N°. 10763. ^laaaday: So Maart. A0. 1895. Qeze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feuilleton. DE TOOVERRISÜC. LEIDSCH DAItRTIAD PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden. f 1-10. Franco por post. n Afzonderlijke Nommers 0.05. PRIJS DER ADVERTENTLEN: Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17 Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Derde Blad. Uit De Volksbanier nemen we over den volgenden staat, dien een inzender aan dat blad heeft gezonden, van uitgaven, die in zyn gezin, bestaande uit man, vrouw en twee kinderen, wekelijks n o o d i g zijn Woninghuurf 2 50 Aardappelen, 25 cents per dag. „1.75 Brood, 25 0 1-75 Brandstoffen, 20 w 1.40 Licht0.50 Koffie0 35 Melk„0.50 Zeep en verdere waschbenoodigd- heden0 60 Zieken- en begrafenisfonds, assu rantie0.55 Sc'uoenreparatie0.40 Schoolgeldi0.30 Boter en zout„0.60 Vet, 1 ons per dag0 70 Garen, sajet, voor verstelgoed r 0.20 Kleeren D 0.50 f 12.50 De schrijver heeft deze cijfers opgemaakt met behulp van zyn vrouw en toekent er het volgende bij aan, ter inlichting van hen, die zich geen werkmansgeziD kunnen denken zonder een reusachtigen, flink gevulden spaarpot. „Hoewel de werkman om de goedkoopte nog geen vegetariër behoeft te zijn, wordt toch het vlee8ch als weeldeartikel beschouwd. Feestdagen, minstens 6 of 7 per jaar, mogelijke ziektedagen of het verschijnen van wereldburgers, hetgeen zeker onze financiën vermindert, zijn niet door mij be prekend, evenmin het breken van een of ander huishoudelijk artikel. Verscheidene zuinige huismoeders zullen my misschien nog andere uitgaven willen voor leggen. De noodzakelijke uitgaven van den man voor tabak en barbier moeten nog op de genoemde uitgaven worden bezuinigd en wil het „Vereenigt u" uit de Encycliek „Rerum Novarum" voor hem geen doode letter zyn, dan moet ook deze uitgave door my worden genoemd, daar hy in zyn verplichtingen te kort zou schieten, met zich niet te vereenigen, en vereenigingen zonder financiën niet kunnen bestaan". De Amsterdammer ontving de volgende op merking: Volgens Eet Oosten hebben onlangs alle kinderen van Neerbosch een pannekoek gehad en zfin de ruim 1000 daartoe benoodigde koeken door mevrouw Van 't Lindenhout, daarin bygestaan door andere „zusters", per- sooniyk bereid; van de schoondochter des heeren Van 't Lindenhout wordt afzonderiyk vermeld dat zy alléén 108 koeken bakte. Ziedaar den korten inhoud van een breed en opgesmukt relaas, door don heer Van ,t Lindenhout zelf in Eet Oosten omtrent deze bijzonderheid aangaande Neerbosch ten beste gegoven. Door tal van bladen is deze geschiedenis in ruimen kring bekend gemaakt, en het komt ons wel ietwat vreemd voor, dat by die be kendmaking alle commentaar ontbrak. Onze eerste gedachte by het lezen van het panne koeken-bericht wasIs dat nu een zaak, om daarmede zóó te koop teloopen? Is dat nu zoo'n heldendaad op philanthropisch gebied? Waar biyft hier de toepassing der les, der Christenles by uitnemendheid: dat de linker hand niet wete, wat de rechter- doet? Onzes inziens valt uit die pannekooken- historie by vernieuwing te leeren, dat de familie Van 't Lindenhout meer en beter do kunst van „reclame-maken" verstaat dan door drongen is te achten van dien echten, waar- achtigen liefdadigheidszin, welke met alle be scheidenheid en zonder eenigen zweem van uiterlijk vertoon liefdadig maakt. De verrassing, door mevr. Van 't Linden hout aan de weezen bezorgd, vinden we aller aardigst, maar dat couranten-artikel, die posee ring? Bahl Naar aanleiding van het ook door ons ver melde verzoek, dat door de patroonsver- eeniging „Boaz" tot H. M. de Koningin- Regentes werd gericht, maakt de Amster- damsche Courant de volgende opmerkingen: Zoo dikwerf een in het buitenland gehuwde Nederlandsche Prinses biyk geeft haar oude Vaderland te biyven gedenken, dan wordt dat algemeen toegejuicht, vooral als zy dat toont door een biyk van belangstelling in onze nyverheid. En niet minder aangenaam toont men zich gestemd, als een vreemde Vorst of een vreemde Vorstin hier te lande groote inkoopen of be stellingen doet. Zoo herinneren wy ons bfiv. met hoeveel trots omstreeks tien jaar geleden door de bladen werd gemeld, dat een buitenlandsche Vorstin hier ter stede oen geheel ameublement had doen vervaardigen. Die bewondering en die ingenomonheid heeft echter een grens en die grens schynt dadr te liggen, waar het in Nederland wonende Vorstinnen betreft. Die schynen niet, zooals de buitenlandsche Vorstinnen, vry te zyn, te koopen of te bestellen waar zy wenschen. Op haar schynt do verplichting te rusten alleen de Nederlandsche nyverheid te steunen. Van haar wordt verwacht, dat zy zullen zor gen, dat geen buitenlandsch blad met trots zal kunnen wyzen op een bolangryke be stelling, door een Koningin der Nederlanden by een buitenlandsche fabriek gedaan. Onze Regentes schynt men dus niet de vryheid te willen laten, welke men buiten landsche Vorstinnen zoo gaarne ziet gebruiken. Nu zou er aanleiding kunnen bestaan, indien H. M. de Koningin-Regentes in het oog loopend de buitenlandsche industrie bevoordeelde, vooral in een tyd als de tegenwoordige, waarin de eigen industrie geen steun kan missen. Doch waar het tegendeel tot dusver bleek, geeft het, dunkt ons, geen pas, met het oog op uitzonderingen, zydelings een be schuldiging tot H. M. te richten. Er wordt in deze redoneering een enkele schakel gemist, zegt Ret Centrum] het bewys nl., dat men door iemand iets te verzoeken hem in zyn vryheid aantasten zydelings beschuldigt. Een verzoek kan onbescheiden zyn en dan wordt de inwilliging er van door gaans geweigerd. Maar wy kunnen ons moei- lyk voorstellen, dat H. M. de Koningin Regen tes haar invloed ter bescherming en ter be vordering van de binnenlandsche industrie zou weigeren, omdat een buitenlandsche vorstin wel eens tien jaar geleden een geheel ameublement te Amsterdam heeft doen ver vaardigen. Het voorbeeld is trouwens niet zeer gelukkig gekozen. Want wie geen vreem deling is in Jeruzalem, kan weten, dat bui tenlandsche vorstinnen, die haar meubelen in Frankryk bestellen, toch alle kans hebben, dat zy een zuiver Nederlandsch fabrikaat ontvangen. De Amster damsche Courant antwoordt hier nu weer op: 't Verbaast ons, dat wy nog moeten aan- toonen, dat in dit geval een verzoek meteen zydehngsche beschuldiging gelyk staat. Als men de Koningin-Regentes verzoekt „de voor keur te geven aan de producten van ons vadorland," dan bewyst men, dat men gelooft, althans aanleiding heeft te vermoeden, dat H. M. dit op het oogenblik niet doet. En de uiting van dat vermoeden is een verwyt en een zydelingsèbe beschuldiging te meer, omdat aan het adres van „Boaz" open baarheid wordt gegeven. Niet minder vreemd vinden wy het, dat Eet Centrum valt over onze woorden, dat men H. M. de vryheid niet schynt te gunnen te koopen waar zy wil. 7,eker de vryheid van H. M. wordt niet aangetast ia dien zin, dat men haar door een of ander middel dwingt iets te doen of iets te laten. Maar waar men in ons land tegenover onze vorsten gelukkig geen dwangmiddelen heefr, is het duidelyk, dat wy alleen op zedelyken dwang doelen. En nu de hoofdzaak 1 Eet Centrum schynt ons verkeerd te hebben begrepen: de strek king van ons betoog was, dat als onze nyver heid zoo gaarne de beurzen van vreemde vor sten voor zich ziet geopend, zy aan de buiten landsche nyverheid niet mag misgunnen de ryksdaalders uit de beurs onzer Vorstin. De oud-hoogleeraar mr. T. M. C. Asser, thans Staatsraad, verklaart zich in de Maart aflevering van Wet en Practijk in hoofdzaak ingenomen met vele wyzigingen, die het voorste 1-Hartogh in ons burgerlyk proces brengen wil. Maar hy blyft hopen op een latere, radicale wyziging van den pro- cesvorm; waarvan dan tevens gebruik ge maakt moge worden om aan don alleen- rechtsprekenden rechter de beslissing in eersten aanleg van alle civiele en commercieels zaken op te dragen; de tegenwoordige splitsing der processen toch naar het bedrag der vordering, tir bepaling van de rechteriyke competentie, acht hy allerongelukkigst. Drie verbeteringen van ondergeschikten aard noemt voorts de geleerde schryver, die hy gaarne in het Wetb. v. B. R. zou aan gebracht zien. Zy zyn: lo. het opmaken van een proces-verbaal van de getuigen-verhooren, ook in het hoogste ressort, voor den kantonrechter of een rechts college gehouden; 2o. bij conservatoir arrest onder derden en enkele andere arresten de verplichte beteeke- ning van de dagvaarding tot van waarde ver klaring aan dengene, onder wien het arrest gelegd is; 3o. het doen loopen van den termyn van appèl en dien van cassatie van den dag, waarop by exploot door de eene party aan de andere is aangezegd, dat, en op welken dag, uitspraak is gedaan. Op dit laat3te punt gaat het ontwerp-Har- togh, gelyk men weet, een anderen weg uit. De Nieuwe Rotter damsche Couranthet wets- voorstel-Hartogh tot gedeeltelyke herziening van het burgerlyk procesrecht een voorstel, dat in byna alle groote bladen gunstig is be sproken, behandelende, maakt by die be spreking eenige opmerkingen over het recht van initiatief en zegt Nog iets is ook nu weer gebleken: de on misbaarheid, de groote nuttigheid van het par lementair initiatief. Het spreekt vanzelf, dat over de waarde van dit initiatief in 't algemeen en de toelaat baarheid van dit initiatief in het byzonder, in bet afdeelings-verslag menige opmerking te lezen staat. Sommigen oordeelden, dat het parlementair initiatief hoogo uitzondering moet biyven; een uitzondering alleen d&n aannemeiyk, „wanneer de Regeonng door drukke werkzaamheden ver hinderd is hare aandacht t6 wyden aan oen zaak, die dringend wettelyke voorziening ei8cht, óf zich ongenegen toont gehoor te geven aan een krachtigen aandrang van buiten, tot het doen van voorstellen omtrent eenig onder worp van wetgeving." Bovendien werd op gemerkt, „dat omtrent een wetsvoorstel van een lid der Kamer het advies van den Raad van State niet kan worden ingewonnen en dus by het voorbereidingsonderzoek een ge wichtige factor wordt gemist." Deze laatste opmerking ia niet geheel juist. By het voorbereidend onderzoek, dat is zoo, wordt deze factor gemist. Maar ook de voor stellen, door de Staten-Generaal aan den Koning gedaan, moeten ingevolge de Grond wet ter overwoging by den Raad worden gebracht, zy het dan natuuriyk in een latere periode en wanneer de Regeering niets meer kan veranderen aan de détails, doch slechts voor de vraag staat van het aannemen of verwerpen. En bovendien, gesteld dat de Regeering het by overweging van de adviezen, die zy geven zal by de openbare behandeling van een wetsvoorstel, dat van een Kamerlid uitgaat, gewenscht acht het advies van den Raad vooraf in te winnen, ook op dat geval is immers de grondwettige bepaling toe te passen dat „de Koning den Raad van State hoort over alle zaken, waarin hy dat noodig oordeelt." In aangelegenheden met een politieken by- smaak is zeker het initiatief van Kamerleden, behalve in geval van dringende noodzakelyk- heid, „met onze constitutioneele instellingen in stryd." Maar bepaaldeiyk in zaken van wetgeving, die het departement van justitie raken, zouden wy het gebruik van het initiatief eer willen aanmoedigen dan afraden. Het is bekend genoeg, dat dit departement de menigte dringende wetshervormingen, die tot zynen kring behooren, eenvoudig niet afdoen kan. Het voorbeeld van mr. Hartogh zy eer een oproep tot navolging voor anderen, die even weibeslagen ten ys kunnen komen als hy. Het is daarom, en ook omdat du eenmaal het initiatief in dezen zoo goed genomen en zoo goed voorbereid is, wel te hopen, dat by de te wachten openbare beraadslaging geen tyd meer zal worden gegeven aan algemeens beschouwingen over de waarde of onwaarde van het initiatief in het algemeen of van dit initiatief in het byzonder. Naar aanleiding van het in ons vorig Over zicht uit De Telegraaf opgenomen verslag der audiëntie van gemeente secreta rissen by minister Van Houten schrijft De Amsterdammer Het is een merkwaardig staaltje van minis- teriëele hoogheid en om geen ander woord te gebruiken van ministeriéele vry moe digheid. De heeren zynafgescheeptmen kan niet zeggen wat toch voor 't minst, ook ai ware er in de verste verte niet aan inwil liging van hun verzoek te denken, van een minister kon verwacht worden men kan niet zeggen op beleefde wyzeveeleer op een manier, die bewees dat do minister in een byzonder bitter-luimiga stemming was. en daaraan bot vierde ten koste van zyn be zoekers. Het is wel wat misbruik maken van de hooge positie, die men inneemt, wanneer men op die wyze een loopje neemt met wie ter audiëntie komen. Een waardige houding is, dunkt ons, een andere. „Zyn in dat request de argumenten ge noemd?"—vroeg de minister. 9 Ja, Excellentie," luidde het antwoord. „Ik heb er met be langstelling kennis van genomen", hernam de minister, die zoo juist gevraagd had of het request argumenten noemde. „De heeren beklagen zich over het vele werk, dat zy van Rykswege te doen hebben zei andermaal de minister. „Maar het Ryk draagt geen werk op aan de Gemeente secretarissen, wel aan de Gemeente besturen." De opmerking was den dialectigus of, wilt ge, den advocaat Van Houten waardig; maar het antwoord lag voor de hand: „De Gemeentebesturen dragen het werk, dat hun door het Ryk wordt opgelegd, aan den Secretaris op." 27) Dan wensch ik myn aanstaanden schoon vader een jaarlyksch inkomen van twee duizend pond te geven, vyf duizend per jaar aau myn vrouw, en dat ge my opgeeft, hoe en waar het kapitaal, hiervoor benoodigd, belegd wordt. Het zal geschieden, mynheer 1 Ik wensch een huis op Grosvenor, met de noodige bedienden; het moet gereed zyn, wanneer ik van myn huwelijksreis terugkom. Zorg ook voor paarden, rytuigen en alles wat er by behoort! Stort bij myn bankier het noodige om al mfine loopende schulden te voldoen, en laat de gedeponeerde duizend pond onaangetast. Ik zal voor alles zorg dragen, zei Janshah, die geen spier van zyn gelaat vertrok. - Is dat alles, mynheer? Neen. Binnenkort komen myne zaakge lastigden hier, om te spreken over het land goed van myn vader in Herefordshire, dat lang geleden in handen van vreemden is over gegaan. Ik wensch dat terug te koopen; als zy dus in 't reine zyn omtrent den prys, betaal hun dan de som, die zy verlangen. Jawel, mynheer I Ik geloof dat dit voorloopig alles is, zei Wilfred, peinzend; - maar vertel my eens, Janshah: bevinden zich onder dien schat van Brahma geen juweelen? Jawel, mynheer 1 Hier, in Engeland? Ik heb er eenige meegebracht, mynheer. Mynheer Lascelle hiold er veel van. Laat my er morgen dan eenige zien. Ik wensch aan mejuffrouw Havard een collier te gevenGe kunt nu gaan Janshah boog en verliet het vertrek. Wilfred bleef alleen, in gelukkige stemming. X. De wittebroodsweken. Er heerschte groote vreugde onder de aristocratische bloedverwanten van lord Kenny, toen het bekend werd, dat zyn dochter met Wilfred Dacre zou trouwen. Het nieuws van de erfenis, die hem ten deel was gevallen, bad zich spoedig verbreid; niemand twyfelde aan de waarheid van het praatje, dat Wilfred had rondgestrooid. Eenige neuswyzen zin speelden er wel is waar op, dat by geen ryke bloedverwanten, in Indië of waar dan ook, had; maar niemand nam notitie van dergeiyke praatjes. Een inkomen van dertig duizend pond moest wel ergens vandaan komen, en het onbetwistbaar feit, dat Wilfred dat geld bezat, bewees, dat hy een oom ge had moest hebben. Lord Kenny had door zyn verkwisting reeds lang het geduld van zyn familio te zwaar op de proef gesteld; vandaar hun vreugde by het vooruitzicht, dat hy een ryken schoon zoon kreeg, by wien hy op den klap zou kunnen loopen. Zy tastten voor de laatste maal, een diepen zucht loozend, in hun beurs, om hem te helpen, Hilda met groote staatsie te laten trouwen; waarop zy hunne handen geheel van hem aftrokken. Tot dusverre had hy bestaan op geheime leeningen, die zyn familieleden hem niet konden weigeren, uit respect voor hun naam; maar nu kon hy uitstekend leven van de lyfrente, die Dacre hem had geschonken. Toen de familie Havard van deze edelmoedigheid hoorde, beschouwde zy Wilfred als een zeer verdiensteiyk jong- men8ch, en zy gaf biyk van hare goed keuring, door in grooten getale op te komen by het huweiyk. Hoewel het seizoen reeds gesloten was, had de plechtigheid met groote prachtplaats, aangezien velen, die de stad reeds hadden verlaten, expres voor de gelegenheid terug kwamen. Behalve de verwanten van Hilda, kwamen de vele vrienden en kennissen van den bruidegom, die byzonder populair was, om hem de laatste eer te bewyzen by het einde van zyn loopbaan als jonggezel, en de couranten zwelgden in het groote aantal aristocratische nameD, die aan het verslag over de plechtigheid in de St.-Margaretha- kerk luister konden byzotten. Onder de velen, wien dit huweiyk het meest tot dankbaarheid stemde, behoorde een neef van lord Kenny, de hertog van Richborough, die veel geleden had onder den slechten toe stand van zyns ooms financiën, en nu de kans scboon zag, zelf te genieten van zyn vaderiyk erfdeel. Hy verteerde het grootste deel van zyn inkomen te Monte-Carlo, waar hy in het Casino tot de geregelde bezoekers behoorde; maar hy kwam over naar Engeland ter gelegenheid van Wilfreds huweiyk. Dacre had te Oxford met hem gestudeerd en de beide jongelieden waren zeer intiem. Het ver heugde den hertog daarom, dat de nicht, van wie hy 't meest hiold, met een zyner vrienden in 't huweiyk trad, afgezien van het feit, dat die vriend een groot vermogen bezat. Het geval deed hem zóóveel genoegen, dat hy er op aandrong, het huwelyksfeest te doen vieren in zyn eigen huis te Londen, en hy stelde tevens zyn landgoed in Devonshire tot hun dispositie, om er de wittebroods weken door te brengen. Alles stemde dan ook Wilfred en zyn bruid tot blydschap. Dank zy Janshah en de onuitputtelyke schatten van den ring, waren alle wenschen van Wilfred ten volle bevredigd. Lord Kenny en Hilda hadden ieder hun lyfrente, en de slaaf van den ring had eveneens gezorgd voor een fraai huis op Grosvenor Square, hetwelk tydens Wilfreds afwezigheid op de rykste wyze gemeubileerd werd. De diamanten, die Hilda by haar huweiyk droeg, waren zeer kostbaar en iedereen was nieuwsgierig, te weten, waar de bruidegom ze gekocht had. Janshah zou deze vraag hebben kunnen be antwoorden; maar aangezien niemand eenig uitsluitsel gaf op dit punt, veronderstelde men dat zy behoorden tot de nalatenschap van den Indischen oom. Ten spyt van Wilfreds wenken, was Mea- surby by het huweiyk tegenwoordig en ver telde meermaleD, dat hy oom Dunlop in Indië ontmoet had. De majoor werd daarop be stormd met vragen, dio hy echter alle op bewonderenswaardige wyze wi6t te beant woorden. Wel legde Wilfred, die er later bygebaald werd, om de mededeelingen van den majoor te bevestigen, een wonderlyke onwetendheid aan den dag, maar hy had zyn oom immers nooit persooniyk gekend I Het huweiyk werd zonder incidenten vol trokken. Lord Kenny vervulde de rol van liefhebbenden vader in de perfectie; zelfs zyne bloedverwanten, die wisten, wat een zelf zuchtig oud heer hy was, waren onder den indruk. Toen het bruidspaar ten slotte do stad verliet, keerde lord Kenny, met een zucht van verlichting, tot zyn leven als vry- gezel terug, om van zyn twee duizend pond 'sjaars te genieten. Tot dit doel begaf hy zich in gezelschap van zyn neef Richborough naar Monte-Carlo, en toen zy goed en wel hun kwartier hadden opgeslagen in het „Hótel de Paris", was het moeilyk te zeggen, wie van beiden den meesten levenslust had. Middelerwyi bracht Hilda de eerste dagori na haar huweiyk in Devonshire door. Er was nog nooit, naar haar vaste overtuiging, zoo'n bewonderenswaardig echtgenoot als Wilfred geweest. In die landeiyke omgeving leefden zy uitsluitend voor elkaar; dit was de eerste maal, en misschien ook de laatste, dat zy zich volkomen gelukkig gevoelden, en zy betreurden het bitter, dat de aardsche zorgen hen weer terug zouden roepen in do wereld. Ik zie eigeniyk niet in, waarom wc terug zouden gaan, zei Wilfred, aan Hilda'*, voeten op het strand gezeten; er is vo'- strekt geen reden voor. Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1895 | | pagina 9