N°. 10739.
Maandag 25 Februari.
A0. 1895.
(§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PEXJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 8 maanden. f 1.10.
Franco por post ..--s 1.40.
Afzonderlijke Nommers0.05.
PRIJS DER ADVEETENTIÉN:
Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17£. Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Tweede Blad.
Ik ben aldus de schrijver van de „Brie
ven uit de Hofstad" aan de Arnharwclic
Courant volstrekt geen vjjand van de be
weging tot bevordering van de Zondags
rust, evenmin als van die ten gunste van
de verbetering van den rechtstoestand
van de vrouw, mits ze beide aandeneiach
beantwoorden van binnen de grenzen te ble
ven van het gezond verstand en niet, in malle
verdrijving, te gaan doorhollen. Beide bewe
gingen scbynen ln dit opzicht veel gevaar te
loopen. Zoo heeft men byvoorbseld die ten
gunste van de Zondagsrust al willen over
brengen op een terrein, waar men ze, alleen
door het gezond verstand geleid, niet gemak
kelijk verwachten zou, op het politiegebied
namelijk. Er is al gesproken en daarin
had men volkomen geljjk dat de Zondags
dienst voor de politiebeambten in de groote
steden te zwaar is (wat men trouwens van
den dionst dezer beambten op de weekdagen
mot evenveel recht zeggen kan). In plaats,
dat men nu daaruit concludeert tot verster
king van de politiemacht, zoodat de dienst
van ieder beambte kan worden verkort zonder
schade van den dienst in het algemeen, zoo
haalt men er de gevolgtrekking uit, dat de
zoogenoemde „volle" politiedienst op de Zon
dagen door een halven behoort vervangen te
worden. Ziedaar eene redenoering, die den
straatslijpers en straatschenders, die (althans
in Den Haag) don rustdag by voorkeur voor
hunne hinderlijke balddadighedon, als: schel
den, vechten, rustige voorbijgangers molestee-
ren, uitkiezen, zeker erg naar den zin zal zyn.
En wanneer de overdryvers hierin hun zin
mochten krijgen, zal eene tegenwoordig stork
tegengewerkte en onderdrukte industrie, die
van de dieven en inbrekers, weer nieuw leven
krygen en gered worden uit den staat van
verval, waartoe de in dit opzicht zeer geluk
kig werkende activiteit dor Haagsche politie
dit voordeelig bodryf heeft gebracht. Wanneer
echter do voorvechters van de Zondagsrust
voor de politie hunne vredelievende denkbeel
den wisten te propageeron by het gespuis,
dat de straten der rosidentie op de Zondag
avonden onveilig maakt, dan zou oen lichter
dienst voor de politie langs don natuurlyken
weg uit het staken der gowoldenaryon en
straatschenderyen volgen.
De zorg voor de Zondagsrust van anderen
schynt echter zekere beneveling op het oordeel
teweeg te brengen, die wonderlyke redenee
ringen verwekt, vooral wanneer die zorg met
theologische oogmerken gepaard gaat. Getuige
de wonderlyke kruistocht, in do Engelsche
pers kort geleden aangevangen, en dien ik
zoowaar in de Hollandsche couranten „met
waardeering" vermeld zag, tegen den Zon
dagsdienst in de huishouding. De opstokore
van deze beweging willen, dat alle huisbe
dienden op den dag des Heoren, ingovolge
de Tien Geboden, geheel van arbeid ontslagen
zullen zyn. Ze geven toe, dat er dingen zyn,
die ieder voor zichzelf wel weet op te noemen,
die in een huishouden Zondags oven goed
gedaan moeten worden als door de week,
maar daar weten ze wel raad op. Dan moeten
de dames van het huisgezin dergelyke dingen
maar op den Zondag doen, en zoo er geen
dames, geen huisvrouw of dochters in het
gezin zyn, dan zullen er lichtelijk vrouwelyke
familieleden gevonden wordon, die dit werk
voor zooveel het vrouwenwerk ia, en dat is
het meerendeels, kunnen verrichten. Dit zou
dan in den zin van de Tien Geboden geen
arbeid zyn. Dit nu komt my voor uitermate
spitsvondig en uitermate onjuist te zyn. Ik
heb den Hebreeuwschen tokst van de Tien
Geboden nooit onder de oogen gehad, en zou
daar bovendien weinig aan gehad hebben,
kennende evenmin de Hebreeuwsche als de
Javaansche of de Chineesche karaktors, maar
alles wat ik van de Joodsche wetgeving weet
getuigt van een groot formalisme, dat geenerloi
transactie toelaat. Er staat zoo duideiyk ge
schreven, dat de geloovige zelf, noch iemand
zyner huisgenooten, noch „de vreemdeling, die
in zyn poorte is", noch zyn os, noch zyn ezel
op den Sabbat e e n i g e n arbeid verrichten
mag, dat het ongerymd is den arbeid, die
de dagelyksche plicht is van den een, op te
dragen aan een ander, voor wien hy dan,
krachtens zekere casuistische fictie, geen
arbeid zou zyn, en in zekere gevallen nog
wel daartoe expresselyk een „vreemdeling in
zyne poorte" te importeeren. Men deed beter
met te erkennen dat eene wet, zooals die
van den berg Sinal, niet geschrevon is voor
bet leven in de groote woreld, de groote
hotels of de kasteelen der adellyke families
ui Westelyk Europa; wil men zich, voor
zoover het klimaat het toelaat, nog altoos
richten naar de wetgeving van Exodus en
Deuteronomium, dan moet men van al die
groote, luxueuss inrichtingen van levenswyzo
afstand doen, daar ze niet bestaan kunnen
zonder die oude wetgeving telkens te over
treden.
By den stryd voor de gelykstelling voor
de wet tusschen beide geslachten, komen
evenzeer nogal eens overdryvingon voor, die
niet zelden groote inconsequentie aan het
licht brengen. Ik denk daaraan, omdat er
juist hier eene vereeniging (of eene afdeeling
van eene elders gevestigde vereeDiging) is
opgericht tot bevordering van het kiesrecht
van de vrouw, eene instelling, die niet voel
levensvatbaarheid bezit, te oordeelen naar de
omstandigheid, dat de presidente (want alleen
vrouwen mogen lid zyn) haar ontslag al heeft
genomen, als zynde door de zendelingen, die
de zaak hier kwamen op touw zetten, „niet
juist ingelicht" om 't euphonisch uit te
drukken betrekkelyk het genootschappelyk
doel. Nu zoek ik de inconsequentie hier niet
in de omstandigheid, dat deze kiesrechtbe-
geerende dames, uitgaande van den wenBch
naar gelijkstelling tusschon de twee ge
slachten, zich al dadelyk aan schending van
dit beginsel schuldig maken, door tot haren
eigen kring alleen vrouwen toe te laten en
mannen uit te sluiten, maar ik heb daarmede
een Bpeciaal geval op het oog. Een myner
bekenden, dezer dagen op het balkon van
een, wegens het ysverraaak, overvollen tram
wagen staande, was getuige dat een van do
warmste voorstandsters van deze beweging,
zyne staanplaats deelende, zich met afkeuring,
ja, verontwaardiging uitliet over de „onbe
schoftheid" van oen tweetal bejaarde heeren,
die zich niot haastten hunne zitplaatsen in
den wagen aan de buitenstaande dames af
te staan. Het maakte op den getuige zulk
een verbysteronden indruk, dat hy vergat,
dat deze emancipatrice, hoe warm ook voor
de zaak, destyds by negen of tien graden
vorst voor niets meer ter wereld moer warmte
kon gevoelen dan voor de middelen om aan
de koude te ontsnappen.
Zelfs het een meer ernstig karakter dragende,
en uit een gemengd personeel van beiderlei
kunne bestaand comité tot verbetering van
den rechtstoestand der vrouw, dat van het
kiesrecht wyseiyk zwygt, Is niet geheel van
overdryving vry te pleiten. Dat aandringen
op de benoembaarheid van vrouwen tot voogdy,
ook over de kinderen van anderen, schynt
van de, toch minstens, betwistbare, meening
uit to gaan, dat voogdschap over andermans
kinderen een begeerlyk baanlje is. Ik prys
do leden van het comité gelukkig, dat zy nog
iu die rooskleurige dwaling verkeeren; het
bowyst, dat zy nog niot met de eigenaardigheden
dezer positie hebben kennis gemaakt. Ook het
optroden als getuige voor den burgerlyken
stand en dergelyke dingen; ik zou haast
durven voorstellen, dat indien de dames op
dat rocht zoo gebrand zyn, men het haar als
exclusief eigendom moest toekennen; dan
hadden zy ook een voordeeltje van haar rechts
toestand, waarin de mannen gaarne zouden
berusten. Dat onze burgerlyke wetgeving
betrekkelyk het huwelyksrecht vooral ver
betering behoeft, ontken ik niet. Ieder des
kundige is daarvan overtuigd, en dan zou 't
my allerminst passen twyfel te opperen.
Alleen vrees ik, dat het comité op het oogen-
blik by dit Ministerie niet veel wil van zyn
petitionnement hebben zal. Indiening van eene
wyziging door den tegenwoordigen Minister
van Justitie is haast ondenkbaar zonder een
kolossaal conflict van meening met den tegen
woordigen Minister van Binnenlandsche Zaken
met zyne „ruime begrippen" over deze materie.
En tegenwoordig heerscht in de Nederlandeche
politiek de bekende leuze van de oude wereld
„roer niet in het meer van Camasina."
Ook De Standaard schryft over de j u r i-
d i s c h e dissertation en wel volgendor-
wyze:
Het denkbeeld, om de juristen van het
schryven oener dissertatie vry te stellen,
schynt thans ook in de Regeeringskringen
byval te vinden.
Over de zaak zelve kan o. i. slechts één
oordeel bestaan.
De eisch, dat elk juridisch student, eer
hy de wereld ingaat, een wetenschappelyk
proefschrift zal leveren, is één dier pure
dwaasheden, die in onze wet op het Hooger
Onderwys nog altyd sleur boven inzicht
deed gelden.
Het geschiedde dan ook niet.
Heelwat juristen waren tot het opstellen
van zulk een stuk eenvoudig onbekwaam.
Daarom hielp dan een ander. Of ook de beurs
deed, wat do hersenen weigerden, en de
dissertatie werd voor goud besteld.
Uitnemend alzoo, indien deze dwaze eisch
wegvallen kan.
Maar is daarom de oplossing, die men aan
de hand doet, de ware?
O i. niet.
Wie geen dissertatie kan echijjven, moet
ook geen doctor worden. Doctor is een
wetenschappelyke titel, die aan niemand toe
komt, die buiten staat is, een proeve van
zyn wetenschappelyken aanleg en van zyn
studie te geven. Doctor is iemand, die
optreedt als 1 e e r a a r in zyn vak.
Voortaan juridische doctoren te willen
creêeren zonder dissertatie, is daarom al
even dwaas, als dat men tot dusver van niet-
wetenschappelyko heeren een wetenschap
pelyk g09cbrift aföischte.
De eenig goede weg is, dat men de juristen
op donzelfden weg leide, waarop onze theo
logen en medici wandelen.
Theologen en medici behoeven niot te
promoveeren en velen hunner brengen het
dan ook niet verder dan tot het. candidaats-
examen.
En na dat candidaats, komt dan een
tweede, niet wetenschappelyk, maar op de
practyk berekend oxamon, waardoor ze pro
ponent en arts worden.
Zoo nu ook moet men by de juristen niet
enkel d* verplichto dissertatie, maar geheel
de verplichte promotie vallen laten.
Het candidaats moet ook by hen genoeg
zyn; mits dan natuurlijk uitgebreid, en niet
na één jaar, maar na meer jaren studie af
genomen.
Voorts konden dan do wetenschappe
lyke juristen promoveeren, natuurlyk m o t
dissertatie, en de juristen, die enkel voor d e
practyk wenBChten op te treden, een juri
disch Staats-examen afleggen, waardoor men
den titel verkreeg van meester.
Meester en doctor toch is in acade-
mischen styl niot botzehde.
Een propaedeutisch examen zelfs gaf vroeger
reeds den titel van magister philoso
phise theoretlcae, d. i. van meester
in de stelselmatige wysbogeerte.
Alloen zoo loopt men langs zuivere paden.
Elke andere uitweg is onwetenschappeiyk
en onpaedagogisch geknutsel.
Er is gemeld, dat by de Rogeenng het
voornomen bestaat, eene inrichting te
oponen voor opleiding der commiezen
by p o s t en telegraphic tot de hoogere
rangen, een soort van stafschool dus.
Waarvoor dit? vraagt au een inzender
in de Nieuwe Rottcrdamsclic Courant.
„Is or in den dienst iets to bedenken, dat
niet door iemand, die het gewone zoo goed
als algemeen verkrygbaar meer uitgebreid
lager onderwys heeft genoten, volkomen be
grepen kan wordon, on, mits de noodige tucht
onderhouden worde, volkomon goed kan wor
den uitgevoerd? Heeft men er zelfs wel oen
hoogere burgorschool-opleiding voor noodig?"
Waar de echryver de hoop uitspreekt, dat
de volksvertegenwoordiging niet voor zulk
een weelde-uitgaaf te vinden zal zyn, geeft
hy in overweging te streven naar vereen
voudiging van de voel te omslachtige en
kostbare administratie, en houdt men geld
over, welnu, adviseert hij, verlaag dan het
port der brieven van 5 ets. (voor ons kleine
land veel te hoog) tot algemeen 3 of 2'/, ets.,
of wel verhoog het gowiebt van 15 gram a
5 ets. tot 25 gram a 5 ets. én verlaag
bet telegramtarief. Ziedaar maatregelen, die
z. i. enorm zullen bydragen tot ontwikkeling
van de welvaart des lands, veel meer dan
ambtenaren, geSxamineerd in handelsrecht,
burgeriyk recht, staatsinrichting, statistiek,
hoogere electriciteitsleer, etc., etc., die z. i.
by de posteryen en telegraphie gedógoüteerd
zouden worden door de doodeenvoudige,
eentonige werkzaamheden, ver beneden hun
kennis en ontwikkeling.
Tegen de bewering, dat de bovenbedoelde
ambtenaren eigeniyk met een simpel beetje
kennis en ontwikkeling toekunnen en dat het
louter „routine" ia, waar het op aankomt,
teekenen eenigen dier ambtenaren protest aan.
Zy beduiden don inzender, dat hy er weinig
of niets van weet.
En wat het gerucht betreft over plannen
tot stichting van een stafschool, daar schryft
een hunnor van:
„In hoeverre dit gerucht waarheid behelst,
is my onbekend; mocht men werkelyk tot de-
oprichting besluiten, dan zal ons hoofdbestuur
wel deugdeiyke redenen hebben, om de amb
tenaren in de gelegenheid te stellen, in het
belang van den dienst, zich verder te ont
wikkelen."
De heer Chybon van Monster evenwel wil
dit gerucht niet ernstig opgenomen zien. Hy
schryft:
„Door het vermeerderen on opdryven van
examens krygt men lang niet altyd meer
bruikbare en gelukkige menschen. De theorie
kan ook te ver boven de praktijk uitgaan. En
ik voor my geloof er dan ook, zonder nadere
bevestiging, letteriyk niets van, dat hot hoofd
bestuur plan heeft om een hoofdcursus voor
„stafambtenaren" op te richton. Wat een „staf-
ambtenaar" noodig heeft, pompt men er niet
in op een cursus. Misschien beeft een ooiyke
grappenmaker de lui by den neus gehad, door
zoo'n berichtje uit zyn duim te zuigen."
„Ter waarschuwing" zegt de Haagsche
Courant
Naar aanleiding van wat wy dezer dagen
zeiden ter waarschuwing tegen het nemon
van z.g. „cortiScaton" op premieloten, die
doorgaans veel te duur worden betaald, ont
vingen we een bezoek van een bejaarden
werkman, die door vlyt en zuinigheid voor
zyn ouden dag oen kapitaaltje had overge
spaard, maar daarvan nu ongeveer de helft
heeft zien verloren gaan, doordat oen effecten
kantoor hot geld voor hom belogde in obli
gation Amsterdamsche Duiowatermaatschappy,
die thans op harer vroegere waarde zyn
gedaald.
Ofschoon dit destyds niet was te voorzien,
was het toch o. i. oen onverantwoordelyko
daad van het kantoor, het eenige bezit van
een oud werkman in dorgeiyk papier te steken.
Yoor anderen knoopen wy er den raad
aan vast: Indien gy een sommetje hebt over
gespaard, breng 't dan naar do spaarbank;
want geeft die u slechts 2'I, a 3 pet. rente,
uw kapitaaltje is dan ten minste veilig,
verzekerd tegen dergelyke vermindering in
waardo.
Aan do verkorting van den arbeids
dag heeft rar. S. M. Den Tex z(ln academisch
proefschrift gewyd. De oud-minister, prof. N. G.
Pierson, wydt er in De Economist een be
schouwing aan en brengt hulde aan de vol
ledigheid en nauwgezethoid, die betracht zyu
by het verzamelen van de uitkomsten van
een groot aantal proefnemingen, welke moeten
dienen tot staving van de stelling, dat ver
mindering van werkuren zeer wel kan samen
gaan met behoud der tot dusver verkregen
uitkomsten.
De heer Pierson is intusschon van meening,
dat de bezwaren tegen algemeeno wetgevende
maatregelen met betrekking tot arbeidsduur
door den heer Don Tex niot ten volle worden
erkend. Zyn oigen meoning omtrent dit ge
wichtige punt zet mr. Pierson aldus uiteon
„Hoe meor ik over de verkorting van don
arbeidsdag nadenk, des te meer heeft zy
mijns sympathie, maar des te minder kan ik
toegeven, dat zy nog op andore wijze moot
v/orden bevorderd dan door den weg te be
wandelen, dien onze schry ver zelf in de overige
hoofdstukken van zyn boek heeft ingeslagen,
den weg van overroding.
Zoolang de publieko meening voor deze
zaak niet is gewonnen, zullen wetgevende
maatregelen weinig baat geven. Men zal den
arbeidsduur kunnen beperken in groote
fabrieken, maar niet in die tallooze kleine
werkplaatsen, waar oen patroon mot twee of
drie gezellen arbeidt en waarop toezicht byna
onmogeiyk is. Men loopt daarby groot gevaar
een beweging uit te lokken, die ons achter
waarts, niet voorwaarts brengt, De proeven,
welker goede uitkomsten de echryver ons
mededeelt, zyn genomen door patroons, die
gunstig gestemd waren voor de zaak; zy
deden alles wat in hun vermogen lag om de
proof te doen slagen. Gesteld echter, een
algemeene wet verplicht vele fabrikanten
tegen bunnen wensch tot beperking der
arbeidsuren. Zy verminderen daar hun dag
loon naar evenredigheid, en de arbeiders, die
nu minder verdienen, voeden zich slechter,
zoodat hun arbeidsvermogen minder wordt;
dit, gevoegd by de weinige medewerking der
patroons, heeft ten gevolge, dat de productie
per uur niet belangryk toeneemt. Is het niet
waarscbynlyk, dat de wet nu in discrediet
zal komen? Men verwyst ons gaarne naar
Zwitserland. Maar de Zwitserscbe wet van
1881 bracht de werkuren op geen laagcyfer,
en hoe mild is zy niet in het toestaan van
uitzonderingen! De heer Den Tex noemtdez9
wet zyn ideaal. My komt een wet, die aan
de plaatselyke besturen zooveel bevoegdheid
tot het toestaan van uitzonderingen moet
verleenen, nogal gebrekkig voor.
„Ik vraag my daarby af, hoe men voor
komen wil, dat de arbeiders, wier fabrieks-
uren zyn verkort, hun vryen tyd elders ge
bruiken. L. Albertini heeft in het afgeloopen
jaar een reeks van artikelen geschreven in
het „Glornale degli Economisti" over hetzelfde
onderwerp, dat ons hier bezighoudt. Men
vindt daarin (blz, 463) de mededeeling, dat
te Portsmouth schilders en timmerlieden, die
werkzaam waren in di9nst van den Staat,
vóór of na hun werktyd ten behoeve van
anderen gingen arbeiden; zy begonnen soms
al te 3 of 4 uren in den morgen. Het bericht
is zeer aannomelyk, wanneer men nagaat,
dat kantoorbedienden op bureaux, waar het
werk gewooniyk te 6 of 6 uren ein ligt, veelal
nog een avondkantoor trachten te vinden.
Doch vermeerdering van productiviteit kan niet
verkregen worden, wanneer op deze wyze
wordt gehandeld. Het doel der beperking
wordt dan verydeld."
Behoudons deze opmerkingon heeft de heer
Pierson niets anders dan lof voor het werk
on uit hy don wensch, dat de heer Don Tex
zyn Btudién in deze richting zal voorzetten.
CW- einengd Nieu ws.
Dat de Japanners te land en te
wator hun man kunnen staan, hebben zy in de
laatste maanden overvloedig bewezen. Maar dat
zy ook door een geestigen zet hunne tegen
standers in don hoek weten te dringen, bewyst
het volgende voorval: Na de inneming van
Port-Arthur verzocht de Britsche admiraal
Froemantle voor zich en zyn staf den Japan-
scben admiraal Ito vergunning, de veroveido
citadel te mogen bezichtigen. Ofschoon do
Japanners woedend waren op de Engelscben,
die in zekeren zin de Chineezon hadden
ondorsteund door gedurende den slag zoo to
manoeuvreeren, dat de aanvallers in hunne
bewegingen belemmerd werdsn, word bet ver
zoek bereidwillig toegestaan. Admiraal Ito
geleidde zelf zyne gasten De Britsche admiraal
verzocht, dat van hot groote aantal zege-
teekenen eon enkel als aandenken aan hem
zou worden gegeven. „Zeer gaarne", was liet
belli .-Ida antwoord. En by het afscheid liet
admiraal Ito den admiraal en zyne officieren
ieder een Remingtongewcer als geschenk
aanbieden. Men kan zich voorstellen, hoe
lange gezichten Freemantle en zyn staf trok
ken, toen zy in de geweren de door Engeland
aan China verkochte wapenen herkenden.
De commissie voor de Olympischs
spelen, die toekomend jaar te Athene zullen
gehouden worden, heeft aan de voornaamste
vereenigingen in Europa en Amerika eene
uitnoodiging gezonden, om de spelen by te
wonen of er aan doel te nemen.
De „Gotthardpost" verhaalt het
volgende grappige voorval. Do Cotthard spoor
weg was door lawinen versperd en de pas
sagiers moesten een onderkomen zoeken in
Airoio, toen een vroeselyko stuillawine, welke
den dag tot nacht maakte, neerkwam op het
westelyk gedeelte van het dorp en het hotel
Airoio. Ontzetting maakte zich van de vreem
delingen meester. Slechts oen Engelschman
was buiten zichzelven van verrukking, wan'
zoo iets was hem nog in geen enkel hotel
voorgekomen. Hy haalde zyn beurs voor den
dag en verzocht den hotelhouder hot prach
tige schouwspel den volgenden dag te laten
herhalen. De goede man was namelyk styf on
strak van moer.ing, dat de hotelhouder dezen
lawineval tor eere van zyne pasten had besteld.
Een huwelyk met hindernissen.—
I Het Poolweder, dat thans heerscht, heeft het
in Engeland een bruidspaar zeer moeilyk ge
maakt om zyn huwelyk te laten inzegenen.
Verleden Woensdag-namiddag zou miss Mabel,
de jongste dochter van majoor Snelus, dio te
Ennerdale-Hall in Cumberland woont, trouwen
met een myningeniour uit Havercroft. Het
sneeuwde en stormde, en de predikant zoowol
als de bruid en de bruidegom hadden een
langen weg af te leggen naar de kerk in
Arlecdon, waar het huwelyk zou worden vol
trokken. Maar wat vermogen sneeuw en storm
tegen liefde en plichtsgevoel Allo drie maakten
zich dus tegen den bepaalden tyd op naar hot
gemeenschappelyk doel. De predikant kwam
het minst ver; hy bereikte met moeite de
pastorie van een collega in Harrington, waar
hy weldra was ingesneeuwd. De bruidegom
had zyne woning fier te paard verlatenmaar
hy bevond zich weldra midden in den sneeuw
storm, waarin hU geen heg of steg kon on
derscheiden. Zyn paard was tegen de sneeuw
jacht niet bestand; de ruiter steeg daarom
af en deed te voet, tot driemalen toe, held
haftige, maar vruchtelooze pogingen om zyn
doel te bereiken. Inmiddels had de bruid mot
veertien bruiloftsgasten na veel inspanning de
kerk bereikt, waarin zy met angst en verlan
gen op den bruidegom en op den predikant
wachtten. Zy wachtten lang, zoo lang, tot zy
in de kerk ingesneeuwd waren, zoodat zy er
den ganschen nacbt moesten doorbrengen.
Den volgenden morgen werden zy bevryd en
nog denzelfden dag werd het paar getrouwd.
200 werklieden hadden een weg door de sneeuw
gegraven. Inderdaadde liefde overwint alle-'.