N°. 10708. Zaterdag IQ Januari. A0. 1895. feze jouraat wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. Leiden, 18 Januari. Feuilleton. IRIS. LEIDSCH DAG-BLAB. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden. ...f 1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommers 0.05. PRIJS DER ADVERTENTIEN: Van 1—6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17j. Grootera letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren bulten de stad wordt f 0.05 berekend. Officieel© KenniBgevingen. Burgemeester en Wethouders ran Leiden; Gc-zien het adres van J. F. WAFELBAKKER, houdende verzoek om vergunning tot oprichting T*n een schietbaan op het terrein van den Burcht. Gelet op de artt. 6 en 7 der Wet van 3 Juni 1876 (Staatsblad No. 95); Geven bij deze kennis aan het publiek dat ge noemd verzoek mot de bijlagen op de Secretarie dezer gemeente ter visie gelegd is; alsmede dat op Donderdag 81 Jan. a. s., 'e voormiddags te elf uren, op het Raadhuis, gelegenheid zal worden gegeven om bezwaron tegen dat verzoek in te brengen. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Leiden, F. WA8, Burgomecster. 17 Jan. 1891. E. KI8T, Secretaris. De Burgemeester van Leiden herinnert bij deze don Geestelgken en Studenten in do Godgeleerdheid, die reeds bjj de Nationale Militie zijn ingelijfd, alsmede hun, die daartoe kunnen worden opgeroepen, dat zij tot het bekomen der ontheffing van den werkelijken dienst, bedoeld bjj de lfcte zinsnede van art. 127 der Wot van don 19den Augustus 1861 (8iaatsblad No 72), gewijzigd bjj do Wet van den 4den April 1892 (Staatsblad No. 66), verplioht zijn tusschen den 20sten Januari en don lsten Februari dezes jaars, hunne aanvragon, met het daarbij bohoorend bewijsstuk, bij hem, Burgemeester, in te dienen. Leiden, De Burgemeester van Leiden, 17 Jan. 1895. F. WA8. Gisteravond trad voor de leden van het Departement Leiden der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen de heer S. Kutsch Lojenga alhier als spreker op. Zijn onderwerp was de beteekenis van kleinigheden in het leven, en zijne lezing een aanwijzing in tal van voor beelden van die beteekenis zoowel ten kwade als ten goede, d. w. z. hoe een kleinigheid een oorzaak van veel ellende en ongeluk, hoe daarentegen een kleinigheid ook een bron van veel goeds en gelukkigs zijn kan. Spr. begon met de herinnering, dat, naar men verhaalt, de vrede van Utrecht tot stand gekomen is door de handschoenen eener vrouw. En zoo zijn 't kleinigheden, die tot de groot ste ontdekkingen en uitvindingen hebben ge leid, die van Newton, dr. Young, van 't slin geruurwerk, van den stoom, de boekdrukkunst, de witte porseleinaarde, enz. 'Ten slotte is dus een kleinigheid maar be trekkelijk, omdat ze zoo groote gevolgen kan hebben. Alexander de Groote vond erwten blaren door een roer heel groot, en Newton een vinger van een dame zoo klein, dat bij dien voor pUpestopper gebruikte. Een kleinigheid is lezen, spreken, maar aan de kunst van lezen en spreken behoeft maar een kleinigheid te ontbreken, en 't wordt onmogelijk, belachelijk soms. Een kleinigheid, waarover men in huis of in familie verschii krijgt, doet de grootste verdeeldheid ontstaan, door Potgieter zoo roerend in zijn .Gescheiden" (Gids, Jan. 1865) herinnerd. Een kleinigheid is soms wat men te betalen heeft aan zijn leveranciers, en daarom vergeet men die kleinigheden vaak en bederft daar door zedelijk menigen mensch en maakt hem slecht of soms wel een dief. Een kleinigheid wordt vaak de zonde der jeugd genoemd, maar de herinnering daaraan blijft het geheels leven lang en de gevolgen worden er later en ook wel door anderen van ondervonden. Eén borrel is een kleinigheid, maar die ééne borrel is de eerste van vele meerderen vaak en daardoor is menigeen een dronkaard geworden; daarom is een borrel geen klei nigheid. Een woord is ons spoedig ontsnapt, voor WÜ 't woton soms, een onvriendelijk woord ook, en 't heeft gekwetst; och kom, zoo'n kleinigheid, 't was zoo niet gemeend, „maar, dien het krenkte, onthoudt het wel". Hoe ge heet is maar een kleinigheid, maar niet een kleinigheid, of ge uw naam met oere draagt, en of ge dien als een onbesmet erfstuk aan de uwen achter kunt laten. Het oog is ook maar een kloin deel van 't lichaam, maar uit het oog straalt de wereld der ziel en met 't oog wordt de wereld be zien en belieerscbt. Zóó vóór de rustpoos, en dat alles met voor beelden aangewezen, en daarna wees spr. aan hoe een kleinigheid soms groote dingen ten goede tot stand brengen kan. Na herinnerd te hebben aan een voorbeeld van Spurgeon, die van een schilder vertelde, die op een uithangbord een engel moest afbeelden, maar zei, omdat h(j bjj voorkeur leeuwen teekende, „dan zult gij een enge! hebben, maar by zal verschrikkelijk veel op een leeuw gelijken," zoo sterk is de macht der gewoonte, ging spreker op dezelfde wijze voort, met eerst een treffend verhaal mee te deelen, hoe van één lucifer het leven van eenige schipbreukelingen afhing en hoe 't daardoor gered werd, en zei, dat menigeen tegenover z(jn evenmensch met vry wat grooter gevoel van waardeering vervuld wezen zou, als hy zich op zijn plaats wist te plaatsen of plaatste, en vertelde daarbij een Noorsch sprookje ,De ontevreden man" van Absjdrnsen. Een kleinigheid is een los daarheen ge worpen woord en hoe heeft 't meermalen een goede aarde gevonden, zooals o. a. Justus Van Maurik in .Dirk de Snorder'' zoo juist heeft geteekend. Een kleinigheid i3 een vriendelijk woord of daad en 't doet toch overal goed, zooals Keesjen in Hildebrands „Camera Obscura" ondervond, of waarvan een ander zelfzuchtig man blijk gaf, toen hg getroffen en getrokken werd door belangelooze liefde, hem bewezen. Een kleinigheid is een belofte, maar als mon 't beloofde niet doet, of een verbod, maar als men 't strong handhaaft, wat kan er veel slechts uit voortkomen I Een kus is maar stof, enz., maar toen Casimir Périer de schoonmoeder der bruid by een bruidsparty kuste, was hg het middelpunt der hoezees van 't gezelschap, en toen een verloofde dame zoo stevig kuste, dat zy het gouden plombeersel uit een barer kiezen in slikte, toen waren de poppon aan 't dansen! Een uitstel van tien minuten kostte prins Loulou in 't Kafferland het levon. Kleinigheden zyn óf dienende engelen óf lastige duivelen. Spreker eindigde met te zeggen, dat sterven ook maar een kleinigheid is, één zucht, één snik en de grens tusschen leven en dood is overschreden; gelukkig, wie kan heengaan, met do gedachte dat hy bemind heeft en be mind was, gelyk dat zoo aandoenlyk uitkwam n een sprookje, waarin de dood een van de leden van 't gezin opeischte; ze konden zelf kiezen, wie? wie? Toen de dood wederkwam, spraken ze: Neem ons maar alle vier. Neen, schudde de dood somber het hoofd! Er zou geloot worden. JVie de minste oogen wierp, behoorde hem. Het lot wees de jongste aan. Zy stierf, met den glimlach om de lippen, die zei: Qy hebt my, ik u het meeste lief gehad 1 De kleine zaal, waar spr. voor de Nuts leden met hunne dames optrad, was zeer goed bezet. Met de grootste aandacht werd spr., die zyn gehoor op byzondere wyze wist te boeien, van het begin tot het einde gevolgd, en meer malen werd hy ook luide toegejuicht. De humor, welke tevens, waar dit pas gaf, uit de voordracht 6prak, maakte bovendien dat er nu en dan ook harteiyk werd gelachen. Het was dus een gezellige avond. Wy verwyzen naar achterstaande adver tentie der Leidsche afdeeling van het Alge meen Nederlandsch Vredebond, waarby eene ledenvergadering, met introductie, tegen mor gen, Zaterdag avond, wordt aangekondigd, Een hoogst genotvolle en leerzame avond was gisteren aan de militairen van het 4de regiment infanterie alhier bereid. Door don l6ten luitenant Van Wyk, van het 4de reg. inf. alhier, werd in het lokaal „Vondelhoven" eene voordracht gehouden over Atjeh en Lombok, welke voordracht werd toegelicht door een menigte photographische lichtbeelden, welke uitmuntten door helderheid en duidelykheid. Vele officieren, waaronder verschillende hoofdofficieren, woonden deze belangwekkende voordracht by. Natuurlyk werd begonnen met de afbeeldin gen van HH. MM. do Koningin en de Koningin-Regentes, waarbU allen opstonden en de muziek (die dezen avond ook aanwezig was) deze stille hulde met het „Wien Neerlandsch Bloed" en het „Wilhelmus" begeleidde. Daarna werd overgegaan tot de eerste af- deoling, n.l. Atjeh. Een aantal prachtige pbotographieën, door genoemden luitenant zolf in Indié genomen, verduidelykte de voordracht, welke op een voor ieder bevattelyke wyze werd gehouden. Verschillende gezichten uit Atjeh, bentings, rivieren, typen van Atjehsche mannen en vrouwen, werden vertoond. De eerste afdeeling duurde van acht tot negen uren. Hierna werd een oogenblik gepauzeerd, in welke pauze de muziek eenige nummers ten gehoore bracht en in de zaal verschillende Indische wapenen, schilden, enz. ter bezich tiging werden gegeven. De tweede afdeeling behelsde Lombok. Spreker had op doek de kaart van Lombok, verhaalde in korte trekken de aanleiding tot den oorlog met Lombok, wees de plaatsen aan, waar onze troepen overvallen waren, en de terugtochtswegen, door onze troepen ge nomen. Daarna kwam een groep officieren, t. w. de generaals Vetter en Van Ham, luit.-adj. Kotting, resident Dannenborg, enz. Zoodra hadden de aanwezigen dezen niet gezien, of allen stonden op, als een hulde aan het dappere Indische leger en weer speelde de muziek het „Wien Neerlandsch bloed". Spreker herdacht daarna op welk eene onwaardige wyze generaal Vetter na den overval door vele bladen werd gehekeld, en wel door personen, die voorzeker geen het minste recht hadden om over die gebeurtenis een oordeel te vellen, aangezien niemand zich kon verplaatsen in de omstandigheden, waarin generaal Vetter zich daar bevond. Hy wenschte iederen militair toe een bevel hebber, zóó degelyk en zóó flink als generaal Vetter was. Verschillende typen van Balineezen, Sasaks, benevens van den Vorst van Lombok, alsmede Djilantik, werden nu zichtbaar, eveneens de aankomst der troepen te Ampenan. Met groote aandacht en belangstelling werd alles gevolgd en toen men Lombok had gezien, werden nog verscheidene lichtbeelden uit Indiê vertoond, mede door genoemden luitenant zelf vervaardigd. De luitenant Van Wyk wekte allen op, wanneer zy dit konden doen, zelf dat schoone land te bezoeken, in werkelykbeid te gaan zien wat hier in beeld werd weergegeven en daar eenigen tyd deel uit te maken van het Indische leger, hetwelk in den laatsten tyd zooveel van zich doet spreken en reeds zooveel lauweren heeft geplukt. Met den uitroep „Leve het dappere Indische leger!" welke door allen eveneens werd aangeheven en door de muziek met fanfares begeleid, eindigde spreker zyn hoogst interessante en nuttige voordracht. Na afloop daarvan werden nog eenige Balineesche wapenen uit het Ethnographisch Museum alhier vertoond, o. a. eenige lansen, krissen, enz. Hierna nam de luit.-kolonel Mac Leod het woord; hy zeide voorzeker de tolk van allen te zyn, zoowel van officieren als van onder officieren en soldaten, wanneer hy den lsten luit. Van Wyk zyn hartelyken dank betuigde voor hetgeen dezen avond door allen was ge noten. Ook by eindigde met een „Leve de Koningin!" en „Leve het dappere Indische leger!" dat natuurlyk by allen andermaal weerklank vond en door allen werd herhaald. Te 10'/» uur was alles afgeloopen en keerde ieder huis- of kazerne-waarts, uiterst voldaan en dankbaar voor den hoogst aangonamen avond, door den lsten luit. Van Vfyk bereid. Hedenmiddag ontvingen wy per Neder- landsche mail de Bataviasche bladen van 15 tot en met 18 Docember. Bedankt is voor het boroep naar de Geref. gemeente B. te Enschedee door den heer H. Van Dyk, te Zwammerdam. In de jongste vergadering van den ge meenteraad te Wassenaar wydde do voorzitter een kort woord aan de nagedachtenis van den heer C. Kraay, in leven lid van den Raad. Ingekomen was het verzoek van den beer B. Koker Jr., om ontslag als gemeente-ontvan ger. Dit werd eervol gegeven. De heer Broek smit werd gekozen als lid van de commissie voor de schuttery. Op de voordracht voor lid der Commissie van Zetters kwamon de heeren dr. F. Van Praag en J. L. Werdes. Verder werd besloten, het teelland, gelegen aan de Haven, publiek te verhuren. Aan B. en Ws. werd overgelaten, dit land, groot 660 vierk. roeden, in zyn geheel of in perceelen te ver huren. Op de zevende lyst van den secretaris- penningmeester van het centraal comité van een Nationaal Fonds tot ondersteuning van nagelaten betrekkingen van in Nederlandsch- Indié gevallen militairen komen voor het sub comité Leiden 4500 en de Chr. Zangver- eeniging afd. Hillegom 40; gedeelte opbrengst uitgave „Nederland-Lombok", uitgever Ditmar, f 2000. Deze lyst bedraagt totaal 17,023.60 makende met de 6 vorige lysten een totaa' van ƒ142,282.85. In het bovenstaande bedrag is niet begrepen de door het sub comité to Amsterdam byeen gebrachte som, bedragende volgens de laatst gepubliceerde lyst ƒ126,899.27. By het centraal-comité werd reeds uit Den Haag 28,944.88, uit Rotterdam 17,000 ontvangen. Van Harderwyk werd reeds de belangryke som van ƒ1516 ontvangen, grootondeels af komstig uit de bussen, in de kazerne van het koloniaal werfdepot geplaatst en waarin de voor Indië bestemde soldaten geheel vrijwillig een penningske offerden voor de nagelaten betrekkingen van gesneuvelde kameraden. Woensdag dineerden ten Hove de heeren mrs. Kist, Polis en jhr. Van Panhuys, loden van den Raad van Voogdy; generaal-majoor jhr. Van Spongier, adjudant in b./d. van H. M. de Koninginde 1ste luitenant jhr. Van Suchte- len, ordonnance-offlcier vanH. M. de Koningin. Door de arr.-rechtbank t» Zutfen is, ter vervulling van de vacature van kantonrechter te Deventer, opgemaakt de navolgende alpha- bettsche lyst van aanbeveling: mr. A. J. Dyckmeester, griffier by het kantongerecht te Deventer; mr. J. M. Van Halmael, kanton rechter te Alfen; en mr. J. K. Van Weel, kantonrechter te Schoonhoven. (Sfs.-Cf.) De op ruim 70-jarigen leeftyd te 's Gra- venhago overleden gepens. kolonel van bet wapen der artillerie baron J. J. C. Taeta van Amerongen diende circa 40 jaren als officier by de bereden wapens. Gedurende dien langdurlgen diensttyd stond baron Taets van Amerongen vele jaren by het corps rydende artillerie. In 1879 werd hy tot commandant van dat corps benoemd. Twee jaren later werd hy van die betrekking eervol ontheven en werd hem het commando over het 3de regiment veld-artilierio opge dragen. Na in 1881 te zyn benoemd tot kolonel by laatstgenoemd wapen, werd hy gepension- neerd. De overledene was o. a. versierd met het commandeurskruis der Eikekroon-orde. Gistermiddag ontving de „Tel." uit Nederl.-Indië het volgende telegram: „De vorst van Goa is door een beroerte getroffen. Zyn toestand is bedenkelyk." 25) „Ik ben gekomen met een opdracht, die ik alleen uit vriendschap voor hem op my nam," antwoordde Remmingen, op don smartelyken toon van iemand, wiens goede bedoelingen miskend wordeD; „want, dat het zelfver loochening kost, om dergelijke opdrachten op zich to nemen en uit te voeren, behoeft wel geen betoog. „Uwe opdracht betreft natuurlyk my?" „Juist, mevrouw!" „Ik ben bereid u aan te hooren." „De tyd, die alles opheldert en verzacht, heeft ook op uwenpardon, op Adenau zyn invloed doen gelden t De uren, in eenzaam heid en zelfgekozen verbanning doorgebracht, hebben hem tot nadonken gestemd over zyn vroegere handelwyz» iegons u. Hij erkent dat de schuld geheel alleen aan hem ligt en ge voelt daarover oprecht berouw 1" „Waar wil de schelm heen?" mompelde Tissenborn. „Let op, daar komt hU met den een of anderen schurkenstreek voor den dag!" „Dunkt u ook niet, dat zyn schuldbekentenis en berouw een beetje laat komen?" vroeg Maud met een sarcastisch lachje. „Berouw komt nooit te laat, mevrouw!" bracht Remmingen op zalvenden toon in 't midden. „Eri naar hetgeen Adenau my ver telde, is alles tusschen u en hem gebleven zooals het drie jaar geleden was. Waarom zou 't dus te laat zUu?" Tissenborn zag dat Maud met kracht van wil streed, om baar steeds klimmende ver ontwaardiging en toom meester te blyven. Als ik u goed begryp, dan diende al uw omhaal van woorden enkel als inleiding. Mag ik u beleefd verzoeken nu maar tot de opdracht zelve over te gaan?" zeide zy met de ééne hand den rug van den vóór haar staanden stoel vastgrypsnd sn zich hoog oprichtend, terwyi zy de anders krampachtig tegen haar hart drukte. Ze was schoon in haar vrouwe- ïyke fierheid en toorn. „Myn opdracht, mevrouw, ia zeer eenvoudig. Toen ik afscheid nam van Adenau, zeide hy tot my: „Als gy naar Duitschland terugkeert, maak dan, ter liefde van my, den omweg over Dresden, waar, zooals ik hoor, myne vrouw tegenwoordig met haar tante woont. Ga naar haar toe, beschryf haar, hoe ge my gevonden hebt, schilder haar myn oprecht gemeend berouw af en vraag haar open en eeriyk of zy my vargeven wil. Ik ben bereid allee te doen, om my hare vergiffenis waardig te toonen."" Remmingen zweeg en nam een afwachtende houding aan. „Is uwe opdracht hiermede ten einde?" „Nog niet, mevrouw! Wat ik u verder te zeggen heb, hangt geheel van uw antwoord af!" „Gy weet zeer goed, mynheer, hoe dit zal uitvallen! Gy kunt daarom, dunkt my, om tyd te winnen, gerust tot het tWbede deel uwer opdracht overgaan!" „Dus ge zyt niet tot een verzoening ge neigd?" ging de onderhandelaar op een toon van leedwezen voort. „Eeriyk gezegd, heb ik dit gevreesd, en 't ook aan Adenau voorspeld. Als Maud ik verzoek u in aanmerking te willen nemen, dat ik alleen zyne woorden herhaal, want ikzelf zou my niet durven vermeten, dien naam uit te spreken als Maud, zeide hy, myn oprecht berouw verwerpt, wil ik van myn kant ten minste doen, wat ik kan, en baar als laatst bewys myner liefde de volle vryheid teruggeven. Ik doe het met een bloedend hart, want ik weet, wat ik daar door voor altyd verlies. Maar zooals de zaken door myn eigen schuld nu staan, is dit het eenige middel, om haar voor 't laatst een biyk te geven van myn hoogachting en vereering. Laat zy tegen my een eisch van echtscheiding indienen! Ik zal voor de rechtbank hst ge tuigenis afleggen, dat de schuld geheel aan my ligt, en doe dit in hot stuk, dat ik u hiorby overhandig," - Remmingen wees by de laatste woorden op zyn linker borstzak, „en dat gy haar zaakwaarnemer, ik geloof mr. Fried- berg te Berlyn, moet ter hand stellen. Dat, mevrouw, is het tweede gedeelte myner op dracht. Ik wacht nu op uw antwoord, om er daarna onmlddeliyk myn vriond kennis van te geven." Al de smart der in hare heiligste gevoelens beleedigde vrouw teekende zich op Mauds gelaat af. Haar boezem hygde, haar bleeke lippen beefden. Maar toch stond ze daar trotsch opgericht. Tissenborn had haar vol bewondering te voet willen vallen. Met ingehouden adem luisterde hy naar haar antwoord. „Is dat alles, wat gij my te zeggen hebt, mynheer?" vroeg ze fier. „Ja, mevrouw I" „Welnu, zeg dan aan uw lastgever," zeide zy, trillend van verontwaardiging, „dat ik aan zyn wensch zal voldoen I Het zou wreed van my zyn, het geluk, dat miss Fanny Mac Clean boreid is hem aan to bieden, een hinderpaal in den weg te leggen, en het zou niet minder wreed zyn, uwen rechtmatlgen verwachtingen betreffende de Lassenbergsche papieren de bodem in te slaan I" Als door den bliksem getroffen, deinsde Remmingen achteruit; hy beproefde te spreken, maar zyn stom weigerde hem haar dienst, „Verwyder u, wy hebben met elkaar afge handeld," zeide Maud bevelend en wees mot baar uitgestrekte band naar de deur. Remmin gen sprak geen woord, maakte een diepe buiging, keerde zich om en ging naar den uitgang. „Arm, lief kind!" troostte de oude dame, Maud omvattend en naar een Rtoel geleidend. „Doe uw best bedaard te blyven! 'tWasver- schrikkeiyk, maar toch dank ik er God voor, dat het zóó gekomen is!" Tissenborn stormde de tuinkamer uit. „Die schurk I" riep hy tandenknarsend en met gebalde vuisten uit. Hy maakte een be weging om Remmingen achterna te ylen daar viel zyn oog op Maud. Doodsbleek, met halfgesloten oogen het hoofd achterover ge leund, lag zy naar adem hygend in haarstoel. De reactie der hevige, zoo lang ingehouden ont roering deed zich op dit oogenblik gelden. „Zy zal in onmacht vallen!" riep Frau Von Balding angstig uit, „ik zal hare slapen met eau-de-cologne bevochtigen 1" De oude dame snelde naar do tuinkamer. Tissenborn boog zich, hevig ontroerd, over haar heen en greep de slap neerhangende hand. „Arme Iris!" fluisterde hy, alleen voor zich zelf verstaanbaar. „Gy hebt genoeg geledon! Van heden af aan begint voor u een nieuw leven!" Een flauw lachje speelde om de bleeke lippen der jonge vrouw. Twoo dikke tranen parelden aan hare wimpers en rolden lang zaam langs hare wangen neer. XI. Maud hield woord. Nog dienzelfden dag schreef zu aan mr. Friedberg, om hem volmacht te geven, een eisch van echtscheiding in te dienon tegen den heer Albert Adenau, schryver van beroep, woonachtig te Parys, Rue Rambuteau 28, en voegde er den wensch aan toe, de zaak zoo veel mogelyk bespoedigd te zien. Volgens het gevoelen van den advocaat zou het op zyn minst een half jaar duren, vóór de uitspraak kon plaats hebben, en ook dit alleen onder voorbehoud, dat de rechtbank in Frankryk zich niet al te streng houden zou ain de door de Duitsche wet voorgeschreven for maliteiten. Frau Von Balding was met alles tevreden. Het voornaamste was, dat haar nicht eindeiyk den beslissenden stap gedaan had. Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1895 | | pagina 1