N°. 10715.
Maandag 2® Januari.
A0.1895.
feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (gon- en feestdagen, uitgegeven.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maandenf 1.10.
Franco per post
Afzonderlijke Nommers
1.40.
0.05.
PRIJS DER AD VERTEN" TTÈN
Van 1-6 regels 1.05. Iedere regel meer 0.17Grootore
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
wordt 0.05 berekend.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
Het weekblad De Nijverheid schreef onlangs
„De Staat, met het doel van winstbejag,
metalen plaatjes ter waarde van 50 cents,
stempelend met een koninklijk borstbeeld, het
Ned. wapen en de aanduiding 1 G., en deze
plaatjes voor 1 Ned. Ct. verkoopende (in
ruil gevende voor goederen of arbeid) handelt
Immoreel.*
Tegen deze voorstelling van zaken komt
de oud-minister Pierson op, ook in dit weekblad.
„De Staat, zegt hy o. a., handelt inderdaad
niet zoo immoreel, als hier wordt aangeduid.
Sedert 1874 is aanmunting van zilveren stand
penningen verboden en de Staat zelf munt
ze evenmin aan. Na 1874 zyn enkel 3*/a
millioen rijksdaalders omgemunt in gul
dens, maar de hoeveelheid zilveren
standpenningen is niet door nieuwe aanmun
ting vermeerderd. Tegen het gevaar van ge-
depreciëerde munt waakt de wet van 1884,
die de Regeering machtigt 25 millioen aan
rijksdaalders te versmelten en verkoopen, zoo
het noodig is, wat tot dusver niet het geval
is geweest. Men kan dus volkomen gerust
zijn en heeft geen recht te spreken van „valsche
muntery" of „gewettigd wantrouwen." Ook
de raad om bij transacties betaling in goud
te bodingen, is verkeerd: zulk een bedmg zou
heelwat last kunnen veroorzaken en niemand
heeft er belang bij."
Naar aanleiding van het bericht, dat wel
willend door de huishoudelijke Commissie der
Tweede Kamer de gelegenheid voor be
zoekers der publieke tribune is geopend,
om aan den ingang van het gebouw hun
overjas in bewaring te geven,
schrijft de Haagsche correspondent van Het
Nieuws van den Dag:
„Die gelegenheid is, blijkens de toelichting,
geopend, omdat de natte jassen in een warme
zaal soms onaangename geuren uitwasemen,
en in zooverre is de maatregel zeker gerecht
vaardigd, al kan zich nu nog wel eens het
geval voordoen, dat er iemand komt zonder
overjas en misschien zelfs wel zonder para
pluis ook, die, niettegenstaande dit gemis van
niterlijken welstand, tóch belang stelt in de
verrichtingen der vertegenwoordigers van het
geheele Nederlandsche volk. Ik heb zelfs wel
eens gehoord van werkloozen, die des winters
de Kamerzittingen geregeld bewonen, om ten
minste droog en warm te zitten. Zal men aan
die menschen, wier jas misschien ook onaan
gename geuren uitwasemt, nu de gelegenheid
geven, in hun overhemd (als ze dit aanhebben)
de zitting by te wonen?
„En als zy of ook eigenaars van mooie
overjassen nu eens weigeren, van de aan
geboden gelegenheid gebruik te maken, zalmen
hun dan den toegang weigeren? En als dit
mocht geschieden, hoe zal dat dan rijmen met
de grondwettelijke openbaarheid der zittingen,
voorgeschreven zonder de reserve, dat deze
alleen geldt voor menschen, wier kloer9n geen
onaangename geuren uitwasemen?
„In elk geval echter dunkt my, dat een
bijzonderheid moet zjjn vergeten te vermelden,
nl. dat de Kamer, de bedoelde gelegenheid
openende, daarbij hëeft bepaald, dat den be
waker van de jassen verboden is, daarvoor
een fooi te vragen of aan te nemen."
De Haagsche Courant schrijft:
Er werd dezer dagen weer geklaagd over
het gevaar, dat men loopt, om een munt
biljet van 50 voor een van ƒ10 uit te
geven, wegen% de groote overeenkomst-in
de teekening.
Ofschoon we 't ons niet goed kunnen voor
stellen, dat iemand blauw voor bruin aanziet,
schijnt die „kleurenblindheid" toch voor te
komen. En dan is zij inderdaad zeer gevaarlijk
daar de teekeningen niet alleen groote over
eenkomst hebben, maar zelfs volledig dezelfde
zyn en, naar we vermoeden, op dezelfde plaat
zyn gedrukt.
Met de bankbiljetten in verschillende
soorten is dit echter óók het geval. En
tóch vergist men zich daarmede zeker niet
licht; dat iomand, ten gevolge van de over
eenkomst, een baDkje van ƒ60 voor een van
25 uitgaf, vernamen wij ten minste nog
nooit, niettegenstaande de gelijkenis tusschen
oranje en rose nog grooter is dan tusschen
bruin en blauw.
Wil men echter aan de klacht te gemoet
komen, dan goven wy een practisch voorbeeld
in overweging, dat Duitschland ons geeft. Daar
zijn de biljetten der Rijksbank o. a. ook van
ekiar onderscheiden in grootte; hoe geringer
de waarde, des te kleiner het bankbiljet.
De Haagsche correspondent der Zutfensche
Courant zegt dat na afdoening van hét wets
ontwerp betreffende Opsterland en West-
stellmgwerf de Tweede Kamer uiteengaat
b(j gemis aan werk. Wel, zegt hij, zou,
behalve met enkele voor behandeling gereed
zijnde voordrachten de Tweede Kamer ook
terstond kunnen beginnen met de zeven
moties, die bij gelegenheid van de Staats-
begrooting zijn uitgebroeid, maar het ver
wondert mij niet, dat de lust om die lange
reeks van moties op de agenda te plaatsen,
nog niet groot is. Onwillekeurig komt bij het
lezen van al die wenschelykheids-verklaringen,
die de voorstellers door de Kamer willen laten
bekrachtigen, de vraag op, of de bespreking
van zulke toch voorloopig geen practisch
resultaat gevende moties, niet beter thuis
zou behooren in een debatingclub dan In de
Tweede Kamer der Staten-Generaal. Nu weet
ik wel, dat het onbillijk zou zijn al dergelijke
moties en conclusion over één kam te sche
ren; ik stem toe, dat het in sommige ge
vallen een geoorloofd parlementair middel kan
zijn om een wensch der Volksvertegenwoor
diging ter kennis van de Regeering te brengen.
Soms gebeurt het, dat de Regeering zeker
niet onduidelijk te kennen geeft, dat zij er
pry's op zou stellen het gevoelen der Kamer
te vernemen. Maar waar ik het vooral tegen
heb, dat is tegen die moties, welke ton doel
hebben in het algemeen de wenschelykheid
van zekere hervormingen te doen uitspreken,
al weet men ook vooruit, dat de Regeering,
die aan het bewind is en die men aan het
bewind wil laten, in elk geval volstrekt on
geneigd is die hervormingen in wetsvoor-
drachten te formuleeren of zelfs voor te bo
reiden en al is men volstrekt onmachtig
die hervormingen in oen korte motie altoos
zóó precies te omschrijven, dat er oen zuivere
stemming over gehouden kan worden. Als
voorbeeld wjjs ik op de protectio-motie-Dobbel-
manü, waarbij die afgevaardigde uit Nijmegen
de Kamer wil laten verklaren, dat het zeer
wenscheiyk is hooge invoerrechten te heffen
tot bescherming van den landbouw en de in
dustrie. Komt die zaak straks aan de orde,
dan zou het mjj niets verwonderen, als de
Kamer er in één week nog niet mee gereed
kwam, ofschoon men wel vooruit kan voor
spellen, dat het resultaat nihil zal zyn.
Vooreerst heeft het Ministerie Rdell reeds
b(j herhaling verklaard dat, hoe ook de Kamer
zich moge uitspreken, van dit Ministerie geen
protectiemaatregelen te verwachten z(jn;
in de tweede plaats kan de voorsteller zich
geen oogenblik de illusie maken, dat voor zjjno
motie ja zelfs niet voor het hoofddenk
beeld, daarin neergelegd van het Binnenhof
een meerderheid zal zyn te verkrjjgenin de
derde plaats is de motie zóó gesteld, dat zelfs
de half bekeerde protectionisten, die met het
oog op den toestand van den landbouw wel
graanrechten zouden wenschen, maar het daar
dan ook by zouden willen laten, er mee ver
legen zullen zyn, omdat de beer Dobbelmann
over de goheele linie van ny verheid en indus
trie de protectie wil binnenloodsen, zonder
echter aan to geven hoe hoog die bescher
ming zou moeten worden opgevoerd. Het kan
dus niets meor geven dan een spiegelgevecht,
waarby men allicht ovor en weer prachtige
redevoeringen te hooren zal krygen, maar
waarbij ten slotte nog niet oens met zeker-
hoid kan blyken op welke leden der Kamer
een Regeering, die met oen protectiovoorstel
voor den dag kwam, zou kunnen rekenen.
Als de heer Dobbelmann den tyd gekomen
acht om een stemming over dit vraagstuk
uit te lokken, waarom maakt by dan niet
veel liever gebruik van zijn recht van initia
tief, om een geformuleerd wetsontwerp in te
dienen? "Wel is waar is ook de kans, dat een
dorgelyke voordracht er in deze Kamer door
zou gaan, gelijk nul, maar dan zou men ten
minste een veel zuiverder beslissing krygen -
dan zou men ten minste precies te weten
komen, wat wordt beoogd en welke produc
ten en fabrikaten men wèl en welke mon
niet door invoerrechten wil protegeoren. Dan
kan het ten minste een ernstig debat wor
den; nu blyft het een „Spielerei".
In de Nieuwe Delftsche Courant lazen we,
onder het opschrift „Zachte wonkon", hetgeon
hier volgt:
Daar heerscht een belangwekkende stilte
in het liberale kamp. Van waar dat komt?
Het is moeilyk te zeggen. Eensdeels, zal men
zeggen, zit de liberale kliek wel een beetje
met zicbzelve verlegen. De scheuring door
de kieswet-Tak hoeft daartoe nogal veel
bygedragen.
Tweedens is de liberale handelspolitiek niet
byster gunstig uitgevallen. Eerst heetto het,
dat de Manchester-school het be3te was. Aan
gepakt dus! In betrekkeiyk korten tyd waren
wy ingepalmd en was onze handel geschoeid
op het vrybandelstelsel, waarvan wy nog
altyd de vruchten wachtende zyn.
Vruchten? 't Mocht wat. Ja, als men door
nen ook vruchten belieft te noemen, ja, dan
wel. Maar alle hout is geen timmerhout, zegt
het spreekwoord zeer te recht. En mot een
kleine wyziging zouden wy dat spreekwoord
hier ook. kunnen toepassen. Alle hout is geen
hakhout, dat alleen geteeld en gekweekt wordt,
om na eenige jaren onze haardsteden en
kachels te vullen. Daar moet ook iets anders
aan groeien. En dat andere is juist by de
liberale handelspolitiek met verbazingwekkende
nederigheid weggebleven.
Stumperds, die ze zyn. Wat moeten die
haaDtjes de voorsten, die zich zoo erbarmelijk
in het zweet gezet hebben om Engeland na
te apen, toch nu wel raar op hun ntus zien.
Ga maar waar gy wilt, doorloop alle streken
van ons land! Gy behoeft den landbouwer
volstrekt niet meer naar z(jn al of niet liberale
begrippen te vragen. Dat alles doet niets ter
zake. Liberaal of niet-liberaalinvoer
rechten is en blijft, op enkele uitzonde
ringen na, de leus van allen.
En wat doet i de Liberale Unie?
Wel, zy richt, natuurlyk, een rondschryvon
aan al de liberale kiesvereenigingen in den
lande, om door haar bemiddeling, desnoods
door middel vay een reuzen-petitionnement
by de Regeering er op aan to dringen, dat
zy door heffing van invoerrechten den land-
bouwatand tegen een totalen ondergang zal
vry waren?
Misgeraden! Alleen wanneer zoo iets ietwat
voornaam klinkt, zooals indortyd de vryhandel
voornaam klonk, dan laat de Liberale
Unie er zich mede in. Maar nu? Och, wat
heeft de Liberale Unie, dat deftige
lichaam, te maken met een armen, klagenden
landbouwer? Dat gaat immers niet op.
NeeD, nu over een ander boegje gevischt
De Liberale Unie heeft aan al de aange
sloten kiesvereenigingen een missive gezonden,
waarin gezegd wordt dat de tyd gekomen is
om een hervormingsplan samen te stellen,
welks verwezeniyking in de naaste toekomst
moet worden nagestreefd.
Kiesrechthervorming neemt, natuurlyk, een
eerste plaats in, maar bovendien is er nog o zoo
veel, waarop de hervorming haar invloed moet
doen geld er.
Gemakshalve heeft het bestuur der Unie
aan die missive een lystje toegevoegd, waar
over de verschillende afdeelingon maar eens
moeten nadenken, waarna het bestuur tegen
1 Maart a. s. den uitslag der overwegingen
te gemoet ziet.
De Liberale Unie wenscht
„dat maatregelen worden verordend ter be
vordering van veiligheid en gezondheid in
fabrieken en werkplaatsen;
„dat aan iederen arbeider een wekelyksche
rustdag worde gewaarborgd;
„dat do verzekering van den werkman tegen
ongelukken worde geregeld, en aan voorzie
ningen by ziekt9, ouderdom en overiyden
krachtig de hand geslagen wordo;
„dat het vakonderwijs, met name het am-
bacht8 fabriek8-, en landbouwonderwfis, van
overheidswege op afdoende wyze worde ge
steund;
„dat het arbeiderscontract by de wet worde
geregeld en de naleving daarvan beter wordo
verzékord door eene ook buitendien hoog noodige
vereenvoudiging van ons procesrecht;
„dat tot vertegenwoordiging der arbeiders
belangen adviseerende arbeidskamers worden
georganiseerd.
„En bovenal wordo leerplicht ingevoerd,
waaraan thans, na beëindiging van don school-
stryd, geen beletsel meer in den weg staat".
Over de defensie wordt niet byzonder veel
gezegd, maar toch kunnen wy het er best
mee doen. De Unie acht hot noodig, dat de
vraag gesteld wordt, of niet behoort te wor
den gestreefd naar een organisatie onzer
strydkrachten en weermiddelen, waarbij ernstig
rekening wordt gehouden met de internatio
nale verhoudingen, die in redelykheid kunnen
worden voorzien, en met de finantiëele lasten,
die in redelykheid door de natie kunnen wor
den gedragen; welk laatste punt te meer
klemt, nu nog zooveel geld wordt besteed
aan militaire uitgaven, waardoor de weerbaar
heid later blykt niet of zeer weinig te zyn
verhoogd.
Zoo'n Liberale Unie is toch een nuttig
ding, nietwaar, lezer?
En dan de moraal van alles?
Nu het gezag van de liberale konkelery
al zoowat aan het aftakelen is en in het kamp
zoo hier en daar een flinke bres is geschoten,
nu begint zy zich eens duchtig te weren
op sociaal oeconomisch terrein; iets waar
wy en de anti-revolutionnaire party eveneens
al lang naar gestreefd hebben, maar waarvan
de deftige liberaal tot dusver maar niets
wilde weten.
Och, wat een wonder ookde hooge, byna
aristocratische indeeën van het liberalisme
waren te deftig, om zich met dat lagere, dat
burgeriyke bezig te houden.
Maar nu het in het oog loopt, dat in den
boezem van de liberale party niet alles even
eensgezind is, wordt op tameiyk handige wyze
gobruik gemaakt van de gelegenheid om de
vuile vlekken met een dun sausje te bedekken.
Uit de missivie moest men den toeleg op
maken, dat de Unie het nu eens eenige
sporten lager zal doen.
De sprong is minder gevaariyk, maar toch
zeer bodenkelyk.
Yolksonderrwijs zegt
„Tot de gemeenten, welker openbare school
langzamerhand wordt „leeggepompt", behoort
ook Woubrugge. De gemeenteraad, wiens
meerderheid dit leegpompen volstrekt niet
met leede oogen aanziet, kon eenigen tyd
geleden wegens hot verminderd aantal leer
lingen weder eens een onderwyzer eervol
ontslag geven met ingang van 1 Januari,
en om de gemeentenaren deze bezuiniging
niet slechts dankbaar te doen beseffen, maar
ook in hun zak te doen gevoelen, besloot hy
met ingang van 1 Januari de honden
belasting tot op de helft te verminderen
Zoo ziet men, dat het „leeg-pomper." van
de openbare school door de vrienden der
christelijke school niet zoo onvoordeelig is
voor de ingezetenen, zegt De Boodschapper.
Aan De Maasbode wordt geschrevea:
Bij het verkiezen v An school
hoofden kunnen soms vreemde voorvallen
-plaats grypen. Onlangs overleed op een dorp
het schoolhoofd de plaats of .naam doet
niets ter zake en men verwachtte, dat de
eerste onderwyzer, zyndo in hot bezit der
noodige akten, zou worden benoemd, te meer,
daar hy reeds vele jaren was werkzaam ge
weest en het hem beloofd was, reden waarom
door hem niet naar elders werd gesolliciteerd.
Yan benoeming evenwel geen sprake. Eene
oproeping had plaats. De schoolautoriteiten
vonden een vergeiykond examen noodig
endrie vreemde hoeren komen op de
voordracht, No. I van het examen kwam
No. 1 op de voordracht en ontving van
den schoolopziener een briefje, waarin hem
gemeld werd dat hy zeker wel zou be
noemd worden, doch voorloopig moest hy het
aan niemand (behalve aan zyne vrouw) ver
tollen. Door een tweetal personen werd echter
zeer gewerkt voor een onderwyzer, No. 3
der voordracht en thuis behooronde in een
geheel andere provincie. De Raadsvergadering
heeft plaats, de voorzitter zegt, dat No. 1 wel
ook No. 1 by het examen was, maar dat hy
isziekelyk, en No. 3 wordt benoemd.
No. 1 heeft deze zaak niet laten rusten, maar
heefc een bewys, getrokken uit de staten en
geteekend door den burgemeester zyner woon
plaats, aan den Raad, die de benoeming ge
daan had, gezonden, waaruit bleek, dat de
„ziekelyke" onderwyzer gedurende zes jaren
wegens ongesteldheid was afwezig geweest
eene tydruimte van zes dagon l
De Nieuwe Rotterdamsche Courant besluit
eenige artikelen over graanrechten aldus:
"Wy zyn niet ongevoelig voor debizwaren,
waarmede de Nederlandsche landbouw in
sommige streken te kampen heefc. Velen
zeggen: de oorzaak dier bezwaren is van voor-
bijgaanden aard, de lago pryzen kunnen geen
stand houden, zy vergoeden veelal de produc
tiekosten niet meer; weldra zal men betere
tyden zien aanbreken. Het is mogeiyk, dat
dezulken recht hebben, maar in deze quaestie
treden wy niet; wy spreken in de onderstelling,
dat de pryzen vooreerst onveranderd blyven.
Want zelfs naar die onderstolling mag geen
sympathie voor landbouwbelangen ons nopen,
om het h&ffen van graanrechten aan te be
velen. Goedkoop brood, goedkoop veevoeder,
vryheid van beweging voor den graanhande
laar en den fabrikant, die graan als grondstof
bezigt, zyn zulke onwaardeerbare weldaden,
dat zy niet mogen worden prysgegeven, tenzy
om zéér groote rampen te verhoeden. En het
is ons gebleken, dat slechts een betrekkeiyk
klein deel van hen, die op het land hun be
staan vinden, van graanrechten voordeel zou
trekken.
Dr. Bronsveld schreef in zyne „Kroniek"
in de Stemmen van Waarheid en Vrede:
„Wy kunnen ons bedriegen, maar wy meenen
ons toch niet te vergissen, wanneer wij zeggen,
dat do groote meerderheid van hen, die den
5^
anti rev. legertros uitmaken, trouw zyn ge
bleven aan De Standaard. Hiermee is natuur
lyk niets onvriendelyks of onaangenaams ge
zegd aan de bh. De Savornin Lohman
c s., die door De Standaard zyn uitgeworpen.
Maar als wy onszelven afdragen, welk©
fractie van ons volk die heeren vertegen
woordigen, dan komen wy tot de slotsom,
dat zy zeer klein is, en dat zy, als politieke
party, geen toekomst heeft."
De (anti-rev.) Nederlander verheugt zich
over deze woorden. Er blykt uit, dat althai s
op één punt het doel bereikt is; het doel,
dat ook De Ned. zich blykbaar steeds voor
oogen heeft gesteld.
Door den loop der omstandigheden was er
nl. gevaar ontstaan, dat de anti rev. party,
in plaats van .te blyven eene nationale rechts-
party, zou ontaarden in eene kerkelyk demo
cratische: de ellendigste van allen. Bovendien
scheen zy arm in arm te willen gaan met
de radicale, die nog veel consequenter dan de
liberale de revol. beginselen in toepassing
brengt.
Dat gevaar wenschte men te keeren. Maar
steeds, ook in het felste van den
s t r y d, heeft men zich onthouden van het
vormen eener eigen fractie.
Daarom verheugt zich De Ned. in het door
den heer Bronsveld afgelegd getuigenis. „Wy
moeten" zegt zy „te zamen vooruit
op den anti-rev. weg, doch weigeren ons te
laten indeelen, hetzij by kerkolyke, hetzy by
andere politieke partyen. Met de eerste heb
ben wy op politiek gebied thans niets te
maken; tegen de laatsteD, hoe zy ook heeten,
staan wy principiëel over, en daarom wen
schen wy haar nimmer te helpen in het
plukken van vruchten, die op onzen grond
niet was8on."
In De Standaard is sedert de hervatting
van het werk door dr. Kuyper de reeks dor
„asterisken" weer geopend.
In een dezer korte aanteokeningen wordt
opgemerkt, dat „tot zelfs in anti-rev. organen
de klacht is vernomen over het optreden van
het jongste Kamerlid, den heer Staalman."
De Stand, deelt in die klacht niet, ver
dedigt veeleer het eigenaardige en karakteris
tieke van het optreden van iemand, die zyn
handschoenen uittrekt te midden van veelal
glad-gehandschoendo heeren. Hy maakte
echter den indruk van een te vroeg ge
boren lid van de toekomstige
Kamer. „In de Kamer van voor twintig
jaren ware hy ondankbaar geweest, in de
Kamer van over twintig jaren zullen er
meer zoo zyn."
Bykslaodbouwlecrarea cc
-proefstations.
De Staatscourant van 15 dezer bevat eene
gowyzigde instructie voor de Rykslandbouw-
leeraren, vastgesteld door den minister van
binnenlandsche zaken by beschikking van II
dezer. Deze instructie treedt in werking op
1 Febr. a. s., met welken datum de instructie,
vastgesteld by ministeriëele beschikking van
30 April 1892, vervalt. Do taak van den
Rykslandbouwleeraar wordt in de nieuwe in
structie als volgt beschreven:
a. het houden van toezicht op de van Ryks-
wege gesubsidieerde proefvelden, zoomede do
regeling der daaraan verbonden werkzaam
heden
b. het uitvoeren van wctenschappelyke
proefnemingen
c. het houden van landbouwkundige voor
drachten binnen zijn ambtsgebied. De Ryks-
iandbouwleeraren, tevens directeuren van
winterscholen, kunnen door den minister van
binnenlandsche zaken van dit deel bunnor
taak geheel of gedeeltelijk worden ontheven.
Bovendien is de Rijkslandbouwleeraar ge
houden al die werkzaamheden te verrichten,
welke hem door of vanwege den minister
van binnenlandsche zaken worden opgedragen.
Jaarlyks vóór 1 Jan. brengt hy aan den
genoemden minister verslag uit omtrent al
hetgeen op de proefvelden in z(1n ambtsgebied
is verricht, en vóór 1 Mei zendt hy den
minister een beredeneerd verslag aangaande
den toestand van den landbouw in dat gebied.
Het plan van de hoofdzakeiyk tusschen 1
Oct. en 1 April te houden landbouwkundige
voordrachten wordt door hem, vóór 1 Sept.,
aan de goedkeuring van den Minister onder
worpen, mot vermelding van de plaatsen en
de te behandelen onderwerpen.
Hetzelfde blad bevat eene opgave der
methoden van onderzoek aan de Rijkslandbouw
proefstations voor 1895. Dezo methoden zyn
vastgesteld door het college van directeuren
der genoemde stalions ingevolge art. 7a va^
het reglement op die inrichtingen.