n
N°. 10664.
Maandag; SO November.
A". 1894.
feze (iCourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (§on- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Fen i 1 leton.
EENE HELDIN.
LEIBSCH
BAG-BLAB.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leidon per 3 maanden. 1.10.
Franco per post 1-40.
Afzonderlijke Nommers 0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIÈN:
Van 1 6 regels 1.05. Iedere regel meer f 0.17}. Grooteni
letters naar plaatsruimte. Yoor het incasseeren buiten de stad
wordt 0.05 berekend.
Tweede Blad.
VERBODEN TOEGANG.
Art. 461 Wetb. van Strafrecht.
Onder bovenstaanden titel lazen wtJ onlangs
In het Handelsblad:
Er ia wel geen enkel artikel van het Straf
wetboek, waarvan de bedoeling by het groote
publiek zoo goed bekend is als art. 461.
Yooral wandelaars weten op hun duimpje
wat dit artikel hun verbiedt. Tot bevordering
van het goed humeur strekt het, natuuriyk,
niet, en zelfs de meest pblegmatische Neder
lander laat zich ten slotte verleiden tot eene
minder „salonfkbige" uitdrukking, als hy op
een zwerftocht door de Hollandsche duinen of
de Geldersche bosschen telkens stuit op zoo'n
vermaledyd bordje met „Verboden toegang,
art. 461 Wetb. van Strafr." In dit opzicht
zyn de wandelaars met de verdwyning van
den .Code Pénal" niet vooruitgegaan.
In de dagen, dat dit wetboek hier te lande
gold, liep men enkel gevaar van straf, wan
neer men, daartoe niet gerechtigd, waDdelde
op eens anders grond, die „toegemaakt of
bezaaid" was, of bezet was „met halmgranen,
druiven of andere rype of rypende vruchten."
Toen kon men dus, wanneer een bosch of
duin niet omrasterd was, daarover wandelen,
zonder dat het den eigenaar mogeiyk was
het te verbieden. Dat was wy geven het
grif toe wei wat veel vryheid, en er is
niets onbiliyks gelegen In het beginsel, dat
aafi art. 461 van het nieuwe Strafwetboek
ten grondslag ligt. Iemand, die eigenaar is
van een stuk grond, moet reeds enkel uit
kracht van zyn eigendomsrecht de bevoegd
heid bezitten, den niet-rechthebbende te ver
bieden, op dien grond te komen, en de Straf
wet steune hem in de handhaving van dat
recht.
Het is echter alsof art. 461, zoodra het
in werking trad, aan „eene lang gevoelde
behoefte" voldeed. Alom toch zyn die bordjes
waarvan hierboven sprake is, verrezen, als
ware het een nieuw gewas. Het is waar,
de eigenaars van bosschen en duinen hebben
vaak te klagen over het „publiek". Niet over
de wandelaars, wlen het onkel te doen is om
lichaamsbeweging en natuurschoon, maar over
de „dagjesmenschen", voor wie het een ge
deelte van hun vermaak is, struiken en boomen
te havenen, bloemen en bladen en grassen
af te plukken, den grond te bezaaien met
papierproppen en eierschalen, te snyden in
boomen en banken, kortomallerlei ongerech
tigheden te bedrijven. Wy kunnen dan ook
best begrypen, dat menige eigenaar niet veel
sympathie gevoelde voor die vandalen en,
de goeden met de kwaden doende lyden,
dankbaar was voor de uitkomst, die art. 461
van het Strafwetboek hem bood.
Maar onzes inziens heeft men zich de
zaak wel wat gemakkeiyk gemaakt en by de
toepassing van art- 461 den verkeerden weg
ingeslagen.
Het artikel luidt:
„Hy, die, zonder daartoe gerechtigd te zyn,
over eens anders grond, waarvan de toegang
op eene voor hem blykbare wyze door den
rechthebbende is verboden, loopt, rydt of vee
laat loopen, wordt gestraft met geldboete van
ten hoogste vyftien gulden."
Wy gelooven niet dat veel grondeigenaars
by een rechtsgeleerde aangeklopt hebben om
raad, hoe zy „op eene blykbare wyze" den
toegang tot hunne bezittingen konden ver
bieden. De meesten hebben vermoedeiyk een
voudig by den timmerman eenige aan palen
gespykerde bordjes besteld, voorzien van
Verboden toegang, art. 461 Straf-
wetb., of een ander opschrift met gelyke
bedoeling, en die hier en daar laten neder
zetten, voor 't meerendeel, natuuriyk, aan de
by wandelwegen gelegen grenzen van hun
terrein.
Van omrastering is meestal geen sprake,
evenmin als van eenige andere aanduiding tot
hoe ver het verboden terrein zich uitstrekt.
De bordjes zyn bovendien alleen van een
Hollandsch opschrift voorzien en veelal zóó
ver van elkaar geplaatst, dat het zeer goed
mogeiyk is, dat men, tusschen twee bordjes
een paadje aantreffend, dit inslaat, meenend©
dat men thans wel op vry terrein zal zyn.
Dat een dergelyke feitelijke toestand niet
klopt met de bedoeling van de wet, die wil
dat het den niet-gerechtigde duideiyk moet
zyn, dat hy zich op verboden terrein bevindt,
bewyzen allerlei gezochte en ongezochte onder
stellingen. Zoo mag men vragen, of eon
wandelaar, die niet lezen kan, op grond van
art. 461 te vervolgen is? En zou men tegen
een Franschman of Duitscher wel met goed
gevolg proces-verbaal kunnen opmaken, als
by zoo'n verboden-wandelingbordje negeert?
Moet iemand, die een zypaadje als wy hier-
voren noemden, inslaat, ook niet straffeloos
zyn? Die vragen zyn misschien nog meteen
dozyn te vermeerderen, welke alle het gevolg
zyn van de naar onze meening slordige wyze,
waarop men zyn grond onder de bescherming
van art. 461 tracht te brengen.
De rechtspraak laat ons in den steek,
voor zoover wy weten. Vervolgingen toch
op grond van deze bepaling behooren tot
de zeldzaamheden. De grondeigenaars bepalen
zich tot de plaatsing der bordjes, en treft
een koddebeier, onbezoldigd ryksveldwachter
of boschopzichter een „ongerechtigde" op het
verboden terrein aan, dan zal hy veelal vol
staan met den booswicht op meer of minder
welwillende wyze uit te leiden. En wordt
eens by uitzondering proces-verbaal opge
maakt, och, dan berust men waarachyuiyk
meestentyds in een verstek vonnis, waarby
men tot eene geldboete wordt veroordeeld.
Veel last wil een Hollander zich van zoo'n
nietigheid liefst niet op den hals halen. Toch
zou het wel gewenscht zyn, indien eene
uitspraak van het hoogste rechtscollege op
dit stuk werd verkregen.
Een groot volksbelang is daarby niet be
trokken, maar wie evenals wy getuige is
geweest van het gemopper en geprotesteer
van wandelaars tegen die bordjes, zal evenals
wy de overtuiging in zich hebben voelen
rypen, dat de grondeigenaars zich wel wat
al te gemakkeiyk afgemaakt hebben van
hunne wandellustige modemenschen.
Men is weer bezig, zegt de Haagsche
Courantonze taal met een onjuist
vreemd woord te „verrijken."
Het tegengif tegen diphtheritis gaat men
„heil8erum" noemen, vry naar het Duitsch,
wat ons weer bedreigt met een dergeiyk woord
als „heilgymnastiek."
In het Nederland8ch beteekent „heil" in
deze samenstelling „zegel)", „geluk", terwyi
de Duitsche beteekenis waarvan men het
woord overnam is afgeleid van „keilen":
genezen. „Heilserum" wil dus zeggenge-
nee8-bloedwei.
Waarom niet eenvoudig kroepserum?
Want ook het door sommigen gebruikte
woord „antitoxine" heeft geene beteekenis;
antitoxine beduidt, vertaald, alleen „tegengif."
In Het Huisgezin wordt de toepassing in
overweging gegeven van een stelsel, dat thans
in. Duitschland in werking is, om de scholieren
to splitsen naar hun grooter of gerin ger
bevattingsvermogen.
In theorie klinkt dit heel mooi, ofschoon
voor de kinderen der openbare lagere scholen
dus tusschen de zes en twaalf jaren, niet
zóóveel wordt gevorderd of zy kunnen hot
wel leeren, als ze niet al te onbevatteiyk zyn.
Maar hoe zal het moeten gaan indepractyk?
Is er ruimte genoeg in de scholen voor die
dubbele klassen? Nu reeds kunnen wegens
plaatsgebrek velen niet toegelaten worden.
En hoe is het gesteld met de onderwyzers?
Is er tyd genoeg of is er personeel genoeg
om dubbele klassen te vormen?
't Is mogeiyk, dat men in Duitschland er
in slaagt om dezo zeker pryzonswaardige
schifting too te passen, maar het komt ons
voor, dat in Nederland de zaak nogal moeilyk
in practyk zou zyn te brengen, zegt de Am-
hemsche Courant.
Het volgende ontleenen we aan de Utrecht-
sche Courant:
Als er onder onze lezers zyn, die, in hunne
jeugd geplaagd door het gereken uit het lsto,
2de en 3do Boeser, al een afkeer togen
cyfers hebben opgevat, dan zal door eene
latere kennismaking met de statistiek die
weerzin toch wel voor een groot deel over
wonnen zyn.
Cyfers staan nu eenmaal niet in eene gun
stige reputatie, wat amusant-zyn betreft. Ze
verdienen eohter iets beters. Daar zyn, juist
in do statistiek, cyfers die sproken dio wèl-
sprekeu, beter zelfs dan lange betoogen.
Wy bedoelen hier de uit offlciëele bronnen
bewerkte zoogenaamde Jaarcijfers. Vroeger
dan ooit te voren zyn zy dit jaar gepubliceerd.
Hoewel ze ons zelf nog niet in handen kwamen,
troffen we er reeds enkele aan in Het Sociaal
Weekblad. Wy kunnen niet nalaten er eenige
aan te ontleenen.
Het aantal bedeelden houdt vry wel ge
lijken tred met de bevolking en steeg van
216,000 in 1880 tot 243,000 in 1890, dat is
1 bedeelde op 18 a 19 inwoners! Ernstige
cyfers, vooral als wy bedenken, dat een groot
getal bedeelden hoofden van gezinnen zyn en
dus bedoelde gezinnen vertegenwoordigen.
En zeker getuigt ook van verminderden wel
stand het getal Nederlandsche landver
huizers, dat in 1884/88 gemiddeld 3509,
in 1889/93 circa 5564 bedroeg.
Zyn de levensmiddelen dan zooveel
duurder? Integendeel. Het wittebrood en rogge
brood voor Meerenberg werd in 1852 aan
besteed resp. voor 23'/2 en 10 cents en in
1893 resp. voor ll'/2 en 7 cents per kilo.
Het drank verbruik nam af van 9.80 L.
per hoofd in 1880, tot 8.94 L. in 1893. Het
aantal vergunningen kromp trouwens in van
32,400 in 1882 tot 25,100 in 1893 en dat
ondanks de toegenomen bevolking. Is er beter
bewys, dat de invloed van Geheel onthoudings-,
Afschaffings- en Matigheidsgenootschappen
steeds veld wint? Wol vermeerderde de op
brengst van ƒ889,306 tot 904,966, maar dit
is een gevolg van den verhoogden accyns.
Ook het wynverbruik daalde van 2.57 L. per
hoofd in 1880, tot 1.98 L. in 1893 hoogst
waarschijnlijk ook alweer een blyk van
achteruitgang van welstand.
Uit verschillende gegevens echynt op te
maken, dat wy in llchameiyke ontwikkeling
vooruitgaan. In 1870 waren er van onze lote-
lingen 9.32, in 1893 slechts 4.15 pet. onder
de maat (1.55 M.) Ook in intellectueele
ontwikkeling is er vooruitgang. Van de mili
ciens konden in 1865 van de honderd man
18.2 lezen noch schrijven, in 1892
nog 5.4 man. Verder zien wy dat er van de
kinderen van 6 tot en met 11 jaar in 1876
nog 1 op ongeveer 6 en in 1892 nog 1 op
de tien kinderen van schoolonderwy e
verstoken zyn gebleven.
Verblydend zyn de cyfers over het sparen.
Het getal spaarboekjes klom van 19,200 in
1840 tot 224,000 in 1880 en tot 652,500 in
1829; het saldo tegoed der inleggers van
ƒ1,192,000 tot ƒ36,671,000 en f 84,892,000.
Weinig vinden we in de jaarcyfers over de
verdeeling van hot bezit. Toch verdient de
aandacht het cyfer van 77,195 personen tn
ons land, die in 1893 ten minste ƒ13,000
vermogen bezaten. Daarvan waren er 66,211
bezitters van ten hoogste ƒ100,000, terwyi
Nederland in dat jaar 396 millionnairs ryk was.
Verbazingwekkend is de toeneming van het
postverkeer. Brieven en briefk. werden
ton onzent vervoerd in 1851: 11 millioen, in
1875: 54 millioen en in 1898: 107 millioen;
drukwerken resp. 18, 51 en 110 millioen;
telegrammen in 1853: 46 duizend en in 1893
4391 duizend.
Het goederenvervoer langs de 4 grootste
spoorwegmaatschappyen klom van
1879 tot 1893, van 4177 tot 9128 kilo; het
reizigersvervoer van 13 tot 23 millioen. De
algemeens invoer te land en te water steeg
van circa 6792 millioen kilo over 1872/76 tot
11,601 millioen over 1882/86 en tot 16,378
millioen over 1893.
Cyfers, die dan woorden den steeds
toenemenden omvang van onzen handel ken
schetsen.
Of die handel daarom steeds met succea
werd gedreven en de welvaart in evenredige
mate toenam? De Jaarcijfers blijven uit den
aard der zaak op die vraag het antwoord
schuldig.
Reikhalzend blyven wy uitzien naar eene
statistiek over de werkeloosheid. Moge
de Centr. Commissie van Statiatiek weldra
vrucht zien van haren arbeid op dit terrein.
De Amsterdamsche Ort. stelt in het licht,
hoe na Nederland by het sterfgeval, dat het
huis van Sak sen-Wei mar getroffen heeft,
betrokken is.
De overledene toch was de naaste manne-
ïyke erfgenaam tot den Nederlandschen troon.
Ware het hier te lande, als byv. in Rusland,
noodig naast het hoofd van den Staat een
troonopvolger te plaatsen, dan zou de 70-jarige
prinses Sophie als zoodanig zyn uitgeroepen.
Mocht eene nieuwe ramp ons Vorsteiyk Huis
treffen, dan zou het Weimarsche Huis dus
geroepen worden de kroon van Nederland te
dragen.
De rechten, welke de prins by een kinder
loos overiyden van onze Koningin zou doen
gelden, zyn nu overgegaan op zyn 18 jarigen
zoon, prins Willem Ernst.
Deze heeft een twee jaar jongeren broeder,
Bernard Hendrik. Vooral deze omstandigheid
is van gewicht, omdat, zoo de kroon der
Nederlanden in het Weimarsche Huls kwam,
deze volgens onze Grondwet nooit zou kunnen
worden gedragen door den Groothertog zelf.
In elk geval zou een jongere broeder dus
geroepen worden, den troon te beklimmen.
Gelukkig dat in geen enkel opzicht aanleiding
bestaat, ons op dit gebied in verdere bespiege
lingen te verdiepen.
Toch aldus eindigt het blad achten
wy eene korte herinnering aan wat de too-
komet, ondanks alle hoopvolle teekenen,
zou kunnen brengen, op dit oogenblik niet
overbodig.
G-emengd Nieuws.
De Hooge Raad heeft beslist dat
de rechtbank by hot uitspreken van een vonnis
tot echtscheiding de onbeperkte bevoegdheid
heeft om een minderjarig kind van partyen
aan een derde toe te vertrouwen, zoodat hy zelfs
mag bepalen dat het by iemand in het buiten
land zal verbiyven.
Men verneemt dat onlangs ook in
het garnizoen te Delft vergrijpen tegen de zeden
door een onderofficier plaats hebben gehad
evenals in de bekende Haagsche sergeanten
zaak, doch dat de auditeur-militair gehoord,
geene termen heeft gevonden de zaak te ver
volgen.
61)
Mevrouw Steiner li«t by deze woorden den
brief op haren schoot zakken en byna ver-
•taanbaar fluisterde zy
.Toch wel; ik ben zoo laf geweest zoo
weinig moederiykt"
Zy gevoelde zich hierdoor klein tegenover
haren Lars. Thans vergat zy alles: die lee
ning, die zoo akelig veel overeenkomst met
een diefstal had gehad; zyn leeiyk tooneel-
stuk; zyn langdurig stilzwijgen; de berichten
van Beheim over zyn geldverdienenzyn
omgang met Lolla Vanescay. Zy zag haren
mooion, rykbegaafden jongen vóór zich staan,
dien lieven krullebol, dien zy zoo streng had
veroordeeld. Zy las verder:
.Heden stuur ik u een boek; met deze
weinige regelen ls het de aankondiging van
myne komst, want binnen enkele dagen hoop
ik voor uwe oogen te staan. Myn leven is nu
tot een keerpuDt genaderd, van waar ik myne
toekomst duidelyk meen te overzien. Ik smeek
u, moeder, wil de bemiddelaarster zyn tusschen
vader en my. Blyft hy my steeds ongenegen,
dan zal ik er my in trachten te voegen en
dankbaar zyn, als het my vergund zal wor
den myne trouwe moeder alleen te omhelzen.
Want u begrypt my goed, nietwaar? Ik ver
zoek om uwe bemiddeling, niet om ootmoedig
bedelen om vergiffenis by heml
.Of myn boek in uw smaak zal vallen,
weot ik niet. Het ls zeer wel mogeiyk, dat
het eene vrouw, die zoo geheel buiten
de wereld en buiten de bewegingen in onze
hedendaagsche letterkunde leeft, onverstaan
baar voorkomt. In elk geval zal het u zeggen,
dat uw zoon genoeg talent heeft om zich een
naam onder de eersten van zyn tyd te ver
werven. Ik omhela u in gedachten en ben
weldra by u.
üw zoon:
Lars Steiner."
Hoe klein werd bet straks zoo vrooiyk
opvlammend vreugdevuur I Het echeen wal,
dat een yRkoude wind het had uitgeblazen 1
Welk een toon heerscht or in dien brief, vol
van zichzelve bewonderende meerderheid.
Zoo weinig gaf hy om de verzoening van
zyn vader, ja, deze bleek hem eigerlyk
volstrekt niet te kunnen schelen, dat hy
reeds by voorbaat elke verootmoediging meende
van de hand te mogen wyzenl Zelfs kon by
de gedachte niet verdragen, dat zyne moeder
eene poging in dieo zin voor hem zou kunnen
willen doen!
En dan die toespeling op het boekhoe
duidelyk gaf hy haar te verstaan, dat hy
haar voor te bekrompen, te kleinsteedsch
hield, om het to kunnen begrypen
Met een angstig hart begon zy dadeiyk
aan de lectuur van het boek. .Het bad der
wedergeboorte" wae de ritel er van, die haar
reeds onaangenaam trof, nog eer zy iets ge
lezen had.
Zy zat tot drie uren in den morgen te
lezen; en dit herhaald» zy den anderen en
den daaropvolgonden nacht, tevreden meteen
paar korte, slapeloos doorgebrachte morgen-
uren op haar bed.
Eene korte, dankbaar en opgewekt ge
schreven briefkaart van WalburgauitBerlyn,
een telegram van öord, waarin hy do wei
behouden aankomst op Rakitsch berichtte,
werden ternauwernood door haar opgemerkt.
Zy had slechts ééne enkele gedachte: dat
afechuwelyk') boek van haren zoon. Evenals
in zyn tooneelstuk was hy ook nu weer tot
de moest bedorven kringen der bevolking
eener wereldstad afgedaald. Ook hier was
wederom eene gevallen, eene slechte vrouw
zyne heldin 1
Maar in plaats van aan te toonen, hoe bet
overbrengen van zulke moorasplanten In goede
aarde een vergeofsch en nutteloos pogen is,
liet hy dat menscb de echtgeuoots worden
van een .edel" man en bracht hy eene vol
komen bekeering door da liefde in het
huweiyk tot stand. Behalve dien éonon man,
wiens grootmoedigheid trouwens meer aan
eene zenuwachtige overspanning en zucht tot
experimenteeren, dan aan een hoog en edel
gestemd hart deed denken wemelde het
boek van allertreurigste karakters, zoowol van
mannen als van vrouwen.
Volgens dezen roman scheen de wereld
alleen door lage menschen te worden be
volkt; de schryver van het boek sprak op
elke bladzyde met zooveel diepe minachting
van ,de vrouw"; hy liet telkens weder zyn
afkeer van de moderne samenleving zóó sterk
uitkomen, dat het den lezer eng om het hart
en zwaar in het hoofd moeat worden by deze
lectuur. En hier was de moeder van den nog
jongen schryver de lezeres 1
Zy schaamde zich onuitsprekelyk over dat
werk van haren zoon. Zy kon tot geen be
sluit komen; zy durfde er zich geene voor
stelling van maken, wat er zou gebeuren als
haar zoon deze zoon I voor hare oogen
zou staan. En geheel alleen moest zy dien
last torsent
In haren geost liet zy alles, wat zy van
auteurs had gelezen of gehoord, de revue
passeerenzy wilde er zich van overtuigen,
dat het juist niet altyd een vereischte was,
dat het boek de Bplegel der ziel van zyn
schryver zou wezen. Maar uit hare ondervin
ding kon zy daarvoor goeDe wet vinden.
Steiner zag zyne vrouw dikwyis bezorgd
van ter zyde aan. Zyn vermoeden bleek dus
juist te zyn geweest; met Walburga was het
laatste zonnige licht uit Josephines leven
uitgedoofd.
Het was nu de vierde dag na het vertrek
van Walburga en Steiner deed zyn middag
slaapje. Zonder iets te doen, zat Joséphinein
de middelste kamer. Eindeiyk waren ook hare
vlytlge vingers verlamd. De machine stond
stil. Zy kon niet meer.
Met haren elleboog op de vensterbank en
haar hoofd in de hand, zat zy daar voor de
koude glasruiten, die reeds weder begonnen
te bevriezen, zoodat eene Ijzige, kille atmos
feer de schouders der gebogen vrouw omgaf.
Op het zeildoek-dekkleed van de tafel, die
midden in de kamer stond, zag men nog het
zoutvat en de twee opgerolde servetten. Het
vuur was uitgegaan en heden werd de kachel
hier niet weer aangemaakthun avondmaal-
tyd gebruikten de Steiners tegenwoordig in
de kamer van den patiënt.
Buiten werd aan de voordeur gescheld.
Joséphine lette er niet op. In de kamer
biernaast bewoog zich iets. Misschien hot
jonge dienstmeisje, dat gaarne bytyds de ven-
eterluiken sloot I
De knop van do kamerdeur werd omge
draaid en aarzelend ging de deur een
kiertje open.
Eerst nu zag Joséphine op. Haar hoofd
richtte zich overeind, maar haar arm viel
zwaar op de vensterbank neer; haar gelaat
werd vaalbleek en de oogen stonden etrak,
wydgeopend.
Op don drempel stondhaar zoonMaai
hy snelde niet in overmaat van de vreugde des
wederziens tot haar; noon, zyn oog gleed
onderzoekend eerst door het geheele vertrek
en gerustgesteld hier niemand anders dan
zyne moeder te zien, stapte hy naar binnen.
Zy stond langzaam, als door eene geheim
zinnige kracht gedreven, van hare zitplaats
op. Zy trad hem te gemoet, evenais hy haar,
zonder te weten hoe hot kwam en als gedwon
gen door de macht der natuur, die de moeder
tot don zoon, den zoon tot do moeder deed
naderen.
Hy spreidde zyne armen uit en, als be
dwelmd, liet zy zich daarin vallen.
Wordl vervolge.