N°. 10739. Maandag 25 Februari. A0. 1895. (§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. LEIDSCH DAGBLAD. PEXJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 8 maanden. f 1.10. Franco por post ..--s 1.40. Afzonderlijke Nommers0.05. PRIJS DER ADVEETENTIÉN: Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17£. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Tweede Blad. Ik ben aldus de schrijver van de „Brie ven uit de Hofstad" aan de Arnharwclic Courant volstrekt geen vjjand van de be weging tot bevordering van de Zondags rust, evenmin als van die ten gunste van de verbetering van den rechtstoestand van de vrouw, mits ze beide aandeneiach beantwoorden van binnen de grenzen te ble ven van het gezond verstand en niet, in malle verdrijving, te gaan doorhollen. Beide bewe gingen scbynen ln dit opzicht veel gevaar te loopen. Zoo heeft men byvoorbseld die ten gunste van de Zondagsrust al willen over brengen op een terrein, waar men ze, alleen door het gezond verstand geleid, niet gemak kelijk verwachten zou, op het politiegebied namelijk. Er is al gesproken en daarin had men volkomen geljjk dat de Zondags dienst voor de politiebeambten in de groote steden te zwaar is (wat men trouwens van den dionst dezer beambten op de weekdagen mot evenveel recht zeggen kan). In plaats, dat men nu daaruit concludeert tot verster king van de politiemacht, zoodat de dienst van ieder beambte kan worden verkort zonder schade van den dienst in het algemeen, zoo haalt men er de gevolgtrekking uit, dat de zoogenoemde „volle" politiedienst op de Zon dagen door een halven behoort vervangen te worden. Ziedaar eene redenoering, die den straatslijpers en straatschenders, die (althans in Den Haag) don rustdag by voorkeur voor hunne hinderlijke balddadighedon, als: schel den, vechten, rustige voorbijgangers molestee- ren, uitkiezen, zeker erg naar den zin zal zyn. En wanneer de overdryvers hierin hun zin mochten krijgen, zal eene tegenwoordig stork tegengewerkte en onderdrukte industrie, die van de dieven en inbrekers, weer nieuw leven krygen en gered worden uit den staat van verval, waartoe de in dit opzicht zeer geluk kig werkende activiteit dor Haagsche politie dit voordeelig bodryf heeft gebracht. Wanneer echter do voorvechters van de Zondagsrust voor de politie hunne vredelievende denkbeel den wisten te propageeron by het gespuis, dat de straten der rosidentie op de Zondag avonden onveilig maakt, dan zou oen lichter dienst voor de politie langs don natuurlyken weg uit het staken der gowoldenaryon en straatschenderyen volgen. De zorg voor de Zondagsrust van anderen schynt echter zekere beneveling op het oordeel teweeg te brengen, die wonderlyke redenee ringen verwekt, vooral wanneer die zorg met theologische oogmerken gepaard gaat. Getuige de wonderlyke kruistocht, in do Engelsche pers kort geleden aangevangen, en dien ik zoowaar in de Hollandsche couranten „met waardeering" vermeld zag, tegen den Zon dagsdienst in de huishouding. De opstokore van deze beweging willen, dat alle huisbe dienden op den dag des Heoren, ingovolge de Tien Geboden, geheel van arbeid ontslagen zullen zyn. Ze geven toe, dat er dingen zyn, die ieder voor zichzelf wel weet op te noemen, die in een huishouden Zondags oven goed gedaan moeten worden als door de week, maar daar weten ze wel raad op. Dan moeten de dames van het huisgezin dergelyke dingen maar op den Zondag doen, en zoo er geen dames, geen huisvrouw of dochters in het gezin zyn, dan zullen er lichtelijk vrouwelyke familieleden gevonden wordon, die dit werk voor zooveel het vrouwenwerk ia, en dat is het meerendeels, kunnen verrichten. Dit zou dan in den zin van de Tien Geboden geen arbeid zyn. Dit nu komt my voor uitermate spitsvondig en uitermate onjuist te zyn. Ik heb den Hebreeuwschen tokst van de Tien Geboden nooit onder de oogen gehad, en zou daar bovendien weinig aan gehad hebben, kennende evenmin de Hebreeuwsche als de Javaansche of de Chineesche karaktors, maar alles wat ik van de Joodsche wetgeving weet getuigt van een groot formalisme, dat geenerloi transactie toelaat. Er staat zoo duideiyk ge schreven, dat de geloovige zelf, noch iemand zyner huisgenooten, noch „de vreemdeling, die in zyn poorte is", noch zyn os, noch zyn ezel op den Sabbat e e n i g e n arbeid verrichten mag, dat het ongerymd is den arbeid, die de dagelyksche plicht is van den een, op te dragen aan een ander, voor wien hy dan, krachtens zekere casuistische fictie, geen arbeid zou zyn, en in zekere gevallen nog wel daartoe expresselyk een „vreemdeling in zyne poorte" te importeeren. Men deed beter met te erkennen dat eene wet, zooals die van den berg Sinal, niet geschrevon is voor bet leven in de groote woreld, de groote hotels of de kasteelen der adellyke families ui Westelyk Europa; wil men zich, voor zoover het klimaat het toelaat, nog altoos richten naar de wetgeving van Exodus en Deuteronomium, dan moet men van al die groote, luxueuss inrichtingen van levenswyzo afstand doen, daar ze niet bestaan kunnen zonder die oude wetgeving telkens te over treden. By den stryd voor de gelykstelling voor de wet tusschen beide geslachten, komen evenzeer nogal eens overdryvingon voor, die niet zelden groote inconsequentie aan het licht brengen. Ik denk daaraan, omdat er juist hier eene vereeniging (of eene afdeeling van eene elders gevestigde vereeDiging) is opgericht tot bevordering van het kiesrecht van de vrouw, eene instelling, die niet voel levensvatbaarheid bezit, te oordeelen naar de omstandigheid, dat de presidente (want alleen vrouwen mogen lid zyn) haar ontslag al heeft genomen, als zynde door de zendelingen, die de zaak hier kwamen op touw zetten, „niet juist ingelicht" om 't euphonisch uit te drukken betrekkelyk het genootschappelyk doel. Nu zoek ik de inconsequentie hier niet in de omstandigheid, dat deze kiesrechtbe- geerende dames, uitgaande van den wenBch naar gelijkstelling tusschon de twee ge slachten, zich al dadelyk aan schending van dit beginsel schuldig maken, door tot haren eigen kring alleen vrouwen toe te laten en mannen uit te sluiten, maar ik heb daarmede een Bpeciaal geval op het oog. Een myner bekenden, dezer dagen op het balkon van een, wegens het ysverraaak, overvollen tram wagen staande, was getuige dat een van do warmste voorstandsters van deze beweging, zyne staanplaats deelende, zich met afkeuring, ja, verontwaardiging uitliet over de „onbe schoftheid" van oen tweetal bejaarde heeren, die zich niot haastten hunne zitplaatsen in den wagen aan de buitenstaande dames af te staan. Het maakte op den getuige zulk een verbysteronden indruk, dat hy vergat, dat deze emancipatrice, hoe warm ook voor de zaak, destyds by negen of tien graden vorst voor niets meer ter wereld moer warmte kon gevoelen dan voor de middelen om aan de koude te ontsnappen. Zelfs het een meer ernstig karakter dragende, en uit een gemengd personeel van beiderlei kunne bestaand comité tot verbetering van den rechtstoestand der vrouw, dat van het kiesrecht wyseiyk zwygt, Is niet geheel van overdryving vry te pleiten. Dat aandringen op de benoembaarheid van vrouwen tot voogdy, ook over de kinderen van anderen, schynt van de, toch minstens, betwistbare, meening uit to gaan, dat voogdschap over andermans kinderen een begeerlyk baanlje is. Ik prys do leden van het comité gelukkig, dat zy nog iu die rooskleurige dwaling verkeeren; het bowyst, dat zy nog niot met de eigenaardigheden dezer positie hebben kennis gemaakt. Ook het optroden als getuige voor den burgerlyken stand en dergelyke dingen; ik zou haast durven voorstellen, dat indien de dames op dat rocht zoo gebrand zyn, men het haar als exclusief eigendom moest toekennen; dan hadden zy ook een voordeeltje van haar rechts toestand, waarin de mannen gaarne zouden berusten. Dat onze burgerlyke wetgeving betrekkelyk het huwelyksrecht vooral ver betering behoeft, ontken ik niet. Ieder des kundige is daarvan overtuigd, en dan zou 't my allerminst passen twyfel te opperen. Alleen vrees ik, dat het comité op het oogen- blik by dit Ministerie niet veel wil van zyn petitionnement hebben zal. Indiening van eene wyziging door den tegenwoordigen Minister van Justitie is haast ondenkbaar zonder een kolossaal conflict van meening met den tegen woordigen Minister van Binnenlandsche Zaken met zyne „ruime begrippen" over deze materie. En tegenwoordig heerscht in de Nederlandeche politiek de bekende leuze van de oude wereld „roer niet in het meer van Camasina." Ook De Standaard schryft over de j u r i- d i s c h e dissertation en wel volgendor- wyze: Het denkbeeld, om de juristen van het schryven oener dissertatie vry te stellen, schynt thans ook in de Regeeringskringen byval te vinden. Over de zaak zelve kan o. i. slechts één oordeel bestaan. De eisch, dat elk juridisch student, eer hy de wereld ingaat, een wetenschappelyk proefschrift zal leveren, is één dier pure dwaasheden, die in onze wet op het Hooger Onderwys nog altyd sleur boven inzicht deed gelden. Het geschiedde dan ook niet. Heelwat juristen waren tot het opstellen van zulk een stuk eenvoudig onbekwaam. Daarom hielp dan een ander. Of ook de beurs deed, wat do hersenen weigerden, en de dissertatie werd voor goud besteld. Uitnemend alzoo, indien deze dwaze eisch wegvallen kan. Maar is daarom de oplossing, die men aan de hand doet, de ware? O i. niet. Wie geen dissertatie kan echijjven, moet ook geen doctor worden. Doctor is een wetenschappelyke titel, die aan niemand toe komt, die buiten staat is, een proeve van zyn wetenschappelyken aanleg en van zyn studie te geven. Doctor is iemand, die optreedt als 1 e e r a a r in zyn vak. Voortaan juridische doctoren te willen creêeren zonder dissertatie, is daarom al even dwaas, als dat men tot dusver van niet- wetenschappelyko heeren een wetenschap pelyk g09cbrift aföischte. De eenig goede weg is, dat men de juristen op donzelfden weg leide, waarop onze theo logen en medici wandelen. Theologen en medici behoeven niot te promoveeren en velen hunner brengen het dan ook niet verder dan tot het. candidaats- examen. En na dat candidaats, komt dan een tweede, niet wetenschappelyk, maar op de practyk berekend oxamon, waardoor ze pro ponent en arts worden. Zoo nu ook moet men by de juristen niet enkel d* verplichto dissertatie, maar geheel de verplichte promotie vallen laten. Het candidaats moet ook by hen genoeg zyn; mits dan natuurlijk uitgebreid, en niet na één jaar, maar na meer jaren studie af genomen. Voorts konden dan do wetenschappe lyke juristen promoveeren, natuurlyk m o t dissertatie, en de juristen, die enkel voor d e practyk wenBChten op te treden, een juri disch Staats-examen afleggen, waardoor men den titel verkreeg van meester. Meester en doctor toch is in acade- mischen styl niot botzehde. Een propaedeutisch examen zelfs gaf vroeger reeds den titel van magister philoso phise theoretlcae, d. i. van meester in de stelselmatige wysbogeerte. Alloen zoo loopt men langs zuivere paden. Elke andere uitweg is onwetenschappeiyk en onpaedagogisch geknutsel. Er is gemeld, dat by de Rogeenng het voornomen bestaat, eene inrichting te oponen voor opleiding der commiezen by p o s t en telegraphic tot de hoogere rangen, een soort van stafschool dus. Waarvoor dit? vraagt au een inzender in de Nieuwe Rottcrdamsclic Courant. „Is or in den dienst iets to bedenken, dat niet door iemand, die het gewone zoo goed als algemeen verkrygbaar meer uitgebreid lager onderwys heeft genoten, volkomen be grepen kan wordon, on, mits de noodige tucht onderhouden worde, volkomon goed kan wor den uitgevoerd? Heeft men er zelfs wel oen hoogere burgorschool-opleiding voor noodig?" Waar de echryver de hoop uitspreekt, dat de volksvertegenwoordiging niet voor zulk een weelde-uitgaaf te vinden zal zyn, geeft hy in overweging te streven naar vereen voudiging van de voel te omslachtige en kostbare administratie, en houdt men geld over, welnu, adviseert hij, verlaag dan het port der brieven van 5 ets. (voor ons kleine land veel te hoog) tot algemeen 3 of 2'/, ets., of wel verhoog het gowiebt van 15 gram a 5 ets. tot 25 gram a 5 ets. én verlaag bet telegramtarief. Ziedaar maatregelen, die z. i. enorm zullen bydragen tot ontwikkeling van de welvaart des lands, veel meer dan ambtenaren, geSxamineerd in handelsrecht, burgeriyk recht, staatsinrichting, statistiek, hoogere electriciteitsleer, etc., etc., die z. i. by de posteryen en telegraphie gedógoüteerd zouden worden door de doodeenvoudige, eentonige werkzaamheden, ver beneden hun kennis en ontwikkeling. Tegen de bewering, dat de bovenbedoelde ambtenaren eigeniyk met een simpel beetje kennis en ontwikkeling toekunnen en dat het louter „routine" ia, waar het op aankomt, teekenen eenigen dier ambtenaren protest aan. Zy beduiden don inzender, dat hy er weinig of niets van weet. En wat het gerucht betreft over plannen tot stichting van een stafschool, daar schryft een hunnor van: „In hoeverre dit gerucht waarheid behelst, is my onbekend; mocht men werkelyk tot de- oprichting besluiten, dan zal ons hoofdbestuur wel deugdeiyke redenen hebben, om de amb tenaren in de gelegenheid te stellen, in het belang van den dienst, zich verder te ont wikkelen." De heer Chybon van Monster evenwel wil dit gerucht niet ernstig opgenomen zien. Hy schryft: „Door het vermeerderen on opdryven van examens krygt men lang niet altyd meer bruikbare en gelukkige menschen. De theorie kan ook te ver boven de praktijk uitgaan. En ik voor my geloof er dan ook, zonder nadere bevestiging, letteriyk niets van, dat hot hoofd bestuur plan heeft om een hoofdcursus voor „stafambtenaren" op te richton. Wat een „staf- ambtenaar" noodig heeft, pompt men er niet in op een cursus. Misschien beeft een ooiyke grappenmaker de lui by den neus gehad, door zoo'n berichtje uit zyn duim te zuigen." „Ter waarschuwing" zegt de Haagsche Courant Naar aanleiding van wat wy dezer dagen zeiden ter waarschuwing tegen het nemon van z.g. „cortiScaton" op premieloten, die doorgaans veel te duur worden betaald, ont vingen we een bezoek van een bejaarden werkman, die door vlyt en zuinigheid voor zyn ouden dag oen kapitaaltje had overge spaard, maar daarvan nu ongeveer de helft heeft zien verloren gaan, doordat oen effecten kantoor hot geld voor hom belogde in obli gation Amsterdamsche Duiowatermaatschappy, die thans op harer vroegere waarde zyn gedaald. Ofschoon dit destyds niet was te voorzien, was het toch o. i. oen onverantwoordelyko daad van het kantoor, het eenige bezit van een oud werkman in dorgeiyk papier te steken. Yoor anderen knoopen wy er den raad aan vast: Indien gy een sommetje hebt over gespaard, breng 't dan naar do spaarbank; want geeft die u slechts 2'I, a 3 pet. rente, uw kapitaaltje is dan ten minste veilig, verzekerd tegen dergelyke vermindering in waardo. Aan do verkorting van den arbeids dag heeft rar. S. M. Den Tex z(ln academisch proefschrift gewyd. De oud-minister, prof. N. G. Pierson, wydt er in De Economist een be schouwing aan en brengt hulde aan de vol ledigheid en nauwgezethoid, die betracht zyu by het verzamelen van de uitkomsten van een groot aantal proefnemingen, welke moeten dienen tot staving van de stelling, dat ver mindering van werkuren zeer wel kan samen gaan met behoud der tot dusver verkregen uitkomsten. De heer Pierson is intusschon van meening, dat de bezwaren tegen algemeeno wetgevende maatregelen met betrekking tot arbeidsduur door den heer Don Tex niot ten volle worden erkend. Zyn oigen meoning omtrent dit ge wichtige punt zet mr. Pierson aldus uiteon „Hoe meor ik over de verkorting van don arbeidsdag nadenk, des te meer heeft zy mijns sympathie, maar des te minder kan ik toegeven, dat zy nog op andore wijze moot v/orden bevorderd dan door den weg te be wandelen, dien onze schry ver zelf in de overige hoofdstukken van zyn boek heeft ingeslagen, den weg van overroding. Zoolang de publieko meening voor deze zaak niet is gewonnen, zullen wetgevende maatregelen weinig baat geven. Men zal den arbeidsduur kunnen beperken in groote fabrieken, maar niet in die tallooze kleine werkplaatsen, waar oen patroon mot twee of drie gezellen arbeidt en waarop toezicht byna onmogeiyk is. Men loopt daarby groot gevaar een beweging uit te lokken, die ons achter waarts, niet voorwaarts brengt, De proeven, welker goede uitkomsten de echryver ons mededeelt, zyn genomen door patroons, die gunstig gestemd waren voor de zaak; zy deden alles wat in hun vermogen lag om de proof te doen slagen. Gesteld echter, een algemeene wet verplicht vele fabrikanten tegen bunnen wensch tot beperking der arbeidsuren. Zy verminderen daar hun dag loon naar evenredigheid, en de arbeiders, die nu minder verdienen, voeden zich slechter, zoodat hun arbeidsvermogen minder wordt; dit, gevoegd by de weinige medewerking der patroons, heeft ten gevolge, dat de productie per uur niet belangryk toeneemt. Is het niet waarscbynlyk, dat de wet nu in discrediet zal komen? Men verwyst ons gaarne naar Zwitserland. Maar de Zwitserscbe wet van 1881 bracht de werkuren op geen laagcyfer, en hoe mild is zy niet in het toestaan van uitzonderingen! De heer Den Tex noemtdez9 wet zyn ideaal. My komt een wet, die aan de plaatselyke besturen zooveel bevoegdheid tot het toestaan van uitzonderingen moet verleenen, nogal gebrekkig voor. „Ik vraag my daarby af, hoe men voor komen wil, dat de arbeiders, wier fabrieks- uren zyn verkort, hun vryen tyd elders ge bruiken. L. Albertini heeft in het afgeloopen jaar een reeks van artikelen geschreven in het „Glornale degli Economisti" over hetzelfde onderwerp, dat ons hier bezighoudt. Men vindt daarin (blz, 463) de mededeeling, dat te Portsmouth schilders en timmerlieden, die werkzaam waren in di9nst van den Staat, vóór of na hun werktyd ten behoeve van anderen gingen arbeiden; zy begonnen soms al te 3 of 4 uren in den morgen. Het bericht is zeer aannomelyk, wanneer men nagaat, dat kantoorbedienden op bureaux, waar het werk gewooniyk te 6 of 6 uren ein ligt, veelal nog een avondkantoor trachten te vinden. Doch vermeerdering van productiviteit kan niet verkregen worden, wanneer op deze wyze wordt gehandeld. Het doel der beperking wordt dan verydeld." Behoudons deze opmerkingon heeft de heer Pierson niets anders dan lof voor het werk on uit hy don wensch, dat de heer Don Tex zyn Btudién in deze richting zal voorzetten. CW- einengd Nieu ws. Dat de Japanners te land en te wator hun man kunnen staan, hebben zy in de laatste maanden overvloedig bewezen. Maar dat zy ook door een geestigen zet hunne tegen standers in don hoek weten te dringen, bewyst het volgende voorval: Na de inneming van Port-Arthur verzocht de Britsche admiraal Froemantle voor zich en zyn staf den Japan- scben admiraal Ito vergunning, de veroveido citadel te mogen bezichtigen. Ofschoon do Japanners woedend waren op de Engelscben, die in zekeren zin de Chineezon hadden ondorsteund door gedurende den slag zoo to manoeuvreeren, dat de aanvallers in hunne bewegingen belemmerd werdsn, word bet ver zoek bereidwillig toegestaan. Admiraal Ito geleidde zelf zyne gasten De Britsche admiraal verzocht, dat van hot groote aantal zege- teekenen eon enkel als aandenken aan hem zou worden gegeven. „Zeer gaarne", was liet belli .-Ida antwoord. En by het afscheid liet admiraal Ito den admiraal en zyne officieren ieder een Remingtongewcer als geschenk aanbieden. Men kan zich voorstellen, hoe lange gezichten Freemantle en zyn staf trok ken, toen zy in de geweren de door Engeland aan China verkochte wapenen herkenden. De commissie voor de Olympischs spelen, die toekomend jaar te Athene zullen gehouden worden, heeft aan de voornaamste vereenigingen in Europa en Amerika eene uitnoodiging gezonden, om de spelen by te wonen of er aan doel te nemen. De „Gotthardpost" verhaalt het volgende grappige voorval. Do Cotthard spoor weg was door lawinen versperd en de pas sagiers moesten een onderkomen zoeken in Airoio, toen een vroeselyko stuillawine, welke den dag tot nacht maakte, neerkwam op het westelyk gedeelte van het dorp en het hotel Airoio. Ontzetting maakte zich van de vreem delingen meester. Slechts oen Engelschman was buiten zichzelven van verrukking, wan' zoo iets was hem nog in geen enkel hotel voorgekomen. Hy haalde zyn beurs voor den dag en verzocht den hotelhouder hot prach tige schouwspel den volgenden dag te laten herhalen. De goede man was namelyk styf on strak van moer.ing, dat de hotelhouder dezen lawineval tor eere van zyne pasten had besteld. Een huwelyk met hindernissen.— I Het Poolweder, dat thans heerscht, heeft het in Engeland een bruidspaar zeer moeilyk ge maakt om zyn huwelyk te laten inzegenen. Verleden Woensdag-namiddag zou miss Mabel, de jongste dochter van majoor Snelus, dio te Ennerdale-Hall in Cumberland woont, trouwen met een myningeniour uit Havercroft. Het sneeuwde en stormde, en de predikant zoowol als de bruid en de bruidegom hadden een langen weg af te leggen naar de kerk in Arlecdon, waar het huwelyk zou worden vol trokken. Maar wat vermogen sneeuw en storm tegen liefde en plichtsgevoel Allo drie maakten zich dus tegen den bepaalden tyd op naar hot gemeenschappelyk doel. De predikant kwam het minst ver; hy bereikte met moeite de pastorie van een collega in Harrington, waar hy weldra was ingesneeuwd. De bruidegom had zyne woning fier te paard verlatenmaar hy bevond zich weldra midden in den sneeuw storm, waarin hU geen heg of steg kon on derscheiden. Zyn paard was tegen de sneeuw jacht niet bestand; de ruiter steeg daarom af en deed te voet, tot driemalen toe, held haftige, maar vruchtelooze pogingen om zyn doel te bereiken. Inmiddels had de bruid mot veertien bruiloftsgasten na veel inspanning de kerk bereikt, waarin zy met angst en verlan gen op den bruidegom en op den predikant wachtten. Zy wachtten lang, zoo lang, tot zy in de kerk ingesneeuwd waren, zoodat zy er den ganschen nacbt moesten doorbrengen. Den volgenden morgen werden zy bevryd en nog denzelfden dag werd het paar getrouwd. 200 werklieden hadden een weg door de sneeuw gegraven. Inderdaadde liefde overwint alle-'.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1895 | | pagina 5