PERSOVERZICHT.
Do interpellatie over den Naar-
denschen korporaal is mislukt, schrift
De Standaard; niet omdat de quaestie, waar
over ze liep, geen interpellatie waard was,
maar omdat de interpellant zich op te glad
Us waagde, en de „oomos," bU monde van
dr. Schaepman, hem dit betaald zetten.
Een nieuw Kamerlid moet niet te vroeg
aan het interpelleeren gaan; als hU het doet,
moet de quaestie juist door hem gesteld zUn
sn, waar men bU het bespreken dier quaestie,
ar porsonen of autoriteiten inhaalt, is het
Bisch van goeden toon, dat men, ten aan-
hoore van heel de natie, ieders naam en
positie respecteere.
Hierin nu schoot de interpellant te kort.
Zyn uitval tegen den commandant van Naar-
den was op die persoonlijke wijze niet te
rechtvaardigen.
Of nu daarom dr. Schaepman een wijs
werk deed met van dezen misgreep gebruik
te maken, om In den interpellant de inter
pellatie zelve te vermoorden, mag op
zyn zachtst genomen betwyfeld.
Dat hy zich als censor opwierp van een
ietwat moedwilligen collega, kon zyn goede
zyde hebbenmits onder óén voor
behoud.
Onder het voorbehoud namelyk, dat hy
zelf, boter dan de heer Staalman dit kan,
de pointe der zaak in het licht gesteld, en
hetgeen de publieke consciëntie raakte, voor
de ministeriëele tafel had gebracht.
Dat hy veeleer het tegendeel deed, en den
man, die door het kwaad getroffen was, zelfs
als „zyne excellentie de korporaal
van Naarden" belachoiyk maakto, was
stellig niet te verdedigen.
De korporaal was schuldig, en zyn ver-
gryp verdiende straf.
Daarover bestaat geen verschil van meening.
Alleen de evenredigheid tusschen straf en
vergryp is in geding.
De vraag was niet te onderdrukken, of
zelfs by zomerdag acht dagen provoost
voor wie een schoone conduitelyst had, niet
reeds te zwaar was.
Maar bovenal, of deze straf niet veel te
zwaar werd, nu de snerpende koude dit
arrest in de provoost tot een ware fol
tering maakte.
Te dezen opzichte nu deelde de hoogere
officier de publieke opinie, en reduceerde
de straf op de helft.
Z. i. was derhalve niet minder dan d e
helft te zwaar gestraft.
Had nu de pers zich stil gehouden, dan
zou de man zyn acht dagen hebben uit
gezeten. Alleen do kreet, die uit het publiek
opging, heeft hem drie van de acht
dagen gespaard.
De minder hooge officier had alzoo wel
terdoge te zwaar gestraft; en dit wettigde
alleszins de poging, om de aandacht der
regeering op deze min goede behandeling
van onze „landskinderen" te vestigen.
Een pointe der zaak, die zich nog toe
spitste in de tweede vraag, of het aangaat,
onze provoost nog langer in een toestand
te laten, die met alle begrippen van men
scheiykheid spot, en de cel van de
gevangenen, by vergelyking mot zulk een
provoost, tot een salon maakt.
Deze twee punten raken geen byzaken.
En waar de Volksvertegenwoordiging hot
reoht bezit, om de „landskinderen" aan de
regeering toe te staan of te weigeren, rust
wel terdege op haar ook de plicht, om togen
min rechtvaardige en min humane
behandeling van deze „landskinderen" in
dienst, ook als se misgaan, te waken.
De Residentiebode zegt omtrent den afloop
dezer interpellatie:
Inderdaad, „dat de intorpollant by zonder
aal tevreden zyn geweest met den „afloop
van hot debat" durven wy met De Standaard
in twyfel trekken, vooral nu het geachte blad,
zelfs daar, waar het den „doctor" een doorn
aan den ruiker willende doen gevoelen, dezen
niets anders weet toe te voegen, dan dat hy
èigeniyk den hoer Staalman to voel eer beeft
bewezen.
Eenigen tfid geleden schreef De Standaard
ongeveer: „Voor ongeveer tien jaren ware
één Staalman niet mogolyk geweest in onze
Tweede Kamer. Over tien jaren zullen er 10
of moor Staalmannen in zitting nemen." Voor
do vervulling van deze sombere profetie
de Hemel behoede onsl
In De Volksstemhet weekblad onder redactie
van den heer J. De Koo, worden de hh. Schaep
man en Staalman naast elkander gesteld en
te verstaan gegeven dat in deze quaestie de
laatstgenoemde het feitelijk by 't rechte einde
hoeft gehad en do heer Schaepman zyn straf
rede tot geschikter tyd had kunnen bewaren.
De heer Schaepman had niet aan te toonon,
dat de korporaal zich aan overtreding had
schuldig gemaakt, dit stemde ieder toe,
maar hy had tegenover den heer Staalman
te bowyzen, dat het was goiyk het behoorde,
dat deze korporaal acht dagen provoost heeft
gekregen; dat die provoost geen hol was;
dat het niet onmenschelyk was, een lands
kind aan zulk een straf voor zulk een ver
gryp te wagen; dat het bepalen van den
strai yi op acht dagen, die van hoogerhand
tot vier dagen worden teruggebracht, nadat
er reeds vyt' dagen van verstreken waren, den
commandant niet als een misslag moest worden
toegerekend m. a. w. dat do Volksvertegen-
woord ging geen aanleiding had om den minister
dringend te verzoeken eens orde te stellen op
zekere machts-misbru kou 111 het leger, opdat
de bedoeling van het reglement op den inwen*
digen dienst beter tot haar recht kome, en de
behandeling der soldaten een zy met zacht
heid en minzaamheid.
De zaak is niet zoo eenvoudig als de heer
Schaepman meende. Is de betrokken hoofd
officier een humaan man, dan ryst de vraag wat
er dan wel onder niet menschlievende officieren
van onze landskinderen terecht zal komen. En
als een pas opgetreden, nog niet in de parle
mentaire school gevormd lid het voor de lands
kinderen opneemt, dan had iemand als de heer
Schaepman wèl gedaan hem een handje te
helpen, om zoodoende het debat tot een prac-
tisch resultaat te leiden.
„Zonderling, aldus besluit De Yollcsstem, een
zoo scherpzinnig, een democratisch man als
Schaepman, gevoelt zich in een parlement, waar
Staalman dergelijke punten aanroert, niet
thuis. Gezag en gehoorzaamheid schynen dr.
Schaepman niet veel, maar alles te zyn.
Alleen reeds omdat de heer Staalman zich wat
vry uitlaat over de straffende autoriteit roept
hy uit: „De soort van liefde, die den interpellant
bezielt voor het volk, heeft hem verleid tot
een dier daden, die noch orde, noch tucht,
noch maatschappy, noch volk tot heil kunnen
strekken"; en in de Kamor ontbreekt het
niet aan bravo's, en levendige bravo's
Maar met groote woorden dryft men goen
leelyke feiten uit, en met geestdriftig gejuich
maakt men het verblyf in den provoost acht
dagen lang by strenge vorst, niet tot een
menschelyke strafoefening, noch dien pro
voost zelf tot een menschwaardig straflokaal.
Meer dan snedig en ditmaal volkomen in den
vorm, was dan ook Staalmans antwoord
op het handgeklap der Kamer: „De bravo's
op de rede van den heer Schaepman beteekenen
niets tegenover de luide bravo's in de kazerne,
toen bedoelde korporaal werd vrygelaten 1"
Een parlement van hondèrd Staalmans zou
zeker geen ideaal van een parlement zyn. Maar
een parlement van honderd Schaepmans zou al
evenmin voldoen aan den hoogsten eisch. Wy
gelooven met Schaepman, dat Staalman nog
te weinig weet wat een parlement is, en waar-
schyniyk zal Staalman met ons weer meenen,
dat Schaepman iets te goed weet wat een par
lement is. Doch mot de komst der democratie,
welke, ieder naar zyn opvatting, Schaepman en
Staalman met ons voorstaan, zal het parlement
iets anders moeten worden dan het is en
zeker niet zoo iets, dat men het iemand der
afgevaardigden kwalyk zal durven nemen, als
hy het voor de lagere volksklasse, die onze
kazernes bewonen, opneemt tegenover een
te berispen daad van het Gezag."
Omtrent de aangenomen motie-Heldt
schryft De Standaard:
De motie-Heldt is dan aangenomen, maar
als een geplukte kip.
Men heeft den voorsteller letteriyk gedwon
gen, slagpen na slagpen uit zyn motie uit te
trokken, en er weinig meer van overgelaten,
dan de vry nuchtere verklaring, dat ook deze
zaak behoort tot die aangelegenheden, die
wenschelijk zyn, on waarnaar verder onder
zoek behoort te worden ingostold.
Toch gelooven we, dat de voorsteller wys
dood, met dit offer te brengen.
Algeheele verwerping van de motie ware
nóg bodenkeiyker geweest; en nu is althans
dit verkregen, dat de zaak officiéél aan de
orde is gesteld.
Yan deze Kamer was misschien geen meer
beteekenende verklaring te verkrygen.
Intusschen is het voor ons twyfelachtig ge
worden, of deze Regeering niet nog wfis op
den koop toe handelde, door geen Staats
commissie toe te zeggen.
Werd toch een Staatscommissie benoemd in
den geest van de tegenwoordige meerderheid
der Kamer, dan zou do teleurstelling allicht
nóg grooter zyn, dan een uitstellen van heel
de zaak lot n a de electorale quaostio.
Al zyn we het toch geheel eens mot die
leden der Kamer, die waarschuwden tegen het
opwekken van te hoog gespannen verwachtin
gen, toch is het even natuurlyk, dat zy, wier
belang op het spel staat, dan alleen in hot
mindere berusten zullen, indien de samenstel
ling vau zulk een commissie althans den waar
borg biedt, dat. men al wat blyken zal te
kunnen, ook gewild heeft.
Ret Vaderland hoeft niet veel verwachtingen
van hot door den heer Heldt verkregen resul
taat. „Do betoikems eener motie, merkt het
op, staat vaak in omgekeerde reden tot het
steinmental, waarmee ze aangenomen wordt."
En Het Vad. zou wel eenigszins vreezen, dat
dit ook het geval zal blyken met de motie-
Heldt, „die ternauwernood het lot ontging van
de kiesrechtmotie-Van Delden (beroemder Da-
gedachtenisse) van met algemeens stommen
te worden aangenomen."
Volgens het Handelsblad is de beteekenis
van den uitslag deze, „dat de Kamer hare
groote sympathie met het vraagstuk der
pensionneering heeft willen tc kennen geven,
zonder zich aan eenige wyze van oplossing
te binden."
De afkeuring der ïyfrentebank en het
vragen om een staatscommissie zyD, naar,
het oordeel van het Hbl, terecht uit de motie
vervallen, en hot onderhoek ook van de
mogeiykheid er in opgenomen.
De Nieuwe Rottcrda7nsche Cl. releveerde in
haar Kamer overzicht als hoofdmoment der
beraadslaging de bepaling, door den heer
Pynappel van de motie-Heldt gegeven, die
door den voorsteller bevestigd en door de
regeering aanvaard is, en die ten slotte, met
slechts enkele uitzonderingen, alle loden der
Kamer bevredigde.
Volgens deze toelichting wordt door de
verklariDg: „dat verzekering van het lot van
oude werklieden door een niet nader aan
geduid „pensioenstelsel wenschelyk is," de
Kamer niet, en de regeering nog veel minder
gebonden.
Over dat woord „wenschelyk", merkt De
Telegraaf op, dat het niet in den gewoneD,
maar in den parlementairen zin opgevat,
een bezwaar opleverde voor velen, die de
wenschelykheid niet willen uitspreken van
iets, waarvan de uitvoerbaarheid nog niet
vaststond, nu, dank zy de interpretatie van
den heer Pynappel, een nieuwe parlemen
taire beteekenis kreeg, „die evenveel ter
eene zyde van den gewoon menschelyken
zin dreigt af te wyken, als de vroegere
ter andere, zoodat het uitspreken van de
wenschelykheid nu voor velen zoo ongeveer
scbynt te willen zeggen: de bezwaren in
petto houden, tot het zoover gekomen zal zyn,
dat men niet slechts om een onderzoek, maar
om een oplossing vraagt."
Ook Het Vad. heeft met deze wenscheiyk-
heids-uitspraak niet veel op, en het. ver
wacht er niet veel van. Zy is, schryft het
blad, een platonische wenschelykheid gebleven:
„Het woord mishaagt ons zeer, niet omdat
wy de zaak niet wenschelyk achteD, maar
omdat wy een wenschelykheidsmotle niet
wenschelyk achten. Eerst dan is er op bevre
digende oplossing kans, als de Kamer het
wenschelykheidsstadium voorby is."
Evenals Hel Vad., om opgemelde reden,
geeft ook Het Centrum de voorkeur aan de
motie Schaepman:
Het was goed, achryft dit blad, dat de af
keuring van de ïyfrentebank der Regeering
achterwege bleef, tegen wier inst9llmg zy
trouwens slechts een negatief bezwaar hadden.
Maar zy hebben op eene wyze, die zeker
niet kan worden gewraakt, verzocht dat eene
Staatscommissie zou worden in het leven
geroepen en koesterden de verwachting, dat
daarin ook porsonen van hun stand en hun
ondervinding zouden worden opgenomen. Dit
nu ware geschied, indien de motie-Schaepman
ware aangenomen, hetgeen biykbaar onmoge-
lyk was in doze Kamer en met deze
Regeenng.
Het resultaat der motie is nu, dat de Re-
geermg misschien de zaak der Pensioenrege
ling wel eens zal doen onderzoeken. Ziedaar
alles wat, onder de huidige omstandigheden,
verkregen kon worden.
In gelyken geest oordeelde volgens haar
Kameroverzicht De Tijd. Het heet daaro. a.
Wie onpartijdig do debatten gevolgd heeft,
kan onmogelyk tot een andere conclusie komen
dan dat hot oogenolik, waarop een wetsont
werp tot arbeiders pensionneering door do
Tweede Kamer zal worden aangenomen, nog
zeer ver af is.
Doch wie ook over de beteekenis van den
uitslag nog in twyfel zyn mocht, aanmanen
de om nog eens af te-wachten wat de regeering
mot de uitspraak der Kamer doen zal, de
heer Haffmans niet. Zooals meestentijds, is
hy ook nu terstond met zyn vonnis klaar.
Ir. zyn orgaan, hetVenloosch Weekbl., leest
men het volgende „telegram":
„Morie Heldt eindeloos verwaterd, met byna
algemeens stemmen aangenomen. Eendoode
m u a c b."
De Boodschapper beklaagt zich over de
wyz9, waarop de leden der Tweede
Kamer het woord voeren, en m het
byzonder jl. Vrydag voerden. De woorden der
hoogmogende heeren zyn schier onverstaan
baar; voor de pers-tribune gaat ontzagiyk
veel verloren, en dat acht hot blad schande,
daar de pors het recht heeft, de woorden,
die de plicht haar voorschrijft aan de natie
over te brengen, duidelyk te kunnen verstaan.
Een beroep op de Handelingen goat niet
op. Hot is een feit, dat byna niemand ze
leo3t, ja, zelfs het grootste gedeelte der natie
ze amper by name kent. Niet de Handelingen,
zegt De Boodschappermaar de dagbladpers
wordt geraadpleegd. Niet de stenografen
met alle waardeeriog overigens voor hun
moeilyken arbeid 1 maar do journalisten op
de pers-tribune leiden op d i t punt de publieke
opinie.
„En toch," zegt het blad, „hoezeer dit wel
door niemand zal weersproken worden, schynt
daaromtrent een andere opvatting in de
Kamer te bestaan.
„We zwygon nog van de meermalen ge
uite klacht, dat de Kamerleden zich, in het
algemeen gesproken, niet de moeite gunnen,
den journalisten tydig mededeeling te doon
van wat zy zullen voorstellen, byv. van de
juiste formuleering van een motie, van een
interpellatie of van een amendement. Dat
laten we'liggen.
„Wy bedoelen hun wyze van sprekeD.
„De meeste leden schynen er niet eens aan
te denken, dat er journalisten op de pers
tribune aanwezig zyn; dat die menschen daar
maar niet voor bun vermaak zitten, maar om
het publiek te dienen.
„Ware het anders, de heeren volksvertegen
woordigers zouden althans een poging aan
wen jen om duidelyk en verstaanbaar te spre
ken, om althans van de officië9le spreekplaats
met het gelaat naar de pers tribune hun
redevoeringen af te steken, en niet, gelyk
meestal geschiedt, van hun zetel, dikwyls met
den rug naar de journalisten."
Als gunstige uitzonderingen noemt De
Boodschapper de heeren Röall, Sprengër Van
Eyk, Kuyper, Lohman, Heemskerk, Seret en
De Kanter.
TWEEDE HAMER.
Uitvoerrecht van suiker in Nederl.-Indië.
Do minister van koloniën heeft reeds be
antwoord het afdeelingsverslag der Tweede
Kamer over het wetsontwerp tot schorsing
der heffing van het uitvoerrecht van suiker
voor den tyd van één jaar.
De min. verklaart, dat het hoofdmotief van
dit wetsontwerp juist ligt in hot belang, het
welk de inlandsche bevolking op Java by de
instandhouding van de suikerindustrie heeft.
Ook naar aanleiding van hetgeen gezegd is
over het rapport van den heer Kroesen,
waaraan eene andere strekking is toegekend,
durft de min. beweren dat de suikerindustrie,
al mogen er somtyds misbruiken voorkomen,
in elke streek, waar zy bestaat, groote wel
vaart onder de bevolking verspreidt; een
welvaart, welke men in de streken, waar do
padie het hoofdproduct is, tevergeefs zal
zoeken.
De fabrikanten zyn al bedacht niet alleen
om bezuinigingen in te voeren, maar ook
„vooral om (zooals men zich uitdrukte in
eene vergadering der Soerabaiasche vereeniging
van suikerfabrikanten) met behulp der weten
schap aan de natuur zooveel te ontwringen
als de samenwerking van wetenschap en
practyk vermag". Aan den min. is voorts door
verschillende bankinstellingen mondeling en
door één bovendien scbrifteiyk verzekerd, dat,
om tot verlaging van den kostprys der
suiker mede te werken, besloten is de rente
op de in 1895 te verstrekken werkkapitalen
aanmerkeiyk te verlagen.
Over de vraag of de vrachtpryzen voor de
langs de staatsspoorwegen op Java te ver
voeren suiker en suikerrietstekken voor ver
mindering in aanmerking dienen te komen,
is de minister nog met de Indische regeering
in overleg.
Zoolang verbetering van den bestaanden
toestand mogelyk is, hetzy door versterking
van de industrie in Indië, hetzy door beper
king van de overdreven bescherming van de
suikerindustrie in Europa, gaat het niet aan
het uitvoerrecht voor langer tyd te schorsen.
Zoo noodig kan de termyn later nog verlengd
worden. Ook de minister vermoedt, dat de
onnatuurlyke toestand, waarin de beetwortel-
suiker industrie verkeert, nog wel eenigen tyd
zal blijven bestaan, maar hoe grooter pro
porties die ongezonde toestand aanneemt, des
te meer kans bestaat er dat er een keerpunt,
en door een internationale regeling aan het
premiestelsel een einde zal komen.
De quaestie van de depreciatie van het zilver
staat met dit onderwerp niet in rechtstreeksch
verband.
Do vraag of definitievo afschaffing van het
uitvoerrecht wenschelyk is, komt later weder
vanzelf aan de orde. In geen geval zal zy
kunnen plaats hebben zonder een soquivalent
en de bezwaren, die de door den vorigen
minister voorgedragen regeling van een nieuwe
suikerbelasting heeft ontmoet en waarin de
tegenwoordige minister deelt, bewyzen hoe
moeilyk het is zoodanig equivalent te vinden.
Alleen dan zou zoodanige afschaffing zonder
equivalent moeten plaats hebben, wanneer
het bleek dat de suikerindustrie op Java op
den duur den ongelyken stry^ met de zoo
sterk beschermde beetwortelsuikerindustrie
niet zou kunnen volhouden.
Van hot geven van premiën aan de suiker
industrie in Indië zal wel nimmer sprake
kunnen zyn.
INGEZONDEN.
Mijnheer de Redacteurl
In „De Portefeuille", het weekblad voor
Tooneel en Letteren, onder redactie van
Taco De Beer, werd onlangs een feuilleton
gegeven onder het opschrift: „Bloemlezing
uit Nieuw Nedorlandsche fraaie letteren". Ik
verzoek u beleefd aan de daaraan ontleende
volgende regels een plaats te willen verleenen,
ten einde ze in wyder kring bekend te maken
Acbter hen speelt het orchest een air uit
II Travatore. Al die muzikanten in debreede
afschutting onder aan het tooneelscherm, dat
glad hoog boven hen ópstaat, bewegen in
geiyklange streken hunne strijkstokken over
de snaren, schuin langs hun vooroverneigend
gezicht, of blazen met ronde windvolle wangen
en vooruitgestoken lippen in de bruin9 fluit-
houten dwars, lang of recht, vóór hunnen
mond en laten nu eens de instrumenten zakken
om ze een ocgenblik later haastig weer onder
de kin of aan den mond te brengen, met
eenea zenuwachtigen drift om op tyd in te
vallen, ieder acbter het grijswitte vak van
z\jne lessenaar, vierkantend onder zyn oog,
dat de noten van het muziekpapier optuurt.
En in hun midden, boven hen uit, duikt
de orchestmeester op: zyne glimmend-kale
kruin, omlyst door eenen zwarten kring
krullende haren, naar het publiek gekeerd,
do lucht boven de ronding van het soufleurs-
hok met schuine en rechte slagen van den
maatstok kris en kras doorsnydende. De roode
licbtscbyn van de naar den zaalkant overdekte
voetlichten flikkert tegen het klatergoud van
de dikke geel-verf franjes der in bollige rond-
plooien-vallende-purper- en grysgeverfde drape-
rien. in breedo plooigolvingon öpkleurend
tusschen de aan-weers zijden-van-het-scherm
vlak Cik op gaande vergulde kolommen der
holgapende met rood fluweelen gordynen
behangen loges a'avant scène. En uit de voet
lichten stygt een roodgele lichtgl »ns langs
het scherm op, boven aan de zoldering terug
gekaatst in de zaal en daar samenvloeiend
met den blauw-witten licbtscbyn van de in-
veelheid van-kristallen schitterende electrisch-
lichtkroon, die, in het midden van de zaal,
onder de zwevende engelen- en muren figuren
van het plafond, boven het parterre hangend,
een blauwig-deinend licht uitstraalt.
Zwartgrys is zyn bewustzyn en bont vallen
daarop de geluiden, die door het geopende
venster met intense kracht in de kamer te
dringen en zich mengen met het klein-
schokkend suizen van het kokende water in
den ketel, die nog in een hoek van het ver
trek staan. Dit suizen vloeit in blauw grys-
zilveren-springgolfjes in zyn enkel-en-boven-
alle geluiden-de-stilte-hooren weg. De tram
wagen meert het huis voorbij met bruin-
grijs-gehor langs de rails en, midden in,
kleptikt de hoefslag van het paard, witgeel.
Uit de verte hoort hy eenige malen de tram
bel rood-oranje plekken in de lucht neergooien.
Menschenstemmen gaan op straat voorby
zacht violet aankomend, wassend tot donker
paars onder het venster, zacht-violet afnemend
tot zy grys versterven. Met groen-gryze
snerphorten van metaal-op-steen hoort hij op
de straat iemand met een ijzeren schop iets
opscheppen en tusschen al die klein-brokkige
hoor-emoties, vlekkerig in het grys-zwart van
zyn verstyfd denken, wringt en dringt en
knngt en slingert zich innig-vrooiyk, wit-fijn,
roodgeel wit, een walsmelodie op eene piano
getingeld, soms plotseling verdoofd door het
rood-bruin gesnor van een voorbygaand rijtuig.
Dan gooit hy opstaand die stilte massa van
zich af en eene groote verteedering vloeit in
zyn hart.
Do huizen stonden hoog in hot wit hunner
raamlystingen in het ongelijk hunner stoepen,
het binnen-behangene van hun geel-wit-ge-
steven achter glas, het warm-schemerend
hunner verweikt-geziene bloempotten.
het gejakte uitlyven van vrouwen.
Ze stonden zwygend in het ontroering
open-beneden hunner deuren waar samen-
groepten de buren op de hooge stoepen-hoogen.
Ze stonden, de huizen, ryend ryend naast
elkaar, dofsteen-geolied en wit. door-wormd
door vrouwe gordynen netheid.
Ze stonden, heen-grachtend, heen-gévelend,
toppend, dalend en ryzend,
de langzaam-doorschovene van-karren, de
éen-ding-pratende stil-staan-en wachtvolte
waar koper blonk, hoofd-bewogend helm-
koper, rustig-verwegend wachtkoper, flikker-
lyn koper
de uitramende hoven-huizende vrouwen.
En stil stonden de huizen, de hooge wit-
nette-omhoog-gangen der been-zydende zwijg-
huizen.
En zwygend onder net geweldige leest-
tonen van die hooger en hooger en kleiner
musiceeren in zwart en zacht klein-vleezen
uitzien boven styf neer-puntend wit, is het
boorende Leven hot geruischloos even be-
wogen-gezien der hoofden in de volle muziek-
overgieting en het zachtjes zich wenden
binnen de keurige ryen; en is het in de
grooto lucht-ruimte het rouw schrille van een
menache kuchje en het warm-getinte reuk-
geprikkel door zoovéél gobadene, zorgzaam-
behandelde menschen by-eendo even-muskus
geuren der ingeregene boesten kittelend de
maag naar rijkdom en weelde.
Van de over-en-weerscbe huize-hoogen naai
de lagende straat-verte, de straat-engende
verte, de sneldalendo toppen rying stekend
de lucht af; de heet wiebelend gevoelde boven
de pyn-trillende oogleden en, onder het
stil-vale pannenrood van tusschen góvelende
daken.
Zooveel onzin in zulk een kort bestek heb
ik nog weinig aangetroffen en ik geloof, M.
de Red., dat een ieder het daarmede wel eens
zal zyn. Is de vraag niet gewettigd ofzy, die
zoo schryven, wel toerekenbaar zyn? 't Is
jammer dat de heer De Beer hunne namen
er niet by geplaatst heeft, om deze mede aan
de vergetelheid te ontrukken! X.
UITLOTINGEN. MilaanHcho loten van 1866 a
Liro 10. Trekking van 16 M^ar' 1895, betaalbaar
15 Jud! 1895. Scricën: n. 473 1030 1200 1313 1682
1854 2215 2338 2627 2991 3<99 3812 4070 4513
4650 4950 4977 5074 5307 5588 0815 6399 6634
6799 7291- HoofdprijzenSerie 4950 u. 59 a 50.C00
fr.; eerie 4070 n. 55 a 1000 fr.serie 3812 n. 97
500 fr.; e. 4543 n. 7, s. 4950 n. 60 e. 5074 n.
26, e. 5815 n. 62 ieder 100 fr e. 1200 n. 26, 8.
1854 'n. 92. e. 2627 n. 21, e. 2991 d. 14, 82. 8.3399
n. 88, e. 4070 d. 46. e. 4543 n. 83 h. 55*8 n. 30,
64, 8. 6813 n 10 ieder 50 fr.e. 1036 n.72,s. 1200
b 31 8. 1313 d. 29, e. 1682 n. 41, e. 1854 66,
83, b 2328 u. 7. s. 2627, n. 9 99, e 2991 u- 20,
51 69, 78, e. 3399 n. 60. e. 8812 u 64. s. 4570 d.
86, e. 4513 n. 19. 97, e. 4G50 n. 68, i. 4950 t>. 37,
e. 6074 u. 64, 8. 5307 n. 18, 8. 5815 u. 69, 9. 6399
v. 3, 99 ieler fr. 20; alle overige nammera in boven
staande eerieën vervat 10 fr.
Familieberichten uit de Indische bladen.
Gehuwd: L. Van Laar met M. H. Do Ba?.
S. M. J. A. Pr&ncurot met H J. 8chw «nefdd.
J. Schrijver met A. M. VaillaDt. allen Batavia.
B. H. Bnesink met J. Van Konijnenburg Batavia
Noordwijk aan Zee. H. B. Van Heimiegen met
A. Pool, Soemotibo. P. F. Coocraad met F. P.
Willomeè. W. R. baron van Heeckeri o v. Branden
burg met G. E. Eosscher. C. Batoor met A. V.
A. M. De Sévrèn Jacqnet, allen Boerabaia.
Bevallen: R. Reino Vao Nootco—Knipere, z.
J. B'r.'amun—HeijligcTB. 8. M. Klaaseens-'Tan
WerkhoveD. A. M. Peter—Bo r?, allen van Sos-
rabaia. H. P. J. D. Grotenboer—Mtnainga, d.
W. A. Stokhuijzen—Siekemeijer, z. beiden Batavia.
G. Happé Swaving, d.. Salatiga.
Overleden G. H. F. Smit, Djocdja. M. H.
Cb. TenrctCbün. W. E Van Drongelen—
Erygsman, 71 J. H. G. Hendrik, 21 j. P.
Padmos. 10 m. W. Van Lienden, 34 j. W. A.
Madaem, 31 j. Zmdwijk. Ngantnng. P.Broerae,
24 j. J. H. Demmeni, 23 j-, allen öoer&baia.