N°. 10678. Woensdag 13 December. A0. 1894. <§eze (Courant wordt -dagelijks, met uitzondering van (Zon- en (feestdagen, uitgegeven. Feuilleton. EENE HELDIN. LEIDSCH DACrBLAD. PRIJS DEZER COUBARTi Voor Leiden per 8 maanden. Franco per post Afronderiyke No minor. i f 1.10. 1.40. 0.06. PRIJS DER ADVERTENTLËN: Van 1—6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17| letters naar plaatsruimte, wordt f 0.06 berekend. Grootero Voor het incasseeren buiten de stad Leiden, 11 December. De Tan 1 Mei 1896-1 November 1895 te Amsterdam te houden wereldtentoonstelling wordt hoe langer zoo meer het onderwerp van gesprek, nu reeds dagen aaneen tal van nijvere handen bezig zyn palen aan te sleepen, die in den grond worden geheid om als fun dament te dienen voor de groote hallen, welke voorwerpen uit alle oorden zullen bevatten, waarvoor thans, naar wy vernemen, de aan vraag reeds zeer beduidend is. Holland echter komt traag, niet op eene wfize zooals voor eene dergelijke onderneming terecht mocht worden verwacht. Komt 't mis schien door te weinige bekendheid? Wij den ken het en het i6 daarom goed, dat een lid van het uitvoerend comité morgen vroeg (Woensdag 12 December) van 10 tot 1 en van 2 tot 4 uren zal zijn te spreken voor belanghebbenden in het hotel „Du Lion d'Or" alhier. Een 62 tal aquarellen, teekeningen en Uthograpbieën van leden der eerste afdeeling van den „Haagschen Kunstkring" is thans in de Kunstzaal alhier bijeengebracht. Eene week blijft deze verzameling ter bezichtiging gesteld (tot 20 December a. s.). Er zijn werken van M. Van Andringa, Th. De Bock, Ch. DankmeiJer, E. C. Ekker, mevr. L. Ekker, H. Gunneweg, Th. Van Hoytema, A. Hyner, D. Jordens, P. De Josselin de Jong, A. Koning, Edzard Koning, A. Lange, M. Lapidoth, P. C. De Moor, S. Moulgn, H. A. Van Oosterzee, Paul Rink, F. Smissaert, Jan Toorop, D. Wiggers, W. De Zwart en Siebe Ten Cate. Deze verzameling, die thans te Leiden te zien is, gaat naar verschillende plaatsen in ons land. De „Leidsche Dilettantenclub" is eene der vele tooneelvereeDigingen te dezer stede, die nogal eens van zich laat hooren. Toch was ze er dit seizoen niet zoo vlug bi) met eene uitvoering als vele andero jarondit had ovenwei zijne reden, zooals de voorzitter, de heer F. J. De Jong, in zijn woord tot opening Tan het dertiende jaarfeest, dat gisteravond in het lokaal Ephralm gevierd werd, uitsprak de Club, die in den zomer dezes jaars haar koperen feest waardig herdacht, wachtte met deze uitvoering totdat de nieuwe zaal van den heer Ephralm haar goed zou kunnen ontvangen. Naar aanleiding nu van deze zeer goed bezochte feestviering met introductie in deze nieuwe zaal sprak de voorzitter voor menigeen nog eenige waardeerende woorden. Na dit welkom van den heer De Jong bood de heer J. M. Dam, werkend lid der Club, deze eene door hem nieuw vervaardigde naamlijst aan, daar de vorige door water en vuur by den brand in het oude lokaal Ephralm zéé had geleden, dat ze onbruikbaar was ge worden. Onder dankbetuiging en applaus werd dit welkome cadeau aanvaard. Na een paar muzieknummers werd alsnu opgevoerd „De Vondelinge", oorspronkelyk tooneelspel met zang en koren in twee be drijven door M. J. Gillissen, een aardig stukje, eene goede keuze. Het best vervulde 2yne rol de kreupele Arie, een arme harmonika- speler; de matrozen waren flinke borsten en bewogen zich en zongen zooals dat flinken matrozen past; Barend Jansen, een herbergier en oud zeeman, mocht zich ondanks zyne stramme leden nog verheugen in een onge rept zwarten baard en, het moet gezegd, zag er in 't geheel niet uit naar een zeebonk, die al heel wat achter den rug heeft; zyn spel had flinker kunnen zynoude zeelui behoeven gewooniyk niet zoo naar hunne woorden te zoeken. Machtela, de vrouw van Barend, die erg in plunje afstak by haren hooggehoeden echtgenoot, kende hare rol goed, maar deed alsof ze nog niet dikwyis op de planken is geweest; Jacoba, de vondelinge, had eveneens goed gestudeerd; zy doe echter niet te veel haar best om &1 te duidelgk en te geaccen tueerd te spreken; vooral geldt dit de lidwoor den, als byv. ik ben een vondeling. Maarten Schenk hield zich goed en van de schippers der marine won Jacob Hoog het, hoewel Klaas Mol zich aan geene hinderlgke fouten schuldig maakte. De vondelinge verwekte, vooral toen ze nog zoo heel klein was, veel deernis, er kwamen zelfs waterlanders voor den dag by enkele vrouwelijke toeschouwers 1 Byzonder veel indruk maakte het oogenblik, toen de kreupele Arie bet verleden, het heden en de toekomst voorspelde uit de lynen der hand. Toen vooral boeide aller spel, bovenal echter dat van Arie zei ven l Het tweede stukje was een blyspel mot zang in twee bedry ven„Nummer 38", dat allen tel kenmale harteiyk deed lachen. Nicolaas Smid en Nicolaas Smtf vooral leverden hiertoe siof. Alvorens tot dit blgspel over te gaan, hield echter de heer Barneveld nog eene door den voorzitter aangekondigde voordracht over „Lombok", gevolgd door eene collecte, gehouden door twee meisjes en twee knapen. De op brengst daarvan, f 9.21, zal het sub comité voor het Nationaal Fonds alhier worden ter hand gesteld. Het bal vormde een aangenaam slot van het feest, dat zoo goed slaagde. Op deleden en donateurslyst waren in de pauze na een daarop betrekking hebbend gezongen couplet nog eenige namen geschreven, zoodat de ge lederen der „Leidsche Dilettantenclub" weer zyn versterkt en nieuwe leden zich zyn komen scharen onder de Club-banier, welke ook gisteravond op baar vernieuwd voetstuk weer in de zaal prykte, te midden van eene der twee groepen groen, dat door byzondere frischheid, hoogte van twygen en practische rangschikking uitmuntte. De Chr. Jongelings-Vereeniging „Abiléna", te Leiderdorp, hoopt Donderdag, 13 Dec. as., des avonds te 7 uren, in het catechisatie lokaal der Ned.-Herv. gemeente, haar 8ste jaarfeest te vieren, by welke gelegenheid de Chr. Zangvereenigmg „Loof den Heer" hare welwillende medewerking zal verleenen. Ter secretarie der gemeente Lisse is ge durende veertien dagen ter visie gelegd een verzoek met byiagen van L. L. Rynveld, vleeschhouwer aldaar, om vergunning tot het oprichten eener vleeechhouwery in het perceel aan het Vierkant, A No. 29, kadastraal bekend Sectie C, nrs. 467, 468 en 785. Op Maandag, 24 December a. s., des voor middags te elf uren, zal ten raadhuize ge legenheid worden gegeven tot het indienen van bezwaren tegen de inwilliging van dat verzoek en die mondeling of schrifteiyk toe te lichten. By koninkiyk besluit is goedgekeurd bet besluit van den Raad der gemeente Woubrugge, regelende de heffing der belasting op de honden in die gemeente, in te gaan 1 Januari 1895, waardoor het heffingsbesluit van 8 October 1889 vervalt. Voor honden van weelde of pleizierbonden zal nu jaarlyks f3 worden geheven, en voor land bouwhonden e. a. 1.50; te voren bedroeg de belasting f 5 en f 3. Beneden de 6 weken oud zynde, is voor deze dieren niets verschuldigd. Ds. P. S. Meerburg, predikant te Kapelle aan den Usel, heeft voor het beroep naar de Ned -Herv. gi-meente van Wouhrugge bedankt. De algemeene besch uwingen over de Begrooting van Justitie werden in de Tweede Kamer voortgezet. De heer Van Karnebeek vestigde er de aandacht op, dat by de jongste staking der bakkersgezellen te Amsterdam een commis saris van politie tot personen, die zich kwamen beklagen, dat hun de arbeid belet werd, he- ft gezegd: „ik zou maar staken, want wy zyn niet by machte u te beschermen". Gaarne geeft hy toe, dat wetswyziging, zooals die door de heeren Rutgers en Pynappel werd aanbe volen, wenschelijk is, om de vryheid van arbeid te waarborgen, maar toch meent hy, uat in afwachting daarvan maatregelen desnoods door de gewapende macht kunnen en moe ten genomen worden om de vryheid van arbeid te verzekeren. De Minister van Justitie beantwoordde de door verschillende sprekers gedane opmorkin- gen en vragen. De gegrondheid van de meeste opmerkingen moet en Wil de minister vol mondig erkennen. Maar waarom draalt ge dan met ons de verbeteringen te geven, die gy zelf erkent, dat noodig zyn? Ja, als de tyd er maar voor was. Tyd en gelegenheid ontbreken. Het eene ontwerp i3 in onderzoek, over het tweede heeft de minister nog geene meening, over een derde is hy in conferentie met zyne ambtge- nooten. Veel ligt byna gereed, maar kon toch niet afgedaan worden, ook door gemisaan de noodige werkkrachten aan het departement van justitie, gelyk 's ministers voorganger reeds meermalen betoogde. Daarna wyat de minister op de nalatenschap, welke hy 'van zyn voorganger aanvaardde. Gelukkig is die nalatenschap deelbaar en kon de minister een gedeelte aanvaarden of ver werpen. Het werkplan, door den minister opgemaakt, is dan ook eigeniyk meer een werkplan van het departement van justitie dan van zyn persoon. Daarna gaat de minister over tot beant woording der vragen. Wat het Militair Strafwetboek betreft, dat is in de Troonrede aangekondigd, maar de minister heeft zich voorgenomen, geene toe zeggingen te doen, voor dit ontwerp geheel gereed is en hy de zekerheid heeft, dat het in den loop van het zittingjaar zal inkomen. Dit geldt in het algemeen voor alle ontwerpen, waarvan de minster den draad heeft opgeno men. Hy stelt daarby in het licht, dat het niet maar eenvoudig is het opvatten van den draad van het werk van zyn voorganger en dien te volgen, maar dat in vele gevallen om werking moet plaats hebben, naar aanleiding van gemaakte opmerkingen. De onzekerheid betreffende het recht van voogdy moot ophouden; ook vermogensrech ten moeten anders geregeld worden. Nu de echtscheiding in de wetgeving bestaat, vraagt spr. aan zyne principiöele tegenstanders of zy weigeren zouden mede te werken tot ver betering daarvan. De overheid is waakzaam tegen ordeverstoring en de minister heeft niet nagelaten, daartoe aan te sporen. Maar de burgemeester alleen is bevoegd, militaire hulp in te roepen. Wyziging der Strafwet is niet bepaald noodzakelyk, maar zal hy over wegen. By verzet tegen de politie pleegt men het misdryf van wederspannigheid. Voorts verklaarde de minister zich tegen de strafbaarstelling van optochten het oordeel daarover berust by den burgemeester. Eene herziening der drankwet is in overweging. In de gisteren gehouden Raadszitting te Schiedam is de nieuwe burgemeester, de heer H. J. Versteeg, plechtig geïnstalleerd Nadat het koninkiyk besluit, behelzende de benoe ming, was voorgelezen, sprak de heer Visser den nieuwen titularis toe; spr. wees er op, aat Schiedam zich niet mag verheugen in denzelfden bloei, waarin hare naburige zuster steden aan de Maas verkeeren, dat het vooral de laatste jaren waren, die getuigden van een kwynenden toestand van handel en scheep vaart. Hy hoopte dat met de komst van den heer Versteeg oen tydperk van nieuw leven voor Schiedam moge aanbreken en de dagen van bloei en welvaart van weleer mogen terugkeeren. De heer Versteeg antwoordde o. m. het volgende: „Ik heb het voorrecht, M. H., gedurende byna eene kwart eeuw my aan deze ambteiyke betrekking te hebben gewyd, en ik heb mogen zien, dat myne laatste gemeente, waar ik tal van jaren vertoefde, vooruitging in bloei en weistand. Die 17 jaren zyn zeker de beste jaren myns levens. En nu ik op het punt stond na die 17 jaren het ambtelijk leven vaarwel te zeggen, en opeens dit burgemeesterschap open kwam, toen heb ik dadeiyk roeping ge voeld, om tot u te komen en ook uwe ge meente van dienst te zyn." Spr. verzekerde zich te zullen stellen boven d9 partyen en niet te zullen letten op rang of stand, godsdienstige of politieke gevoelens, doch alles aan te wenden wat strekken kan tot bevordering van den bloei der gemeente. Ten slotte heette de heer Elzevier Dom den nieuwen titularis namens den Raad in harte- ïyke woorden welkom. Na een rytoer door de gemeente, hield de heer Versteeg receptie; des avonds brachten eenige muziekgezelschappon den nieuwen burgemeester eene serenade. Aan het diner, gisteren door de Koningin - Regentes der deputatie Pruisische officieren aangeboden, namen verder deel baronesse Van HardeDbroek, grootmeesteresse, en gravin Dumonceau, dame du palais van H. M., luit- generaal graaf Dumonceau, adjudant-generaal en chef van het militaire huis, en luitenant- generaal Van Helden, gouverneur der resi dentie, benevens de dienst van H. M. Naar men verneemt, hadden de Duitsche officieren in opdracht, der Koningin-Regentes den dank der officieren van dat corps aan te bieden voor het door H. M. als chef aan het regiment vereerd geschenk. Dit geschenk be stond uit een levensgroot portret van koningin Emma als pendant van de beeltenis van wyion prins Frederik der Nederlanden, welke het officierscorps reeds bezit en welke vorst, meer dan 60 jaren chef van dat regiment, by het corps in hooge vereering stond. By deze gelegenheid zyn aan de afgevaar digde officieren decoratièn verleend in de Orde van Oranje-Nassau met de zwaarden, te weten: het commandeurskruis aan overste v. d. Broeck, commandant; het officierskruis aan majoor Koegler; het ridderkruis aan kapitein Von Drebber, aan den eersten luit. Bauer en aan den regiments adjudant Credé. Zooals reeds gemeld is, gaan de officieren, gekleed in groot tenue, morgen hulde brengen aan de nagedachtenis van prins Frederik, door een bezoek aan zyne grafstede in do Nieuwe Kerk te Delft. De krans, namens het corps op de lykbaar neder te leggen, draagt tot opschrift: „Eet Officierscorps van het Infanterie regiment Prins Frederik der Nederlanden, 2de Westfaalsche No. 15, zynen onvergetelyken chef." Uitslag van het practisch examen voor apotheker (lste groep) te Utrecht. Geslaagd de heeren G. Brink, geb. te Amsterdam; V7. A. Ekerman, geb. te Maastricht; M. Den Heyer, geb. te ScheveningenE. M. L. Van der Horst, geb. te Utrecht; W. P. H. Van den Drie8sen Mareeuw, geb. te Ter-Neuzen; H. J. M. Proot, geb te Leiden, en J. A. B. Swaters, geb. te Utrecht. Tot leeraar in de Nederlandsche taal on letterkunde, aardrykskunde en geschiedenis aan de H. B.-S. met 5 jarigen cursus voor jongens te 's-Gravenhage is benoemd dr. Van der Meulen, thans tydeiyk leeraar aan deze burgerschool. Uit Rotterdam wordt geschreven: Beide Kamers der Staten-Generaal hebben thans aan het wetsontwerp, waarby de gren zen van Rotterdam worden gewyzigd, hare goedkeuring verleend. Die grensverandering, waardoor Rotterdam, wat do uitgestrektheid van baar grondgebied betreft, de grootste stedelyke gemeente van ons land wordt, is dus thans een feit. Het beeft er echter niets van, dat het cyfer der bevolking aan die uit gestrektheid zou geëvenredigd zyn. Misschien zal er meer dan eene eeuw moe ten verloopen, vóór de Rotterdamsche be volking in de nieuwe gemeente gegroeid is; met andere woorden, vóór heel dit uitge strekte grondgebied het aanzien eener stad gekregen zal hebben. Delftshaven, dat reeds sedert jaren deel uit- 7fl) En dan dien één en middag, toen Walburga had moeten schoolblyven en toen zy van haren vader een tik met het liniaaltje op de vingers gekregen had in tegenwoordigheid van Victor I En dan, op dien onvergetelyken dag, toen Walburga - zy was toen nog maar een klein ding geweest met hare vingers vol tuinaarde aan tafel gekomen was en zy, toen moeder haar hierover had be knord, met die zwarte vingers de tranon uit de oogen had geveegd. Ja hy had ge lachen spotachtig en uit de hoogte het was afschuwelyk daaraan nu te moeten denken. „Ei, kleine kleuter, leef jy nog 7" herhaalde *li bare gedachten den bekenden regel uit Gellerts verhaal. Maar Victor zag in Walburga volstrekt niet het „klein kleutertje" van vroeger en hy dacht ook niet aan de aarderige vingers. Hy kon het alleen nog maar niet vatten, dat deze statige, in den rouw gekleede jonge dame Walburga was, die kleine Walburga, die hy in zyne herinnering altyd nog als een wel mooi en aardig, maar toch wysneuzig kind voor zich zag. „Jammer, geducht jammei: zou het toch *yn dacht hy, „als van dat kinderhoofdje niemendal was overgebleven. Als myn droom verdwenen was en als de werkelijkheid in dk jonge hart dien eigenaardigen, oorspronkeiyken overmoed had verstikt." „Wel", zeide Gerd, „hebben jullie al zoo spoedig den lust verloren, om de herinnerin gen uit den kindertyd terug te roepen?" „Nu, oom Gerd", antwoordde Walburga, terwyi zy met de punt van hare parasol een gat in het zand prikte, „zoo byzonder eervol zyn die voor my juist niet." Victor lachte innig vergenoegd. „En je hebt doctor Beheim niet eens naar je moeder gevraagd? Je kon toch wel be- grypen, dat hy van haar komt." Walburga was doodverlegen en ongelukkig. Haar gelaat werd donkeirood. „Goede Hemel", stamelde zy, „wat moetu wel van my denken! Ik had ik dacht niet ik was zoo geschrikt ik had op het oogenblik moeder geheel vergeten", zeide zy op haren ouden, eerlyken toon. Gerd zag haar aan en eene vreemde stem ming maakte zich van hem meester. Nu was het zyne beurt om verlegen te zyn; een gedwon gen glimlachje toonde dit en gedurende den rit naar huis bleef hy peinzend voor zich zitten kyken. Walburga's tongetje was nu losgeraakt en er kwam geen eind aan hare vragen. Zyne antwoorden bepaalden zich tot algemeene ge zegden: met haren vader bleef zy tameiyk op dezelfde hoogte en hare moeder was altyd zeer verheugd over de zendiogen van Rakitsch, die haar in staat stelden den zieke menige verkwikking te verschaffen. Trouwens, naar hem persoonlyk, naar zyn leven, naar zyne plannen had zy ook volstrekt niet gevraagd. Op Rakitsch gekomen, hield zy zich dadeiyk met hare plichten van huismoedertje bezig. Beheim zag haar slechts van tyd tot tyd met een groot, wit keukenschort voor, in de vlucht, als zy iets moest halen uit de buffet kast, of een sleutel uit de sleutelmand, langs hem heen giyden. Maar toen zyne kamer in orde was, vond hy, dat de hand eener dienstbode die zeker niet zoo goed en gezellig zou hebben opge knapt. Eene vaas met bloemen ontbrak niet op de tafel en Victor meende er dezelfde „blauwen en gelen" in te onderscheiden, die voorheen in Walburga's tuintje het groote woord hadden gevoerd. Aan tafel werd hy aan Gravin Fedora voor gesteld. De oude dame begreep er niets van. Zy vatte volstrekt niet wie hy was en wat hy kwam doen; zy vond, dat Gerd zyne gast- vryheid wel wat al te snel op den eersten den beste» toepaste, en zy begon het geval eerst iets gunstiger te beschouwen, toen Gerd haar had verteld, dat deze heer was over gekomen, om met hem over de vooruitzichten van Josephine op de erfenis van Zembowitsch en hoe zy zich hierin had te gedragen, te spreken. Nu had zy er vrede mee en zy at etü vergenoegd en ais gewooniyk, hijgend in het al te enge ïyf van hare „gekleede japon", zwygende voort. Walburga had ook de voor haar minder gewone rol van de zwygende en luisterende voor hare rekening genomen. Zy volgde opmerkzaam het gesprek der beide heeren en zy meende te hooren hoe Gerd zyn jongen gast telkens op de meest verschillende onder werpen bracht, om hem gelegenheid te geven zyne meening daarover uit te spreken. Zy kon maar niet begrypen dat die zoo aange naam keuvelende jonge man, die zoo flink zyne antwoorden gereed had, met dat schoone, mannelyke, ernstige gelaat, dezelfde Victor Beheim wezen kon, die voorheen aan de tafel harer ouders voor „stommetje" placht te spelen. Het verdere gedeelte van den dag werd door de heeren ook zoo tameiyk met inlichtingen van Gerd over den toestand der financiën op Zembowitsch, voor zoover hy in die verwarde 1 zaken had kunnen doordringen, aangevuld; met gesprekken en mededeelingen, die Victor Beheim tot de treurige overtuiging brachten, dat het voor de beide vrouwen geraden zou zyn eenvoudig het aanvaarden der erfenis te weigeren. Later gingen zy zich met eene wandeling door het park een weinig opfrisschen na dien moeilyken en meer nog onverkwikkeiyken arbeid. Zy rookten een sigaartje en liepen eene poos zwygend naast elkander voort. Gerd genoot van het samenzfin met den jongen doctor, tot wien hy zich hoe langer hoe meer voelde aangetrokken. Hy bekende zyn gunstig oordeel over Beheim even oprecht en loyaal, hoewel hy zeer goed wist, dat Josóphine de regeling dezer zaak best aan hem alleen had kunnen overlaten en dat dit zenden van Victor Beheim naar Rakitsch een voudig als een voorwendsel werd gebruikt. Het was hem aleof hy het met zyne eigen oor<m gehoord had hoe het jonge mensch er by Josephine op had aangedrongen hc«a te laten gaan, opdat hy Walburga zou mogen wederzien. In Victor ontmoette hy vooral één trek, die aan zyn eigen karakter zeldzaam verwant was: het volharden by het in eerbiedige her innering bewaren van dierbare gevoelenshet heiligkoesteren van lieve indrukken uit zyne jeugd. Wie kon weten, of die onhandige gym nasiast niet reeds zyne eerste gevoelens van genegenheid aan die kleine, vrooiyko Walburga had gewyd? En dus werd juist datgene, waardoor Gerd zich tot den veel jongeren man getrokken en zich met hem geestverwant gevoelde, voor hem eene bron van onbewuste opwellingen van jaloerschheid. Voor Gerd was dit eeno reden te meer, om dubbel vriendschappeiyk met Victor om te gaan. „Er mag hier geen sprake zyn van myne dwaze gevoeligheid", zeide hy dapper tegen zyn „ik"; „het geldt misschien de toekomst, het geluk van Walburga." Opeens hervatte Beheim hun vroeger ge sprok; waarschyniyk had hy den toestand van Zembowitsch nog eens gewikt en gewogen. „Laat my u één ding zeggen, waarde Graaf, dat misschien van invloed zal kun nen zfin op uwe gedragsiyn in de eerstvol gende dagen 1" tWordt vervolga.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 1