LOMBOK. MENGELWERK. Miju ondervindingen op Oudejaarsavond. DE BRIEF VAN DR. UJLAKL 2. In dm Deioahtempel. De „Wereldkroniek" bevat thans het ver volg van den brief, waaraan we het volgende ontleenen: Dat w(j onze dooden niet ongestoord kon den begraven, daarvoor zorgden de Baliörs. Van der Plank, die reeds gisteren een schamp schot door den arm kreeg, werd gedurende de plechtigheid voor den tweeden keer gewond. Een matte kogel raakto zjjn schouder. Na do Ijjkplechtigheid werd voor don eersten keer sedert twee etmalen eten verstrekttien man kregen één blik gehakt van één kilo, bene vens een stuk hard brood. Bovendien werd er water gegeven. Er werd ook in een der omliggende huizen eon put gevonden, en hoe wel het water er vanzelf niet aan de pri mitiefste oischen der gezondheidsleer of der aesthotiek beantwoordde, word het toch gretig verslonden. W(j hadden in geen 24 uren ge dronken: wy officieren smulden. Lindgreen vond in één zyner zakken een pakje chocolaad en verdeelde dit onder ons; ieder van ons ontving een tabletje, waarvan de helft onmid dellijk als dessert genuttigd werd. Terwijl wij zaten te eten, werd ons gemeld, dat een kettingjongen, met een witten lap in de hand, op ons verblijf afkwam. Lindgreen liot hem over den muur klimmen. Hij zeide van den Kroonprins te komen mot een brief aan den commandant. Do brief was op een lontarblad gekrast, de gewone manier van schrijven bij de Baliër8. Geen van ons kon het schrift lezen en Lindgreen zeide dit tot don parle mentair in dwangarbeiderskostuum. En nu vertelde ons de dwangarbeider dingen, waarby ons allen het haar ten berge rees en het hart van pijn en smart bfina stilstond. Vol gens zijn verhaal waren beide generaals, de resident, bijna alle hoofdofficieren gesneuveld, het geheele leger in de pan gehakt en was er geen enkele Hollandsche soldaat meor op Lombok; die by de algemeene slachting ont vlucht waren, hadden zich op de oorlogs schepen gered, en deze waren naar Java teruggostoomd. Onze colonne was geheel vernietigd, byna alle officieren waren gesneuveld, de stukken in handen der Baliörs gevallen, de geheele troin door hen veroverd en geplunderd. Do Kroonprins was de bovelhebbor der Balische troepen, die tegenover ons stelling hadden genomen; hy was gekleed in het groot tenue van generaal Vetter, terwyi tal van hoofden iassen en petten van gesneuvelde, of beter gezegd, afgemaakte officieren droegen. Dus luidde zyn verhaal. By den eenen dwang arbeider voegden zich langzamerhand drie anderen, die over den muurkropeu en al het verhaalde bekrachtigden. Zy zeiven waren door de Baliérs krjjgsge vangen gemaakt; er waren ook soldaton krfigs- gevangon en zy roemden de edelmoedigheid en do goedheid van den kroonprins, die mede lijden met ons bad en het diep betreurde, dat door een ongelukkig misverstand do Compagnie slaags was geraakt met de Baliérs. Do oude vorst en de kroonprins waren groote vrienden van het Hollandsche gouvernement en konden maar niet begrypen waarom de generaal zoo plotseling was begonnen te schieten. Myne lozers kunnen begrijpen welk oen indruk deze berichten op ons maakten; wü waren diep terneergeslagen; het sprankje hoop, dat ons tot nog toe bezielde, werd uit gedoofd door deze Jobstijding, die ons na al het gebeurde - zeer waarschyniyk klonk, want als er nog Hollandsche troepen op Lom bok geweest waren zoo redeneerden wy zouden zy wel reeds getracht hebben om ons te verlossen. Het bericht klonk ons zooveel to waarschynlyker, omdat de verslaggevende dwangarbeider vertelde dat hy don overste Lawick van Pabst had zien sneuvelen. De dwangarbeider werd teruggezonden en hom beduid aan den Kroonprins te zeggen, ons in het Maleisch met Hollandsche karakters to schrijven, als hy ons iets te zeggen had. Eene poos later kwam eon andore dwang arbeider met een brief van den Kroonprins. Die brief was op een kwart vel wit papier met potlood in Hollandscho karakters go- schreven, door den Kroonprins goteekend, en bevatte het aanbod, dat alleen aan officieren en manschappen, voerlioden en gewonden vrye aftocht naar Amponan verleend werd, togen afgifte van alle wapenen. Toen Lind green dezen brief voorlas, was er niemand onder ons, die dit aanbod niet met veront waardiging van de hand wees. Lindgreen zeide ook tot don brenger, dat hy naar den Kroonprins zou teruggaan en hem zeggen, dat van overgave geen 6prako kon zyn. Nauwolyks was de dwangarbeider by de Baliérs terug, of dezen begonnen met ver- iubbelde woede ons te beschieten, ons scheld woorden toe te voegen on grooto steenen laar ons te gooien, waardoor menigeen van ms getroffen werd. Lindgreen vorsterkte onze positie, liet met afgekapte boomstammen barricaden bouwen, bressen met steenen opvullen, boomen, dio het uitzicht belemmerden, omkappen, en alles word op het nauwkeurigst geregeld. By iedoren cost werden drie soldaten geplaatst; één er van moest op post staan, terwyi tweo slapen mochten; voor de gewondon werd de be- trokkeiyk veiligste hoek uitgezocht en de zieken werden daarop het voordoeligste ge legerd. Ik begon do verbanden te verwissolen, maar bob nog nooit in myn leven zulke pyn- lyko, ellendige oogenblikken beleefd, als toen ik dezo arme, ongelukkige helden veiTnnden moest. Er waren er onder, by wie de kogel oppervlakkig onder de huid zat en die met een kleine snede van onnoemelijke pyn hadden kunnen worden verlost: maar ik had ver bandmiddelen noch het allerprimitiefste in strument; ik stortte tranen van machtelooze wanhoop, zoo dikwyls ik die arme makkers verbinden moest. En die verbanden!!! Opge leid in de leer der antiseptische goneeswyze, leed ik by het aanleggen van deze verbanden onbeschryflyk. Het ontbrak ons aan water om de oude verbanden te kunnen wasscben, en zoo moest ik my met de oude, vuile verbanden behelpen. „Nood leert bidden", zegt een spreekwoord, en de nood heeft my geleerd verbanden te improviseeren. In onz9 vierkante ruimte ston den oude, half vermolmde pisangboomen. Uit den binnensten bast, vlak onder de boomschors gelegen, liet ik pluksel maken. Deze bast liet zicb, nadat hy in de zon gedroogd was, in lange weefsels scheuren, en deze weefsels legde ik vlak op do wond, die de wondafschei- dingen opslorpen en het buitenste verband zoo lang mogeiyk droog en zindeiyk moesten houden. Ik moet weer terugkomen op den Europeeschen ziekenoppasser Loverink, die my by al myne verrichtingen en werkzaam heden getrouw en opofferend ter zyde stond, die dag en nacht onze gewonden met liefde rijke zorg oppaste en die, wanneer ik hem noodig had, in don hevigsten kogelregen zon der vrees of angst naar my toesnelde. Na al myne gewonden verzorgd te hebben, ging ik er op uit, om het terrein in oogen- schouw to nemen. By die gelegenheid vond ik ia een kleinen huistempel een Balineesch ïyk, in staatsiekleeren op een baar gelegd. Om hot lyk heen stonden schoteltjes met ryst, gebakjes en vruchten. Het lyk was met fijne sarongs en slendangs toegedekt en aan het hoofdeinde bevond zich een stuk wit katoen. Het eerste wat ik deed, was beslag leggen op het stuk katoen, dat my als ver- bandgoed van onschatbare waarde was. Toen ik Lindgreen van de aanwezigheid van het lyk kennis gaf, wilde hy, uit vrees dat de uitwaseming van het lyk de anders toch al niet schitterende hygiënische gestold- heid van ons verblyf niet verbeteren zou, dit onmiddellyk doen begraven. Ik wist echter, dat de Hindoos het als lykschennis beschouwen om lijken to begraven alvorens ze Ie ver branden, en aangezien het lyk gebalsemd was en, zooals ik my overtuigde, goed ge balsemd, verzocht ik Lindgreen het lyk in statu quo to laten. Lindgreen gaf aan mijn verzook gehoor, liet het huisje sluiten en gaf last, dit en het lyk onaangeroerd te laten. En ik geloof dat deze kieschheid later in de gevangenschap goede vruchten voor ons ge dragen heeft. Dien dag, 28 Augustus, werd do korporaal Früotzol aan den liuker-schouder gewond. Don volgenden dag kreeg oen dor gewonden, een Europeesch kanonnier, het hospitaal- koudvuur. Dit is in een veldhospitaal zonder antiseptische mtddelon de meost gevreesde en de verschrikkelijkste ziekte, want, als men niet onmiddellyk maatregelen neemt, slaat deze ziekte in no timo op alle gewonden over. Ik zondorde den gewonde onmiddellyk in een hoek af en verbood ton strengste den oppasser, die hem verpleegde, by andere ge wonden te komen of aan hen iets toe te dienen. Onze arme jongen overleed nog den zelfden dag en ik liet hem onmiddellyk be graven. Er begon nu voor my weer oen tyd van dubbelen angst: ik was steeds bevreesd, dat zich ook by myno overige gewonden verschijnselen van koudvuur zoudon vertoonen, maar gelukkig bleven wy van deze ramp verschoond. De toestand werd echter met den dag wan hopiger, de wonden begonnen er leeiyk uit te zien en te otteren, de gewonden lagen voortdurend met wondkoorts en yiden; het stukje verbandgoed, dat ik by het lyk van den Baliür vond, raakte op; do voeding was voor zieken ongeschikt; water was zoo schaarscb, dat het nauwolyks voldoende was don dorst der arm9 gewonden te lesschon, laat staan de voortdurend etterende wonden to verbinden, ener kwam maar geen hulp. Want wy begonnen weer op bevryding te hopen. Tegen den ochtend van den 29sten hoorden wy een kanonschot; wel waren er, die beweerden, dat dit bet gowone morgen- schot was, door het wachtschip gelost, maar ook in dit geval werd onze hoop opnieuw verlevendigd, daar wy dachten, dat er Diet één Hollandsch schip meer in de wateren van Lombok was. Eenige uren later werd het schot herhaald, en nu waren wy er zeker van, dat het onze troepen waren, die de Baliërs be schoten, en onze harten bonsden van ver wachting en opgewondenheid. Maar daarby bleef het: den 29sten hoorden wy slechts 2 kanonschoten. Dien dag deed Lindgreen eeno poging, om met onze troepoD te Ampenan in aanraking to komenby schreef een klein briefje, waarin hy den stand van zaken blootlegde, beloofde 2 dwangarbeiders geheele kwijtschelding hunner straf, en gelastte hun naar Ampenan te gaan en den brief aan den daar aanwezigen opper bevelhebber of aan den commandant van een oorlogsschip te overhandigen. Twee andere dwangarbeiders zond by uit, om levens middelen, vooral ryst, te zoeken, want onze Inlandsche soldaten misten niets zoozeer als ryst. Geen der dwangarbeiders kwam terug, wy hoorden niets meer van hen. Den volgenden dag kwamen er twee door de Baliérs geworpen brandkogels vlak naast ons verblyf terocht en staken de daar aan wezige boomen in brand. De brandkogels be stonden uit met buskruit gevulde en van een slaghoedje voorziene bamboekokers. Onzevy- anden deden alles, om ons het verblyf aldaar onmogelijk te makeD; des nachts hadden zy vlak tegenover ons een hoog schilderhuis op gericht, waarvan zy ons den geheelen dag bespiedden en beschotendoor dit schilderhuis, dat den geheelen omtrek bestreek, werd do tot dusver reeds mooiiyke cummunicatie bin nen onze ruimte byna onmogelijk. Ook de plaats, waar de gewonden lagen, en welke tot nu toe betrekkelijk veilig was, werd door dit schilderhuis voortdurend bedreigd. Het was byna onmogelyk ons langer staande te houden, en daarom besloot Lindgreen dezen nacht, met achterlating der gewonden, een uitweg te zoeken. Dat wy by zulk eene expe ditie geen 28 zwaar gewonden konden mee nemen, begreep ik zeer goed; wy hadden slechts 60 gezonde manschappen en die had den wy ruim noodig; maar toch bloedde my 't hart by de gedachte myne arme gewonden aan de woede van onze vyanden prys te zul len geven. Na eerst met Van der Plank en De Graaf do zaak besproken te hebben, giog ik naar Lindgreen en verzocht nog een uitstel van een etmaalkwam er dan geen hulp op dagen, in Gods naam, wy hadden dan ten minste gedaan wat wy konden. Bovendien was het morgen, den Sisten Augustus, de verjaardag onzer Koninginwaren or nog troepen of oorlogsschepen te AmpeDan, dan zouden wij ons morgen daarvan kunnen over tuigen als wy dan de gebruikeiyke eerescho- ten zouden hooren en als er nog troepen op Lombok waren, zouden wij nog op hulp mo gen rekenen. Zoo redeneerde ik. Hoewel niet gaarne, stond Lindgreen my deze 24 uren toch toe. Des nachts zond Lindgreen den Inlandschen sergear.t Sadiman uit, om het terrein te ver kennen en oen weg naar de sawah te zoeken maar hy keerde onverrichterzako terug. Hy beproefde het later nog eens overdag, en na hem de Europeesche sergeant Van Litb, maar ook dezo kon geen weg naar de sawah vinden Er werd nu alles gereed gemaakt om ons verblyf te varlaten, en slechts aan het Euro peesche kader werd er kennis van gegeven. Om onze gemakkelijkheid van beweging te verboogen, werd niets meegenomen, behalve do wapenen en munitiedes nachts tegen 1 uur moesten wy opbreken, stil, zonder een woord to spreken, tón voor één het huis verlaten en, eens de sawah bereikt hebbende moest or een carré gevormd en desnoods al schietende voortgemareheerd worden. "Wie gewond geraakte en niet loopen kon, moest worden achtergelaten. Ieder onzor nam zyne laatste beschikkingen: wy wisten, dat het een stryd op loven en doocl zou worden. Onze vyanden schoton dien avond met ver dubbelde woede, wierpen duizenden steenen in onze rnimte en hieven een geschreeuw aan als nooit te vorenhet was alsof zy ver moedden, dat er tots gaande was. Wat ik dien dag gevoeldo, laat zich onmo gelijk beschryven. Ik durfde mijne gewonden niet bezoeken, want ik meende in ieders oogen een verwijt te lezon. Hoe zou ik de arme menschen, die my hun leed klaagden, troosten, ik, die een paar uur later hen aan hun lot wilde overlaten! Ik beken het, ik schaamde my voor myzelvon. Om halftwaalf 's nachts ging Lindgreen heon, hy wilde zelf een weg zoeken. Wy, andero officieren, bleven in de ruimte. Kwartier op kwartier verliep, zonaer dat wy onzen be minden commandant terug zagen komen. (Zie vervolg derde brief.) Medegedeeld door een brieveubns. Uit liet Engelsch van H. Stokes. Ik woet eigenlijk niet of ik als bezoldigd rijksambtenaar wel hot recht beb deze onder vindingen aan het geëerd publiok mede te deolen. Mijn vriend, do lantaarnpaal, heeft mij gewaarschuwd, omdat, naar h(j zegt, het ons staatsdionaron verboden is, geheimen to vor klappen, die ons in diensttijd medegedeeld worden. Enfin, wat hier ook van zij, ik heb nooit een eed van geheimhouding afgelegd: dus zal ik het maai' wagen mijn ondervin dingen van Oudojaarsavond hier neer te schrijven. Ik sta op den hoek van een lange, rechte straat en een paar centimeter verder staat mijn vriend de lantaarnpaal. Ik ben klein van gestalte, maar breed en heb een gezande, roode kleur, terwijl mijn humeur meestal niets te wenschen overlaat. MJn vriend, de lantaarnpaal, is lang en buitengewoon mager; z(jn kleur helt eenigszins over naar hst gele en van aanleg is hij bepaald cynisch. Ik zal u eens vertellen hoe by zoo in mijn buurt is gekomen. Op een goeden avond wierp een slager een ongeadresseerd convert in mijn gleuf. Aan liet postkantoor maakte men de enveloppe open en de brief werd aan den onderteekenaar teruggezonden. Natuurlijk stoof hy woedend op en schreef een inge zonden stuk in het plaatselijk blaadje om zijn 8tadgenooten eens op de hoogte te breDgen van de primitieve toestanden in de plaata hunner inwoning. Wie had nu ooit gehoord dat een brievenbus werd gezet op een plaats zóó donker dat men dio nauwelijks kon vinden. Had er, zooals het behoorde, een lantaarn gestaan, dan bad hy de enveloppe natuurlijk niet ongeadresseerd verzonden. Het was eene schreiende behoefte, waarin nood wendig moest worden voorzien. In dien geest schreef de vertoornde slager en ik moet zeggen met succes, want een paar dagen later liet de directie van de gasfabriek het plaveisel om mij heen opbreken en zag ik op een wagen den lantaarnpaal verschijnen, die thans mijn beste vriend is en met wien ik nu geregeld iederen avond kibbel. Misschien verwondert het u dat ik dit alles weet, maar dat komt eenvoudig doordat een brievenbus de maclit hoeft alles te lezen wat in haar binnenste wordt geworpen. Wat al brieven heb ik niet gelezenMinne brieven vol gloeiende betuigingen van liefde en teedere woorden, brieven van advocaten, dor en droog, gedichten, advertenties, te veel om op te noemen. Het is jammer dat ik den inhoud van al die brieven niet openbaar kan maken, maar gedachtig aan wat mjjn vriend de lantaarnpaal mjj heeft verteld omtrent rijksambtenaren, durf ik het niet te doen. De laatste oudejaarsavond ligt mij nog versch in het geheugen; ik had mu de laatste dagen al niet lekker gevoeld en nu waa ik zoo moe en overwerkt dat ik m(j bijna niet staande kon houden. De geheele week had men mij reeda volgestopt met nieuwjaars brieven en kaarten, waarop allerlei heil- en zegenwenschen gekrabbeld waren. Al de mooie roodo verf wa3 my er mede van de lippen gegaan. Straatjongens hadden met wit krjjt op mijn not rood pakje: „Veel heil en zegen in 't nieuwe jaar" geschreven. Ik voelde mij zoo droevig en zoo alleen dat ik aan den lantaarnpaal zeido dat ik hartelijk verlangde naar eon dag vacantia, hoewel ik heel goed wist dat hjj mij toch niet kon antwoorden, omdat de gaspit nog niet ontstoken was, on zooals gjj mogelijk weet kan een lantaarn paal niet praten, als hy niet brandt. Myn vriend stond dan ook rechtop, schijnbaar zoo dood als eon pier. Ik was daarom dolblij als ik 's avonds Jack Teagle, don lantaarnopsteker, zag aan komen. Ik voelde my eenigszins vroolijkor gestemd toen ik de bekende gedaante van den brievenbesteller zag naderen, half be zwijkend onder zyne vracht; ais een Atlas boog de arme afgetobde man het hoofd, onder den zwaren brievonzak. Half slapend ledigde by m|jn inhoud en ik zag dat by met den voorraad letterlijk geen raad wist. Met een slag sprong de deur in het slot, en ik zag tegelijkertijd tot mjjn schrik dat de man vergat den sleutel er uit te nemen. Iedereon zou my dus kunnen bestelen zooveel hy maar wilde. Wat moest ik doenl De man was reeds te ver weg om hem nog te kunnen beschreeuwener stond mij dus niets anders te doen dan do dingen, die komen zouden, kalm af te wachten. Een half uurtje later zag ik Bill Hunt, den lantaarnopsteker, komen aanwaggelenonge twijfeld had hy to veei aan Bacchus geofferd. Zwaaiend ging hy van lantaarnpaal tot lan taarnpaal het werk schoen hom vandaag dan al bijzonder zwaar to vallen. Sommige lantaarns vergat bjj geheel en al aan te steken, on Ik zio nog de leelyke gezichten, die zy achter hom trokken. Ten laatste bereikte hy toch myn vriend. Herbaaldelyk trachtte hy zyn stok in de kleine opening to steken, maar tevergeefs waren zyn pogingen. Eindelijk begon het hem te vervelen. „Sta dan toch stil!" bromde hy en hy gaf myn vriend een fermen trap. „Nu, ais je dan met wilt," bromde hy nog maals en meteen boorde hij zyn stok dooi de glasruit, die aan scherven viel. Myn anne vrioDd trok een scheef gezicht, zoo hevig was de pyn; als een held, zooale het een echten lantaarnpaal betaamt, bleef hy echter recht als een kaars staan. De gele gasvlam verlichtte suizend onze respectieve nederige persoontjes. „Ezel!" snauwde ik Hunt toe, maar hy hoordo het ongelukkig niet. „Hy verdiende van zyn post ontzot te worden, maar och, wie zal hem aanklagen!" steende myn vriend, die nu spreken kon. Hy leed zichtbaar en daarom zwegen wy geruimon tyd. Ik trachtte hem wat op te beuren met het troostend vooruitzicht, dat de ruit wel spoedig zou gemaakt worden. Hy antwoordde echter op troosteloozen toon dat de vacantiedagen juist begonnen waren en er dus vooreerst van de reparatie wel niet veel zou komen. Ik trachtte toen zijn gedachten wat af to leiden door bom opmerkzaam te maken op de aardige tweede meid uit No. 7, die met rasscbe schreden op my afkwam. Zy hield twee brieven in de hand, dio zy al om en om draaide; ze scheen maar niet te kunnen besluiten ze in de gleuf fo werpen. Dit was nu wol niets ongewoons, want op dezolfde manier staan do meeste vrouwen voor my Vyf minuten en langer blyven zo dan toeven op dezelfde plek, en dan zien ze naar my op alsof ze my om raad vragen. Negen- van de tienmaal heb ik dan ruimschoots den tijd om op te merken dat de brief ongefrankeerd of zonder adres is. Na eenig aarzelen wierp Jane 6chter de twee brieven in mijn gleuf, waarop ze snel weer naar huis liep. Daar ik toch op het oogonblik niets beters te doen had, begon ik de epistels, het een na het ander, te ont- cyferen. „Een zeldzaam geval!" deelde ikmynzwy- genden vriend mede. „Wel?" vroeg hy onverschillig. „Je hebt wel gezien dat Jane my do brie ven gaf?" „Nu ja, wat zou dat?" „Ik zal je de brieven eens voorlezen; de eerste is geadresseerd aan: Sergeant John Peters, 24ste regiment huzaren, en de brief luidt: Besta Robe*tJe hebt my gevraagd je op Nieuwjaarsmorgen antwoord te zenden. Nu, boste Robert, ik vind 't erg naar dat je niemand hebt om jo kousen te stoppen en dat je geen knoopen kunt aanzetten. De fa milie gaat morgenochtend naar de kerk. Je liefhebbende Jane." P. S. Zou je a! gauw bevorderd worden en als je eens inspecteur wordt, lieet ik dan mevrouw Lang?" „Dien heeft zy in het verkeerde couvert gedaan", zeide de lantaarnpaal, die erg vlug van begrip is. „Ja, nu zal ik No. 2 eens voorlezen; Aan don politieagent Robert Lang, Bureau van Politie. Waarde John! Ik schryf u dozen om u oen gelukkig Nieuwjaar te wenschen, nog veelmaal na dezen. Uw Jane." P S. Ik heb kennis gemaakt met een heer, dien ik veel aardiger vind dan u. Hy heeft wel geen uniform aan, maar hij heeft veel meer inkomen Doe geen moeite om my te komen opzoekeneen zuster wil ik altyd voor u zyn." De lantaarnpaal barstte in een homerisch gelach uit; met voldoening merkte ik in stilte op, dat by zyn oude opgeruimdheid terug gekregen had. „St 1" fluisterde hy„ik zie haar aankomen." Het volgend oogenblik stond Jane weer voor my, dezen keer snikkend alsof haar hart zou breken. Met haar net wit boezelaartje wischte zy de tranen af, die rykeiyk vloeiden. „Wat moet ik doen!" jammerde zy. „Zy telden zoo hard, dat ik niet recht meer wist wat ik deed. En nu heb ik Johns brief in Roberts couvert gedaan. Hy zal er nooit achter komen en o, nu zal ik hem nimmer meer zien!" Het ie verschrikkelyk een lief, jong meisje te zien weenen en niets te kunnen doen om haar te troosten. De lantaarnpaal keek treurig op haar noer en zyn pit brandde erg duister, omdat zy zoo bedroefd was. Jane trachtte haar kleine vingers in de gleuf te steken, m3ar al spoedig zag zy het onmogelyke hiervan in. Zoo zou zy haar brieven nooit terugkrygenl Toen begon zy met een breinaald te werken, natuurlyk met hetzelfde gevolg. Wanhopig schreiend keek zy op do lijst, waarop de lichtingen stonden aangegeven: 12 uren 's nachts, las het arme kind en steeds grooter werd het aantal tranen, dat ze vergoot. In haar wanhoop trok zo aan de deur en ziet, daar stak do sleutel in bet slot. Zonder zich te bedenken, trok zij die open, om dadelyk naar haar brieven te grabbelen Op hetzelfde oogenblik echter voelde zy oen hand op haar schouder. Het was een politie-agent, dio zoo stil was komen aansluipen, dat noch ik, noch de lantaarnpaal hom gehoord hadden. „Zoo, zjjt gü bezig Harer Majesteits brieven bus te bestelen scbreouwdo by het ver schrikte meisje mot ruwe stem toe. „Vooruit, mee naar hot politiebureau, meisje." Zy keek hem aan en in de eerste minuut kon zy van verbazing niet spreken. „Robert, ben jy het?" bracht zy eindeiyk uit. „.Tanel" Met de gevatheid, haar sekse eigen, scheurde zy haastig oen enveloppe open, waarop zy hem den inhoud in do hand stopte. „Ik zal myzeli wel aangeven," zeide zij dapper. - Robert las langzaam den brief onder do gele, suizende vlam dor lantaarn. „Nu, wy zullen dien tocht naar het bureai. nog maar wat uitstellen," merkte by eenigs zins beschaamd op, en samen namen zy den terugweg aan. Gï-emeng-d. Nieuws. De E n g el s c h e b 1 a d en d e e 1 en d e volgende byzondorheden mede omtrent het spoorwegongeluk te Chelford. De namiddag sneltrein van Manchester naar Londen liep in hot duister op een goederenwagen, die door den wind op het spoor was geworpen. De sneltrein was buitengewoon vol en werd getrokken door twee zwaro machines. De meeste reizigers waren op wog naar Lon den, om daar de Kerstdagen door te brengen. Ofschoon do seinlichten op „veilig" stonden, doemde plotseling in het duister een plomp gevaarte op, dat den weg versperdo. De machinisten deden al wat ze konden om den trein te doen stoppen, maar de snelheid was to groot en met een oorverdoovend gekraak stortten de locomotieven op de bindernis. De machines en de voorste wagens bleven vrywel onbeschadigd en ware het struikelblok niet zoo groot en zwaar geweest, dan zou de trein zeker zonder ongeval zyn doorgestoomd. Thans echter werd het voorste gedeelte plotseling tot stilstaan gedwongen en botsten de volgende rytuigen op elkander. Verschillende wagons werden verbryzeld, de lichten gingen uit en in het duister hoorde men hartverscheurende kreten van gewonde reizigers. Bij fakkellicht en later by het scbynsel van groote vuren werden dertien dooden en ongeveer 40 ge wonden van onder depuinhoopen te voorschyc gehaald. Geneeskundigo hulp was spoedig verkregen en met do grootste liefderykbeid werden in het naaste station de gewonde personen verpleegd. De telephoondiei^t in P a r s, sedert 18S9 een tak van den staatsdienst, laat veel te wenschen over wegens gebrek aan do noodige fondsen. Van de 8 millioen franken, voor do uitbreiding toegestaan, heeft de minis ter van financien niet meer dan 4 millioen beschikbaar, zoodat alle nieuwe aanvragen om aansluiting geweigerd moeten worden. Het staatsmonopolie schiet bier blykbaar te kort.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 2