Al0. 10703. Maandag 14 Januari. A®. 1895. feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van §pn- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. PERSOVERZICHT. LEIDSCH DA&BIAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden1.10. Franco per post 1.40. Afzonderlijke Nommers0.05. PRIJS DER ADVERTENTIEN: Yan 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten do stad wordt f 0.05 berekend. Jhr. mr. A. F. De Savornin Lehman heeft hl zyn orgaan, De Nederlander, zyn Btandpunt in het vraagstuk der beschermende rechten nader toegelicht, naar aanleiding van eene beschouwing over dat vraagstuk, die ds. Littooy in De Zeeuw had aangeknoopt aan wat door hem in de vergadering der Tweede Kamer van 80 Nov. is gezegd. Niet geheel juist noemt hy het beweren, dat hi) tegen het heffen van graanrechten is „met opzet schrijft hij heb ik mij o n t- houden van het geven van advies, juist omdat ik, hoezeer grooteljjks belangstellende in deze quaestie, gevoel geen deskundige op dit gebied te zijn. Ik heb mij daarom alleen vragen veroorloofd, gericht tot hen, die verandering in den bestaandon toestand wenschen en op wie dus de bewijslast rust Mjjn persoonlijk belang, mijne omgeving en mijne (anti liberale) opvoeding zouden mij doen neigen tot afkeuring van het bestaande stelBei, en zoo er één gevaar is voor een volksver tegenwoordiger, dan is het wel dit: dat hij eerder zijn kiezers dan de feiten onder de oogen ziet, en wat dit beteekent voor een afgevaardigde door Goes behoef ik wel niet te zeggen". De vraag, door den Schr. in de Kamer ge daan, was, wie zal dat betalen? Het is toch duidelijk, dat, wanneer op kunstmatige wijze den een een voordeel verschaft wordt, dit door eon ander moet worden betaald. Komt dit langs indirecten weg dien ander weer ten goede, dan is daartegen weinig bezwaar, doch zoo niet, dan komt men niet veel verder. „Zoover ik zien kan is van elke geweld dadige of kunstmatige verandering in den eco- nomischen toestand de minst gegoede in de oersto plaats het slachtoffer, en ik begrijp dat de socialistische leiders juist daarom op het bezigen van zulke middelen aandringen. Hoe meer verwarring, hoe beter voor hen „Maar als ik hoor van dio algemeenheden, zooals dat de koopkracht van don arbeider zal toenemen; dat „eerst als de boer verdient, hij loon naar den arbeid kan geven" en dier gelijke meer, dan vraag ik toch om wat meer inlichtingen. Zal, zoodra de landbouw bloeit ten koste van den handel, niet de arbeider, die nu nog werk vindt in de steden, naar het platteland teruggaan, en zoodoende het aan bod van werkkrachten vermeerderen? Toen do landbouwer van de tarwe ƒ15 en ƒ18 maakte, ontving, zegt do heer L., de arbeider nog geen guldon por dag, al was het een dag van 11 uren. Welke reden is er, om te onder stellen, dat, by overvloed van werkkracht, do landbouwer thans meer loon zal betalen?" „Het is zeker waar, dat zoo de landbouw bloeit, het allen wélgaat. Het land toch brengt vruchten voort, dus nieuwe dingen, die er te voren niet waren. Daardoor neemt dus de rijkdom, de welvaart toe. Hoe meer koren do aarde voortbrengt, en hoe meer voedsel er dus is, hoe meer wij den Heere hebben te Danken voor Zjjne gaven. En die vruchten komen aan allen ten goede. Maar daaruit volgt niet, dat er algemeene welvaart komt, wanneer men op kunstmatige wjjze de in komsten der landbouwers vermeerdert. Het bloeiendst zou dan het land zijn, waar, ten gevolge van hongersnood of van oorlog, het graan tegen buitensporig hooge prijzen ver kocht wordt. God heeft ons allen de aarde gegeven om ons te voeden mot hare vruchten, eu de landbouwerstand dient daarbij als on misbare tusschenhand; men moet echter zich niet voorstellen, dat de menschen er zijn om don landbouwerstand, deze moet, evenals iedere andere stand, zich richten naar de be hoeften der menschen, niet omgekeerd." Het cijfer van 13 millioen, door ds. Littooy ponoomd als het bedrag, dat do belasting van het graan in de schatkist zou brengen, zou de heer Lohman nog wol eens toegelicht willen zien. „Het zou inderdaad iets betee- kenen, indien die opbrengst, en tegelijkertijd het beoogde doel, de wederopleving van don landbouw, verkregen wordt; indien derhalve, boven en behalve wat al onze voor graan bouw geschikte landen kunnen opbrengen, zooveel graan en bloem wordt ingevoerd dat de schatkist daarvan 13 millioen kan hebben. Is echter dit bedrag berekend naar den tegenwoordigen invoer in ons land, dan begrijp ik het argument niet. Want zoo de invoer dezelfde blijft, zal de landbouw niet toenemenneemt deze daarentegen toe, dan zullen wy de 13 millioen niet ontvangen. Nadere toelichting is dus gewenscht. „De heer Littooy wil intusschen nog op andere wijze den werkman en velen nering doenden te hulp komen; nl. door o. a. op bewerkte artikelen invoerrechten te heffen. Inderdaad kan op die wijze aan menigen tak van binnenlandsche industrie een steuntje wor den gegevenik vrees ochter dat by onder zoek meestal zal blyken, dat aan een anderen tak dier industrie weer evenveel schade zal worden toegebracht." De oorzaken van den algomeenen achter uitgang zijn, naar de meening van den Schr., in de eerste plaats van zedelijken aard. „Op wegDeming van die oorzaken kan m. i. vooral de Kerk aandringen. Men kan zeer wel aan- toonen, dat, zoo ieder zyn plicht doet, ook de tegenwoordige toestand hoelwat beter zal worden. Maar dan moet men niet voortdurend de schuld zoeken bjj anderen. In de tweede plaats moet m. i. hulp worden gezocht bij grooter inspanning; en het ver zetten vooral van do bakens. Op artikelen als nog onlangs door den heer Riedel in de Vragen des Tijds werden gepubliceerd, diende veel meer do aandacht te worden gevestigd. Mannen, die, zooals ook in Zeeland geschiedt, door coöperatieve beetwortelfabrieken in het leven te roepen, om op die wijze den landbouw te helpen, zijn, dunkt mij, al zjjn ze op politiek gebied onbekend, wezenlijke wel doeners en hervormers. Hetgeen in verschil lende streken van Frankrijk geschiedt ter hervorming van den landbouw, kon hier ook worden verricht. Mits men niet ook hier te lando de meening ingang doe vinden, dat rijke landbezitters een nadeel zijn .voor den landbouw, of deze door hoogo belastingen naar de steden drijft. Dat het tegendeel waar is, toonde nog zoor onlangs een bekend economist aan in de „Revue des deux Mondes" van 1 December jl. Eerst in do derde, hoewel daarom nog niet in de minsta plaats, komt m. i. staatshulp in aanmerking: Er is veel, dat door particulieren niet kan worden verricht en toch noodig is. Dit, mits de behoefte aangetoond zij, worde door allen betaald. En dat men daarbij met ietwat milde hand te werk ga, wie zal het wraken? Maar dit is iets goheel anders dan, ter wille van een deol der ingezetenon, eon ander deol, dat van andere bronnen van inkom sten leeft, te belasten. Men verplaatst daar door de kwaal, doch geneest zo niet. In het groote wereldverkeer, by de voort durende onophoudelyke concurrentie tusschen individuen en volken, ziet men op letterlijk elk gebied nu dezen dan genen het slachtoffer worden van de wisselende omstandigheden. Dit is voor wien dat treft vaak verschrik- kelyk,' en wy zijn verplicht elkander zooveel mogelyk te helpen. Maar binnen langer of korter tyd herstelt zich het evenwicht, mits men niet met goweldige hand den loop der dingen trachte te dwingen." Er is in de vrye maatschappy een allerop merkelykste neiging tot herstel van het even wicht, aldus besluit de heer Lohman. Laat ons een weinig met die neiging rokenen, mit3 daarby het Zeeuwsche „Luctor et emergo" niet worde veigetenl Zeer opmerkelyk zyn de beschouwingen, aldus het Handelsblad, welke de oud Minister rar. De Savornin Lohman in het dagblad De Nederlandeiheeft geleverd over beschermende rechten. De heer Lohman toont daarin weder een man te zyn van beginselen, die zich niet laat meeslepen door een waan van den dag, in stryd met zyn overtuigingen. Zulk een waan is thans de roep om be schermende rechten, met name om graan rechten. Een motie in dien geest is by de Tweede Kamer aanhangig gemaakt door den heer Dobbelman, en ook van anti revolution- naire zyde o. a. door de Vereeniging „Boaz" wordt in dien geest geyverd. Voor do leiders dier richting ware wellicht uit die protectionis tische neiging politieke munt te slaan. Maar de heer Lohman versmaadt dit middel en wyst, krachtens zyn overtuiging, zjjn partygenooten op het bedenkeljike en schadelyke der kunst matige bevoordeeling van den eenen burger ten koste van den ander. Dit is dan ook do kern van het oude vraag stuk. Het is het bekende: wat men ziet en wat men niet ziet of niet wil zien. Want zy, die om beschermende rechten vragen, zien enkel het oogenblikkeiyk voordeel van het beschermd bedryf. Wat zij niet zien of niet willen zien, is de onmogelykhoid om door kunstmiddelen den een te verryken anders dan uit den zak van den medeburger. Maak het Iandbouwbedryf winstgevend - en gij verschaft aan duizenden handen arbeid en aan even zoovelen koopkracht 1 Dat klinkt zeer schoon, maar gy kunt niet de graanpryzen voldoende doen stygen, zonder het brood duur der te maken en daardoor nog een grooter aantal werklieden te beletten een deel van hun loon voor andore behoeften te besteden, en moet dus andere bedryven benadeelon. Die bedryven moeten daardoor achteruitgaan, tenzy de loonen hunner werklieden worden ingekrompen, waardoor by duurder brood nog lager verdiensten komen. Of die bedryven gaan te niet en gy voroorzaakt nieuwe werkloosheid links tegenover moer arbeid rechts Reeds de gedwongen loonsverhoogingen der laatste maanden hebben, zooals de beer Lohman terecht opmerkt, ten gevolge gobad, dat vele werkgevers genoodzaakt waren een aantal werklieden af te danken. Een bevestiging van hetgeen wy dezer dagen aan een Engelsch blad ontleenden, dat gedwoDgen wyzigingen, die niet haar grond vinden in voorspoed van bedryf, vooral ten nadeele komen van de half bekwamen, die overal worden uitgestooten De sociale vraagstukken zyn uiterst inge wikkeld en moeilyk op te lossen. En door kunstmiddelen als protectie 't buitenland leert het telkens wordt hot kwaad r.iet verholpen, maar zoo met verergerd, dan doch op zyn hoogst verplaatst. De lieer Lohman heeft zich verdiensteiyk gemaakt door dit opnieuw in het licht te stellen. Kunnen de studenten van ds. Van D y k, met het oog op den voorgeschreven duur van hun studie, aan de AmBterdamsche universiteit blyven? De Kerkelijke Ct. geeft onder haar niet-officiöel gedeelte aan de hand der kerkelijke wet en in verband met de „Handelingen der Synode" daarop het vol gende antwoord: 1. Eerst dan wordt men erkend, zich tot de evangelie bediening in onze Kerk voor te bereiden, wanneor men ingeschreven staat in het album van hare hoogleeraren. Die in- schryving onderstelt natuurlyk, dat men daar studeeren gaat, waar korkolyko hoogleeraren zyn gevestigd. 2. Genoomde inschryving is ook daartoe noodig, opdat de kerkelyke hoogleeraron toe zicht kunnen houden op het gedrag der stu denten en hen met goeden raad kunnen by- staan, en, opdat zy het bewys erlangen, ver- eischt om te proüteeron van art. 6, al 2, der wet op het hooger onderwys. 3. Men moot gedurende vier jaren maar ook niet meer dan vier jaren telkens 25 betalen voor het godgeleerd onderwys der Kerk, en elk jaar moet do inschryving in het album plaats vindenzelfs mag men in drie jaren byv. niet de verschuldigde gelden be talen, ook opdat men met meene, dat eene driejarige studio aan eene universiteit vol doende ware. 4. Eene vierjarige studie aan oone Neder- landsche universiteit werd bopaald voorge schreven in het voorloopig aangenomen des betreffend reglementdoch de inhoud er van werd overgebracht naar het herzien reglement op het examen. Die bepalingen zyn zakelyk opgenomen in art. 7 van dat reglement, waaruit ten duidelykste blykt dat men één jaar in do faculteit der lettoren (bewys o), en daarna drie jaar in eigenlyke godgeleerde vakken (bewys c) gestudoerd moet hebben. Door de inlevering van die bewyzen wil de Kerk zich overtuigen, dat de examinandus eene vierjarige universitaire opleiding ge noten beeft. 5. De Amsterdamsche universiteit behoort in don zin onzer kerkelyke wetten niet tot de Nedorlandsche universiteiten, waar onze Kerk het Staatsonderwys aanvult. De ge- meentelyko universiteit te Amsterdam is ge bruikt geworden onder de bekende voor waarden; nu deze zyn vervallen, kent onze Kerk aldaar zelfs geen universitair onderwys meer. Alzoode aanvang der vierjarige universi taire opleiding rekent thans onkel van den datum der inschryving in het album der kerkelyke hoogloeraren, to Utrecht, Leiden of Groningen geschied. - Wy zyn het dus, zegt het blad, volkomen eens met de opvatting der Synodale Commissie. De ontheffing van den militie-dienst wordt echter niet bedreigd door hun studie aan de Amsterdamsche universiteit. Zy zyn begrepen onder „de stu denten in de godgeleerdheid, die daartoe aan erkende inrichtingen van onderwys worden opgeleid." Daartoe rekent de Staat nog altijd de genoemde universiteit.-Of zy die opleiding ontvangen, wordt niet door eenlg kerkelyk getuigschrift uitgemaakt, maar gegeven door den rector, zoodra hem hun stellig voornemen blykt, om tot bedienaar van den godsdienst te worden opgeleid. En die bepaling geldt ook voor hem, die met dat stellig gebleken voornemen nog op een erkend gymnasium studeert. Hoe kerkelyke b1adenge1ezen worden. Ds. Sikkel uit in de Z-H. Kerkbode een klacht over de weinige notitie, die in kerkelyke kringen van kerkelyke bladen genomen wordt. Aldus luidt de klacht „Maar daar is een kleinere kring. Een kerkelyke kring. Gelyk de liberalen hun Rotterdammer opeten en naar Telegraaf of Amsterdammer vragen, zoo zal men in den kerkelyken kring elkaar de kerkelyke bladen toereiken? 't Mocht wat. In dien kring heeft ieder zyn kringetje. Nergens staan de menschen verder van elkaar af dan in een kerkelyken kring Nergens sluiten zy zich zoo apart op, als in den kerkelyken kring. En is er nu een blad of oen blaadje, dat precies zoo lang en zoo breed is, als zy zei von zyn, dat precies dezelfde rimpels en kreukels geeft, als zy zeiven hebben, dat precies zegt, wat zy altyd gezegd iiebben en waardoor zy dus niets te weten komen, niets anders hooren en in geen enkel opzicht tot nadenken, tot zelfonderzoek, tot beproeving van hun kerkelyk leven gebracht worden, nu ja, dan willen zy dat blaadje begunstigen door het te ont vangen in hun huis. Als oen gunst. Niet zooals Liberalen en Roomschen, die hun bladen naloopen, of als Socialisten en Heilssoldaten, die er anderen mee naioopen. O neen, een kerkelyk mensch van onzen tyd beschouwt een blad en zyn ecbryver zooals de boer den vreemdeling, dien hij, indien deze er niet al te bar uitziet, uit christenplicht toestaat in het hooi te kruipen. Zulke gasten moesten er eigenlyk niet zyn, maar de mensch moot wat meer doen dan rocht-toe, en daarom „leg dat blad daar maar neer; voor die enkoio kwartjes in het kwar taal wil ik den man, die dat schryft, wel be voordeelen, hoewel hy zyn tyd beter behoorde te besteden en van myn portomonnaie af moest blyven. Do schryver der „Brioven uit de Hofstad" in de Arnhemsche Courant maakt de volgende opmerkingen over de nieuwe belastin gen, die, al zyn ze in andere vormen al meer gemaakt, toch nog wol eens gelezen en overwogen mogen worden. „Dezer dagen vond ik op een plaats, waar de „upper thousand" niet gewoon zyn hunne innigste gedachten neer te schryven, de vol gende ontboezeming in het metaal gekrast „de vermogensbelasting is de pes voor het volk." Aan de mededeelingen van welken scherpzinnigen politieken tinnegieter de gra veur deze meening te danken had, weet ik niet; maar ik durf dit staaltje van domme begripsverwarring gerust afdrukken, omdat ik niet denk, dat de vader van de genoemde belasting daarover maar één oogenblik ont stellen zal. De grootste ontevredenheid over do Vermogensbelasting wordt juist gevonden in die kringen, waarin men niet op voor elk manspersoon toegankelyko plaatsen met oen spijker krast, en, al is men Hagenaar, de eind-f niet van de woorden weglaat; zy be staat by die lieden van fortuin, die vroeger geen belasting betaalden en naïef genoeg zyn om hunne boosheid te luchten over het op ruimen van een privilegie, dat zy langzamer hand als eon verkregen, misschien wol ver diend recht zyn gaan beschouwen. Het is lachwekkend, met hoeveel ergernis en over- dryving deze lioden hun nood klagen. Niet lang geleden ontmoette ik er nog een het was een nogal in zekere kringen hooggeplaatst man die zat te klagen, alsof men hem zyne laatste centen ontroofde. „Waar moet ik het op vinden?" jammerde hy. „Geen vleesch meer eten? Geen wyn meer drinken? Maar ik bon te oud om myn gewoonten te veran deren, en myne gezondheid is my toch ook iets waard", en dat hoewel de klager bekend staat als vry wat kostbaarder gewoonten te hebben dan vleescheten en wyndrinken alleon. Redoneeren met hen, die aldus uit den hoek komen, is een ondankbaar werk hen te wyzen op de zedeiyke verplichting om naar vermogen in de gemeenschappelyke kosten by te dragen, is een argument, dat boven hun bevattingsvermogen en hun zedelykheids- begrip gaat maar tot nog toe heb ik tegen de klagers over de Vermogensbelasting altoos met goed gevolg dit dilemma aangevoerd: óf ge betaalt veel in de belasting, en dan hebt ge inkomen genoeg om die luttole ver houding te betalen; óf ge hebt weinig te be talen, en dan beteekent het op te brongen bedrag maar een bagatel in vergelyking met uwo andere uitgaven. In beide gevallen ochter heeft de klacht alleen beteekenis voor hen, die gewoon zyn precies hun inkomen op te maken; sommige ouderwetsche lieden zyn voor dat laatste argument nog wel toegan- kuiyk, hoewel de geest van den tyd schynt mede te brengen, dat het inkomen geheel, in don regel al vóórdat het ontvangen is, verteerd wordt. Maar de Bedryfsbelastingl Daar moet ge in Den Haag maar niet over beginnen. Terwyl de „indu8triöelen", die zeer veel materieel voordeel genieten van de intrekking der patent belasting, zich als muizen zoo stil houden, hoewel ze anders luidruchtig genoeg kunnen zyn, wanneer alles niet naar hun zin gaat, stygen de wraakkreten van ambtenaren en gepensionneerden ten hemel. De een heeft voor zyn traktement, do ander voor zyn pensioen „gewerkt", en hy ontzegt den Staat het recht om hem daarvan een deel voor belasting te korten. Maar het recht van den Staat om den winkelier of fabrikant een deel van zyn inkomen te ontnemen, waar hy dan toch even goed voor „gewerkt" had, dat hebben deze klassen van nieuwe contribua- beien nooit betwist. Dat vonden ze juist en goed; enfin, het is de oude geschiedenis: elke belasting is slecht, waarin ikzelf myn doel betaal; alleen die op myn buurman drukt, is billyk. No. 1 is verschenen van De Aannemer, oen weekblad voor de bouwvakken, uitgegeven door de aannemerssociéteit „Eenheid", te Amsterdam. (Bureau Warmoesstraat 149.) In haar „woord vooraf" zegt de redactie: „Men zal zich in de toekomst terecht afvragen, hoe het in deze dagen mogelyk was, dat, waar do werkman het bewys leverde, dat in oen goede organisatie de kraoht schuilde om het doel te bereiken, dat men zich voor oogen bad gesteld, do patroon, die dan toch do meerdere moet zjjn in ontwikkeling, óf het groote nut van het voreenigingsleven niet voldoende inzag, óf de kracht miste om een eigen organisatie in het leven te roepen". Daarin te voorzien, is het doel van het weekblad, dat daarby de verzekering voegt, dat, waar de werklieden in hun vakveroeni- gingon hun streven richten op de bevor dering van hun waarachtige belangon, zy op onze onverdeelde sympathie en krach- tigen steun kunnen rekenen, terwyl het blad echter daarentegen, wanneer do in begin sel goede en oirbare beweging dienstbaar gemaakt wordt aan de belangon van bij zondere partyen, niet het doel is om woe lingen en verzet te kweeken, en vooral be oogt om de zoo gewensclite samenwerking tusschen patroon en werkman te beletten, ook zyne kolommen wyden zal aan het pogen niet alleen om die samenwerking to bevorderen, maar ook om hen te ontmas keren, wier streven het is, niet om den werkman iangs geleidelykon weg tot betere toestanden te voeren, maar om, met een geheel ander doel voor oogen, de werkmans beweging te doen strekken tot hot omver werpen van de bestaande maatschappelyke organisatie. Dezer dagen doet door de pers de rondo oon opgave van het aantal socialistische bladen, die in ons land verscbynon. In stede van zich te bepalen tot hot noemen van het onrustbarend cyfer, zegt De Resi dentiebode, worden ook de namen dier bladen er by opgegeven, mitsgaders de plaats, waar zy verschynen. Een aardige reclame voor de socialistische persl Gemengd Nieu-\vw. Een dagbladcorrespondent go- zocht. De rechtercommissaris van straf zaken te Rotterdam verzoekt te worden be kend gemaakt met de vorblyfplaats van Louis Schotting, 23 jaren, dagbladcorrespondent, laatstelyk to Rotterdam, tegen wien rechts ingang met last tot instructie is verleend, ter zake van liet te zamen eu in vereeniging uitgeven van geschriften van strafbaren aard. (Weekblad „De Vlinder"). In de fabriek van de firma Cocke- rill, te Seraing, in België, hebben een zevontal werklieden zware brandwonden bekomon door eene ovorvloeiing van yzerschuim. Men vreest voor hun leven. Vrydag is in een drukkerjj te Berlyn de lift uit de vierde verdieping in den kelder neergevallen, ten gevolge van onvoorzichtig gebruik. Drie jongmaatjes en de huisknechts van den drukker, die zich or in bevonden, zyn allen zwaar gewond. Korte bedenktyd. „Ada, liefste Ada, wilt gy de myne worden?" „Maar, Hugo, uwe vraag komt zoo onverwacht. Go moet my een beetje tyd gunnen." „Hoe lang, liefste?" „Och, ik wou moedor maar even roepen, die hiernaast zit to wichten."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1895 | | pagina 5