1067^ Donderdag 13 December. A0. t89*. <§ourant wordt dagelijks, met uitzondering van <§pn- en feestdagen, uitgegeven. Eerste Blad. Leiden, 12 December. Feuilleton. EENE HELDIN. N t— LEIDSCH DAdBLAD PRIJS DEZER COURAUT: Voor Leiden per 8 maanden. Franco per post s Afzonderlijke Nommers f 1.10. 1.40. 0.05. PRLJS DER ATVERTEMTSN: Van 1—6 regols f 1.06. Iedere regel meer f 0.17 j. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt f 0.06 berekend. Dit nomiuer bestaat nit TWEE Bladen. Officiëele Keauisgoviugea. Burgemeester en Wethouders van Leiden; Genen het adres van A. VER3NEIJ, houdende Tsreoek om vergunning tot oprichting eener smederij In het perceel Zakpoort No. 2 (Voldersgracht); Gelet op de artt. 6 en 7 der Wet van 2 Juni 1875 (Staatsblad No. 95); Geven by deze kennis aan het publiek dat ge noemd verzoek met de bylagen op de 8ecrotarie dezer gemeente ter visie gelegd ie; alsmede dat op Maandag 24 Dcc. a. s., 's voormiddags to elf uren, op het Raadhuis, gelegenheid zal worden gegeven om bezwaren tegen dat verzoek in te brengen. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Leidon, F. WA8, Burgemeester. 10 Deo. 1894. E. KIST, Seorotaris. NATIOXALE MILITIE. Burgemeester en Wethouders van Loideo, Gelet op artikel 19 der W<-t van den 19den Augustus 1861 (Staatsblad No. 72), betrekkelijk de Nationale Militie, gewijzigd bij de Wet van den 4den April 1892 (-^taat-blad No. 66); Herinneren hun, die op den leten Jannari 1896 hun 19de jaar zullen >nge'redon, en alzoo de geborenen in het jaar 1876, alsmede hun die eeret Ba het intreden van hun 19de jaar dooh vóór het volbrengen van hnn 20ste, ingtzeteuen zjjo geworden, de rerpl.chtiDg tot het doen van de aangifte voor de Nat onale Mil tie, in de maand Jannari 1895. Zij gtvou daarbij o. a. kennis: dat, door wie de aangifte moet wordea gedaan, te vinden is in art. 18. van genoemde wet, houdende het voorschrift: Elk, die volgens art. 16 behoort te worden inge- aobreven, is verplicht zich daartoe by Burgemeestor en W^thondera aan te geven tusechen den laten en deo 3 Isteo JauOhri. By ongesteldheid, afwezigheid of ontstentenis is eöu vader, of. i» deze overleden, z(jne moeder, of, zyn beiden overleden, ayn voogd tot het doen van die aangifte verplicht. Nog g*ven Burgemeester en Wethouders kennis: dat tot deze ineohryving zitting wordt gehouden op het Baadhuie, van des voormiddage 10 tot dee namiddags 3 uren, op Maandag 7 Januari, voor de bewonen van de wijken I, II en III, op Dn sdag 8 Januari, voor de bewonen van de wijken IV en V, op Woensdag 9 Januari, voor de bewonen van wijk VI, op Donderdag 10 Januari, voor de bewonen van wyk vn, op Vrijdag 11 Januari, voor de bewonen van de wijken VIII en IX of de buitenwijk. Eindelijk, dat de geboorteakten, die de belangheb benden by de inschrijving, onder opgave der woon plaats van den ingesohreveDe, behooren over te leggen, dagelijks, do Zon- en feestdagen uitgezonderd, zijn te verkrygOD ter Secretarie dezer gemeente (&f- deeling Bnrgerlijke Stand), van des voormiddags 10 tot des namiddags 3 uren, wanneer tevens voor hen, die hier niet zijn geboren, aanvrage ter verkrygiDg dier akten kan worden gedaan. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Leiden, F. WAS, Burgemeester. 12 Dec. 1894. E. KI8T, Secretaris. Blijkens achterstaande advertentie geeft de hoer C. B. Duyster Jr. de volgende week wederom eene uitvoering met de leerlingen zijner Zangschool. Behalve eenige kleine cantaten, wordt o. a. uitgevoerd „St.-Nicolaas-feest", cantate in twee deelea voor kinderkoor, soli voor bariton en bas en strijkorkest. De heer Ant. L. De Rop heeft in een ge dicht van kinderlijken aard de gewaarwor dingen geschetst, die de kleinen ondervinden op het kinderfeest: Sinterklaas. Op dezen tekst heeft de heer Bernard Zweers op gees tige wfjze muziek vervaardigd, die eene nieuwe zijde van ztjD muzikaal talent openbaart. De bariton- en bas-soli zullen worden ver vuld door de heeren J. A. G. en J. F. F., beiden leden der „Dubbelkwartet-vereeniging" alhier. Bevoegde beoordeelaars, die by de eerste uitvoering van dit werk, welke in Amsterdam plaats bad, tegenwoordig waren, betuigden op ondubbelzinnige wijze hunne ingenomenheid. Op aanvrage zjjn invitatie kaarten verkrijg baar bij den heer Joh. J. Eggers, Botermarkt alhier, tegen bespreking van de plaats a tien cents. Wü herinneren ons nog zeer goed welk een aangename avond die van het vorig jaar was, toen de Burgerzangschool eene uitvoe ring gaf. De gelegenheid, welke den ingezetenen wordt aangeboden om ook de volgende bij te wonen, zal belangstellenden dus zeer zeker wederom hoogst welkom zijn. De heer J. Meijer, assistent der posterijen alhier, slaagde dezer dagen voor het z. g. klein-directeurs-exauien. In het verslag omtrent het Rijks Museum van Natuurlijke Historie te Leiden, loopende over het tijdvak van 1°. September 1893 tot 1#. September 1894, wordt over den toostand van het meubilair door deu directeur bet volgende gezegd: In het algemeen kan de toestand van het meubilair voldoende genoemd worden. In de timmermanswerkplaats werd een houten vlonder gelegd. Op de 8kelettengalerij werden drie gordijnen vernieuwd en in de kamer van deo directeur ovenzoo. Enkelo nieuwe vitrines werden geverfd. Een aantal nieuwe insecten kastjes werden afgeleverd en in gebruik genomen. De brandblu8Chmiddelen en de bliksemaflei ders werden tweemaal behoorlijk onderzocht en beproefd in mijne tegenwoordigheid. Toestand van de verzamelingen. Daar de slecht sluitende kasten steeds stof door laten, dat nedervalt op de zich daarin bevin dende voorwerpen en deze mot schimmel bedekt en vuil maakt, moet do toestand der verzameling vri/j slecht genoemd worden. Natuurlijk kunnen de voorwerpen schoon ge maakt worden, doch dat proces diende ieder jaar vernieuwd te worden, wilden zij (een duizendtal kasten 1) schoon gehouden worden. Hiermede zouden echter de dieren nog sneller ten gronde gaan dan thans reeds het geval is. loimers, niets is bedenkelijker dan vederen en haren van doode dieren te borstelen; tel kens zouden er velen uitvallen en de collectie zou weldra bestaan uit eene verzameling onherkenbare monstra, waarvan voorbeelden te over in andere Musea. Natuurlijk is het nog ernstiger gesteld met de vele voorwerpen buiten kasten staande: bovendien zou hier, wegens gebrek aan de noodige plaatsruimte, schoonmaken gelijk staan met verplaatsing der stofmassa's. Gebrek aan ruimte is tevens oorzaak, dat een aantal skeletten van groote dieren op de zolders geborgen zijn, terwijl bij heele groepen de studie onmogelijk geworden is door de wijze, waarop de voorwerpen in elkander ge schoven moesten worden. Dat bij zulke voor werpen van schoonmaken geen sprake kan zijn, behoeft geen betoog. Verliezen van belangrijken aard werden niet geleden. Aanwinsten werden verkregen door ge schenken, aankoopen en ruilingen, waarvan in het verslag eene opgaaf voorkomt. Omtrent het gebruik, van het Museum ge maakt, zegt de directeur het volgende: Op Zaterdag 14 April verheugden wij ons weder in het bezoek van onze Vorstinnen, die thans langer dan op den koudon 18den Februari 1892 in de galerijen konden vertoe ven. Met de meeste aandacht en belangstel ling werd gedurende meer dan twee uren eene meDigte voorwerpen nauwkeurig be studeerd en tal van inlichtingen ingewon nen. Waar onze Vorstinnen zóó voorgaan Hare hooge ingenomenheid met de verzame lingen van het Museum van Natuurlijke Historie uit het oogpunt van studie te toonon, daar wanhopen w(j nog niet aan de toekomst van die wereldberoemde collectie, die slechts wacht op ruimte en afdoende bescherming tegen ondergang, om steeds meer en meer eene bron van kennis en studie te worden voor landgenoot en vreemdeling. Immers, uit de geschiedenis van dezen cursus kari wederom blijken, dat het dit reeds gedeeltelijk is. Tegenover de bewering in de Gids van Mei jl., p. 608: „dat de hoogleeraar in de Zoölogie geen voeling aoudt met's Ryks Museum van Natuurlijke Historie", kan de directeur wijzen op het foit, dat do hoogleeraar in de Zoölogie van af November 1893 tot aan de groote vacantie geregeld elke week in het Museum i6 komen college geven, deels binnen kamers aan schedels, deels in de galerijen aan voorwerpen. Ook studenten kwamen hier van tijd tot tijd voorwerpea vergelijken en. bestudeeren. Voorts heeft dr. J. C. H. De Meyere, te Amsterdam, zijne interessante dissertatie „over de haren der zoogdieren, in 't bijzonder over hunne wijze van rangschik king" voor een groot deel te danken aan onderzoekingen vooral aan spiritus mate riaal ia 't Leidsoh Museum verricht. De directeur citeert dit hier, dewijl dr. De Meyere in 1894 deze zijne onderzoekingen in het Duitsch publiceerde. De hoogleeraar dr. T. Zaayer, al bier, deelde in de Academie van Wetenschappen te Amster dam mede, dat bij een onderzoek, door hem ingesteld, en waarvan de resultaten onlangs ge publiceerd z(jn in „die anatomischen Heften", van 1894, onder den titel van „die Persistenz der Synchondrosis condylo-squamosa am Hin- terhaupte des Menschen und der S&ugethiere", nagenoeg 1900 Zoogdierenschedels uit het Rijks Museum van Natuurlijke Historie konden onderzocht worden; volgens prof. Zaayer „ein überreiches craniologisches Material". Wanneer het noodig ware nog andere onjuiste bewe ringen uit het bovenbedoelde opstel in de Gids van Mei jl. te refuteeren, dan zoude uit 't bovenstaande reeds kunnen bljjken, dat het o. a. onwaar is, dat „men zich in het Museum meestal tevreden stelt met het bewaren van de huid der dieren." De hoogleeraar in de Palaeontologie, Geolo gie en Mineralogie maakt sedert jaren schier dagelijks gebruik van de collecties (vooral schelpen) van het Museum v. N. H. ter be studeering van de 0.-Indi6che fossielen. H(j verklaarde den directeur verleden jaar, dat het hem onmogelijk zou zijn zonder de collecties van 't Museum zijne studiën voort te zetten; hij zou zijne onderzoekingen geheel moeten staken. Herhaaldelijk werd het Museum bezocht door groepjes jongelui, zoowel van de H. B.- School voor jongens als van die voor meisjes, vergezeld van een leeraar of leerares, om kennis te maken met de voorwerpen, waar over op school was gehandeld. Ook de kunst stelt belang in het Museum, getuigen teekenaars, die hier komen studee- ren; een decoratiefschilder heeft weken lang in de galerij studiën aan vogels gemaakt. Voor het publiek was het Museum als vorige jaren alle dagen geopend van 10—4 uren, gedurende de 6 minst koude zomermaanden ook des Zondags van 12—3 uren. Vooral van het Zondagsbezoek wordt een gretig gebruik ge maakt, al zijn de geregistreerde getallen ook niet zoo groot als in de eerste jaren, dat dit toegestaan was. Het wordt langzamerhand een terugkomen van dezelfden, waaruit juist ware belangstelling blijkt. Van af 1 September 1893 tot ultimo Augustus 1894 werd het Museum bezocht door 7696 personen, verdeeld als volgt over do verschillende maanden, Sep tember 9L9, October 771, November 146, December 179, Januari 131, Februari 174, Maart 207, April 230, Mei 1093, Juni 1006, Juli 1237 en Augustus 1604, te zamen op Zondagon 3627 en op werkdagen 4069. 't Is nu juist 10 jaar, dat de directeur het aantal bezoekers heeft laten noteeren: 't is hem gebleken, dat gedurende dien tijd het Museum bezocht werd door 60,839 personen. Wel een bewijs van groote belangstelling, wanneer men bedenkt, dat de overgroote koude goduronde een zestal maanden het publiek terughoudt van een bezoek aan dat onver warmde gebouw; dat er slechts op heldere dagen te zien is, wat in de kasten is opge borgen, dat zelfs op zonnige dagen een goed deel der verzameling onduidelijk waar te nemen is en dat noch de inrichting der zalen noch de magazijnachtige opstelling der voor werpen tot bezoek aanmoedigen of esthetische gevoelenB vermogen op te wekken. Van de Museumbibliotheek werd wederom door een aantal hoogleeraren en andere ge leerden gebruik gemaakt. Deze bibliotheek, die op lange na nog niet omvat wat tot eene voor studie wèl ingerichte boekerij behoort, breidt zich dormate uit, dat het thans reeds noodzakelijk geworden is, by gebrek aan de noodige ruimte, de boeken in twee rijen te plaatsen: binnen weinige jaren zal de direc teur geen raad meer weten met de boeken en zal de bibliotheek er dus langzamerhand gaan uitzien als de collectie zelvo, nl. als een magazijn, waarin veel interessants en schoons te leeren zoude zijn, wanneer men er maar gebruik van kon maken. Intusschen gaat ook de schimmel vjort de boeken te vernielen in de zich in de di ecteurs- kamer bevindende slecht sluitende kasten, een gevolg van het verzakkon van den vloer ondor die kasten, waardoor telkens van de deuren moet afgeschaafd worden, om het klemmen tegen te gaan. Verzakken van vloeren is trouwens eene algemeene kwaal door 't heele Museumgebouw, waartegen slechts door totale verbouwing geneesmiddel is aan te brengen. In den loop van dit jaar verscheen deel XV van de „Notes from the Leyden Museum". Door ambtenaren, aan het museum verbonden, werden daarin verschillende „Notes" gepubli ceerd, nl. door den heer C. Ritsema Czdoor dr. R Horst, door dr. Th. W. Van Lidth de Jeude, door den heer J. Büttikofer en door den directeur zeiven. Van den „Catalogue" zijn weer enkele vellen van den Gasteropoden-Catalogus ver schenen, in het geheel thans 14 vellen, van de hand des heeren dr. R. Horsteen woord van dank wordt gebracht aan den heer M. M. Schepman, te Rhoon, die door bet determi- neeren dezer moeilijke dierengroep den heer Horst trouw ter zyde staat en diens arb.id aanmerkelijk verlicht. De directeur publiceerde „Catalogue, Tome XIV", inhoudende, zooals de titel aanwijst, „le Catalogue systómatique de la collection de feu mr. J. P. Van Wickevoort Crommelin". Van byn3 iederen daarin opgenoemden vogel er zijn in 't geheel 1968 stuks is opgegeven leeftyd, geslacht, datum en jaar van ver zamelen en juiste localiteit, benevens de nauw keurige opgave van boekwerk, waar een exem* plaar dezer prachtige collectie boschrevon of geciteerd is. Als gewoonlijk werden aan belangstellende geleerden 't zy persooniyk, 't zy schrifteiyk door de hoogere ambtenaren voorlichting en hulp verleend. De Nederlandsche mail met berichten uit Batavia wordt morgenochtend alhier verwacht. In het daarvoor gebruikelijke lokaal naast den heer Beerepoot, te Oude-Wetering, zal de Leidsche Studenten Geheelonthouders- Vereeniging op Zaterdag 16 dezer, 's avonds te 7 uren, eene openbare vergadering houden ter bespreking van het drankvraagstuk. D kerk der Herv. Gem. was voor dezo zaak- niet beschikbaar gesteld. Het doel der samen komst is, den volkskanker te bestryden. D<* toegang is vry. Na des morgens tot zyn dienstwerk te zy«- ingeleid door zyn vader den heer J. H. Donnoi Sr., van Leiden, die daarbij tot tekst had 2 Timotheus 2:1, deed 11. Zondag, dos namid dags, de heer J. H. Donner Jr. intrede in de Geref. kerk van Nieuwdorp (gem. 'e-Heer- Arendskerke) met eene rede, ontleend aan Efeze 6 19. Beide malen vulde eene talryke schare het ruime kerkgebouw. Ter secretarie der gemeente Katwyk zal meer bepaaldelijk op Woensdag den 16den Januari 1895, van 102 uren, zitting worden gehouden voor de aangifte ter inschrijving voor de nationale militie, lichting 1896. 81) Eene hartstochtelijke bespotting van dezen samenloop der omstandigheden ontsnapte haar en deed my in een onbewaakt oogenblik be- grijpen wat die arme vrouw zoo lang in t verborgen geleden moest hebben. Zij gruwde van die erfenis, die de zelfmoordenaar had nagelaten, waaraan al de zonden kleefden, die een godvergeten geslacht, van vader op zoon, had bedreven. Zy vervloekte zichzelve om dien wilden droppel bloeds, dien zy van hare voorvaderen had overgeërfd, en z\j gaf daaraan de schuld van den ondergang, den zedeiyken ondergang van haren eenigen zoon. Hy was immers ten offer gevallen van het ongelukkig huwelijk zijner ouders, die koel en onwaar i naast elkander door het leven waren gegaan, en die hierdoor niet in staat waren geweest met verstandige, éónswillende liefde den jon gen, lichtzionigen, maar toch niet slechten zoon te beteugelen en op den goeden weg te behouden 1 Zy klaagde dat haar stamhuis nu gestorven was en dood moest blyven ten einde toe; want sinds dien had dit geslacht geen gezond en krachtig bestaan geleefd. Het had niet met ijzeren trouw zyne nationaliteit, noch zyrie geloofsbeiydenis bewaard. Het had niet alleen tusschen genietingen van allerlei soort rondgewaggeid, ook tusschen gezind heden en levensbeschouwingen. En zy, de laatste van haar geslacht, -11 wenschte dat er geen spoor van zou overblyven. E;i zoo sprak de ongelukkige vrouw, in onbeteugelde drift aan hare verontwaardiging lucht gevend, door, zonder er aan te denken, dat zy den sluier oplichtte van de diepe ellende, waarin zy had geleefd sedert lang o zoo langl" Graaf Gerd sloot de oogen. Hy wilde den jongen man het leed niet toonen, dat-hy ge voelde voor en over de vrouw, die hy een geheel leven lang hopeloos had liefgehad. Op dit oogenblik, nu hy weder van haar hoorde, nu hy beter en meer naar waarheid over haar mocht hooren spreken dan het kinderiyke jonge meisje over bare moeder had kunnen oordeelen, nu werd het hem ten volle duideiyk dat zyn dwepen mot haar, met Walburga, slechts eene zelfmisleiding was geweest, een alleszins verklaarbaar spel zyner verbeelding, die in het meisje daar tegenover hem haar als zyne jeugdige liefde herboren zag. Maar de eenige ware, duurzame inhoud van zyn leven was en bleef, ondanks die voorbygaande begoocheling: Joséphine. „Ik begryp dat ik nu in de eerste plaats moeite moet doen om Zembowitsch te ver- koopen. Ik zal de gedachte, die ik In stilte gekoesterd had, de vrouwen, misschien met myne hulp en met my als aandeelhouder, als eigenaressen van Zembowitsch bet familie- goed te zien bewonen, opgeven. Het was eene laatste opflikkerende, misschien weekhartige illusie van my, om op myne jaren de geliefde myner jeugd, aan wie ik rnyn jong leven had willen wyden, in myne nabyheid te weten." De smarteiyk bewogen toon trof hem. Hy zou een bemoedigend antwoord hebben willen geven misschien had hy eene blyde hoop op een ander plan kunnen uitspreken; maar hy wilde vooral geene overhaasto verwach tingen by den reeds zoo vaak teleurgestelden Gerd opwekkenen zyne plannen waren toch nog vaag en vluchtig, voor het oogenblik. Opeens voelde hy de hand van Graaf Gerd op zyn schouder. „Myn beste Beheim, wy moeten vrienden worden." Deze wel wat jeugdige opgewondenheid verbaasde den jongste der heeren, die uit zyn aard terughoudend was, niet weinig. „Mynheer.Graaf Rakitsch.sta melde hy. „Vrienden; want, nietwaar, wy zyn ver- eenigd door onze liefde voor de edele vrouw", vervolgde Gerd met warme hartelykheid. „Ik meen in uw hart te kunnen lezen. Hoe heer- ïyk zal het voor de arme Josópbine zyn, als gy eenmaal de plaats van haren zoon moogt innemen." Tegenover zooveel trouwhartige goedheid verdween zelfs de laatste aarzeling van Beheim. Hy had gevreesd onbescheiden te zyn, door de levendige uiting van vriendschap van den oudere in jaren dadeiyk ernstig aan te nemen. Maar nu hy zich door dezen zoo gewaardeerd zag, beantwoordde hy diens handdruk ook van zyn kant recht warm en dankbaar. VI. Gescheldea. Walburga leefde de eerstvolgende dagen in een voortdurend gevoel van onrust en opge wondenheid, Soms overviel haar een angst voor opnieuw dreigend gevaar, die zóó groot was, dat zy reeds by voorbaat over het nog onbekende leed begon te schreien. Dan weer deed een heldere zomermorgen met blauwen hemel en zonneschyn ook by haar de zonnigste gewaarwordingen van jeugd en levenslust ont waken. Zy wilde alles doen, tegen alles den stryd aanvaarden I Zy was met verdubbelden yver onder lei ding der huishoudster bezig en telde de maan den en weken, die er nog moesten verloopen eer zy de wysheid en degelyke manier van een huishouden te besturen „beet" zou heb ben. Het moest heeriyk zyn te weten, dat men geheel berekend was voor de taak, waarvoor men opkwam I Al ware het alleen maar om Victor Beheim te toonen dat uit het lastige, „onleerzame" kleine meisje toch nog iets goeds terecht was gekomen. De aanwezigheid van haren vroegeren vyand bracht haar telkens opnieuw in verlegenheid. Zy maakte zich boos op oom Gerd, die in deze dagen een geheel anderen toon dan vroeger jegens haar aansloeg. Hy was een weinigje vaderlyk en plaagziek tegelyk; en tusschen- beide kon hy zoo medelydend, maar toch ook weer zoo innig en hartelijk met haar omgaan, alsof hy haar in stilte beklaagde. Dan weder was hy voor een enkel oogenblik, als onbe wust, de lieve oom Gerd van den eersten tyd. Ook met de houding van Victor Beheim was zy niet tevreden. Nu eens was hy vree- seiyk ernstig en sprak hy met Gerd over hooggeleerde dingen. Wel luisterde de groote, leergierige Walburga met belangstelling naar die gesprekken zy zou nu zoo gaarne iets meer willen weten, o zoo gaarne! maar de biykbare toeleg van Beheim om haar op de hoogte der dingen te brengen, die door alles heenschemerde, bedierf den goeden in druk weder. Victor Beheim moest zich maar niet gaan verbeelden, dat men hier in huis extra op hem had gewacht, om een ver standig woord te hooren! Op een anderen tyd was hy van zyn kant zóó weinig op zyn gemak en zóó onzeker, vooral by gelegenheden als zy toevallig ondor vier oogen gebleven waren, dat by een andei ook verlegen maakte. Hy had dan zulk eeno akelige manier om stil voor zich uit te kyken, dat Walburga er verlegen onder word en, onbeholpen als zy was, zou hebben willen schreien, meer nog van ergernis, omdat zy verlegen was, dan over iets anders. Vreemd: van al te groote bedeesdheid had Walburga in haar leven anders nooit last gehad! Dat men maar niet eens flink er op los mocht slaao, als het zoo vreeseiyk benauwd werd met hem alleen in de kamer, dat men niet wist wat men met zyn eigen „ik" be ginnen moest 1 Het kwam ook volstrekt niet te pas voor de heeren om zulk een langen dag te zitten cyferen en nog eens cyferen, en haar in hare verlatenheid alleen te laten zitten, juist nu er zulke belangryke dingeu te bespreken waren l {.Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 1