „landskinderen" in dienst, ook als se misgaan, te waken. De Residentiebode zegt omtrent den afloop dezer interpellatie: Inderdaad, „dat de intorpollant by zonder aal tevreden zyn geweest met den „afloop van hot debat" durven wy met De Standaard in twyfel trekken, vooral nu het geachte blad, zelfs daar, waar het den „doctor" een doorn aan den ruiker willende doen gevoelen, dezen niets anders weet toe te voegen, dan dat hy èigeniyk den hoer Staalman to voel eer beeft bewezen. Eenigen tfid geleden schreef De Standaard ongeveer: „Voor ongeveer tien jaren ware één Staalman niet mogolyk geweest in onze Tweede Kamer. Over tien jaren zullen er 10 of moor Staalmannen in zitting nemen." Voor do vervulling van deze sombere profetie de Hemel behoede onsl In De Volksstemhet weekblad onder redactie van den heer J. De Koo, worden de hh. Schaep man en Staalman naast elkander gesteld en te verstaan gegeven dat in deze quaestie de laatstgenoemde het feitelijk by 't rechte einde hoeft gehad en do heer Schaepman zyn straf rede tot geschikter tyd had kunnen bewaren. De heer Schaepman had niet aan te toonon, dat de korporaal zich aan overtreding had schuldig gemaakt, dit stemde ieder toe, maar hy had tegenover den heer Staalman te bowyzen, dat het was goiyk het behoorde, dat deze korporaal acht dagen provoost heeft gekregen; dat die provoost geen hol was; dat het niet onmenschelyk was, een lands kind aan zulk een straf voor zulk een ver gryp te wagen; dat het bepalen van den strai yi op acht dagen, die van hoogerhand tot vier dagen worden teruggebracht, nadat er reeds vyt' dagen van verstreken waren, den commandant niet als een misslag moest worden toegerekend m. a. w. dat do Volksvertegen- woord ging geen aanleiding had om den minister dringend te verzoeken eens orde te stellen op zekere machts-misbru kou 111 het leger, opdat de bedoeling van het reglement op den inwen* digen dienst beter tot haar recht kome, en de behandeling der soldaten een zy met zacht heid en minzaamheid. De zaak is niet zoo eenvoudig als de heer Schaepman meende. Is de betrokken hoofd officier een humaan man, dan ryst de vraag wat er dan wel onder niet menschlievende officieren van onze landskinderen terecht zal komen. En als een pas opgetreden, nog niet in de parle mentaire school gevormd lid het voor de lands kinderen opneemt, dan had iemand als de heer Schaepman wèl gedaan hem een handje te helpen, om zoodoende het debat tot een prac- tisch resultaat te leiden. „Zonderling, aldus besluit De Yollcsstem, een zoo scherpzinnig, een democratisch man als Schaepman, gevoelt zich in een parlement, waar Staalman dergelijke punten aanroert, niet thuis. Gezag en gehoorzaamheid schynen dr. Schaepman niet veel, maar alles te zyn. Alleen reeds omdat de heer Staalman zich wat vry uitlaat over de straffende autoriteit roept hy uit: „De soort van liefde, die den interpellant bezielt voor het volk, heeft hem verleid tot een dier daden, die noch orde, noch tucht, noch maatschappy, noch volk tot heil kunnen strekken"; en in de Kamor ontbreekt het niet aan bravo's, en levendige bravo's Maar met groote woorden dryft men goen leelyke feiten uit, en met geestdriftig gejuich maakt men het verblyf in den provoost acht dagen lang by strenge vorst, niet tot een menschelyke strafoefening, noch dien pro voost zelf tot een menschwaardig straflokaal. Meer dan snedig en ditmaal volkomen in den vorm, was dan ook Staalmans antwoord op het handgeklap der Kamer: „De bravo's op de rede van den heer Schaepman beteekenen niets tegenover de luide bravo's in de kazerne, toen bedoelde korporaal werd vrygelaten 1" Een parlement van hondèrd Staalmans zou zeker geen ideaal van een parlement zyn. Maar een parlement van honderd Schaepmans zou al evenmin voldoen aan den hoogsten eisch. Wy gelooven met Schaepman, dat Staalman nog te weinig weet wat een parlement is, en waar- schyniyk zal Staalman met ons weer meenen, dat Schaepman iets te goed weet wat een par lement is. Doch mot de komst der democratie, welke, ieder naar zyn opvatting, Schaepman en Staalman met ons voorstaan, zal het parlement iets anders moeten worden dan het is en zeker niet zoo iets, dat men het iemand der afgevaardigden kwalyk zal durven nemen, als hy het voor de lagere volksklasse, die onze kazernes bewonen, opneemt tegenover een te berispen daad van het Gezag." Omtrent de aangenomen motie-Heldt schryft De Standaard: De motie-Heldt is dan aangenomen, maar als een geplukte kip. Men heeft den voorsteller letteriyk gedwon gen, slagpen na slagpen uit zyn motie uit te trokken, en er weinig meer van overgelaten, dan de vry nuchtere verklaring, dat ook deze zaak behoort tot die aangelegenheden, die wenschelijk zyn, on waarnaar verder onder zoek behoort te worden ingostold. Toch gelooven we, dat de voorsteller wys dood, met dit offer te brengen. Algeheele verwerping van de motie ware nóg bodenkeiyker geweest; en nu is althans dit verkregen, dat de zaak officiéél aan de orde is gesteld. Yan deze Kamer was misschien geen meer beteekenende verklaring te verkrygen. Intusschen is het voor ons twyfelachtig ge worden, of deze Regeering niet nog wfis op den koop toe handelde, door geen Staats commissie toe te zeggen. Werd toch een Staatscommissie benoemd in den geest van de tegenwoordige meerderheid der Kamer, dan zou do teleurstelling allicht nóg grooter zyn, dan een uitstellen van heel de zaak lot n a de electorale quaostio. Al zyn we het toch geheel eens mot die leden der Kamer, die waarschuwden tegen het opwekken van te hoog gespannen verwachtin gen, toch is het even natuurlyk, dat zy, wier belang op het spel staat, dan alleen in hot mindere berusten zullen, indien de samenstel ling vau zulk een commissie althans den waar borg biedt, dat. men al wat blyken zal te kunnen, ook gewild heeft. Ret Vaderland hoeft niet veel verwachtingen van hot door den heer Heldt verkregen resul taat. „Do betoikems eener motie, merkt het op, staat vaak in omgekeerde reden tot het steinmental, waarmee ze aangenomen wordt." En Het Vad. zou wel eenigszins vreezen, dat dit ook het geval zal blyken met de motie- Heldt, „die ternauwernood het lot ontging van de kiesrechtmotie-Van Delden (beroemder Da- gedachtenisse) van met algemeens stommen te worden aangenomen." Volgens het Handelsblad is de beteekenis van den uitslag deze, „dat de Kamer hare groote sympathie met het vraagstuk der pensionneering heeft willen tc kennen geven, zonder zich aan eenige wyze van oplossing te binden." De afkeuring der ïyfrentebank en het vragen om een staatscommissie zyD, naar, het oordeel van het Hbl, terecht uit de motie vervallen, en hot onderhoek ook van de mogeiykheid er in opgenomen. De Nieuwe Rottcrda7nsche Cl. releveerde in haar Kamer overzicht als hoofdmoment der beraadslaging de bepaling, door den heer Pynappel van de motie-Heldt gegeven, die door den voorsteller bevestigd en door de regeering aanvaard is, en die ten slotte, met slechts enkele uitzonderingen, alle loden der Kamer bevredigde. Volgens deze toelichting wordt door de verklariDg: „dat verzekering van het lot van oude werklieden door een niet nader aan geduid „pensioenstelsel wenschelyk is," de Kamer niet, en de regeering nog veel minder gebonden. Over dat woord „wenschelyk", merkt De Telegraaf op, dat het niet in den gewoneD, maar in den parlementairen zin opgevat, een bezwaar opleverde voor velen, die de wenschelykheid niet willen uitspreken van iets, waarvan de uitvoerbaarheid nog niet vaststond, nu, dank zy de interpretatie van den heer Pynappel, een nieuwe parlemen taire beteekenis kreeg, „die evenveel ter eene zyde van den gewoon menschelyken zin dreigt af te wyken, als de vroegere ter andere, zoodat het uitspreken van de wenschelykheid nu voor velen zoo ongeveer scbynt te willen zeggen: de bezwaren in petto houden, tot het zoover gekomen zal zyn, dat men niet slechts om een onderzoek, maar om een oplossing vraagt." Ook Het Vad. heeft met deze wenscheiyk- heids-uitspraak niet veel op, en het. ver wacht er niet veel van. Zy is, schryft het blad, een platonische wenschelykheid gebleven: „Het woord mishaagt ons zeer, niet omdat wy de zaak niet wenschelyk achteD, maar omdat wy een wenschelykheidsmotle niet wenschelyk achten. Eerst dan is er op bevre digende oplossing kans, als de Kamer het wenschelykheidsstadium voorby is." Evenals Hel Vad., om opgemelde reden, geeft ook Het Centrum de voorkeur aan de motie Schaepman: Het was goed, achryft dit blad, dat de af keuring van de ïyfrentebank der Regeering achterwege bleef, tegen wier inst9llmg zy trouwens slechts een negatief bezwaar hadden. Maar zy hebben op eene wyze, die zeker niet kan worden gewraakt, verzocht dat eene Staatscommissie zou worden in het leven geroepen en koesterden de verwachting, dat daarin ook porsonen van hun stand en hun ondervinding zouden worden opgenomen. Dit nu ware geschied, indien de motie-Schaepman ware aangenomen, hetgeen biykbaar onmoge- lyk was in doze Kamer en met deze Regeenng. Het resultaat der motie is nu, dat de Re- geermg misschien de zaak der Pensioenrege ling wel eens zal doen onderzoeken. Ziedaar alles wat, onder de huidige omstandigheden, verkregen kon worden. In gelyken geest oordeelde volgens haar Kameroverzicht De Tijd. Het heet daaro. a. Wie onpartijdig do debatten gevolgd heeft, kan onmogelyk tot een andere conclusie komen dan dat hot oogenolik, waarop een wetsont werp tot arbeiders pensionneering door do Tweede Kamer zal worden aangenomen, nog zeer ver af is. Doch wie ook over de beteekenis van den uitslag nog in twyfel zyn mocht, aanmanen de om nog eens af te-wachten wat de regeering mot de uitspraak der Kamer doen zal, de heer Haffmans niet. Zooals meestentijds, is hy ook nu terstond met zyn vonnis klaar. Ir. zyn orgaan, hetVenloosch Weekbl., leest men het volgende „telegram": „Morie Heldt eindeloos verwaterd, met byna algemeens stemmen aangenomen. Eendoode m u a c b." De Boodschapper beklaagt zich over de wyz9, waarop de leden der Tweede Kamer het woord voeren, en m het byzonder jl. Vrydag voerden. De woorden der hoogmogende heeren zyn schier onverstaan baar; voor de pers-tribune gaat ontzagiyk veel verloren, en dat acht hot blad schande, daar de pors het recht heeft, de woorden, die de plicht haar voorschrijft aan de natie over te brengen, duidelyk te kunnen verstaan. Een beroep op de Handelingen goat niet op. Hot is een feit, dat byna niemand ze leo3t, ja, zelfs het grootste gedeelte der natie ze amper by name kent. Niet de Handelingen, zegt De Boodschappermaar de dagbladpers wordt geraadpleegd. Niet de stenografen met alle waardeeriog overigens voor hun moeilyken arbeid 1 maar do journalisten op de pers-tribune leiden op d i t punt de publieke opinie. „En toch," zegt het blad, „hoezeer dit wel door niemand zal weersproken worden, schynt daaromtrent een andere opvatting in de Kamer te bestaan. „We zwygon nog van de meermalen ge uite klacht, dat de Kamerleden zich, in het algemeen gesproken, niet de moeite gunnen, den journalisten tydig mededeeling te doon van wat zy zullen voorstellen, byv. van de juiste formuleering van een motie, van een interpellatie of van een amendement. Dat laten we'liggen. „Wy bedoelen hun wyze van sprekeD. „De meeste leden schynen er niet eens aan te denken, dat er journalisten op de pers tribune aanwezig zyn; dat die menschen daar maar niet voor bun vermaak zitten, maar om het publiek te dienen. „Ware het anders, de heeren volksvertegen woordigers zouden althans een poging aan wen jen om duidelyk en verstaanbaar te spre ken, om althans van de officië9le spreekplaats met het gelaat naar de pers tribune hun redevoeringen af te steken, en niet, gelyk meestal geschiedt, van hun zetel, dikwyls met den rug naar de journalisten." Als gunstige uitzonderingen noemt De Boodschapper de heeren Röall, Sprengër Van Eyk, Kuyper, Lohman, Heemskerk, Seret en De Kanter. TWEEDE HAMER. Uitvoerrecht van suiker in Nederl.-Indië. Do minister van koloniën heeft reeds be antwoord het afdeelingsverslag der Tweede Kamer over het wetsontwerp tot schorsing der heffing van het uitvoerrecht van suiker voor den tyd van één jaar. De min. verklaart, dat het hoofdmotief van dit wetsontwerp juist ligt in hot belang, het welk de inlandsche bevolking op Java by de instandhouding van de suikerindustrie heeft. Ook naar aanleiding van hetgeen gezegd is over het rapport van den heer Kroesen, waaraan eene andere strekking is toegekend, durft de min. beweren dat de suikerindustrie, al mogen er somtyds misbruiken voorkomen, in elke streek, waar zy bestaat, groote wel vaart onder de bevolking verspreidt; een welvaart, welke men in de streken, waar do padie het hoofdproduct is, tevergeefs zal zoeken. De fabrikanten zyn al bedacht niet alleen om bezuinigingen in te voeren, maar ook „vooral om (zooals men zich uitdrukte in eene vergadering der Soerabaiasche vereeniging van suikerfabrikanten) met behulp der weten schap aan de natuur zooveel te ontwringen als de samenwerking van wetenschap en practyk vermag". Aan den min. is voorts door verschillende bankinstellingen mondeling en door één bovendien scbrifteiyk verzekerd, dat, om tot verlaging van den kostprys der suiker mede te werken, besloten is de rente op de in 1895 te verstrekken werkkapitalen aanmerkeiyk te verlagen. Over de vraag of de vrachtpryzen voor de langs de staatsspoorwegen op Java te ver voeren suiker en suikerrietstekken voor ver mindering in aanmerking dienen te komen, is de minister nog met de Indische regeering in overleg. Zoolang verbetering van den bestaanden toestand mogelyk is, hetzy door versterking van de industrie in Indië, hetzy door beper king van de overdreven bescherming van de suikerindustrie in Europa, gaat het niet aan het uitvoerrecht voor langer tyd te schorsen. Zoo noodig kan de termyn later nog verlengd worden. Ook de minister vermoedt, dat de onnatuurlyke toestand, waarin de beetwortel- suiker industrie verkeert, nog wel eenigen tyd zal blijven bestaan, maar hoe grooter pro porties die ongezonde toestand aanneemt, des te meer kans bestaat er dat er een keerpunt, en door een internationale regeling aan het premiestelsel een einde zal komen. De quaestie van de depreciatie van het zilver staat met dit onderwerp niet in rechtstreeksch verband. Do vraag of definitievo afschaffing van het uitvoerrecht wenschelyk is, komt later weder vanzelf aan de orde. In geen geval zal zy kunnen plaats hebben zonder een soquivalent en de bezwaren, die de door den vorigen minister voorgedragen regeling van een nieuwe suikerbelasting heeft ontmoet en waarin de tegenwoordige minister deelt, bewyzen hoe moeilyk het is zoodanig equivalent te vinden. Alleen dan zou zoodanige afschaffing zonder equivalent moeten plaats hebben, wanneer het bleek dat de suikerindustrie op Java op den duur den ongelyken stry^ met de zoo sterk beschermde beetwortelsuikerindustrie niet zou kunnen volhouden. Van hot geven van premiën aan de suiker industrie in Indië zal wel nimmer sprake kunnen zyn. INGEZONDEN. Mijnheer de Redacteurl In „De Portefeuille", het weekblad voor Tooneel en Letteren, onder redactie van Taco De Beer, werd onlangs een feuilleton gegeven onder het opschrift: „Bloemlezing uit Nieuw Nedorlandsche fraaie letteren". Ik verzoek u beleefd aan de daaraan ontleende volgende regels een plaats te willen verleenen, ten einde ze in wyder kring bekend te maken Acbter hen speelt het orchest een air uit II Travatore. Al die muzikanten in debreede afschutting onder aan het tooneelscherm, dat glad hoog boven hen ópstaat, bewegen in geiyklange streken hunne strijkstokken over de snaren, schuin langs hun vooroverneigend gezicht, of blazen met ronde windvolle wangen en vooruitgestoken lippen in de bruin9 fluit- houten dwars, lang of recht, vóór hunnen mond en laten nu eens de instrumenten zakken om ze een ocgenblik later haastig weer onder de kin of aan den mond te brengen, met eenea zenuwachtigen drift om op tyd in te vallen, ieder acbter het grijswitte vak van z\jne lessenaar, vierkantend onder zyn oog, dat de noten van het muziekpapier optuurt. En in hun midden, boven hen uit, duikt de orchestmeester op: zyne glimmend-kale kruin, omlyst door eenen zwarten kring krullende haren, naar het publiek gekeerd, do lucht boven de ronding van het soufleurs- hok met schuine en rechte slagen van den maatstok kris en kras doorsnydende. De roode licbtscbyn van de naar den zaalkant overdekte voetlichten flikkert tegen het klatergoud van de dikke geel-verf franjes der in bollige rond- plooien-vallende-purper- en grysgeverfde drape- rien. in breedo plooigolvingon öpkleurend tusschen de aan-weers zijden-van-het-scherm vlak Cik op gaande vergulde kolommen der holgapende met rood fluweelen gordynen behangen loges a'avant scène. En uit de voet lichten stygt een roodgele lichtgl »ns langs het scherm op, boven aan de zoldering terug gekaatst in de zaal en daar samenvloeiend met den blauw-witten licbtscbyn van de in- veelheid van-kristallen schitterende electrisch- lichtkroon, die, in het midden van de zaal, onder de zwevende engelen- en muren figuren van het plafond, boven het parterre hangend, een blauwig-deinend licht uitstraalt. Zwartgrys is zyn bewustzyn en bont vallen daarop de geluiden, die door het geopende venster met intense kracht in de kamer te dringen en zich mengen met het klein- schokkend suizen van het kokende water in den ketel, die nog in een hoek van het ver trek staan. Dit suizen vloeit in blauw grys- zilveren-springgolfjes in zyn enkel-en-boven- alle geluiden-de-stilte-hooren weg. De tram wagen meert het huis voorbij met bruin- grijs-gehor langs de rails en, midden in, kleptikt de hoefslag van het paard, witgeel. Uit de verte hoort hy eenige malen de tram bel rood-oranje plekken in de lucht neergooien. Menschenstemmen gaan op straat voorby zacht violet aankomend, wassend tot donker paars onder het venster, zacht-violet afnemend tot zy grys versterven. Met groen-gryze snerphorten van metaal-op-steen hoort hij op de straat iemand met een ijzeren schop iets opscheppen en tusschen al die klein-brokkige hoor-emoties, vlekkerig in het grys-zwart van zyn verstyfd denken, wringt en dringt en knngt en slingert zich innig-vrooiyk, wit-fijn, roodgeel wit, een walsmelodie op eene piano getingeld, soms plotseling verdoofd door het rood-bruin gesnor van een voorbygaand rijtuig. Dan gooit hy opstaand die stilte massa van zich af en eene groote verteedering vloeit in zyn hart. Do huizen stonden hoog in hot wit hunner raamlystingen in het ongelijk hunner stoepen, het binnen-behangene van hun geel-wit-ge- steven achter glas, het warm-schemerend hunner verweikt-geziene bloempotten. het gejakte uitlyven van vrouwen. Ze stonden zwygend in het ontroering open-beneden hunner deuren waar samen- groepten de buren op de hooge stoepen-hoogen. Ze stonden, de huizen, ryend ryend naast elkaar, dofsteen-geolied en wit. door-wormd door vrouwe gordynen netheid. Ze stonden, heen-grachtend, heen-gévelend, toppend, dalend en ryzend, de langzaam-doorschovene van-karren, de éen-ding-pratende stil-staan-en wachtvolte waar koper blonk, hoofd-bewogend helm- koper, rustig-verwegend wachtkoper, flikker- lyn koper de uitramende hoven-huizende vrouwen. En stil stonden de huizen, de hooge wit- nette-omhoog-gangen der been-zydende zwijg- huizen. En zwygend onder net geweldige leest- tonen van die hooger en hooger en kleiner musiceeren in zwart en zacht klein-vleezen uitzien boven styf neer-puntend wit, is het boorende Leven hot geruischloos even be- wogen-gezien der hoofden in de volle muziek- overgieting en het zachtjes zich wenden binnen de keurige ryen; en is het in de grooto lucht-ruimte het rouw schrille van een menache kuchje en het warm-getinte reuk- geprikkel door zoovéél gobadene, zorgzaam- behandelde menschen by-eendo even-muskus geuren der ingeregene boesten kittelend de maag naar rijkdom en weelde. Van de over-en-weerscbe huize-hoogen naai de lagende straat-verte, de straat-engende verte, de sneldalendo toppen rying stekend de lucht af; de heet wiebelend gevoelde boven de pyn-trillende oogleden en, onder het stil-vale pannenrood van tusschen góvelende daken. Zooveel onzin in zulk een kort bestek heb ik nog weinig aangetroffen en ik geloof, M. de Red., dat een ieder het daarmede wel eens zal zyn. Is de vraag niet gewettigd ofzy, die zoo schryven, wel toerekenbaar zyn? 't Is jammer dat de heer De Beer hunne namen er niet by geplaatst heeft, om deze mede aan de vergetelheid te ontrukken! X. UITLOTINGEN. MilaanHcho loten van 1866 a Liro 10. Trekking van 16 M^ar' 1895, betaalbaar 15 Jud! 1895. Scricën: n. 473 1030 1200 1313 1682 1854 2215 2338 2627 2991 3<99 3812 4070 4513 4650 4950 4977 5074 5307 5588 0815 6399 6634 6799 7291- HoofdprijzenSerie 4950 u. 59 a 50.C00 fr.; eerie 4070 n. 55 a 1000 fr.serie 3812 n. 97 500 fr.; e. 4543 n. 7, s. 4950 n. 60 e. 5074 n. 26, e. 5815 n. 62 ieder 100 fr e. 1200 n. 26, 8. 1854 'n. 92. e. 2627 n. 21, e. 2991 d. 14, 82. 8.3399 n. 88, e. 4070 d. 46. e. 4543 n. 83 h. 55*8 n. 30, 64, 8. 6813 n 10 ieder 50 fr.e. 1036 n.72,s. 1200 b 31 8. 1313 d. 29, e. 1682 n. 41, e. 1854 66, 83, b 2328 u. 7. s. 2627, n. 9 99, e 2991 u- 20, 51 69, 78, e. 3399 n. 60. e. 8812 u 64. s. 4570 d. 86, e. 4513 n. 19. 97, e. 4G50 n. 68, i. 4950 t>. 37, e. 6074 u. 64, 8. 5307 n. 18, 8. 5815 u. 69, 9. 6399 v. 3, 99 ieler fr. 20; alle overige nammera in boven staande eerieën vervat 10 fr. Familieberichten uit de Indische bladen. Gehuwd: L. Van Laar met M. H. Do Ba?. S. M. J. A. Pr&ncurot met H J. 8chw «nefdd. J. Schrijver met A. M. VaillaDt. allen Batavia. B. H. Bnesink met J. Van Konijnenburg Batavia Noordwijk aan Zee. H. B. Van Heimiegen met A. Pool, Soemotibo. P. F. Coocraad met F. P. Willomeè. W. R. baron van Heeckeri o v. Branden burg met G. E. Eosscher. C. Batoor met A. V. A. M. De Sévrèn Jacqnet, allen Boerabaia. Bevallen: R. Reino Vao Nootco—Knipere, z. J. B'r.'amun—HeijligcTB. 8. M. Klaaseens-'Tan WerkhoveD. A. M. Peter—Bo r?, allen van Sos- rabaia. H. P. J. D. Grotenboer—Mtnainga, d. W. A. Stokhuijzen—Siekemeijer, z. beiden Batavia. G. Happé Swaving, d.. Salatiga. Overleden G. H. F. Smit, Djocdja. M. H. Cb. TenrctCbün. W. E Van Drongelen— Erygsman, 71 J. H. G. Hendrik, 21 j. P. Padmos. 10 m. W. Van Lienden, 34 j. W. A. Madaem, 31 j. Zmdwijk. Ngantnng. P.Broerae, 24 j. J. H. Demmeni, 23 j-, allen öoer&baia.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1895 | | pagina 6