MENGELWERK. De Nederlander (anti-rev.) plaatste in den loop van enkele maanden een negental arti kelen over Armenzorg, waarvan z\j thans eene „Resumtie" geeft. Daaruit resumeeren wfi wederom als het hoofdoordoel van het blad: Onze armenwet hinkt op twoe gedachten. Zy ontkent de aanspraak van den arme op Staatsarmenzorg, maar regelde de zaak zóó, dat de arme toch alt\jd rekenen kan op onderstand. En zfi heeft dien slecht en onvoldoende geregeld, want do „volstrekte onvermydelykheid" bleef onbepaald, en zy sluit, althans naar 't oordeel der meesten, overheidsbemoeiing uit, zoodra kerkeiyke of byzondere instellingen onderstand verleenen. De critici, die leeren dat de ongelukkige recht moet hebben op een vast inkomen uit de middelen der openbare armenzorg, maken van de particuliere eene caricatuur. Hun „altruïsme" of gemeenschapszin lost zich op in de uitkeering van geldeiyke toelagen aan den arme en in armentax. Heeft de behoeftige recht op voldoenden onderstand, dan is ook de rykste Staatskas niet toereikend. De ervaring in Engeland valt uit ten nadeele van Staatsbemoeiing. Het succes te Elberfeld was te danken aan het byna totale gemis aan kerkeiyke armenzorg; ook valt het Elberf. stelsei, op den keper beschouwd, tegen. Ten onzent schiep de Kerk, ook onderden invloed van het Calvinisme, de organen, ,die het meest, ja, die alleen voor ware armenzorg geschikt zfin." Hoofdzaak is persooniyko toewyding. Juist dit vermag geene overheid, geene wet, die han delen moet naar algemeene regelen. Voor aanwakkeren van zorgeloosheid echter heeft de persoonlyke toewyding zich te wachten: hardheid en schynbare onbarmhartigheid zyn van goede armenzorg vaak onafschoideiyk. Moet de Overheid dan niets doen? Voor zeker 1 mits zy hare eigenlijke taak, handha ving der gerechtigheid, in den ruimsten zin des woords, ln het oog houde. Zy moet den arme beschermen; wetteiyke verordeningen, die armoe bevorderen, verbeteren: bedelary werenarme zieken (krankzinnigen) verplegon, althans hunne verpleging bevorderenontwik keling van kerkeiyke en particuliero liefdadig heid naar vermogen opwekken. „Niet dus door onthouding, niet door zieke- ïyke en ondoordachte philanthropic, niet door overheidsbemoeiing, maar door wèl doordachto, op persoonlyke toewyding geschoeide armen- verpleging, uitgaande van kerkeiyke en parti culiere instellingen en gesteund door doelmatige maatregelen van de Overheid, kan in den nood der armen op de beste wUzo worden voorzien." Een sterk bewys hoe noodig het is dat door gemeentebesturen zorg wordt gedragen voor deskundige vleoschkeuring, levorde dezer dagen weer het medegodeeldo in de Prov. Drentsche en Asser Crt.t aangaande eene Raadsvergadering te Meppel. Daaruit lezen we dat er te Meppel indertyd varkens zyn goedgekeurd, welke aan het abattoir te Am sterdam waren afgokeurd, dat dezo varkens hadden geleden aan tuberculeuze aandoening (tering, welke op den monsch overgaat!) der buik- en borstorganen, welke by de te Meppel ter keur aangeboden dieren niet aanwezig was en dat dus de keurmeester do ziekte niet kon waarnemen en daarom de varkens goed keurde. Het Raadsbesluit luidt verder, dat hiermee do keurmeester is gedechargeerd 1 Keurig is hier het offlciéole vernis, dat trou wens dikwyis Jienst doet om naakte waar heden te verborgen, uitgestreken. De gevolg trekking is zoo logisch mogoiyk, doch uit het leuk-fijn satyriek schryven van den direc teur der veeartsenyschool, merken we reeds dat er wat hapert: „De ten behoeve der keuring niet meer beschikbare ingewanden." Dat wil met andere woorden zeggen: zonder die ingewanden is geene goedkeuring mogeiyk Aan dat vleosch en dat spek ziet men dik wyis zoo weinig en vooral oen niot deskundig keurmeester (d. w. z. een niet wetenschap- poiyk man). Zoo'n man is steeds gedechargeerd. Hy kan het niet heipon dat men van hem zaken oischt, die hy onmogeiyk weton kan. Moet hy by beon- en gewrichts-tubercnlose spier trichinen onderkennen? Wie zal het van zoo'n man eischen 1 Wil men hem keuring op dragen goed de man kykt en ruikt zoo goed mogelyk en komt het hem niet goed voor, dan keurt hy af; doch heeft hy het oens mis. zaten er soms van die miserabele kleino dingen in 't vleesch of in de borst, die je niet ruiken kunt en die vleesch en worst niet onoogiyk doen aanzien, doch wel terdege schadeiyk doen zyn dan mag men hem niet verantwoordelyk stellen dat er eenige menschen aan vloeschvergiftiging zyn ge storven. De schuld is dan aan de besturen, welke dergeiyke lieden in dienst nemen en aan het publiek zelf, dat zoodanige keuring vertrouwt. Den kwakzalver hot niet geweten, dat hy do beurzen snydt van het bygeloovige en domme publiek, dat hem bewierooktDat echter by een toestand als deze, zelfs by décharge van den keurmeester, de vleesch- on spek-gebruikors zeer gechargeerd kunnen raken met tubercel-bacillen, spiortrichinen, enz., behoeft geen verder betoog, zegt de Utrechtsche Courant, welke bet bovenstaande te lezen gaf. Art. 37 der Schuttery wet luidt „De schutteryen zullen met geweren van hetzelfde kaliber als by het legor worden ge wapend, en van patroontasschen, alsmede van hot tot dorzelver wapenrusting benoodigd lederwerk, wordon voorzien." Is de Schutterywot evenals de Zondagswet esne wet zoo maar voor de aardigheid? vraagt De Delven aar. Of moeten de schutters nu óók nieuwe geweren hebben? Of is dat artikel tot dusver nooit toegepast, adres de Snidergeweren? Of moet de Schutterywet herzien worden om aan dit keurcorps oude geweren te geven Of.... Of is het beter, niets te vragen en te zwygen? Er werd onlangs, naar aanleiding van het te Schiedam gebeurde, beweerd dat in nagenoeg alle kleine gemeenten van Neder land het geld el yk beheer in de gruwe lijkste verwarring verkeert. Dit is, naar 't my voorkomt, wat kras ge zegd, merkt de Haagsche briefschry ver der Arnhemsche Courant opmaar dat menigmaal, hetzy uit slordigheid, hetzy uit kwade trouw, veol afbreuk aan de gemeente-financiön, vooral ten plattolande, wordt gedaan, kan ik, na menig feit, dat te myner kennis gekomen is, wel toegeven. Een groot wonder is 't niet, wanneer men bekent, dat het schamel trakte- mentje, voor het beheer V3n de gemeente- financiön beschikbaar gesteld, de gemeente ontvangers moet doen zoeken in maatschap- pelyke kringen, waar de beginselen van de administratieve comptabiliteit niet zyn door gedrongen. Een boerenrentenier, een ambachts baas, een winkeliertje, schipper of iets der- geiyks, daar moet men het mee doen; geen wonder, dat het boeltje in de war loopt, wanneer de burgemeester ook geen vakman is. Hier in Zuid-Holland zelfs komen dikwyis wonderlyke dingen voor; men begrypt daaruit hoo 't er in Limburg, met ontvangerstrakte menten van f 50 'sjaars, moet uitzien, daar de Regeering niet gaarne ziet, dat de rfiks- ontvangers tevens als gemeente-ontvanger optreden. Eenige jaren geleden vernam ik van een buitenburgemeester, dat do drie- maandeiyksche kasopnemingen van zyn on verwachts ontslagen gemeente-ontvanger altoos perfect in orde waren. De kas en de boeken klopten altoos volkomen en niemand twijfelde of alles was ,en règle." Maar de burgemeester, die nu en dan eens groot bankpapier by den gemeenteontvanger wilde wisselen, kreeg altoos ten antwoord dat de kas ledig was, terwyi er by de volgende verificatie, oen paar dagen later, eene zeer ruimo kas bevonden werd. Op zekeren dag, vergadering van het Dagolyksch Bestuur hebbende, stelde hy voor, eene onmiddollyke kasopneming tusschentyds te doen entoen kwam alles uit. Er was een groot tekort in 's ontvangers kas, en het bleek nu, dat een der wethouders, met de beste bedoelingen, hem waarschuwde, wanneer de gewone kasopneming zou plaats hebben; de ontvanger zorgde dan, tydoiyk de noodige penlingen in zyn bezit te hebben, die aan den eigenaar werden teruggegeven zoodra de verificateurs de deur uit waren. Juliette Lavardin. Uit het Fransch van Ernest Daudct. De procureur-generaal had zijn requisitoir uitgesproken en de president gaf het woord aan den verdediger der boschuldigde. Kalm liet mademoiselle Juliette Lavardin haren blik door de zaal gaan de uitdrukking van haar zacht gelaat was niet die van eene moordenares Eenigszins voorovergebogen, de handen om de knieën geslagen, ongevoelig voor de oogen der talryke schare, die op haar gericht waren, wachtte zü zonder teekenen van uiterlijke ontroering het pleidooi van haren verdediger af. „Hot woord is aan den verdediger der beschuldigde," herhaalde de president. „Om kort te zijn, zal ik slechts datgene voorlezen, dat de boschuldigde zelve heeft op gesteld, Ik acht dit do beste manier om u mede te deelen hoe zü tot de misdaad is gekomen. Na lezing der memorie was mijne opinie over do zaak gevormd en ik beb die sinds niet meer gewijzigd. Ik twijfel niet of het zal u eveneens gaan als mij." Na deze korte voorafspraak begon de ver dediger der moordenares het volgende voor te lezen „U hebt mjj gevraagd, mijnheer, eerlijk en zonder omwegen de beweegredenen, die ik had voor don moord, bloot te leggen, opdat u daarmede zoudt kunnen rekening houden in uw pleidooi; welnu, ik gehoorzaam u. Ik schrijf voor u op het geheelo verhaal van de begane misdaad, die ik zoo vr(j ben te ver- klaron als de uitoefening van oen recht van zelfverdediging, dat ieder vergund is te ge bruiken. Deze memorie van toelichting heb ik aan den rechter van instructie geweigerd, ik heb tegenover hem gozwegen, zelfs toen hjj op valsche gronden en geheel verkeerde stollin gen mijne schuld wilde bewijzen. Dat deed ik omdat toen mjjn vader nog in leven was en ik niet wilde dat zijn naam in ieders mond zou zjjn. Gedurende de instructie van mijne strafzaak had ik het ongeluk hem te verliezen en nu belet mij niets meer mjj naar bet Hof van Assises te doen verwijzen. Voor m(jn goeden vader zou dit te veel geweest zjjn; hij zou het niet overleefd hebben. Hij is van verdriet gestorven, niets weerhoudt mi) dus te spreken, zwijgen ia nu niet langer plicht. Ik ben twintig jaar geleden te Parijs ge boren, Rue Sentier, waar mijn vader een groot zjjde-magazijn bad. De verschillende soorten van zijden stoffen van het huis Lavardin zjjn door de geheele wereld bekend. Mjjne moeder stierf kort na mijne geboorte. Als klein kind had ik geene andere ver zorgster dan de min, die bil ons in dienst was gebleven en die buitengewoon aan mij gehecht was. Toen ik echter ouder werd, liet mijn vader, die wilde dat ik eenmaal in de wereld zou verschijnen, mjj lesgeven door de voornaamste en meest gerenommeerde leeraars. Zelf echter heeft hij het meest tot mijne ontwikkeling, zoowel zedeljjk als ver standelijk, bijgedragen. Toch zag mijn verstandige vader in, dat er nog enkele lacunes in mijne opvoeding waren, die hij trachtte aan te vullen door mij eene gouvernante te geven, eene dame van gevor derden leeftjjd, aan wie ik mj| dadelijk hechtte en die ons zeker nimmer zou hebben verlaten, indien mjjn vader niet hertrouwd had. Toen dit onverwachte feit plaats greep, was ik zeventien jaar. De trouwdag mijns vaders maakte voorgoed een einde aan alle gezellig, heid en opgeruimdheid in ons huis. Ik zag mijne tweede moeder voor het eerst in den schouwburg. Mjjn vader had my medegedeeld dat hjj in onze loge eene plaats aan eene dame had aangeboden, met wie h(j eerst onlangs kennis gemaakt had. Het was eene jonge weduwe van omstreoks dertig jaar, die tijdens den rouw over haren echtgenoot zeer afgezonderd geloefd had, doch nu begon zich weder in de wereld te vertoonen. Z(j behoorde tot die vrouwen, die nergens onopgemerkt blijven, en toch mishaagde mjj de geheele verschijning met hare vorstelijke houding en klassieke gelaatstrekken. Er was iets in de uitdrukking der zwarte oogen, dat mij onaan genaam aandeed. Onophoudelijk keerdo zjj zich tot myn vader, om hem de eene of andere opmerking toe te fluisteren. Eenige weken later deelde mijn vader m(j mede dat hy de schoone weduwe ten huwelijk had gevraagd en een halfjaar later nam z(j voorgoed haren intrek bij ons en was het even eens voorgoed met onzen huiseltjken vrede gedaan. Van het eerste oogenblik af begrepen wij elkaar verkeerd en weldra kondon w(j elkander niet meer zien. Omtrent alles hadden w|j verschillende inzichten, onze smaak liep totaal uiteen; toch had ik haar kunnen respecteeren, als zy er zich naar gedragen had. Met myne heiligste gevoelens dreef zy den spot, op myne manieren had zy voort durend iets aan te merken en myn toilet was haar nooit naar den zin. De toestand was in één woord onhoudbaar. Myn vader deed al wat hy kon om ons tot elkaar te brengen, doch zonder eenig gevolg; zyne eenige hoop was gevestigd op een huweiyk voor my, waardoor do rust in huls zou terugkeeren, naar hy meende.- Door zjjne vrouw hiertoe overgehaald, nam myn vader een nieuwen kassier in dienst, een beschermeling van myne tweede moeder. Ik was toevallig binnen, toen hy zyne eerste visite by ons maakte, en ik werd onaangenaam getroffen door zyn would be gedistingeorde manieren en zyne opzichtige klooding. Zeker wildo hy daardoor zyne innerlyko leegte ver goeden I De wyze, waarop hy met mevrouw Lavardin sprak, was eenvoudig onbeschaamd. Vroeger had ik zeker myn vador den in druk medogedeeld, dien de jonge man op my maakte; tegenwoordig echter vormeed ik alles, wat hem ook maar eenigszins kon prikkelen. De man ging my immers niets aan; alleen nam ik my vast voor, op myne hoede te zyn voor den nieuwen kassier. Ik zweeg dus en dat ik daar heel verstandig aan had ge daan, bewees my de volgende Zondag, toen hy roeds in onzen intiemen huiseiyken kring werd binnengeleid, om er voorgoed te blyven, zoogenaamd als commensaal, maar inderdaad als vertrouwde en raadsman van myne tweede moeder. Myn vader schonk hem zyn geheele vertrouwen en liet hem de vrye beschikking over do kas. Een geliefde bloedverwant had niet met meer égards en met meer vriende- lykheid kunnen worden behandeld! Men ging zelfs zéó ver, my in te lichten dat iedereen hem beschouwde als myn toekomstigen echt genoot, en het was vooral myn vader, die zeer veel ooren naar dit plan had. Gilbert Bérand en zyne zotte manieren en affectaties werden my elndeiyk zóó hatelyk, dat ik zyne voortdurende tegenwoordigheid in onzen familiekring onuitstaanbaar vond. Men ver- gunne my te zwijgen over al de kleine en groote beleedigingen, de sarcastische opmer kingen en do hatelyke plageryen, welke ik drie jaren lang ondervond. Het eenige redmiddel voor my uit dien onverdraaglyken toestand was een huweiyk, en toch was er onder de vele pretendenten niemand, met wien ik de groote levensreis zou willen maken. Myn vader ergerde zich menigmaal aan myn halsstarrig weigerentoch wilde ik, daar myn levensgeluk op het spel stond, niet toegeven. Verleden zomer gaf myn vader op ons land goed eene groote buitenparty en zooals van zelf spreekt, was ook de onmisbare Gilbert Bérand tegenwoordig. Vermoeid van het gegons der stemmen en het vrooiyk gelach der gasten, verliet ik ongemerkt de kamer, om wat op en neer te loopen op hot terras achter het huis. Op eene bank, half verscholen achter een perk bloemhout, zette ik my neer, my geheel over gevend aan de treurige gedachten, welke my de laatste jaren geheel Vervulden. Eensklaps hoorde ik vlak achter het perk stemmen fluisteren, welke ik dadeiyk herkende als die van myne tweede moeder en van den kassier. Dadelyk vreesde ik dat de zaak, welke zy zoo angstig fluisterend bespraken, verkeerd was. 17331100 anders die geheimzinnige vrees in hunne stemmen? Ik wilde my uit de voeten maken, maar bedacht dat ze my dan ongetwyfeld zouden zien. En ik wilde ook hun geheim wel weten. Wellicht was het dan nog mogelyk iets ts voorkomen. Ik hoorde hen twisten e« verstond duide- ïyk de verwyten en beleedigingen, welke zy elkander toevoegden. En welke verwyten! My maakten zy duideiyk, dat myne tweede moeder myn vader schandelyk bedroog en dat zyn kassier een gemeene dief was. Samen overlegden zy wat hun te doen stond. Het deficit was aanzienlyk en hy eischte van baar, dat zy hem een middel zou aan de hand doen om het tekort in de kas te dekken. Plotseling hoorde ik hem hardop zeggen: „Ik heb er wat op gevonden!" „Nu, wat dan?" „Wel, ik trouw met Juliette." „Als gy dat durft „Ik durf alles, om aan de galeien te ont komen; met de huwelyksgift van Juliette geef ik terug wat ik genomen heb en dan kraait er immers goen haan meer naar! En geloof maar niet, dat de oude Lavardin ooit de man van zyne eenige dochter zal aan klagen. Het is dus zaak het meisje zoo gauw mogelyk te trouwen." De schoone vrouw antwoordde met een stroom van verwyten en beschuldigingen op deze cynische woorden. Eenig gerucht in de nabyheid legde haar het zwygen op; ik hoorde nog slechts zacht fluisteren. Ik wist echter genoeg; langen tyd bleof ik nog als versuft op dezelfde plaats zitten. Ik heb u nu de beweegredenen voor myn gedrag medegedeeld, mynheeru zult nu kunnen begrypen hoe ik er toe kwam het wapen te gebruiken. Het was myn eenig redmiddel. Acht dagen later eischte myn vader, op aandringen van zyne vrouw, van my, dat ik met den heer Gilbert Bérand in het huweiyk zou treden. Ik weigerde, doch koD geene voldoende verklaring van myn beslist „neen" geven. Toen eenige dagen daarna de dief zelf my zyne liefde durfde komen verklaren en daarby nog handtasteiyk werd, schoot my geen ander middel over dan de revolver, welke onder myn bereik op tafel lag. Ik heb een moord begaan, omdat ik myn vader niet de waarheid kon zeggen en omdat ik my niot ïydelyk kon gevangengeven in den strik, welken men my gespannen had. Van moord met voorbedachten rade was geen sprake, de zucht tot zelfbehoud deed my naar het wapen ter verdediging grypen en de daad spyt my evenmin als ik er berouw over heb." Mademoiselle Juliette Lavardin is vry- gosproken. INGEZONDEN. Beleefd verzoek ik u, Mynheer de Redacteur, eene plaats voor do volgende regelen. Nadat ik gisteravond vol verwachting het „Leidsch Dagblad" had opgenomen, zeker er van'overtuigd van eene of andere zyde iemand te zullen zien opdagen, die het tegen den heer Junius opnam, voor onze inrichtingen van onderwys, logde ik ook weer vol teleur stelling het blad neer. Immers, niemand scheen er ook maar in 't minst tegen te zullen protesteeren, dat deze inrichtingen kortweg voor „hol" werden uitgemaakt, ten minste voor oorden, waarop dezelfde dingen van toe passing zouden zyn als op eene „hel". Ik besloot derhalve, hoewel ongaarne, hier ten minste een woord van verdediging in 't midden te brengen voor onze gymnasia. Natuuriyk is het, dat als vele ouders hunne zonen naar 'n gymnasium zenden, diezelfde ouder3 er zich ook zeer zeker voor interes- seoren hoe het onderwys, of liever, hoe de geheele inrichting van zoo'n gymnasium is. Dit is dus het gevaarlyke van zulke stukken als van den heer Junius, dat de ouders allicht geneigd zullen zyn, zich eene verkeerde voor stelling dor gymnasia te vormen. De heer Junius zegt dat hy docent is. By ieder ryst dus de vraag: van wat voor inrich ting is die heer J. wel docent? En ik geloof dat allen, die bekend zyn met gymnasia, u oogenblikkelyk zullen antwoorden: niet van oen gymnasium. TVorkelyk, mynheer J., er zyn op de gymnasia vele docenten, die zonder de door u aangegeven praktyken in uitste kende verstandhouding tot hunne leerlingen leven. Zonder het door u gevloekte sarcasme, zonder „plichtvergeten toegeoflykheid", zonder misbruik van „Schadenfreude" zyn ze alge meen gezien en ontzien, en dat myns inziens alleen omdat zy de kunst verstaan den leer lingen belangstelling voor het door hen gedo ceerde vak in te boezemen. Zonder deze be langstelling is men dadelyk op den verkeerden wegde jongens vervelen zich gedurende hunne lessen en zoeken, als ze jong zyn,door leven maken en ongeoorloofde dingen te doen, als zy ouder zyn door 't maken van werk voor andere uren, of door te zitten lezen, of andere dergeiyke handelingen, den tyd door te brengen. Maar, zal de heer J. zeggen, dat is juist wat ik beweer: alleen door den invloed van hun persoon handhaven docenten de orde. Maar, mynheer Junius, denkt u dan dat als die scherpe bepalingen, waarin gy zooveel heil ziet (en die ik helaas 1 niet begrypen kan; de plaats van docent en leerling is me dunkt scherp genoeg aangegeven; wat wilt ge dan? moet men het onderwys militairement inrich- ton? moeten de jongetjes op commando gaan zitten, hunne handjes op de bank leggen? of wilt ge terug tot de tyden van de beruchte plak? of wilt ge ze voor 't minste tien themaaties laten opschryven?), ingevoerd zyn, dan dat de docenten, die toch al op goeden voet stonden met hunne leerlingen, daar eenig profijt van zouden trekken, en dat de docenten, die niet overweg kunnen mot hunne leerlingen, daardoor zouden kunnen bewerken, dat ze eenigszins meer gezien zullen worden?Ofzyt gy aanhanger van het: oderint dum metuant f? Dan zal zeker wel de stemming in de klasse niet eene der beste zyn! Met uw voorbeeld hebt ge natuuriyk iedere nieuwsgierigheid gewekt. Ook ik ben gaan vragen en heb uit zeer betrouwbare bronnen vernomen, wat de toedracht geweest is van die zaak, die onlangs aan „een gymnasium" gebeurd is. En mjjn berichtgever stelde de zaak geheel anders voor; juist wat dén vol-t genden docent het lesgeven onmogelyk zou kunnen hebben gemaakt, was gebeurd tus-' schen de lesuren in en niet tydens de les; van de „groote zwakheid", waarvan gy myns inziens iemand al zeer overyld beschuldigt, komt dus niet veel terecht, en myn boricht. gever stelde de zaak zóó voor, dat daar zelfs geen sprake van was. Of die berichtgever onpartydig was? Maar waarom maakten do leerlingen dan ook den anderen docenten het lesgeven niet moeilyk? En, om te eindigen, gelooft gy dan, dat, als iemand als docent een gymnasium betreedt met de woorden van Dante's hol in hoofd en hart (als er ten minste zoo iemand kan gevondon worden, die, vóór hy eene taak aanvaardt, het mislukken er van vooropstelt) dat die dan een van die docenten zyn zou, waarvan men redely kerwyze kon verwachten; dat hunne verstandhouding met de leerlingen goed zal zyn, en dat iemand, die voor die woorden ook by den nu bestaanden toestand de schouders niet ophaalt, gerechtigd is eene klacht uit te brengen tegen de bestaande toestanden? L. v. H. Sassenheim, 8 Nov. 1894. Gemengd Nieuws. De Berlynsche anarchist Schawe, die by zyne inhechtenisneming zes revolver schoten loste en daarby drie politie-agenten verwondde, en in wiens woning allerlei ont plofbare stoffen werden gevonden, is tot 12 jaren tuchthuisstraf en 10 jaren verlies van burgerschapsrechten veroordeeld. Zyn mede*, plichtige, de anarchist Drager, kreeg 5 jaren gevangenisstraf. Dinsdag-avond is te Roubaix een hevige brand ontstaan in de fabrieken der ondernemers Dewille fils et Co. De uitgestrekte gebouwen, in eene volkryke wyk gelegen, stonden weldra geheel in vlammen. Het vuur verspreidde zooveel hitte, dat men den brand byna niet kon nadoren. De schade wordt ge- schat op 200,000 fr. Twee pompiers werden licht gekwetst. Te Turyn wordt een herdersdicht van Giuseppe Romano vertoond. Als het scherm opgaat, ziet de toeschouwer acht koeien op de planken en even zooveel boerendeernen aan bet melken. Op Pruisisch grondgebied nabff Gennep heeft, wegens den franduleuzen Invoer eener koo, een gevecht plaats gehad tusschen twee Nederlandsche smokkelaars en een Prui sisch grens beambte. Deze bekwam daarby een dolksteek door de hand en loste eenige revolverschoten op zyne aanranders, waarop eenige beambten tot hulp opdaagden en een der smokkelaars in handen kregen. De andere vluchtte op Nederlandsch grondgebied. Uit Nantes wordt gemeld dat eergistermorgen kolonel Zimmer, van het 92ste linieregiment, te la Roche sur Non, by Clisson, in den sneltrein door een onbekende is aan gerand, die hem twee sneden met een scheer mes in den hals toebracht. Luitenant kolonel Zimmer was in burger- kleeren vertrokken uit Bordeaux met don sneltrein van halfnegen. Te Saintes kwam een 30 jarig man zyn rytuig binnen en weldra, terwyi de kolonel, die argwaan kreeg, tegen den slaap poogde te stryden, sprong zyn reisgezel op hem toe met een scheermes in de hand. Gelukkig kon kolonel Zimmer met da rechterhand het wapen des moordenaars grypen, dat zyne vingeren kwetste, terwyi hy met de linkerhand de noodbel bereikte. De trein stond eensklaps stil en de moorde naar nam de vlucht door het portier, de overjas van den officier medenemende. De beambten snelden den heer Zimmer te hulp en brachten hem naar het gasthuis te Nantes. Men hoopt hem te redden. Van den moordenaar is geen spoor gevonden. Enkel vond men naby den spoorweg de over jas van den officier terug. De Engelsche stoombooten „Balti more City", „Castlogarth", „Stag", „Falegarth", „Petunia" en „Skifty" zyn in de haren van Savannah in brand gevlogen. Het vuur is ontstaan in den nacht van 5 op 6 November, nagenoeg op al de schepen tegelijk, alle Engelsche katoenschepen. Men vermoedt dat er kwaadwilligheid in het spel is, een gevolg van de laatste woelingen onder de scheepsarbeiders. Men heeft onmiddellijk uitgebreide maat regelen genomen, om het vuur te dooven, en men hoopte daarin te slagen. Een gedeelte der schepen was voor Bremen, een ander voor Liverpool bestemd. Eigenaardige liefde. Te Cette vatte dezer dagen een timmerman by oen twist met zyne „vriendin" deze op en slin gerde haar uit het venster. Hot meisje werd buiten kennis in deerniswaardige!! toestand naar het hospitaal gebracht. Tot haar bowust- zyn wedergekeerd, weigerde zy volstrekt zich onder doktershanden te stellen, verklarende dat, daar haar „geliefde" het kwaad uitgericht had, hy het ook moest herstellen. En mon kon niet anders doen dan haar opnieuw aan de „goede" zorgen van den timmermansgezel too te vertrouwen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 6