Lezing- in „Pniël." De winterlezingen in „Pniöl", seizoen 1894 1895, die we getrouw hebben bijgewoond, zijn geëindigd. De inteekenaren daarop, wier aantal nu iets geringer was dan het vorige jaar en voel kleiner zelfs dan in de eerste jaren van haar bestaan, hebben, wat het getal betreft, niets meer van de Commissie te vorderen, want het beloofde cijfer, zes, werd gisteravond bereikt. Wat den sprekers aangaat, zouden zy niet geheel voldaan kunnen wezen, wijl de belofte omtrent dezen niet strikt werd nage komen, daar dr. F. E. Daubanton, te Am sterdam, wiens optreden vóór den aanvang werd aangekondigd, om welke reden dan ook, niet in „Pniël" verschenen is onvoldaan, ware hot niet dat een uitmuntende plaats vervanger, prof. dr. Gunning, de eer der Commissie op waardige wijze gered had, waar voor hem nu, aan het einde der reeks, nog in 't bijzonder een woord van dank van velen toekomt. Als geheel beschouwd, wellicht met eene enkele, ja, misschien slechts met ééno uit zondering, gelooven we, ons hierbij plaatsende op bet standpunt der gewone bezoekers, uit don aard der zaak bijna altijd dezelfde per sonen, dat de lezingen, dank zij stof en spre kers, zeer goed hebben voldaan, menigeen genoeglijke, leerrijke en stichtelijke uren heb ben verschaft en het voor hen bepaald een gemis zsu wezen, indien een volgend seizoen deze lezingen, nu hy, die ze in 't leven riep, niet meer onder ons is, by gebrek aan belang stelling niet konden gehouden worden. Hopen we er voor die bezoekers het beste van! Gisteravond dan trad als spreker in de zesde ïezing op de jonge predikant de heer A. J. A. Vermeer, van de Ned.-Herv. gemeente uit do naburige Hofstad, waar hy by velen in hooge achting staat en steeds zeer velen tot zich trekt, om zyn woord te hooren. Tot onder werp had hy gekozen „Karakter en Tempe rament", welk onderwerp hy zeer goed machtig was en voor zijn aandachtig luisterend gehoor zóó boeiend wist te ontwikkelen, dat het door hem gesprokene èn door vorm èn door inhoud by een elk ingang vond. Na eene passende inleiding, wees spreker v op, dat ieder van karakter spreekt, ofschoon n het dageiyksch loven niet in de goede neteekenis; men bedoelt er toch in den ge wonen zin het geestoiyk aangezicht van den mensch mede; en golyk men den lichameiykon mensch aan zyn gezicht kent, zoo kent men ook 's menschen geest aan zyn karakter. Evonals men de menschen heeft verdeeld in rassen, naar het gelaat, zoo heeft men ook de karakters ingedeeld, welke vier hoofd vormen men temperament noemt. Do mensch kan zyn cholerisch (zeer ontvankolyk on sterk roageeronde); sanguinisch (als do indruk zeer sterk is en do reactie zeer zwak); melancholisch (als de indruk zeer zwak en de reactie tyzonder sterk is); flegmatisch (als indruk en reactie beide zeer zwak zyn). Eon zuiver temperament treft men zelden of nooit aan; dit houde men vooral wel in het oogl Door personifiëering en opzetteiyk sterk overdrijvende, werden de temperamenten ge schetst, ons aanscbouwoiyk voorgesteld, en wel in mypheer Cholericus, mevrouw Saiiguinica, jongojuffrouw Melanchollca en jongenheer Flegmaticus, die vereerd werden met een bezoek van den predikant in diens qualitoit als zoodanig, om een beroep te doen op hun weldadigheid, en by wie de geldolyke oogst, oven onderscheiden als de temperamenten, zeer verschillend was. De temperamonten kunnen ook verdeeld worden naar de landen of luchtstreken, waar van mede de literatuur getuigenis aflegt. Den cboloricus treft men vooral in het Zuiden (Frankryk, Spanje, Italië) aan; den sangulnicus in Frankryk (noordelyk) en Bulgië; den melan cholicus in Nederland (men geve hier niet de boteekenis van „zwartgallig" aan l)den flegma ticus in Engeland en het Noorden. Van de Apostelen kan men Paulus den cholericus, Petrus den sanguinicus, Thomas den melancholicus, Johannes den flogmaticus noemen, en wdarom, dit toonde spr. uit de H. Schrift met voorbeelden aan. Het temperament is ook van invloed op het uiterlijk, al kunnen in dit opzicht dikwerf vergissingen plaats hebben. Ook wordt beweerd dat men uit iemands handschrift zyn karakter kan opmakon (grapbologie). Vole tydschriften houden er tegenwoordig eene graphologische rubriek op na. De temperamenten komen altyd gemengd voor en geen twee menschen hebben precies hetzelfde karakter, wat volgens spr. niet te verwonderen is, aangezien God in hetgeeste lyko zoowol als in de natuur ryke verscheiden beid heeft willen leggon en gelegd hooft. Daarom is karakter ook datgene, wat naar Gods wil den oenen mensch van den anderen onderscheidt, en tevons datgene, dat boant- woordt aan het doel, waartoe God don mensch heeft geschapen. Ieder mensch weerkaatst iets van Gods boeld. Van hot standpunt der Christelijke ethiek mag er dan ook geen sprake zyn van slechte karaktors. Wtl is het karakter by niemand zuiver meer; gelyk ziekte het lichaam verminkt of gebrekkig maakt, zoo doet do zonde hot den geest, hot karakter. De zonde hoeft den mensch losge rukt van zyn oorsprong, ontsierd; do zonde maakt den rnonsch karakterloos. Niemand kan zeggen dat by karakter is, maar wol is de aandrang in hom om aan het ideaal to beantwoorden. Dat ideaal worde hem daarom telkens voor oogen gesteld! Door do zoude zou do mensch nimmor een karakter worden, maar God heeft zich geopenbaard en zyn wedergeboorte mogelijk gemaakt. Die wedergeboren zyn, zyn één in liefde, maar verschillend in temperament, getuigen de Apostelen. Alleen in Christus zyn de vier temperamenten in de schoonste harmonie vereenigd, als de profetie van wat de gemeente eenmaal zal zyn. Het kleinste Hollandscho boekje. In „Eigen Haard" is dezer dagen onder de verscheidenheden iets te lezen over een heel klein boeksken; en dit is volgens den schry ver het allerkleinste, dat bekend is. Wel nu, van deze zeldzaamheid heeft de Leidscho Bibliotheek een exemplaartje, dat in een der toonkasten d6r merkwaardigste boeken van de Maatschappy der Nederlandsche Letter kunde voor iedereen te zien is. De druk is juist zoo groot als het onderste hokje van de letter H van het woord Leïdsch in den titel van dit Dagblad, nameiyk 10 Nederlandsche streep hoog en 6 breed, met het bescheiden randje wit is elk blaadje 14 streep hoog en 8 breed, zoodat het boekje slechts een hoek van een postzegel beslaat, die 25 streep hoog en 20 streep breed is. Het werd in 1674 Gedrukt by B. Smidt en het hoeft tot titel Bloem hofje door C. van L., en telt 49 bladzijden. Het bandje met zeer kleine zilveren knipjes heeft helaas wel wat geleden. In vroeger tyd zal het wel in een dames-werkdoosje bewaard zyn geweest. Praatjes over Kunst. Vlokken. LII. Barend Bof is niet uitsluitend een eerzaam Amsterdamsch apotheker. Hy voert veel meer in zyn mars, ón, al-pillendraaiend heeft hy nagedacht over „Kunst." Het z.g. „Geeltje" (de Amsterdamsche Cou rant, waaraan o. a. niemand minder dan Visse ring on Buys indertyd hebben medegewerkt), heeft 'onlangs zyn jubileum gevierd, èn daarna heeft Barend Bof zich tot de Redactie gewend en gezegd: „Myne Heeren, juist ómdat ik zeer- nauwgezet pillen draai, kan 't my wel ge lukken den een of ander eens een welver diende „pil" op kunstgebied te doen slikken." En, verder kan volgens den vlokkenschry ver de quaestie zóó haar verloop hebben gehad. De Redactie verwittigt den lieer Barend Bof op z(jn epistel: „ik zou zoo gaarne eens een proevo van uw schrijf- en kunstenaarstalent zien. Bof heeft toon beiden, natuurlijk direct daarop, gezonden. Sed6rt was de Redactio in „extaze" en verschenen als Feüilleton's van Barend's hand in 't „Geeltje": „Priesters dei- Kunst.", ondor andoren Van der Mandere, mr. Van Loghem (Fioro della Neve), G. A. en A. G. Van Hamel, Daniël De Lange, Ducaju, J. H. Róssing, mr. J. Kalff Jr., Herin. Heyermans Jr., mr. Henri Viotta, Van Milligen, H. L. Bereken hoff, Taco H. De Beer, C. H. Don Hertog e. a. Helaas! Barend werd soms ziek, en, angstig- Ijjk dacht hy in zyn slaapstede dan aan een feuilleton, dat lijj wèl in 't hoofd had, maar dat hy niet in druk zou zien verschynon in datzelfde aangebeden „Geeltje". Doch Barond Bof had zeer geboft, door zulk eene edel- denkende ega te huwen als mevrouw Eveline Bof, geboren Wafel man. Zij toch schreef 't Feuilleton voor 't „Geeltje" als hij bedlegerig was. Eilaciel In „kunstzaken" waren zjj 't jammer genoeg niet immer eens. Mevrouw Bof zag haar kans eens schoon om den suiker zoeten tooneelspeler Ducaju te verheerlijken, toon Barend te bed lag en, Barend gaf een lang niet-malsch post-scriptum; en toen Barend over Daniël De Lange pende, zette zij een noot onder zyn epistel, dat hy, (Daan) toch zoo „sjouiig" in 't Nieuws van den Dag schreef. Zij had gelyk; volgens Barend hadzy immers, immer gelyk! Ik vestig op deze wyze do aandacht op die Feuillotons; omdat er een humor in door straalt, en er ook een kennis van feiten uit te di6tilleeren valt, die naar waarde dient te wordon geschat. Deze stukken dragen het kenmerk van geschreven en bedoeld te zyn om fijn te parodieeren de dikwyls zeer zwakke zyden der artisten, terwyl de („durch die Blume") daarin getapte grofheden op die kun stenaars welverdiend zyn En,die grofheden och! ze zyn uien, gegoten in een geestigen vorm, die, velen bevredigend, toch niemand ernstig aanstoot kan geven. Die Feüilleton's,zo zyn er voor te aardig en ook dikwyls te „raak." Da lieer Taco H. De Boor, loeraar aan een H. B.-School en „redacteur en chef" van een blad „De Portofouille," dat hy by na heel alléén zelf schryft, blykt blykbaar zeer geërgerd door do benoeming van dr. W. G. C. Bjjvanck tot bibliothecaris der Kon. Bibliotheek. Een kleine drukfout van de „Oprechte Haarlemsche Ct." dient als voorwendsel om zyn gal bot te vieren. Dit wil my al heel klein toeschynen. „Voor bibliothecaris kan men iedereen gebruiken", zoo zucht by, ten slotte quasi-bewerond. Met evonveel recht zou men kunnen be- wyzen dat de Taco'sche druiven „zuur" bleken Do benoeming van dr. Byvanck wordt echter door velen met instemming begroet, en, zy zal terecht gewettigd blykon. „The right man on the right place". Wat zal de heer De Beer nu wel weer zeggen van de benoeming van dr. Van do Stadt, te Arnhem, die onze Koningin, los gaat geven in do Natuurkunde?! Ook deze is aan een Hoogere Burgerschool verbonden, zelfs direc teur er van! Welk een zure wyngaard kan dat worden voor den heer Do Boerl Op de Boekhandel-tentoonstelling in Amster dam, eenige jaren geleden, trof my eene Fran- sche uitgave „La Tentation de Saint-Antoine," met teekeningen van Henri Rivière. En, nu ik van zeer welwillende zyde dit vry zeldzame boekje weer even naar huis mocht nemen, wil Ik de aandacht vestigen op 't feit hoe achteriyk onze cliromo-lithografen hier te lande toch eigeniyk bleven. Gustave Flaubert's „Tantation" is heeriyk om te lezen en de litho's van Rivière ver- hoogen het kostelyk geheel, ten vollel Op „Het Noodlot of de stryd van Mimi Bekkers met de Conventioneele Architectuur in Egypte" wil ik de aandacht vestigen. De heeren Brückman en Paul Du Rieü Fzn. zullen in den Foyer der Stadszaal met deze parodie optredon. Of op 16 Maart de Foyer „vol" zal zyn?! Als dat niet waar is, is 't voor de Leidsche leden van Nyverhoid on hunne dames een schande. Hoogstwaarschynlyk gaan, by genoegzame deelname, de Kunstbeschouwingen hier ter stede door. Van Tentoonstellingen: In „Arti et Anikitiae" te Amsterdam wordt nu evenals in „Pulchri Studio" (Den Haag) eene tentoonstelling gehouden van werken van ledon. Isaac Israels heeft op beide exposities heel mooie dingen, Breitner in „Arti" ook. De Haagsche-Kunstkring zalen zyn weer geopend met eene verzameling teekeningen, lithographieön en houtsneden, door Shannon on Ricketts vervaardigd, terwyl het portret van dozo beiden (door Rotbenstein) daar ook te bezichtigen is. In den Rotterdamsclien Kunstkring ook al weer een tentoonstelling van leden en met-leden. Daalhof heeft daar een viertal van zijn werken, die ik onlangs bjer besprak, en Floris Verster eene interes sante teekening. C. V. Geveilde perceelen. Gehouden verkooping aan den Burg alhier, op Vrfjdag 15 Maart 1895, ten overstaan van mr. L. M. J. H. Kerstens, notaris te Leiden De bouwman8woning c. a. met verschillende perceelen wei- of hooiland on afzonderlyko arbeiderswoning, onder Zoeterwoude, samen groot 22-49-33 hectaren, kooper de heer C. Lagerberg Sr. qqte Zoeterwoude, voor f 48,150. De moord te Hussum. De Woensdag-avond te zes uren geschorste zitting der vyfdo kamer van de arrondissements rechtbank te Amsterdam werd gistermorgen te 10.15 heropend. Aan de orde is de voort zetting van het getuigenverhoor in de zaak van Henriëtte Momber en Hendrik CoelmaD, beschuldigd van moord op Jansje Meinders, te Bussum. De belangstelling van het publiek was grooter. Reeds lang voor den aanvang der zitting verdrong zich voor den toegang naar do publioko tribune in de Lange Leidsche- dwarsstraat eene menigte, die toegang ver langde, doch slechts een beperkt aantal kon uiteraard toegang krygen. Ook de advocaten-bank en do plaatsen, voor do Pers besterad, waren geheel bezet. Van de beide beklaagden, het dienstmeisje H. J. Momber en den soldaat H. F. Coelman, is de laatste in uniform gekleed. Hy was zeer bewogen en maakte in zyn uniform en do gebogen houding een armzalig figuur, terwyl beklaagde Momber, wier uitoriyk lang niet ongunstig is, meer onverschillig schynt te zyn, gekleed in het pakje, dat zy den Zondag van den moord droeg, en een witten boezelaar voor. Het eerst wordt nu gehoord Christiaan Batelt, hoofd inspecteur der recherche te Amsterdam, die verklaart, dat hy 29 September een bezoek heeft gebracht by de ouders van Coelman op de Egelantiersgracbt, waar hy eenige zak doeken heeft in beslag genomen, gelyk aan die, welke Coelman in de woning van den vcrslageno had achtergelaten. Deze zakdoek wordt door Coelman erkend als de zyne te wezen. Bekl. Momber kent hy persoonlyk niot, maar komt voor in de registers der politie. Imbertus Meinders, vader van de ver- slagene, thans wonende te Amsterdam, ver haalt, dat bekl. Momber 7 Juli haar dienst had verlaten, maar den 20sten Juli op zyn verzoek weer is teruggekomen. Hy is den 19den Augustus op reis gegaan, dat hy oen dag of tien te voren bad meegedeeld, terwyl hy tevens zeide, dat, wanneer hy te acht uren niet terug was, hy te halftwaalf terug zou zyn. Zyne beide kinderen had hy onder do hoedo van bekl. Momber achtergelaten. Zijn geld borg hy op de boven-voorkamer in een muurkast, waarvan de deur ter terechtzitting aanwezig was. Het geld, dat aanwezig was, lag ongeveer op de hoogte van het gat, dat in het behangsel van do deur to zien is. Het geld stoud in een trommeltje, en men had dit er uit kunnen nemen, indien men ook het hout had kunnen doorboren. Bekl. Momber had wel eens gezien, op welke hoogte hy zyn geld wegsloot Hy is met den lnatsten trein thuis gekomen onderweg word hem de moord langzamerhand medogedeeld. Vervolgens geeft get. een gelijk luidende verklaring als de gisteren gehoorde, omtrent toestand en ligging van het lykje. Do schaar, waarvan in de verklaring van Coelman sprako is, was in de huishouding niet in ge bruik, werd in de keukeu bewaard en werd naderhand door hem teruggevonden op de tafel van de bovenvoorkamer. Aldaar lagen ook een paar boeken, waaronder „Roger, de geschandvlekte." Hy ontdekte het gat in de deur en zag by het openmaken, dat aan de deur geweld was gepleegd om haar open te krygen. In de kast was alles in orde. Lucifers met roode koppen, als ter terechtzitting aan- wozig, op de bovenvoorkamer gevonden, werden niet door get. gebruikt. Bekl. Momber zegt, dat zy meent, hoewel zy er niet zeker van is, dat zy op haar slaap kamer een doosje met zulke lucifers had. „Mynheer gebruikte Zweedsche." Getuige herkent verder een broche, welke in de gang is gevonden, als te hebben toe behoord aan zyn dochtertje. Getuige berkent verder verschillende voor werpen, tor terechtzitting aanwezig. Hy heeft waargenomen op den muur aan de trap een afdruk van vingers als van een per soon, die vreesde te vallen. Deze afdruk was er vroeger niet. Op een vraag van mr. Worst, verdediger van bekl. Momber, deelt getuige mede, dat bekl. niet links was, „ten minste in haar werken niet." Waskaarsen, als een stuk gevonden is op de bovenvoorkamer, werden niet door hem gebruikt. Hy heeft dadelijk bekl. Momber gezegd, dat zy het kind vermoord had; deze ont kende dit. Dubbelt Hemsing Van der Scheer, winkelier te Bussum, kende het dienstmeisje van Mein ders. Den 19den Augustus des avonds tusschon halfnegen en negen uren hoorde hy, terwyl hy aan zyn étalage bezig was, een zwak gegil, dat van boven kwam, van de zyde van Meinders. Hy heeft een paar keer een zwak gegil ge hoord; zyn vrouw was boven en zeide toen: „Wat is 't toch treurig, als de moeder dood is; wat krygen die kinderen van Meinders daar op hun ziel." Kort daarna hoorde hy in zyn eigen huis een vervaarlyk geschreeuw en by hoorde Hen riëtte zeggen: „Kom toch, want het kind van Meinders is vermoord." Hy liet toen zyn vrouw thuis en is met zyn bediende naar hot huis van Meinders gegaan en direct naar de binnen kamer, waar. hy het kind op een stoel zittende met het hoofd voorover vond zitten. Het eene been was kunstmatig neergezet en het andere stond. Hy heeft het kind onmiddellyk neer gelegd en den boezelaar en de embrasse van een gordyn weggenomen Hy onderzocht toon, of er nog leven in was; met een mesje heeft hy het goed om het hoofd van het kind losgesneden. Een oogenblik meende hy Dog leven te be speuren. Hy vroeg om water en wilde een karaf nemen, toen de meid met een vol blik met water aankwam, dat zij over den geopenden mond uitstortte, waarop hy aanmerkte, dat, als het kind nog niet dood was, het nu wel dood zou zyn. Ware er op dat oogenblik een des kundige geweest, wellicht dat het kind nog gered kon worden. De meid snauwde het kind soms org af en Jansje was bang voor haar. Daarom dacht hy eerst, dat beiden ruzie hadden gehad en dat bekl haar in een oogenblik van drift had gesmoord. Hy deelt verder nog mede, dat zyn vrouw duidelyk gehoord heeft dat Jansje gilde. Toen de dokter ontboden was, waren ook zyn bediende Nydam benevens zyn vrouw ge komen. Bekl. was zeer opgewonden, gejaagd en angstig. Get. heeft haar last gegeven dokter Clinge Doorenbos te halen. Onderwyi kwam dr. Fock, terwyl hy zelf do politie ging waar schuwen. Hy heeft de krabben gezien op het gelaat van bekl. Momber en haar daarop op merkzaam gemaakt. Zy antwoordde, dat zy in haar schrik de krabben zichzelf had toege bracht. De indrukken in don hals van het slacht offer heeft get. dienzelfden avond eenigszins gezien; den volgenden dag, toen zy blauw waren, duideiyker. Bekl. had tot get gezegd dat zy op de mat voor de kamer bloed ge zien had, doch hoewol get. met dr. Clinge Doornbos nauwkeurig daarnaar zocht, word door hen niets gevonden. Op de pianino in de kamer stond onder meer een kistje, waarin bandjes en touw, waaruit dus blykbaar het touwtje was gehaald, dat om den boezelaar zat. Get. had geen gedachte aan diefstal, doch toen hy later met den heer Meinders boven kwam, bemerkte hy de pogingen tot inbraak aan de kast en het gat in het behangsel en begreep hij dat er diefstal in 't spel was. Naai* aanloiding van het door get. medege deelde omtrent die teil water, wordt op ver zoek van het O. M. nog eens gehoord dr. Clinge Doornbos. Deze zegt by de inwendige lijkschouwing geen water te hebben gevon den de dood was dan ook niet toe te schry- ven aan verstikking door water. Dat gooien met het water, kan, zegt deze deskundige, geen invloed op het geval gehad hebbeD, na al hetgeen reeds was voorafgegaan. Hy meent ook uit de houding van bekl. Momber dien avond te hebben kunnen opmaken, dat zy meer van de zaak wist. Mr. "Worst vraagt of in de benedenhuis- kamer ook een tapyt lag, waarop door den heer Meinders wordt geantwoord dat er lag een los karpet met roodo en bronzen stropen. De heer Meinders zegt nog dat kleine Bertus, die boven in bed lag, hem had verteld, dat er tweo soldatdn boven op de kamer geweest waren en dat één hunner Jansje tegen den grond had gegooid. Toen had Jans geschreeuwd en „pa!" geroepen. Bertus was toen gaan huilen en had daardoor niets meer gezien. President tot bekl. Coelman: „Hoor je dat? Begryp je niet, dat dit zeer bezwarend voor je is?" Bekl.: „Neen, ik zie niet in wat hel uit maakt of ik het kind benedon of boven tegen den grond gegooid heb. Bovsndien is het niet waar, 't is beneden gebeurd." Pres.: „Dus je blyft volhouden dat je het beneden deedt?" Bekl.: „Ja, wat Bertusje zeide is niet waar." De zitting wordt daarop een half uur ge schorst. Daarna werden dr. Doornbos en Van der Scheer nogmaals gehoord. De laatste ver klaarde, dat het jongste kind Bertus den- zelfden avond van den. moord datgene onge veer heeft verteld, hetgeen de heer Meinders gistermorgen had medegedeeld. Wel sprak het kind moeilyk het was toen nog geen 3 jaar doch de bedoeliog was duidelyk. Zelfs had het kind naar zyn keeltje gegrepen, od •eene «teunende mondbeweging gemaakt. Juffrouw H. Van der Werf, echtgenoote van Van -der Scheer, deelde mede, dat Henriëtte onder de kinderen van Meinders flink ontzag had; zy gaven meer om haar dan om hunne moeder. Op den Zondag van den moord was deze juffrouw bezig hare kinderen naar bed te brengen, toen zy eensklaps een luid ge schreeuw hoorde, eerst een luiden gil en toen eenige gedempte, en tevens gestommel. Het eene kind zeide toeu tot haar: „moeder, wat krygt Jans van biernaast een slaag 1" Ver volgens had zy geloop op de trap in het huis van Meinders gehoord, naar haar oordeel van boven naar beneden; of één of meer personen de trap afgingen, wist zy niot met juistheid te zeggen. Het gegil kwam naar getuige meende van de gang der bovenverdieping. Later was eene proefneming genomen met het gillen, en toen kreeg getuige geheel denzelf den indruk. Veel minder pertinent dan haar echtgenoot was deze getuige omtrent de kin- derlyke verklaringen van deu kleinen Bertus. De moeder van Van der Scheer, mej. Tj. L. Middel, legde dezelfde verklaringen af. Een bediende van den heer Van der Scheer, een oud doof moedertje van 77 jaar (de schoon moeder van Van der Scheer) en de stevige huishoudster van den heer A. S. Finsy ts Bussum, legden verklaringen af; doch geen van allen nieuwe. De heer Finsy, die met zyne huishoudster een spelletje besigne tieed, had evenals zy twee kryschende, benauwde gillen gehoord, met 2 minuten tusschenruimte, en een goed kwartier later het geschreeuw om hulp van Henriëtte. Door het O. M. werd mr. Byleveld, die de zaak heeft geïnstrueerd, ondervraagd omtrent de proefnemingen aangaande het gillen, waar uit bleek dat alle getuigen hunne beweriog staafden, dat op den bewuston avond het gillen van boven was gekomen. Voorts bleek uit de verklaringen van mr. Bijleveld dat beklaagde Coelman, na een tydlang ontkend te hebben, geheel vrijwillig onder hot storten van tranen oene bekentenis had afgelegd, doch dat de aanhoudende tegenstrydige verklaringen van Momber daarentegen de instructie tot het laatst too zeer hadden belemmerd. De beken tenis van Coelman maakte slechts gedeeltelijk een indruk van geloofwaardigheid op mr. Byle veid; over het touw echter, dat Momber aan Coelman zou gegeven hebben, heeft deze ver klaringen afgelegd, terwyl by van het in beslag nemen van dat touw niets afwist. De volgende getuige is de burgemeester van Bussum, jhr. R. Van Suchtelen van de Haaren. Get., door een veldwachter geroepen, had in het huis des heeren Moinders bekl. Momber verhoord. Deze had verteld dat Jansje met een vriendinnetje uit was geweest, later teruggekomen on toen met het kind naar het station gegaan was. Daar vandaan terug komende, had het kind opgemerkt, dat er een raam openstond en zy geritsel hoorde. Zy had toen tot het kind gezegd: „Sluit je maar op, ik zal wel eens gaan kyken!" Zy is toen naar boven gegaan, heeft beneden org gestommel gehoord, is gaan kyken en vond Jansje dood, waarop zy over de schutting de familie v. cL Scheer had gewaarschuwd. Get. had bekL onder het oog gebracht, dat zy, hoe dan ook, slecht op hot kind had gepast, maar vond het noodig haar in arrest te nemen. Den volgenden ochtend had by den kanonnier Coelman uit Naarden laten komen. Aan de uniform, die bekl. Coelman by dat verhoor aan had, heeft get. twee lange blonde haren gevondeD. Get. zegt nog dat hy bekl. Momber zyn verwondering had betiugd dat zy gegaan was naar dr. Clingo Doornbos, die het verst af woonde. Zy had geantwoord, dat het de huisdokter was. "Wat betreft de krabben in haar gelaat, die zeide zy zicbzelve te hebben toegebracht. Te kwartier voor vyven werd de zitting verdaagd tot Vrydag ochtend te tien uren. Coelman zat don geheelen dag als eon zout zak ineen en maakte hetzelfde treurige figuur als den vorigen dag. Beklaagde Momber begint de duur der zitting reeds te vervelentusschen- beide zucht ze eens hartgrondig. Naar het zich laat aanzien, kunnen er nog verscheidene dagen met hot verhoor der overige getuigen heengaan. Gemengd Nieuwso "Wy vernemen dat er hier teï stede een „Leidsch Schaakgenootschap" opgo richt is. Het bestuur bestaat uit de heeren: dr. A. Van Rhyn, president; C. T. Steffelaar, dr. E. F. Van Dissel, G. C. J. Verkerk en J. M. Folix, secretaris. Als verdacht van diefstal van geld, ten nadeele van den kwartiermeester J. De "W., te Leiden gepleegd, zal de mnrinier lste kl. J. P. De Z. voor den krijgsraad te Amsterdam terechtstaan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1895 | | pagina 2