P8ETER SOIVSERWIL. 1828-1^1)5. Aan dezen hier ter stede en daar buiten bij velen welbekenden, dezer dagen overleden stadgenoot, wtfdt mr. L. J. Plemp van Dui- vcland in de „N. Rott. Crt." het volgende artikel: Wij kwamen als groenen in Leiden. Op de gloiie van ons eind exameD was al een geduchte schaduw geworpen door de vrees voor den proefryd, dio ons wachtte. Do eerste dag viel niet mee, de tweede was erger en pas op den derden begrepen wij, kou eindeloos lang drie weken kunnen duren Men was niet beleefd tegen ons. Men dat wil zeggende studenten en de straatjeugd. Want overigens hadden wy niet to klagen. Onze huisjuffrouw mocht wat al to moederlijke bozorgdheid toonen en onze oppasser ons mot al te veolwetende voorkomendheid inlichten zy noemden ons meneer en zy lieten zich bevelen. Waagden wy ons veege lyf in een wiDkel, het werd er met hoffelijkheid begroot met het oog op do dingen, die komen konden over drie weken waren wij immers student. „Wat, heb je nog geen groenenboekjeGjihv naar Somerwil", snauwde een onzer opvoeders ons toe, met barsehe welwillendheid. Wy stapten het woonhuis met de spiegel- ruiton op den hoek van de Breosiraut en liet steegje tegenover do so-K.teit. Miner va binnen. Links een zwart bord, niet aankondigingen van het Studentencorps. Daarnaast oen glazen deur die wy openden. Maar dat was volstrekt goen beleefde win kelier, die oudeheer, die daar stond te bladeren in een grootboek, en nuuwulyks opkeek toen wy naderden met don hoed in de hand, (Dat was ons een gewoonte gowoiden in die dagen). Hij verwaardigde zich niet eenige notitie van onzen persoon, die toch student ging worden, te nemen. Hy bleef met de handen 111 de zakken naast het kleine schrijftafeltje ia de achterkamer staan, licbtto even het wille hoofd op en n.ini ons op met een onverschilligen blik uit zyn gryze oogen, over het afgezakte lorgnet heen. Hy gaf ons het gevraagde en hoorde zonder eenige belangstelling onzen naam, dien hy hot niet de moeite waard scheen te achten op te teekonen. Hij dacht er niet aan do deur voor ons open of dicht to maken, toon wy een weinig gekrenkt en teleurgesteld zijn winkel vorlieten. Zyn magere, schrale, gebogen figuur bleef kalm staan by het kleine scbryftaftlrje in do achterkamer. Zyn witgrijs hoofd met do spitse, geschoren kin, mot de ingevallen wangen en uitspringende jukbeenderen, met oen van het hooge voorhoofd tot de bovenlip zeer langen, onrogelmatigeu neus, boog zich weer over het boek; zyn banden stounden op de tafel, waarachter hy stond. Nog oven koken zyn gryze oogen ons na met een onverschilligen blik, juist over het afgezakte lorgnet heen. „Koop jy t-y Somerwil?" vroegen wfj elkan der eon maand later, toon wy student ge worden waren. In die vraag lag al onze gepasto vasthoudendheid besloten aan de lessen onzer vaders: niet te veel uitgeven en geen boren maken. Want wie by Somerwil kocht, had een boor. Wy zyn ten slotte toch allen by hem binnen getreden. Wy hebben allen er het noodigste en het onmogeiykste besteld, dat wy ooit in ons leven gekocht hebben. Wy haalden er voorwerpen, die later, veel 1 iter, op onze rekening onder eer. valschen naam vermeld werden. Wy vroegen er boeken en cognac; cadeaux voor het deftigste en voor liet joug- digste lid onzer familie; hoogo hoeden en Duitsche petten; piano's en v< locipö los. Wij leonden er een rok en een bankbiljet, wy betaalden er collegegeld en belasting, wy onderhandelden er over een hond en een nieuwe kamor en oen plaats in de Haagsche opera of by Cair i Amsterdam. Als wy het ondonk bare bedacht hadden, als wy besloten hadden het ondoeniyke to doen dan gingen wy naar Somerwil om aan onze plannen uit voering to geven. En als wy het in oenig geval om de eerie of andere reden eens zeer benauwd haddon gekregen, dan haalden wy or zelfs raad. Want hy kon alles. Men heeft bem wel eens hooron zeggen: „Dat is onmogdyk, mynheer", maar dan gobeurdo hot toch. Er is hem, op het oogenblik, dat men aan tafel ging, opgo dragen menu's te drukken, van toepasselijke prentjes voorzien; en by de croquetjes waren ze er al. Geraakte men in de comoüie by het tweode bedryf in verrukking, dan was hy er by het vierde met een bouquet, waarmede men aan zyn geestdrift lucht kon geven. Verlangde men midden in den nacht een rytuig, of by klaarlichten dag een fakkeloptocht, of een muziekcorps op een Christelyken feest dag - hy zorgdo dat het or was. Dan bromde hy even, stond oen oogenblik in zichzelven zyn kanalen te bodenken en schoof snuffend met twee vingers zyn lorgnet naar boven als oon sleetje over zyn neus. En dan was het er eigenlyk al. Soms bromde hy niet. Dat was, wanneer er zoo iets geks bedacht was, als hy zelf nog nooit had tygewoond. Die oogenbhkken werden natuuriyk al zeldzamer, hoe ouder hy werd; want hy heeft heelwat dwaasheid gezien. Maar dan begon hy een beetje, onhoor baar, te lachen, hoewel hy nooit iets anders zeido dan: „'k Zal er voor zorgen, meneer." In dit geval moest men oppassen, want dan kon zyn inventieve geestdrift, hoewel nooit uiteriyk merkbaar, zulke verhoudingen aan- uernen, dat de maker van het oorspronkelijke plan zelfs midden in de feestvreugde even rilde over den sneeuwbal, dien hy aan het rollen had gebracht. Maar de promotie was immers nog ver en de vadertoorn over de belachelyke uitgaven van een paar jaar ge leden zou dan wel ondergaan in de ouder- weelde over den doctorsbul. En als na afloop van het ongehoorde feest uit Soroerwil's mond klonk: „Zoo iets heb ik nog nooit gezien" dan was de aanlegger er van overtuigd, dat hy iots groots gedaan had. Maar niet by feesten alleen was zyn hulp onmisbaar. Zy kon onbetaalbaar zyn in moeilykhoden. Men heeft aan een professor beloofd den volgenden morgen om 12 nur to zijnen huize te verschijnen om over de dissertatie te spreken of om een privatissimum to volgen. In die afspraak heelt men geen beletsel go- zien om den daaraan voorafgaanden dag naar Amsterdam te gaan. Men is er den bewusten morgen wakker geworden met een zeer on aangenaam gevoel in hoofd en maag en een zekore indolentie, die niet veroorlooft, dat men tydig naar den trein wandelt. Men telegrafeert dus aan Someiwil: Zog voor 12 bezoek by prof. X. af. Men komt in Leiden terug en loopt even aan op de Breestraat: „Heb jo 't gedaan, Somerwil?" „Ja met een onmerkbaar demonisch lachje „ik heb laten zeggen, dat u in Am sterdam was en niet komen kon." „Wel allemachtig, on nu heb ik juist ge telegrafeerd omdat. „Wees maar gerust, 't is niet waar. Je was immers ongesteld." Een ander geval. Men heeft vergeten aan een zyner dierbaarste l'ami.ieleden oen cadeau te sturen op den verjaardag. En nu is dat juist zoo byzonder vervelend, omdat onfin, het is byzonder vervelend. Weet Somerwil er wat op? Somerwil stuurt oen cadeau met een briefje er by, of het asjeblieft niet kwalyk ge nomen zal worden, maar dat meneer het had uitgezocht en gezegd had liet op den zooveel- sten to sturen, maar dat door de groote drukte hy, Somerwil, het vergeten heeft en of men hem niet het genoegen zou willen doen to zorgen, dat meneer er nooit iets van te hoeren krygt. En een kaartja er by: P. Somerwil p. f. Meneer heeft thuis nooit iets van het verzuim gehoord. Nog iets. Er vertrekt oen studentengezel schap naar een concours in een andere stad, waar het een paar uren na zyn aankomst met plechtigheid van den trein gehaald zal worden. By die aankomst blykt het vaandel vergeten. Het is zeer onaangenaam, maar er is niets anders aan te doon dan dat een paar van de bestuursleden dadelijk terugsporen om het te halen. Noodeloozo moeite; hun trein kruist dien, waarin Somerwil zit met het vaandel. In Leiden vinden zy de boodschap, dat de vlag al terecht is. En do voorzitter, by Somer- wil's komst: „Hoe wist je, in godsnaam..." „Och" met het leukste gezicht van de wereld „ik dacht, ik zul maar eens even gaan kyken of er mks veigeten is." Hy kon alles en hij wist veel. Dien naam van u, over wolks schijnbare veronachtzaming ge u by de eerste ontmoeting zoo verbaasdet, hy wist er de heole geschiedenis van, hy kende allen, die hem droegen, hy was vol komen op de hoogte van zyn solvabiliteit. En van zyn superieur kunnen en weten was hy wel overtuigd, al was bij gevoelig, schoon het niet zoo ftjken mocht, voor een prysje. Voor professoren had hy (salvo, reverentia zy het gezegd) volstrekt geon eerbiod; want öf h\j had ze als student gekend, öf ze hadden met te Leiden gestudeerd, <>f ze werkten hem te hard. Maar hy stelde ze toch oneindig liooger dan Leidenaars. Wie ooit den wan- trouwigen, lo9nschen blik gezien heeft, waar meo Somerwil zelfs den aanzienlijksten stads burger, die een voet in zyn winkel zette, vlak over zyn lorgnet aankeek die heeft be grepen wat do titel: „Academisch boek- on kunsthandelaar" op zyn etiquetten en het wapen van het Leidsche Studentencorps boven zyn deur voor hem beteekenden. Van dat Corps was hy do trouwe, aanhan kelijke dienaar zy, die het bestuurd hebben, kunnen liet getuigen. Hy oroeg den nede- rigen titel van pedel en genoot als zoodanig oen uiterst bescheiden salaris. Maar liy was veel moei dan pedel. Hy vertegenwoordigde er de traditie. Hy mocht zyn ambt niet meer dan vyf en twintig jaren bekloed hebben, de geschiedenis van vyftig jaren her had geen verborgenissen voor hem. In die wisselende studentenbevolking was hy het element, dat bleef. Hy kende het ver leden en zag nauwkeurig op het heden toe. Hy had uw vader als student gekend en van uw grootvader hooren spreken. Hy had by een aantal lustra de maskerade in elkander gezet; by had het zelfs eons godaan in een andere studentenstad, waar do Leidsche prae- ses, ongeduldig geworden over het lange talmen, hem bevel had gegeven om den stoet van het bevriende Corps te regelen; en of dio zich daarna spoedig in béweging had gezet 1 Hy had tientallen van jaren achtereen allerhande optochten en rondgangen georgani seerd; op oen wenk van zyn hand kwamen fakkeldragers on muzikanten, gezadelde paar den en ingespannen rijtuigen, vlaggen en emblemen, oppassers en Leidenaars uit den grond opduiken. Hy wist, hoe voor twintig jaren to Leiden een prins van den bloede ontvangen was en hoe het ook nu moest gaan. Hy kende do goheimen der stembussen eD was handiger met het depouillement dan het stembureau zelf Hy wist wie er gekozen zou worden en vulde vooruit de bekendmakingen in. Toen een lid van het Collegium hem verzocht, dat voor taan na te laten, zeide hy: „Goed, meneer" - maar later, tot den praeses: „Och, meneer, ik heb het immer-s al vijf en twintig jaar gedaan. En hij bleef bet doen. Maar geen woord van critiek kwam over zyn lippen. Vooruit mocht hy waarschuwen als er eenmaal een fout begaan was, dan was die een bestuursdaad geworden, een ante cedent voor latere tijden. En wanneer hy eens klaagde, dan was het toch alleen tegenover een zeer vertrouwde. Hy was wel de geheele Leidsche Iraditie der laatste halve eeuw. Diep heeft hem gegriefd, teen in zoker jaar zyn werkkring ingekrompen en zyn wel wat groótscheepsche administratie beperkt werd; toen heeft hy een enkele maal gemord, men raakte aan zijn gezag' Maar mits men eigen gezag ten volle liet gelden, kon men het zijne ongestoord zijn gang laten gaan. Hy kende zijn plaats. Hij zou nooit op den bok van het Collegiumsrytuig zyn gaan zitten, maar als het aankwam, dan stond hu gereed om liet portier te openen. Hij zou nooit by een receptie een blad mot glazen gepresenteerd hebben, maar hy stond bij de deur en diende met onovertrefbare deftigheid do bezoekers aan. Hij droeg zyn zwarten rok met zooveel keurigheid en het breede blauwe Cjrpslint, dwars van den rechterschouder tot de linker heup, over hot fijnlinnen overhemd, mot zooveel waardigheid als Sadi Carnot zyn officieel gewaad met het grooto cordon van het Legioen van Eer. Het is gebeurd, dat een bestuurslid van een ander studentencorps aan den statigen ouden heer vroeg of het hem vergund was zich voor te .stellen. Met welk een tact maakte Somerwil er zich van af! Mot hoeveel genoegen hoorde hij het later vertellen. Maar zelf vertelde hij het nooit. Hy kende den oudsten mos en den dernier cri. Hy wist of het Collegium de punten der witte dassen moest dragen boven of onder de linten van het insigno en welke boutonnière op het oogenblik de rigueur was in ltotten Row. Wy hebben er vaak om gelachen maar wy waren hem toch dankbaar, waar hy zoo dikwyls onze eenige vraagbaak was. Hy was de incarnatie der goede, oude traditie, welker handhaving de gansche eigen aardigheid vormt van het Leidsche studenten geslacht. De vertegenwoordiger van dat typische conservatisme der steeds wisselende jeugd, dat zelfs rood radicale leiders van later eens onder zyn machtige bekoring had. Datg09do, oude, onzelfzuchtige conservatisme, waarvan men tegenwoordig niet sproken mag dan by een graf. In zyn laatsto jaren is zyn roem' een weinig gaan tanen. Hij werd wat oud. Een voorwerp, dat men hem tor reparatie gaf, hield hy eens een jaar. Men vond hoin duur zonder te bedenkon, dat de jaren krediet, die hy ver leende, toch ook een vergoeding eischten en hoeveel onbetaalbare diensten er verzwegen waren op de hooge rekening. Men kocht niet zoo veel meer bij liera en een groot deel van de werk^iyk schitterende St.-Nicol ias étalage, waarmede hy jaarlyks zijn winkel oppropte, verhuisde naar zyn zolder, voor zoover het niet vei loot werd. Wat daar van dien zolder verleden jaar, by zijn liquidatie, wel te voor schijn is gekomen! De tyden worden slecht en de vaders maanden krachtiger tot vlug afstudoeren en geen beren maken. Een zeker wantrouwen sloop de gemoederen van sommige zonen binnen, tegen wie hij niet al te vriendelyk was. Dat wantrouwen word versterkt doordat Somerwil alle pogingen, die men in het werk stolde om zyn schuld by hom jaarlyks af te doen of zelfs om voordat men uit Leiden vertrok een rekening van hem machtig te worden, ton oenenmale verydeldo. Ook ver baasde het sommige koopers, dat by nooit eenige levering opschreef, waar zy by waren. Waarom dat alles,, is nooit gebleken. Dat was zoo zyn „eigen" traditie. Maar hot is hier de plaats om het te go- tuigen wie hem wantrouwde, deed slecht. Op Somerwil's lovenswand-d moge wel wat aan te merken geweest zyn, maar hy was eerlyk. Wie zyn boeken gezien heeft, zooals ik, kan weten met hoeveel nauwgezetheid de bedragen werden opgeteekond. Wie de lange rekening, na de promotie ontvangen (een dag boek van do veistreken studentenjaren!), nauw keurig heeft overpeinsd, die zal zich slechts uiterst zelden gestooten hebben aan een post, dien by niet thuis kon brengen en was het dan altyd Somerwil's schuld? Wie ooit eenig vertrouwen vau beteekonis in hem gesteld heeft die is niet bedrogen uitge komen. Maar wat behoef ik dit alles te zeggen? Dit In memoriam is geen apologie; het is geschreven voor Somervvil's vrienden. Zyn glorie was dan aan het tanen gegaan en de stoute stukken, die men van hem wist te verhaleo, speelden alle alleen nog maar in het verleden Hot kwam niet meer voor, wat Brooshooft eens in zyn Academische dissol- ving meios met zekerheid uitgemaakt noemde ,.dat Somerwil op hetzelfde oogenblik by een student platen ophing, in zyn boekwinkel klanten bediende en op den trein zat om in Den Haag een muziekcorps te engageeren." De tyd was voorby, waarin men zich niet verbaasde in zyn buurman, die met onver stoorbare kalmte den Faust in den Grand Opera te Patys zat aan te hooren of in den wandelaar, die in het drukste uur op den Weenschen Prater het nil mirari in toepas sing scheen te brengen Somerwil te her kennen. Hy koesterde zich nu in het zonnetje op de Breestraat en droeg sloffen. Nog maar zelden Hitsten zyn grijze oogen vlak over het lorgnet heen en telkens schokte en schudde de tijd het taaie, magere lyf. „Piet Someiwil kan alles," zeiden wy, als by op sterven lag en de dokter hem had opgegeven. En inderdaad, dan herstelde hy weer. Koppig kwam hy uit zyn Ufd en zat eerst esn paar weken op zun kamer. Dan wandelde by aan den arm van zyn vrouw een Rapenburgje. En eindelijk stond hy zoo waar weer in zjjn winkel en bromde tegen den yverigen Klein, die zijne zaken waarnam Maar een paar maanden later was het weer mis. Toen ik hem het laatst bezocht, zat hy in zyn binnenkamer, voorovergebogen in een grooten lagen leunstoel, met een chambercloak om zijn hoekige ledematen en groote wollen pantoffels aan zyn lange voeten. Zyn scherpe oogen stonden nu slap en hy had geen lorgnet meer op. Zijn stem was schor en met tranen en hy hield myn hand bedonkelyk lang in de zyne. Toen ik wegging, zeide hy Hauw: „We zullen elkaar wel niet meer terugzien, meneer". Ea daJelyk daarop: „Als u weer eens in Leiden komt, loop dan nog eens even aan" Daarna kwam er nog eens een enkele brief kaart van de zaak met een bevend onder- schriftje van herdenking on erkentelijkheid eeri slecht teeken, dat hij zcin gevoel zoo aan het woord liet. Eindelyk werd het noodig, dat Klein zijn plaats als pedel innam. Het heeft moeite gekost. Van ontslag geven was geen sprake; maar hy moest het nemen. „Het zou zyn dood zyn", zeide zyne vrouw. Alles wat zyn plaatsvervanger deed, vond hy verkeerd; hy had het toch eerst moeten vragen, zeide Somerwil, ook al wist hij het. En aandoenlyk vooral was de stijve hardnekkigheid, waarmee hy weigerde hot blauwe lint met de vyf pylen op fluweelen grond af te geven, het insigne van zyn studentencorps, het cordon van het Legioen van Eer. Maar eindelyk be dankte hy toch IIy verliet Leiden en ging in Den Haag wonen. Toen werd hy sufferig, flikkerde nog eens op, stortte weor in En van ochtend bobben wy hem begraven. INGEZONDEN. Mijnheer de Redacteur! Is het my vergund om eenige regelen te plaatsen in uw veelgelezen blad? Ja? Dan aan de orde met myn klacht! Het is weer iets over de middeleeuwsche toestandon in Zocterwoude, vooral in het stadsgedeelte. Veel wordt en is er reeds ge bouwd om Leiden. De woningen voor den arbeidersstand, die daar staan, zien er, enkele uitgezondord, van binnen en van buiten goed uit. Is men in de stad verplicht meestal op bovenwoningen zjjn intrek te nemen, waarvan de prijzen, in aanmerking genomen den last, dien zy den bewoners veroorzaken, zeer hoog zyn, buiten de stad is dat anders. Al evenaart de huur der huizen buiten met die in de stad, toch begeven velen, als de draagkracht van het gezin het ©enigszins houden kan, zich liever naar buiten. Daar toch heeft men een huis geheel alleen voor zich en zyn gezin. Men behoeft daar niet tegen eikaars dak te turen. Men kan zyn oog laten gaan over al het schoons, dat Moeder Natuur ons aanbiedt. En dan de tuinen, die aan de meeste huizon verbonden zyn! Dit alles ver hoogt zeer het genot van den werkman! Dit is het buitenwonen van de schoonste zyde bokeken. Maar nu de keerzyde. Komt eens in de Witte Laan. De naam is mooi: Wit! Maar ach, M. de R., er is goen spoor van te bekennen. Het is één bagger al bagger. Vooral by het weer, dat wij nu dagelyks heb ben. Al zien alle straten er reeds goed uit, dan gelykt onze Laan r.og steeds op een moddersloot. De loozing van hemelwater ge schiedt niet aan sommige huizen naar een riool, maar stroomt neer in de Laan; dus dat doet hot pad er niet beter op worden. En al is de Laan opgedroogd, dan is het nog geen begaanbaar padhet heeft dan veel weg van oen Rutchbaan. Als men 's avonds de Laan passeert, zonder er bekend te wezen, loopt men veel kans om met den grond in aanraking te komen, vanwege de hoogten en laagten, die daar aanwezig zyn. De minste regen, die er dan neer valt, herscbaapt haar weer in een modder sloot. Vele bewoners vreezen dan ook de deur uit te komen, en zy, die er door moeten, doen het al springende, om daardoor gevrijwaard te blyven van de bagger. Zou daar de gemeente Zo9terwoude, M. de R. nu niets aan kunnen doen? Of zou het waar wezon, wat mij onlangs verteld werd, dat de gemeente Zoeterwoude daar niets aan mag doen, omdat de Laan toebehoort aan degenen, van wie do panden zijn, welke in de Laan staan! Dus dan zouden de eigenaars aan sprakelijk voor dien toestand wezen? Zou het dan voor hen zoo'n kosten zyo, om ons een goed begaanbaar pad te geven? Er zyn 10 a 11 eigenaars. Zou er dan niet één over tuigd wezen van den ellendigen toestand? Verbetering kan niet anders dan hun tot voordeel wezen. Zoo nu en dan ziet men een pand leeg staan. Vraagt men aan de bewo ners waarom zy het huis verlaten, het ant woord is dan meestal: „De Laan b9valt my niet. Des zomers gaat het, maar 's winters is het geen pad, 't is een sloot!" Laten de eigenaars zich nu eens overtuigen van den toestand, dan voorzeker kan het niet anders of zy zullen het anders willen hebbenwaar een wil is, is een weg. En als zy niet willen, dan moet my deze kreet ont snappen Coöperatieve Bouwvereeniging f Eigen Haard"! Is er geen mogelijkheid dat gy uw huizen wat goedkooper omzet, opdat wy ver lost worden v,an de winstbcjagende huiseige naars? Zooals de prys per week thans is, met inbegrip der contributie, is hij wel wat te hoog voor vele gèzinnen Mynheer de Redacteur! hartelijk dank voor de mij toegestane plaatsruimte. Ik tecken met hoogachting, Ken bewoner der Witto{ (bagger laan. P. S. Ook de bewoners der Prinses "YVilhel- mina straat (eveneens een mooie naamver- keeren in hetzelfde geval als hunne buren in de Wittelaan. Wel is er sedert eemgen tyd verbetering gebracht in het doortrekken van een bestraat looppad, maar, lieve deugd, raak daar niet van af, want dan belooft dat iets! Wanneer men by avond eens bezoek ontvangt' van een vreemde, die met den toe stand van genoemde straat r iet op do hoogte is en van het looppad is afgedwaald, dan hoort men wraak roepen over zulk een toe stand! Is het een en ander door de vorst weer wat opgesteven, dan is het daar ook moeilijk loopen, omdat de Wilhelmina straat nogal wordt bereden door wagens, welke hunne spo ren, by vochtig weor, vrij duidelijk achterlaten. Waarom toch door do verschillende huis- heeren de handen niet eens flink inéénge- slagen en genoemde „straat" geheel bestraat? Dan eerst zal zy beantwoorden aan haren zoo mooien naam! Waar is de teekenaar gebleven? Gremengd JNfien ws. Naar de „Haarl. C t." mededeelt, oefent Eden zich druk voor de iu Februari te Hamar te houden wereldkampioenschappen m het schaatsenryden voor 1S95, waarvoor hy nu reeds als een geduchte tegenstander wordt gerekend. Er worden ovenwei pogin gen aangewend om Eden togen to werken on twijfel te opperen omtrent zyn amateur schap. Van den voorzitter van de Interna tional Cyclists Association" is hem echter een desbetreffende verklaring toegezonden ook de „Internationale Skating Unionheeft Eden in het volle bezit van zyn amateur schap verklaard. In don goeden ouden tyd, toen de solide geldkisten minder algemeen en de diefstallen vrywat meer dan tegenwoordig voorkwamen, zoo schryft de „N. Gron. Ct.", kostte het onzen zuinigen voorouders heelwat hoofdbrekens eene goede bewaarplaats voor hunne spaarduiten uit te vinden. Dit blykt nog zoo nu en dan uit de zonderlinge vind plaatsen van hunne schatten. En niet altyd is het juist in de handen van hunne erfgenamen, dat het toeval die al tq goed bewaarde schatten soms doet vallen. Zoo ook, vei telt men, vond dezer dagen een zekere De Roo, te Winsum, terwyl hij bezig was een paar oude, door hem aangekochte schilderyen van de lijsten te ontdoen, achter de eene schildery eenige oude papieren, welke by nader onderzoek obligation bleken te zijn ter waarde van f 40,000. Vlug werd nu de lyst van de tweede schildery gerukt, en hierachter vond hy geldswaardige papieren tot een bedrag van f 92,000. Er ontbreekt nog maar aan, dat de schilde rijen straks echte Rembrandts blyken te zyn. Het stoomschip „Friesland", van do „lied Star Line", dat 19 dezer van Antwerpen naar Nieuw York is vertrokken, werd door de Maatschappy verhuurd aan een gezelschap van 400 rijke Amerikanen, die een pleiziertockt gaan doen in de Middellandsch© Zee en de kusten van Afrika en Europa zullen bezoeken. Te dien einde zyn 90 hofmeesters ten dien ste der reizigers aangenomen. Onder hen zyn 15 muzikanten, die belast zijn de reis der Amerikanen op te vroolijken. Tabak op het Elysóe. Voorde „Société contre l'abus du tabac" is de verkiezing van Faure een streep door de rekening. Tot nu toe kon zij wyzen op het verheven voor beeld van de presidenten der Fransche repu bliek, die geen van allen rookten. Maar ziet, daar heeft men te kwader ure een president gekozen, die, zoo hy al niet aan den tabak is verslaafd, toch verscheiden sigaren daags rookt. Waar moet het heen! Inderdaad is Faure de eerste president, die rookt. Thiers had een afschuw van tabal^ Mac-Mahon was in zyn soldatentijd een sterk rooker, maar na een zware ziekte liet by het geheel na. Jules Grévy rookte in zyn jmgd ook wel, maar verbeeldde zich dat liet een na- deeligen invloed had op zijn geheugen scheidde er daarom mee uit. Carnot iooktn niet en kon zelfs de luebt van tabak niei goed verdragen. Casimir Périer rookte ook niet; hoogstens deed hy af en toe een paar trekjes aan een cigarette.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1895 | | pagina 2