MENGELWERK.
De Nederlander (anti-rev.) plaatste in den
loop van enkele maanden een negental arti
kelen over Armenzorg, waarvan z\j thans
eene „Resumtie" geeft.
Daaruit resumeeren wfi wederom als het
hoofdoordoel van het blad:
Onze armenwet hinkt op twoe gedachten.
Zy ontkent de aanspraak van den arme
op Staatsarmenzorg, maar regelde de zaak
zóó, dat de arme toch alt\jd rekenen kan
op onderstand. En zfi heeft dien slecht en
onvoldoende geregeld, want do „volstrekte
onvermydelykheid" bleef onbepaald, en zy
sluit, althans naar 't oordeel der meesten,
overheidsbemoeiing uit, zoodra kerkeiyke of
byzondere instellingen onderstand verleenen.
De critici, die leeren dat de ongelukkige
recht moet hebben op een vast inkomen uit
de middelen der openbare armenzorg, maken
van de particuliere eene caricatuur. Hun
„altruïsme" of gemeenschapszin lost zich op
in de uitkeering van geldeiyke toelagen aan
den arme en in armentax. Heeft de behoeftige
recht op voldoenden onderstand, dan is
ook de rykste Staatskas niet toereikend.
De ervaring in Engeland valt uit ten nadeele
van Staatsbemoeiing. Het succes te Elberfeld
was te danken aan het byna totale gemis
aan kerkeiyke armenzorg; ook valt het Elberf.
stelsei, op den keper beschouwd, tegen.
Ten onzent schiep de Kerk, ook onderden
invloed van het Calvinisme, de organen, ,die
het meest, ja, die alleen voor ware armenzorg
geschikt zfin."
Hoofdzaak is persooniyko toewyding. Juist
dit vermag geene overheid, geene wet, die han
delen moet naar algemeene regelen. Voor
aanwakkeren van zorgeloosheid echter heeft
de persoonlyke toewyding zich te wachten:
hardheid en schynbare onbarmhartigheid zyn
van goede armenzorg vaak onafschoideiyk.
Moet de Overheid dan niets doen? Voor
zeker 1 mits zy hare eigenlijke taak, handha
ving der gerechtigheid, in den ruimsten zin
des woords, ln het oog houde. Zy moet den
arme beschermen; wetteiyke verordeningen,
die armoe bevorderen, verbeteren: bedelary
werenarme zieken (krankzinnigen) verplegon,
althans hunne verpleging bevorderenontwik
keling van kerkeiyke en particuliero liefdadig
heid naar vermogen opwekken.
„Niet dus door onthouding, niet door zieke-
ïyke en ondoordachte philanthropic, niet door
overheidsbemoeiing, maar door wèl doordachto,
op persoonlyke toewyding geschoeide armen-
verpleging, uitgaande van kerkeiyke en parti
culiere instellingen en gesteund door doelmatige
maatregelen van de Overheid, kan in den nood
der armen op de beste wUzo worden voorzien."
Een sterk bewys hoe noodig het is dat
door gemeentebesturen zorg wordt gedragen
voor deskundige vleoschkeuring,
levorde dezer dagen weer het medegodeeldo
in de Prov. Drentsche en Asser Crt.t aangaande
eene Raadsvergadering te Meppel. Daaruit lezen
we dat er te Meppel indertyd varkens zyn
goedgekeurd, welke aan het abattoir te Am
sterdam waren afgokeurd, dat dezo varkens
hadden geleden aan tuberculeuze aandoening
(tering, welke op den monsch overgaat!) der
buik- en borstorganen, welke by de te Meppel
ter keur aangeboden dieren niet aanwezig was
en dat dus de keurmeester do ziekte niet
kon waarnemen en daarom de varkens goed
keurde. Het Raadsbesluit luidt verder, dat
hiermee do keurmeester is gedechargeerd 1
Keurig is hier het offlciéole vernis, dat trou
wens dikwyis Jienst doet om naakte waar
heden te verborgen, uitgestreken. De gevolg
trekking is zoo logisch mogoiyk, doch uit
het leuk-fijn satyriek schryven van den direc
teur der veeartsenyschool, merken we reeds
dat er wat hapert: „De ten behoeve der
keuring niet meer beschikbare ingewanden."
Dat wil met andere woorden zeggen: zonder
die ingewanden is geene goedkeuring mogeiyk
Aan dat vleosch en dat spek ziet men dik
wyis zoo weinig en vooral oen niot deskundig
keurmeester (d. w. z. een niet wetenschap-
poiyk man). Zoo'n man is steeds gedechargeerd.
Hy kan het niet heipon dat men van hem
zaken oischt, die hy onmogeiyk weton kan.
Moet hy by beon- en gewrichts-tubercnlose
spier trichinen onderkennen? Wie zal het van
zoo'n man eischen 1 Wil men hem keuring op
dragen goed de man kykt en ruikt zoo
goed mogelyk en komt het hem niet goed
voor, dan keurt hy af; doch heeft hy het
oens mis. zaten er soms van die miserabele
kleino dingen in 't vleesch of in de borst,
die je niet ruiken kunt en die vleesch en
worst niet onoogiyk doen aanzien, doch wel
terdege schadeiyk doen zyn dan mag men
hem niet verantwoordelyk stellen dat er eenige
menschen aan vloeschvergiftiging zyn ge
storven. De schuld is dan aan de besturen,
welke dergeiyke lieden in dienst nemen en
aan het publiek zelf, dat zoodanige keuring
vertrouwt. Den kwakzalver hot niet geweten,
dat hy do beurzen snydt van het bygeloovige
en domme publiek, dat hem bewierooktDat
echter by een toestand als deze, zelfs by
décharge van den keurmeester, de vleesch-
on spek-gebruikors zeer gechargeerd kunnen
raken met tubercel-bacillen, spiortrichinen,
enz., behoeft geen verder betoog, zegt de
Utrechtsche Courant, welke bet bovenstaande
te lezen gaf.
Art. 37 der Schuttery wet luidt
„De schutteryen zullen met geweren van
hetzelfde kaliber als by het legor worden ge
wapend, en van patroontasschen, alsmede
van hot tot dorzelver wapenrusting benoodigd
lederwerk, wordon voorzien."
Is de Schutterywot evenals de Zondagswet
esne wet zoo maar voor de aardigheid? vraagt
De Delven aar.
Of moeten de schutters nu óók nieuwe
geweren hebben?
Of is dat artikel tot dusver nooit toegepast,
adres de Snidergeweren?
Of moet de Schutterywet herzien worden
om aan dit keurcorps oude geweren te geven
Of....
Of is het beter, niets te vragen en te zwygen?
Er werd onlangs, naar aanleiding van het
te Schiedam gebeurde, beweerd dat in
nagenoeg alle kleine gemeenten van Neder
land het geld el yk beheer in de gruwe
lijkste verwarring verkeert.
Dit is, naar 't my voorkomt, wat kras ge
zegd, merkt de Haagsche briefschry ver der
Arnhemsche Courant opmaar dat menigmaal,
hetzy uit slordigheid, hetzy uit kwade trouw,
veol afbreuk aan de gemeente-financiön, vooral
ten plattolande, wordt gedaan, kan ik, na
menig feit, dat te myner kennis gekomen is,
wel toegeven. Een groot wonder is 't niet,
wanneer men bekent, dat het schamel trakte-
mentje, voor het beheer V3n de gemeente-
financiön beschikbaar gesteld, de gemeente
ontvangers moet doen zoeken in maatschap-
pelyke kringen, waar de beginselen van de
administratieve comptabiliteit niet zyn door
gedrongen. Een boerenrentenier, een ambachts
baas, een winkeliertje, schipper of iets der-
geiyks, daar moet men het mee doen; geen
wonder, dat het boeltje in de war loopt,
wanneer de burgemeester ook geen vakman
is. Hier in Zuid-Holland zelfs komen dikwyis
wonderlyke dingen voor; men begrypt daaruit
hoo 't er in Limburg, met ontvangerstrakte
menten van f 50 'sjaars, moet uitzien, daar
de Regeering niet gaarne ziet, dat de rfiks-
ontvangers tevens als gemeente-ontvanger
optreden. Eenige jaren geleden vernam ik
van een buitenburgemeester, dat do drie-
maandeiyksche kasopnemingen van zyn on
verwachts ontslagen gemeente-ontvanger altoos
perfect in orde waren. De kas en de boeken
klopten altoos volkomen en niemand twijfelde
of alles was ,en règle." Maar de burgemeester,
die nu en dan eens groot bankpapier by den
gemeenteontvanger wilde wisselen, kreeg
altoos ten antwoord dat de kas ledig was,
terwyi er by de volgende verificatie, oen paar
dagen later, eene zeer ruimo kas bevonden
werd. Op zekeren dag, vergadering van het
Dagolyksch Bestuur hebbende, stelde hy voor,
eene onmiddollyke kasopneming tusschentyds
te doen entoen kwam alles uit. Er was
een groot tekort in 's ontvangers kas, en het
bleek nu, dat een der wethouders, met de
beste bedoelingen, hem waarschuwde, wanneer
de gewone kasopneming zou plaats hebben;
de ontvanger zorgde dan, tydoiyk de noodige
penlingen in zyn bezit te hebben, die aan
den eigenaar werden teruggegeven zoodra de
verificateurs de deur uit waren.
Juliette Lavardin.
Uit het Fransch van Ernest Daudct.
De procureur-generaal had zijn requisitoir
uitgesproken en de president gaf het woord
aan den verdediger der boschuldigde.
Kalm liet mademoiselle Juliette Lavardin
haren blik door de zaal gaan de uitdrukking
van haar zacht gelaat was niet die van eene
moordenares Eenigszins voorovergebogen, de
handen om de knieën geslagen, ongevoelig
voor de oogen der talryke schare, die op haar
gericht waren, wachtte zü zonder teekenen
van uiterlijke ontroering het pleidooi van
haren verdediger af.
„Hot woord is aan den verdediger der
beschuldigde," herhaalde de president.
„Om kort te zijn, zal ik slechts datgene
voorlezen, dat de boschuldigde zelve heeft op
gesteld, Ik acht dit do beste manier om u
mede te deelen hoe zü tot de misdaad is
gekomen. Na lezing der memorie was mijne
opinie over do zaak gevormd en ik beb die
sinds niet meer gewijzigd. Ik twijfel niet of
het zal u eveneens gaan als mij."
Na deze korte voorafspraak begon de ver
dediger der moordenares het volgende voor
te lezen
„U hebt mjj gevraagd, mijnheer, eerlijk en
zonder omwegen de beweegredenen, die ik had
voor don moord, bloot te leggen, opdat u
daarmede zoudt kunnen rekening houden in
uw pleidooi; welnu, ik gehoorzaam u. Ik
schrijf voor u op het geheelo verhaal van de
begane misdaad, die ik zoo vr(j ben te ver-
klaron als de uitoefening van oen recht van
zelfverdediging, dat ieder vergund is te ge
bruiken.
Deze memorie van toelichting heb ik aan
den rechter van instructie geweigerd, ik heb
tegenover hem gozwegen, zelfs toen hjj op
valsche gronden en geheel verkeerde stollin
gen mijne schuld wilde bewijzen. Dat deed
ik omdat toen mjjn vader nog in leven was
en ik niet wilde dat zijn naam in ieders mond
zou zjjn. Gedurende de instructie van mijne
strafzaak had ik het ongeluk hem te verliezen
en nu belet mij niets meer mjj naar bet Hof
van Assises te doen verwijzen. Voor m(jn
goeden vader zou dit te veel geweest zjjn;
hij zou het niet overleefd hebben. Hij is van
verdriet gestorven, niets weerhoudt mi) dus
te spreken, zwijgen ia nu niet langer plicht.
Ik ben twintig jaar geleden te Parijs ge
boren, Rue Sentier, waar mijn vader een groot
zjjde-magazijn bad. De verschillende soorten
van zijden stoffen van het huis Lavardin zjjn
door de geheele wereld bekend. Mjjne moeder
stierf kort na mijne geboorte.
Als klein kind had ik geene andere ver
zorgster dan de min, die bil ons in dienst
was gebleven en die buitengewoon aan mij
gehecht was. Toen ik echter ouder werd, liet
mijn vader, die wilde dat ik eenmaal in de
wereld zou verschijnen, mjj lesgeven door
de voornaamste en meest gerenommeerde
leeraars. Zelf echter heeft hij het meest tot
mijne ontwikkeling, zoowel zedeljjk als ver
standelijk, bijgedragen.
Toch zag mijn verstandige vader in, dat er
nog enkele lacunes in mijne opvoeding waren,
die hij trachtte aan te vullen door mij eene
gouvernante te geven, eene dame van gevor
derden leeftjjd, aan wie ik mj| dadelijk hechtte
en die ons zeker nimmer zou hebben verlaten,
indien mjjn vader niet hertrouwd had.
Toen dit onverwachte feit plaats greep, was
ik zeventien jaar. De trouwdag mijns vaders
maakte voorgoed een einde aan alle gezellig,
heid en opgeruimdheid in ons huis. Ik zag
mijne tweede moeder voor het eerst in den
schouwburg. Mjjn vader had my medegedeeld
dat hjj in onze loge eene plaats aan eene
dame had aangeboden, met wie h(j eerst
onlangs kennis gemaakt had. Het was eene
jonge weduwe van omstreoks dertig jaar, die
tijdens den rouw over haren echtgenoot zeer
afgezonderd geloefd had, doch nu begon zich
weder in de wereld te vertoonen. Z(j behoorde
tot die vrouwen, die nergens onopgemerkt
blijven, en toch mishaagde mjj de geheele
verschijning met hare vorstelijke houding en
klassieke gelaatstrekken. Er was iets in de
uitdrukking der zwarte oogen, dat mij onaan
genaam aandeed. Onophoudelijk keerdo zjj zich
tot myn vader, om hem de eene of andere
opmerking toe te fluisteren.
Eenige weken later deelde mijn vader m(j
mede dat hy de schoone weduwe ten huwelijk
had gevraagd en een halfjaar later nam z(j
voorgoed haren intrek bij ons en was het even
eens voorgoed met onzen huiseltjken vrede
gedaan. Van het eerste oogenblik af begrepen
wij elkaar verkeerd en weldra kondon w(j
elkander niet meer zien. Omtrent alles hadden
w|j verschillende inzichten, onze smaak liep
totaal uiteen; toch had ik haar kunnen
respecteeren, als zy er zich naar gedragen
had. Met myne heiligste gevoelens dreef zy
den spot, op myne manieren had zy voort
durend iets aan te merken en myn toilet was
haar nooit naar den zin. De toestand was in
één woord onhoudbaar. Myn vader deed al
wat hy kon om ons tot elkaar te brengen,
doch zonder eenig gevolg; zyne eenige hoop
was gevestigd op een huweiyk voor my,
waardoor do rust in huls zou terugkeeren,
naar hy meende.-
Door zjjne vrouw hiertoe overgehaald, nam
myn vader een nieuwen kassier in dienst,
een beschermeling van myne tweede moeder.
Ik was toevallig binnen, toen hy zyne eerste
visite by ons maakte, en ik werd onaangenaam
getroffen door zyn would be gedistingeorde
manieren en zyne opzichtige klooding. Zeker
wildo hy daardoor zyne innerlyko leegte ver
goeden I De wyze, waarop hy met mevrouw
Lavardin sprak, was eenvoudig onbeschaamd.
Vroeger had ik zeker myn vador den in
druk medogedeeld, dien de jonge man op my
maakte; tegenwoordig echter vormeed ik alles,
wat hem ook maar eenigszins kon prikkelen.
De man ging my immers niets aan; alleen
nam ik my vast voor, op myne hoede te
zyn voor den nieuwen kassier. Ik zweeg dus
en dat ik daar heel verstandig aan had ge
daan, bewees my de volgende Zondag, toen
hy roeds in onzen intiemen huiseiyken kring
werd binnengeleid, om er voorgoed te blyven,
zoogenaamd als commensaal, maar inderdaad
als vertrouwde en raadsman van myne tweede
moeder. Myn vader schonk hem zyn geheele
vertrouwen en liet hem de vrye beschikking
over do kas. Een geliefde bloedverwant had
niet met meer égards en met meer vriende-
lykheid kunnen worden behandeld! Men ging
zelfs zéó ver, my in te lichten dat iedereen
hem beschouwde als myn toekomstigen echt
genoot, en het was vooral myn vader, die
zeer veel ooren naar dit plan had. Gilbert
Bérand en zyne zotte manieren en affectaties
werden my elndeiyk zóó hatelyk, dat ik
zyne voortdurende tegenwoordigheid in onzen
familiekring onuitstaanbaar vond. Men ver-
gunne my te zwijgen over al de kleine en
groote beleedigingen, de sarcastische opmer
kingen en do hatelyke plageryen, welke ik
drie jaren lang ondervond.
Het eenige redmiddel voor my uit dien
onverdraaglyken toestand was een huweiyk,
en toch was er onder de vele pretendenten
niemand, met wien ik de groote levensreis
zou willen maken. Myn vader ergerde zich
menigmaal aan myn halsstarrig weigerentoch
wilde ik, daar myn levensgeluk op het spel
stond, niet toegeven.
Verleden zomer gaf myn vader op ons land
goed eene groote buitenparty en zooals van
zelf spreekt, was ook de onmisbare Gilbert
Bérand tegenwoordig. Vermoeid van het gegons
der stemmen en het vrooiyk gelach der gasten,
verliet ik ongemerkt de kamer, om wat op en
neer te loopen op hot terras achter het huis.
Op eene bank, half verscholen achter een perk
bloemhout, zette ik my neer, my geheel over
gevend aan de treurige gedachten, welke my
de laatste jaren geheel Vervulden.
Eensklaps hoorde ik vlak achter het perk
stemmen fluisteren, welke ik dadeiyk herkende
als die van myne tweede moeder en van den
kassier. Dadelyk vreesde ik dat de zaak, welke
zy zoo angstig fluisterend bespraken, verkeerd
was. 17331100 anders die geheimzinnige vrees
in hunne stemmen?
Ik wilde my uit de voeten maken, maar
bedacht dat ze my dan ongetwyfeld zouden
zien. En ik wilde ook hun geheim wel weten.
Wellicht was het dan nog mogelyk iets ts
voorkomen.
Ik hoorde hen twisten e« verstond duide-
ïyk de verwyten en beleedigingen, welke zy
elkander toevoegden. En welke verwyten!
My maakten zy duideiyk, dat myne tweede
moeder myn vader schandelyk bedroog en dat
zyn kassier een gemeene dief was. Samen
overlegden zy wat hun te doen stond. Het
deficit was aanzienlyk en hy eischte van baar,
dat zy hem een middel zou aan de hand
doen om het tekort in de kas te dekken.
Plotseling hoorde ik hem hardop zeggen:
„Ik heb er wat op gevonden!"
„Nu, wat dan?"
„Wel, ik trouw met Juliette."
„Als gy dat durft
„Ik durf alles, om aan de galeien te ont
komen; met de huwelyksgift van Juliette
geef ik terug wat ik genomen heb en dan
kraait er immers goen haan meer naar! En
geloof maar niet, dat de oude Lavardin ooit
de man van zyne eenige dochter zal aan
klagen. Het is dus zaak het meisje zoo
gauw mogelyk te trouwen."
De schoone vrouw antwoordde met een
stroom van verwyten en beschuldigingen op
deze cynische woorden.
Eenig gerucht in de nabyheid legde haar
het zwygen op; ik hoorde nog slechts zacht
fluisteren. Ik wist echter genoeg; langen tyd
bleof ik nog als versuft op dezelfde plaats
zitten.
Ik heb u nu de beweegredenen voor myn
gedrag medegedeeld, mynheeru zult nu
kunnen begrypen hoe ik er toe kwam het
wapen te gebruiken. Het was myn eenig
redmiddel.
Acht dagen later eischte myn vader, op
aandringen van zyne vrouw, van my, dat ik
met den heer Gilbert Bérand in het huweiyk
zou treden. Ik weigerde, doch koD geene
voldoende verklaring van myn beslist „neen"
geven. Toen eenige dagen daarna de dief zelf
my zyne liefde durfde komen verklaren en
daarby nog handtasteiyk werd, schoot my
geen ander middel over dan de revolver, welke
onder myn bereik op tafel lag. Ik heb een
moord begaan, omdat ik myn vader niet de
waarheid kon zeggen en omdat ik my niot
ïydelyk kon gevangengeven in den strik,
welken men my gespannen had. Van moord
met voorbedachten rade was geen sprake,
de zucht tot zelfbehoud deed my naar het
wapen ter verdediging grypen en de daad
spyt my evenmin als ik er berouw over heb."
Mademoiselle Juliette Lavardin is vry-
gosproken.
INGEZONDEN.
Beleefd verzoek ik u, Mynheer de Redacteur,
eene plaats voor do volgende regelen.
Nadat ik gisteravond vol verwachting het
„Leidsch Dagblad" had opgenomen, zeker er
van'overtuigd van eene of andere zyde iemand
te zullen zien opdagen, die het tegen den
heer Junius opnam, voor onze inrichtingen
van onderwys, logde ik ook weer vol teleur
stelling het blad neer. Immers, niemand scheen
er ook maar in 't minst tegen te zullen
protesteeren, dat deze inrichtingen kortweg
voor „hol" werden uitgemaakt, ten minste
voor oorden, waarop dezelfde dingen van toe
passing zouden zyn als op eene „hel".
Ik besloot derhalve, hoewel ongaarne, hier
ten minste een woord van verdediging in 't
midden te brengen voor onze gymnasia.
Natuuriyk is het, dat als vele ouders hunne
zonen naar 'n gymnasium zenden, diezelfde
ouder3 er zich ook zeer zeker voor interes-
seoren hoe het onderwys, of liever, hoe de
geheele inrichting van zoo'n gymnasium is.
Dit is dus het gevaarlyke van zulke stukken
als van den heer Junius, dat de ouders allicht
geneigd zullen zyn, zich eene verkeerde voor
stelling dor gymnasia te vormen.
De heer Junius zegt dat hy docent is. By
ieder ryst dus de vraag: van wat voor inrich
ting is die heer J. wel docent? En ik geloof
dat allen, die bekend zyn met gymnasia, u
oogenblikkelyk zullen antwoorden: niet van
oen gymnasium. TVorkelyk, mynheer J., er
zyn op de gymnasia vele docenten, die zonder
de door u aangegeven praktyken in uitste
kende verstandhouding tot hunne leerlingen
leven. Zonder het door u gevloekte sarcasme,
zonder „plichtvergeten toegeoflykheid", zonder
misbruik van „Schadenfreude" zyn ze alge
meen gezien en ontzien, en dat myns inziens
alleen omdat zy de kunst verstaan den leer
lingen belangstelling voor het door hen gedo
ceerde vak in te boezemen. Zonder deze be
langstelling is men dadelyk op den verkeerden
wegde jongens vervelen zich gedurende hunne
lessen en zoeken, als ze jong zyn,door leven
maken en ongeoorloofde dingen te doen, als
zy ouder zyn door 't maken van werk voor
andere uren, of door te zitten lezen, of andere
dergeiyke handelingen, den tyd door te brengen.
Maar, zal de heer J. zeggen, dat is juist
wat ik beweer: alleen door den invloed van
hun persoon handhaven docenten de orde.
Maar, mynheer Junius, denkt u dan dat als
die scherpe bepalingen, waarin gy zooveel
heil ziet (en die ik helaas 1 niet begrypen kan;
de plaats van docent en leerling is me dunkt
scherp genoeg aangegeven; wat wilt ge dan?
moet men het onderwys militairement inrich-
ton? moeten de jongetjes op commando gaan
zitten, hunne handjes op de bank leggen? of
wilt ge terug tot de tyden van de beruchte
plak? of wilt ge ze voor 't minste tien
themaaties laten opschryven?), ingevoerd zyn,
dan dat de docenten, die toch al op goeden
voet stonden met hunne leerlingen, daar eenig
profijt van zouden trekken, en dat de docenten,
die niet overweg kunnen mot hunne leerlingen,
daardoor zouden kunnen bewerken, dat ze
eenigszins meer gezien zullen worden?Ofzyt
gy aanhanger van het: oderint dum metuant f?
Dan zal zeker wel de stemming in de klasse
niet eene der beste zyn!
Met uw voorbeeld hebt ge natuuriyk iedere
nieuwsgierigheid gewekt. Ook ik ben gaan
vragen en heb uit zeer betrouwbare bronnen
vernomen, wat de toedracht geweest is van
die zaak, die onlangs aan „een gymnasium"
gebeurd is. En mjjn berichtgever stelde de
zaak geheel anders voor; juist wat dén vol-t
genden docent het lesgeven onmogelyk zou
kunnen hebben gemaakt, was gebeurd tus-'
schen de lesuren in en niet tydens de les;
van de „groote zwakheid", waarvan gy myns
inziens iemand al zeer overyld beschuldigt,
komt dus niet veel terecht, en myn boricht.
gever stelde de zaak zóó voor, dat daar zelfs
geen sprake van was. Of die berichtgever
onpartydig was? Maar waarom maakten do
leerlingen dan ook den anderen docenten het
lesgeven niet moeilyk?
En, om te eindigen, gelooft gy dan, dat,
als iemand als docent een gymnasium betreedt
met de woorden van Dante's hol in hoofd
en hart (als er ten minste zoo iemand kan
gevondon worden, die, vóór hy eene taak
aanvaardt, het mislukken er van vooropstelt)
dat die dan een van die docenten zyn zou,
waarvan men redely kerwyze kon verwachten;
dat hunne verstandhouding met de leerlingen
goed zal zyn, en dat iemand, die voor die
woorden ook by den nu bestaanden toestand
de schouders niet ophaalt, gerechtigd is eene
klacht uit te brengen tegen de bestaande
toestanden? L. v. H.
Sassenheim, 8 Nov. 1894.
Gemengd Nieuws.
De Berlynsche anarchist Schawe,
die by zyne inhechtenisneming zes revolver
schoten loste en daarby drie politie-agenten
verwondde, en in wiens woning allerlei ont
plofbare stoffen werden gevonden, is tot 12
jaren tuchthuisstraf en 10 jaren verlies van
burgerschapsrechten veroordeeld. Zyn mede*,
plichtige, de anarchist Drager, kreeg 5 jaren
gevangenisstraf.
Dinsdag-avond is te Roubaix
een hevige brand ontstaan in de fabrieken der
ondernemers Dewille fils et Co. De uitgestrekte
gebouwen, in eene volkryke wyk gelegen,
stonden weldra geheel in vlammen. Het vuur
verspreidde zooveel hitte, dat men den brand
byna niet kon nadoren. De schade wordt ge-
schat op 200,000 fr. Twee pompiers werden
licht gekwetst.
Te Turyn wordt een herdersdicht
van Giuseppe Romano vertoond. Als het
scherm opgaat, ziet de toeschouwer acht koeien
op de planken en even zooveel boerendeernen
aan bet melken.
Op Pruisisch grondgebied nabff
Gennep heeft, wegens den franduleuzen Invoer
eener koo, een gevecht plaats gehad tusschen
twee Nederlandsche smokkelaars en een Prui
sisch grens beambte. Deze bekwam daarby
een dolksteek door de hand en loste eenige
revolverschoten op zyne aanranders, waarop
eenige beambten tot hulp opdaagden en een
der smokkelaars in handen kregen. De andere
vluchtte op Nederlandsch grondgebied.
Uit Nantes wordt gemeld dat
eergistermorgen kolonel Zimmer, van het 92ste
linieregiment, te la Roche sur Non, by Clisson,
in den sneltrein door een onbekende is aan
gerand, die hem twee sneden met een scheer
mes in den hals toebracht.
Luitenant kolonel Zimmer was in burger-
kleeren vertrokken uit Bordeaux met don
sneltrein van halfnegen. Te Saintes kwam
een 30 jarig man zyn rytuig binnen en weldra,
terwyi de kolonel, die argwaan kreeg, tegen
den slaap poogde te stryden, sprong zyn
reisgezel op hem toe met een scheermes in
de hand.
Gelukkig kon kolonel Zimmer met da
rechterhand het wapen des moordenaars
grypen, dat zyne vingeren kwetste, terwyi
hy met de linkerhand de noodbel bereikte.
De trein stond eensklaps stil en de moorde
naar nam de vlucht door het portier, de
overjas van den officier medenemende.
De beambten snelden den heer Zimmer te
hulp en brachten hem naar het gasthuis te
Nantes. Men hoopt hem te redden.
Van den moordenaar is geen spoor gevonden.
Enkel vond men naby den spoorweg de over
jas van den officier terug.
De Engelsche stoombooten „Balti
more City", „Castlogarth", „Stag", „Falegarth",
„Petunia" en „Skifty" zyn in de haren van
Savannah in brand gevlogen.
Het vuur is ontstaan in den nacht van
5 op 6 November, nagenoeg op al de schepen
tegelijk, alle Engelsche katoenschepen.
Men vermoedt dat er kwaadwilligheid in
het spel is, een gevolg van de laatste woelingen
onder de scheepsarbeiders.
Men heeft onmiddellijk uitgebreide maat
regelen genomen, om het vuur te dooven, en
men hoopte daarin te slagen. Een gedeelte
der schepen was voor Bremen, een ander voor
Liverpool bestemd.
Eigenaardige liefde. Te Cette
vatte dezer dagen een timmerman by oen
twist met zyne „vriendin" deze op en slin
gerde haar uit het venster. Hot meisje werd
buiten kennis in deerniswaardige!! toestand
naar het hospitaal gebracht. Tot haar bowust-
zyn wedergekeerd, weigerde zy volstrekt zich
onder doktershanden te stellen, verklarende
dat, daar haar „geliefde" het kwaad uitgericht
had, hy het ook moest herstellen. En mon
kon niet anders doen dan haar opnieuw aan
de „goede" zorgen van den timmermansgezel
too te vertrouwen.