N°. 10678.
Woensdag 13 December.
A0. 1894.
<§eze (Courant wordt -dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en (feestdagen, uitgegeven.
Feuilleton.
EENE HELDIN.
LEIDSCH
DACrBLAD.
PRIJS DEZER COUBARTi
Voor Leiden per 8 maanden.
Franco per post
Afronderiyke No minor. i
f 1.10.
1.40.
0.06.
PRIJS DER ADVERTENTLËN:
Van 1—6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17|
letters naar plaatsruimte,
wordt f 0.06 berekend.
Grootero
Voor het incasseeren buiten de stad
Leiden, 11 December.
De Tan 1 Mei 1896-1 November 1895
te Amsterdam te houden wereldtentoonstelling
wordt hoe langer zoo meer het onderwerp
van gesprek, nu reeds dagen aaneen tal van
nijvere handen bezig zyn palen aan te sleepen,
die in den grond worden geheid om als fun
dament te dienen voor de groote hallen, welke
voorwerpen uit alle oorden zullen bevatten,
waarvoor thans, naar wy vernemen, de aan
vraag reeds zeer beduidend is.
Holland echter komt traag, niet op eene
wfize zooals voor eene dergelijke onderneming
terecht mocht worden verwacht. Komt 't mis
schien door te weinige bekendheid? Wij den
ken het en het i6 daarom goed, dat een lid
van het uitvoerend comité morgen vroeg
(Woensdag 12 December) van 10 tot 1 en
van 2 tot 4 uren zal zijn te spreken voor
belanghebbenden in het hotel „Du Lion d'Or"
alhier.
Een 62 tal aquarellen, teekeningen en
Uthograpbieën van leden der eerste afdeeling
van den „Haagschen Kunstkring" is thans in
de Kunstzaal alhier bijeengebracht. Eene week
blijft deze verzameling ter bezichtiging gesteld
(tot 20 December a. s.).
Er zijn werken van M. Van Andringa, Th.
De Bock, Ch. DankmeiJer, E. C. Ekker, mevr.
L. Ekker, H. Gunneweg, Th. Van Hoytema,
A. Hyner, D. Jordens, P. De Josselin de Jong,
A. Koning, Edzard Koning, A. Lange, M.
Lapidoth, P. C. De Moor, S. Moulgn, H. A.
Van Oosterzee, Paul Rink, F. Smissaert, Jan
Toorop, D. Wiggers, W. De Zwart en Siebe
Ten Cate. Deze verzameling, die thans te
Leiden te zien is, gaat naar verschillende
plaatsen in ons land.
De „Leidsche Dilettantenclub" is eene der
vele tooneelvereeDigingen te dezer stede, die
nogal eens van zich laat hooren. Toch was
ze er dit seizoen niet zoo vlug bi) met eene
uitvoering als vele andero jarondit had
ovenwei zijne reden, zooals de voorzitter, de
heer F. J. De Jong, in zijn woord tot opening
Tan het dertiende jaarfeest, dat gisteravond
in het lokaal Ephralm gevierd werd, uitsprak
de Club, die in den zomer dezes jaars haar
koperen feest waardig herdacht, wachtte met
deze uitvoering totdat de nieuwe zaal van
den heer Ephralm haar goed zou kunnen
ontvangen. Naar aanleiding nu van deze zeer
goed bezochte feestviering met introductie in
deze nieuwe zaal sprak de voorzitter voor
menigeen nog eenige waardeerende woorden.
Na dit welkom van den heer De Jong
bood de heer J. M. Dam, werkend lid der
Club, deze eene door hem nieuw vervaardigde
naamlijst aan, daar de vorige door water en
vuur by den brand in het oude lokaal Ephralm
zéé had geleden, dat ze onbruikbaar was ge
worden. Onder dankbetuiging en applaus werd
dit welkome cadeau aanvaard.
Na een paar muzieknummers werd alsnu
opgevoerd „De Vondelinge", oorspronkelyk
tooneelspel met zang en koren in twee be
drijven door M. J. Gillissen, een aardig stukje,
eene goede keuze. Het best vervulde 2yne
rol de kreupele Arie, een arme harmonika-
speler; de matrozen waren flinke borsten en
bewogen zich en zongen zooals dat flinken
matrozen past; Barend Jansen, een herbergier
en oud zeeman, mocht zich ondanks zyne
stramme leden nog verheugen in een onge
rept zwarten baard en, het moet gezegd, zag
er in 't geheel niet uit naar een zeebonk, die
al heel wat achter den rug heeft; zyn spel
had flinker kunnen zynoude zeelui behoeven
gewooniyk niet zoo naar hunne woorden te
zoeken. Machtela, de vrouw van Barend, die
erg in plunje afstak by haren hooggehoeden
echtgenoot, kende hare rol goed, maar deed
alsof ze nog niet dikwyis op de planken is
geweest; Jacoba, de vondelinge, had eveneens
goed gestudeerd; zy doe echter niet te veel
haar best om &1 te duidelgk en te geaccen
tueerd te spreken; vooral geldt dit de lidwoor
den, als byv. ik ben een vondeling. Maarten
Schenk hield zich goed en van de schippers
der marine won Jacob Hoog het, hoewel Klaas
Mol zich aan geene hinderlgke fouten schuldig
maakte. De vondelinge verwekte, vooral toen
ze nog zoo heel klein was, veel deernis, er
kwamen zelfs waterlanders voor den dag by
enkele vrouwelijke toeschouwers 1
Byzonder veel indruk maakte het oogenblik,
toen de kreupele Arie bet verleden, het heden
en de toekomst voorspelde uit de lynen der
hand. Toen vooral boeide aller spel, bovenal
echter dat van Arie zei ven l
Het tweede stukje was een blyspel mot zang
in twee bedry ven„Nummer 38", dat allen tel
kenmale harteiyk deed lachen. Nicolaas Smid
en Nicolaas Smtf vooral leverden hiertoe siof.
Alvorens tot dit blgspel over te gaan, hield
echter de heer Barneveld nog eene door den
voorzitter aangekondigde voordracht over
„Lombok", gevolgd door eene collecte, gehouden
door twee meisjes en twee knapen. De op
brengst daarvan, f 9.21, zal het sub comité
voor het Nationaal Fonds alhier worden ter
hand gesteld.
Het bal vormde een aangenaam slot van
het feest, dat zoo goed slaagde. Op deleden
en donateurslyst waren in de pauze na een
daarop betrekking hebbend gezongen couplet
nog eenige namen geschreven, zoodat de ge
lederen der „Leidsche Dilettantenclub" weer
zyn versterkt en nieuwe leden zich zyn
komen scharen onder de Club-banier, welke
ook gisteravond op baar vernieuwd voetstuk
weer in de zaal prykte, te midden van eene
der twee groepen groen, dat door byzondere
frischheid, hoogte van twygen en practische
rangschikking uitmuntte.
De Chr. Jongelings-Vereeniging „Abiléna",
te Leiderdorp, hoopt Donderdag, 13 Dec. as.,
des avonds te 7 uren, in het catechisatie
lokaal der Ned.-Herv. gemeente, haar 8ste
jaarfeest te vieren, by welke gelegenheid de
Chr. Zangvereenigmg „Loof den Heer" hare
welwillende medewerking zal verleenen.
Ter secretarie der gemeente Lisse is ge
durende veertien dagen ter visie gelegd een
verzoek met byiagen van L. L. Rynveld,
vleeschhouwer aldaar, om vergunning tot het
oprichten eener vleeechhouwery in het perceel
aan het Vierkant, A No. 29, kadastraal bekend
Sectie C, nrs. 467, 468 en 785.
Op Maandag, 24 December a. s., des voor
middags te elf uren, zal ten raadhuize ge
legenheid worden gegeven tot het indienen
van bezwaren tegen de inwilliging van dat
verzoek en die mondeling of schrifteiyk toe
te lichten.
By koninkiyk besluit is goedgekeurd
bet besluit van den Raad der gemeente
Woubrugge, regelende de heffing der belasting
op de honden in die gemeente, in te gaan
1 Januari 1895, waardoor het heffingsbesluit
van 8 October 1889 vervalt. Voor honden
van weelde of pleizierbonden zal nu jaarlyks
f3 worden geheven, en voor land bouwhonden
e. a. 1.50; te voren bedroeg de belasting f 5
en f 3. Beneden de 6 weken oud zynde, is
voor deze dieren niets verschuldigd.
Ds. P. S. Meerburg, predikant te Kapelle
aan den Usel, heeft voor het beroep naar de
Ned -Herv. gi-meente van Wouhrugge bedankt.
De algemeene besch uwingen over de
Begrooting van Justitie werden in de Tweede
Kamer voortgezet.
De heer Van Karnebeek vestigde er de
aandacht op, dat by de jongste staking der
bakkersgezellen te Amsterdam een commis
saris van politie tot personen, die zich kwamen
beklagen, dat hun de arbeid belet werd, he- ft
gezegd: „ik zou maar staken, want wy zyn
niet by machte u te beschermen". Gaarne
geeft hy toe, dat wetswyziging, zooals die door
de heeren Rutgers en Pynappel werd aanbe
volen, wenschelijk is, om de vryheid van arbeid
te waarborgen, maar toch meent hy, uat in
afwachting daarvan maatregelen desnoods
door de gewapende macht kunnen en moe
ten genomen worden om de vryheid van arbeid
te verzekeren.
De Minister van Justitie beantwoordde de
door verschillende sprekers gedane opmorkin-
gen en vragen. De gegrondheid van de meeste
opmerkingen moet en Wil de minister vol
mondig erkennen.
Maar waarom draalt ge dan met ons de
verbeteringen te geven, die gy zelf erkent, dat
noodig zyn? Ja, als de tyd er maar voor was.
Tyd en gelegenheid ontbreken. Het eene
ontwerp i3 in onderzoek, over het tweede heeft
de minister nog geene meening, over een
derde is hy in conferentie met zyne ambtge-
nooten. Veel ligt byna gereed, maar kon toch
niet afgedaan worden, ook door gemisaan de
noodige werkkrachten aan het departement
van justitie, gelyk 's ministers voorganger reeds
meermalen betoogde.
Daarna wyat de minister op de nalatenschap,
welke hy 'van zyn voorganger aanvaardde.
Gelukkig is die nalatenschap deelbaar en kon
de minister een gedeelte aanvaarden of ver
werpen. Het werkplan, door den minister
opgemaakt, is dan ook eigeniyk meer een
werkplan van het departement van justitie
dan van zyn persoon.
Daarna gaat de minister over tot beant
woording der vragen.
Wat het Militair Strafwetboek betreft, dat
is in de Troonrede aangekondigd, maar de
minister heeft zich voorgenomen, geene toe
zeggingen te doen, voor dit ontwerp geheel
gereed is en hy de zekerheid heeft, dat het
in den loop van het zittingjaar zal inkomen.
Dit geldt in het algemeen voor alle ontwerpen,
waarvan de minster den draad heeft opgeno
men. Hy stelt daarby in het licht, dat het
niet maar eenvoudig is het opvatten van den
draad van het werk van zyn voorganger en
dien te volgen, maar dat in vele gevallen om
werking moet plaats hebben, naar aanleiding
van gemaakte opmerkingen.
De onzekerheid betreffende het recht van
voogdy moot ophouden; ook vermogensrech
ten moeten anders geregeld worden. Nu de
echtscheiding in de wetgeving bestaat, vraagt
spr. aan zyne principiöele tegenstanders of
zy weigeren zouden mede te werken tot ver
betering daarvan. De overheid is waakzaam
tegen ordeverstoring en de minister heeft
niet nagelaten, daartoe aan te sporen. Maar
de burgemeester alleen is bevoegd, militaire
hulp in te roepen. Wyziging der Strafwet is
niet bepaald noodzakelyk, maar zal hy over
wegen. By verzet tegen de politie pleegt men
het misdryf van wederspannigheid.
Voorts verklaarde de minister zich tegen
de strafbaarstelling van optochten het oordeel
daarover berust by den burgemeester. Eene
herziening der drankwet is in overweging.
In de gisteren gehouden Raadszitting te
Schiedam is de nieuwe burgemeester, de heer
H. J. Versteeg, plechtig geïnstalleerd Nadat
het koninkiyk besluit, behelzende de benoe
ming, was voorgelezen, sprak de heer Visser
den nieuwen titularis toe; spr. wees er op,
aat Schiedam zich niet mag verheugen in
denzelfden bloei, waarin hare naburige zuster
steden aan de Maas verkeeren, dat het vooral
de laatste jaren waren, die getuigden van een
kwynenden toestand van handel en scheep
vaart. Hy hoopte dat met de komst van den
heer Versteeg oen tydperk van nieuw leven
voor Schiedam moge aanbreken en de dagen
van bloei en welvaart van weleer mogen
terugkeeren.
De heer Versteeg antwoordde o. m. het
volgende:
„Ik heb het voorrecht, M. H., gedurende
byna eene kwart eeuw my aan deze ambteiyke
betrekking te hebben gewyd, en ik heb mogen
zien, dat myne laatste gemeente, waar ik tal
van jaren vertoefde, vooruitging in bloei en
weistand. Die 17 jaren zyn zeker de beste
jaren myns levens. En nu ik op het punt stond
na die 17 jaren het ambtelijk leven vaarwel
te zeggen, en opeens dit burgemeesterschap
open kwam, toen heb ik dadeiyk roeping ge
voeld, om tot u te komen en ook uwe ge
meente van dienst te zyn."
Spr. verzekerde zich te zullen stellen boven
d9 partyen en niet te zullen letten op rang
of stand, godsdienstige of politieke gevoelens,
doch alles aan te wenden wat strekken kan
tot bevordering van den bloei der gemeente.
Ten slotte heette de heer Elzevier Dom den
nieuwen titularis namens den Raad in harte-
ïyke woorden welkom.
Na een rytoer door de gemeente, hield de
heer Versteeg receptie; des avonds brachten
eenige muziekgezelschappon den nieuwen
burgemeester eene serenade.
Aan het diner, gisteren door de Koningin -
Regentes der deputatie Pruisische officieren
aangeboden, namen verder deel baronesse
Van HardeDbroek, grootmeesteresse, en gravin
Dumonceau, dame du palais van H. M., luit-
generaal graaf Dumonceau, adjudant-generaal
en chef van het militaire huis, en luitenant-
generaal Van Helden, gouverneur der resi
dentie, benevens de dienst van H. M.
Naar men verneemt, hadden de Duitsche
officieren in opdracht, der Koningin-Regentes
den dank der officieren van dat corps aan te
bieden voor het door H. M. als chef aan het
regiment vereerd geschenk. Dit geschenk be
stond uit een levensgroot portret van koningin
Emma als pendant van de beeltenis van
wyion prins Frederik der Nederlanden, welke
het officierscorps reeds bezit en welke vorst,
meer dan 60 jaren chef van dat regiment,
by het corps in hooge vereering stond.
By deze gelegenheid zyn aan de afgevaar
digde officieren decoratièn verleend in de
Orde van Oranje-Nassau met de zwaarden,
te weten: het commandeurskruis aan overste
v. d. Broeck, commandant; het officierskruis
aan majoor Koegler; het ridderkruis aan
kapitein Von Drebber, aan den eersten luit.
Bauer en aan den regiments adjudant Credé.
Zooals reeds gemeld is, gaan de officieren,
gekleed in groot tenue, morgen hulde brengen
aan de nagedachtenis van prins Frederik, door
een bezoek aan zyne grafstede in do Nieuwe
Kerk te Delft.
De krans, namens het corps op de lykbaar
neder te leggen, draagt tot opschrift: „Eet
Officierscorps van het Infanterie regiment Prins
Frederik der Nederlanden, 2de Westfaalsche
No. 15, zynen onvergetelyken chef."
Uitslag van het practisch examen voor
apotheker (lste groep) te Utrecht. Geslaagd
de heeren G. Brink, geb. te Amsterdam; V7.
A. Ekerman, geb. te Maastricht; M. Den
Heyer, geb. te ScheveningenE. M. L. Van
der Horst, geb. te Utrecht; W. P. H. Van
den Drie8sen Mareeuw, geb. te Ter-Neuzen;
H. J. M. Proot, geb te Leiden, en J. A. B.
Swaters, geb. te Utrecht.
Tot leeraar in de Nederlandsche taal on
letterkunde, aardrykskunde en geschiedenis
aan de H. B.-S. met 5 jarigen cursus voor
jongens te 's-Gravenhage is benoemd dr. Van
der Meulen, thans tydeiyk leeraar aan deze
burgerschool.
Uit Rotterdam wordt geschreven:
Beide Kamers der Staten-Generaal hebben
thans aan het wetsontwerp, waarby de gren
zen van Rotterdam worden gewyzigd, hare
goedkeuring verleend. Die grensverandering,
waardoor Rotterdam, wat do uitgestrektheid
van baar grondgebied betreft, de grootste
stedelyke gemeente van ons land wordt, is
dus thans een feit. Het beeft er echter niets
van, dat het cyfer der bevolking aan die uit
gestrektheid zou geëvenredigd zyn.
Misschien zal er meer dan eene eeuw moe
ten verloopen, vóór de Rotterdamsche be
volking in de nieuwe gemeente gegroeid is;
met andere woorden, vóór heel dit uitge
strekte grondgebied het aanzien eener stad
gekregen zal hebben.
Delftshaven, dat reeds sedert jaren deel uit-
7fl)
En dan dien één en middag, toen Walburga
had moeten schoolblyven en toen zy van
haren vader een tik met het liniaaltje op de
vingers gekregen had in tegenwoordigheid
van Victor I En dan, op dien onvergetelyken
dag, toen Walburga - zy was toen nog
maar een klein ding geweest met hare
vingers vol tuinaarde aan tafel gekomen was
en zy, toen moeder haar hierover had be
knord, met die zwarte vingers de tranon uit
de oogen had geveegd. Ja hy had ge
lachen spotachtig en uit de hoogte
het was afschuwelyk daaraan nu te moeten
denken.
„Ei, kleine kleuter, leef jy nog 7" herhaalde
*li bare gedachten den bekenden regel uit
Gellerts verhaal.
Maar Victor zag in Walburga volstrekt niet
het „klein kleutertje" van vroeger en hy
dacht ook niet aan de aarderige vingers. Hy
kon het alleen nog maar niet vatten, dat
deze statige, in den rouw gekleede jonge
dame Walburga was, die kleine Walburga,
die hy in zyne herinnering altyd nog als een
wel mooi en aardig, maar toch wysneuzig
kind voor zich zag.
„Jammer, geducht jammei: zou het toch
*yn dacht hy, „als van dat kinderhoofdje
niemendal was overgebleven. Als myn droom
verdwenen was en als de werkelijkheid in dk
jonge hart dien eigenaardigen, oorspronkeiyken
overmoed had verstikt."
„Wel", zeide Gerd, „hebben jullie al zoo
spoedig den lust verloren, om de herinnerin
gen uit den kindertyd terug te roepen?"
„Nu, oom Gerd", antwoordde Walburga,
terwyi zy met de punt van hare parasol een
gat in het zand prikte, „zoo byzonder eervol
zyn die voor my juist niet."
Victor lachte innig vergenoegd.
„En je hebt doctor Beheim niet eens naar
je moeder gevraagd? Je kon toch wel be-
grypen, dat hy van haar komt."
Walburga was doodverlegen en ongelukkig.
Haar gelaat werd donkeirood.
„Goede Hemel", stamelde zy, „wat moetu
wel van my denken! Ik had ik dacht
niet ik was zoo geschrikt ik had op
het oogenblik moeder geheel vergeten", zeide
zy op haren ouden, eerlyken toon.
Gerd zag haar aan en eene vreemde stem
ming maakte zich van hem meester. Nu was
het zyne beurt om verlegen te zyn; een gedwon
gen glimlachje toonde dit en gedurende den rit
naar huis bleef hy peinzend voor zich
zitten kyken.
Walburga's tongetje was nu losgeraakt en
er kwam geen eind aan hare vragen. Zyne
antwoorden bepaalden zich tot algemeene ge
zegden: met haren vader bleef zy tameiyk
op dezelfde hoogte en hare moeder was altyd
zeer verheugd over de zendiogen van Rakitsch,
die haar in staat stelden den zieke menige
verkwikking te verschaffen. Trouwens, naar
hem persoonlyk, naar zyn leven, naar zyne
plannen had zy ook volstrekt niet gevraagd.
Op Rakitsch gekomen, hield zy zich dadeiyk
met hare plichten van huismoedertje bezig.
Beheim zag haar slechts van tyd tot tyd
met een groot, wit keukenschort voor, in de
vlucht, als zy iets moest halen uit de buffet
kast, of een sleutel uit de sleutelmand, langs
hem heen giyden.
Maar toen zyne kamer in orde was, vond
hy, dat de hand eener dienstbode die zeker
niet zoo goed en gezellig zou hebben opge
knapt. Eene vaas met bloemen ontbrak niet
op de tafel en Victor meende er dezelfde
„blauwen en gelen" in te onderscheiden, die
voorheen in Walburga's tuintje het groote
woord hadden gevoerd.
Aan tafel werd hy aan Gravin Fedora voor
gesteld. De oude dame begreep er niets van.
Zy vatte volstrekt niet wie hy was en wat
hy kwam doen; zy vond, dat Gerd zyne gast-
vryheid wel wat al te snel op den eersten
den beste» toepaste, en zy begon het geval
eerst iets gunstiger te beschouwen, toen Gerd
haar had verteld, dat deze heer was over
gekomen, om met hem over de vooruitzichten
van Josephine op de erfenis van Zembowitsch
en hoe zy zich hierin had te gedragen,
te spreken.
Nu had zy er vrede mee en zy at etü
vergenoegd en ais gewooniyk, hijgend in het
al te enge ïyf van hare „gekleede japon",
zwygende voort.
Walburga had ook de voor haar minder
gewone rol van de zwygende en luisterende
voor hare rekening genomen. Zy volgde
opmerkzaam het gesprek der beide heeren en
zy meende te hooren hoe Gerd zyn jongen
gast telkens op de meest verschillende onder
werpen bracht, om hem gelegenheid te geven
zyne meening daarover uit te spreken. Zy
kon maar niet begrypen dat die zoo aange
naam keuvelende jonge man, die zoo flink
zyne antwoorden gereed had, met dat schoone,
mannelyke, ernstige gelaat, dezelfde Victor
Beheim wezen kon, die voorheen aan de
tafel harer ouders voor „stommetje" placht
te spelen.
Het verdere gedeelte van den dag werd door
de heeren ook zoo tameiyk met inlichtingen
van Gerd over den toestand der financiën op
Zembowitsch, voor zoover hy in die verwarde
1 zaken had kunnen doordringen, aangevuld;
met gesprekken en mededeelingen, die Victor
Beheim tot de treurige overtuiging brachten,
dat het voor de beide vrouwen geraden zou
zyn eenvoudig het aanvaarden der erfenis
te weigeren.
Later gingen zy zich met eene wandeling
door het park een weinig opfrisschen na dien
moeilyken en meer nog onverkwikkeiyken
arbeid. Zy rookten een sigaartje en liepen
eene poos zwygend naast elkander voort.
Gerd genoot van het samenzfin met den
jongen doctor, tot wien hy zich hoe langer
hoe meer voelde aangetrokken. Hy bekende
zyn gunstig oordeel over Beheim even oprecht
en loyaal, hoewel hy zeer goed wist, dat
Josóphine de regeling dezer zaak best aan
hem alleen had kunnen overlaten en dat dit
zenden van Victor Beheim naar Rakitsch een
voudig als een voorwendsel werd gebruikt.
Het was hem aleof hy het met zyne eigen
oor<m gehoord had hoe het jonge mensch er
by Josephine op had aangedrongen hc«a te
laten gaan, opdat hy Walburga zou mogen
wederzien.
In Victor ontmoette hy vooral één trek,
die aan zyn eigen karakter zeldzaam verwant
was: het volharden by het in eerbiedige her
innering bewaren van dierbare gevoelenshet
heiligkoesteren van lieve indrukken uit zyne
jeugd. Wie kon weten, of die onhandige gym
nasiast niet reeds zyne eerste gevoelens van
genegenheid aan die kleine, vrooiyko Walburga
had gewyd?
En dus werd juist datgene, waardoor Gerd
zich tot den veel jongeren man getrokken en
zich met hem geestverwant gevoelde, voor
hem eene bron van onbewuste opwellingen
van jaloerschheid.
Voor Gerd was dit eeno reden te meer,
om dubbel vriendschappeiyk met Victor om
te gaan.
„Er mag hier geen sprake zyn van myne
dwaze gevoeligheid", zeide hy dapper tegen
zyn „ik"; „het geldt misschien de toekomst,
het geluk van Walburga."
Opeens hervatte Beheim hun vroeger ge
sprok; waarschyniyk had hy den toestand
van Zembowitsch nog eens gewikt en gewogen.
„Laat my u één ding zeggen, waarde
Graaf, dat misschien van invloed zal kun
nen zfin op uwe gedragsiyn in de eerstvol
gende dagen 1"
tWordt vervolga.)