Vincent; de „Kanzier", van Hamburg en Am sterdam naar Oost-Afrika, arriveerde 6 Nov. te Aden; de „Prins van Oranje", van Batavia naar Amsterdam, passeerde 5 Nov. Pantellaria; de „Prinses Sophie", van Batavia naar Am sterdam, arriveerde 6 Nov. te Suez; de „Ad miral", van Hamburg naar Oost-Afrika, arri veerde 4 Nov. te Durban; de „General", van Durban naar Hamburg, arriveerde 3 Nov. te Mozambique. Bij koninklijk besluit is belast met het onderzoek van schepen voor den tijd van drie jaren, met ingang van 16 Dec. a. 8., voor Helder on Teasel, H. Bitter Jr., arts te Helder. Met ingang van 1 Jan. a. s. benoemd tot directeur van het post- en telegraafkantoor te Kampen, G. G. Govers, thans in gelijke be trekking te Zalt-Bommel. „Meegesleurd." Waarom was nu gisteravond de komedie leeg Wie zal het zeggen Wie kan ooit verklaren waarom „het publiek" op een gegeven oogen- blik nu eens verkiest op te komen of weg te blijven? Was het „onbekend maakt onbemind" de oorzaak? Gekheid; dat moest juist een prikkel zijn om eens kennis te gaan maken; vooral nu er van te voren op gewezen was, zoowel hier als elders, dat het een van de beste stukken uit den laatsten tijd was. Schrikte de nieuwheid af? Och kom, het publiek „oischt" immers altijd nieuwe en versche producten, het wil immers op de hoogte van den tijd blijven! De beweeg redenen van het publiek zijn ondoorgrondelijk, maar zooveel is zekerdat het ditmaal ongeluk heeft gehad met weg te blijven. „Meegesleurd" is een mooi, verbazend knap stuk. Eug. Brieux is nog jong en enkele kleine vlekjes vallen dus niet weg te redeneeren, maar als geheel, als karakterteekening staat het stuk, mijns inziens, hoog. Het is de ge schiedenis van een braaf, eerlijk, eenvoudig industriëel, uit do provincie, die togen wil en dank in de politiek wordt gesleurd. Niet zijne persoonlijke talenten wijzen hem daartoe aan, niet de overtuiging, dat hvj juist wat goeds zal tot stand brengen, of de hoop dat hij het district het best zal vertegenwoordigen, o, neen! intriges van allerlei aard, kuiperijen, knoeierijen van het laagste allooi, persoon lijke afkeer van den politlekon tegenstander, die factoren brengen den heer Rómoussin in de Kamer van Afgevaardigden. Zijne vrouw werkt daartoe mee uit eerzucht, zijn schoonzoon zoowat van 't zelfde, een zoogenaamde vriond, de senator Morin, uitsluitend om winstbejag en uit eigenbelang, de eene kiezer hierom, de andere daarom, maar geen schepsel om het eenige goede motief: dat Réraoussin de aangewezen persoon zou zijn. Valsch, door en door valsch en leugenachtig is alles wat daarbij in het werk wordt gesteld, ondanks de plechtige belofte van niet te zullen knoeien, en als den candidaat iets daarvan ter ooren komt en hü in verontwaardiging uitroept: „Maar is d&t dan het algemeen stemrecht?" dan ontvangt hy van den ouden rot Morin het teekenende antwoord: „Noen, dat is wat ze er van gemaakt hebben!" Hier kon ik niet nalaten eons rond te kijken, doch, helaas! ik zag geen enkelen volksvertegenwoordiger. Het zou toch wel aardig geweest zijn als het partorre nu eens flink gevuld ware geweest met Kamerleden; in de beteekenisvolle tijden, die wij beleven, (volgens enkelenonheilszwanger; by anderen: het lichten van een nieuwen dageraad; dat is eene quaestie van opvatting) zou er uit „Mee- geslourd" hier en daar nog wol watteleeren vallen. Als Rómoussin eindelijk, van alle kanten getrokken, voor den drang bezwykt, en toe geeft, doet hy hot in do eerlyke en vaste overtuiging, dat hy nuttig zal kunnen zyn voor zun land en volk. Hierin vindt hy zich echter deoriyk bedrogen. Zyno eerste, loyale pogingen worden uitgelachen, de brave, maar zwakke en ietwat eenvoudige man verliest den vasten grond onder de voeten en als hy gaandeweg merkt dat bedrog overal schuilt, dat lage motieven allen beheerschen van den hoogste af tot den laagste toe, dan grypt de duizeling hem aan en hy wordt meegesleurd in den verachteiyken maalstroom, wat hom van den kant van Morin de onderscheiding bezorgt: „Nu ben je een politiek man in de volste beteokenis van het woord I" Treurige lof spraak! De worsteling mot zyn beter ik, zyn inwendige stryd, zyn met scherpe pen ge teokcnd. Uitstekend staat hiernaast de figuur van Rémoussin's echtgonoote, eene volkomen ge- wetenlooze vrouw, die steeds schynt te luis teren en op het beslissende oogonblik haren man belet aan de goede inspraak van zyn hart gehoor te geven en zóó do onmiddollyke bewerkster van zyn ongeluk wordt. En nu komt de Panama zaak, hior eene Simplon-maat- schappy, hem den genadeslag toebrengen. De arme depute, of liover zyne vrouw, gekweld door geldeiyke zorgen, aanvaardt eenechèque en do bom is klaar om te barsten. Die ont ploffing volgt in het laatste bedryf. (Wat zul len do Paryzenaars zich verkneukeld hebben, toon zy daar de goheele Panama historie, een beetje gowyzigd, voor oogon kregenOm hier de maat van het geknoei vol te meten, wei gert de regeering eene enquête! De schuldigen adomon weer vryer en lichten het hoofd op. Alleen de zwakke Rómoussin niet! De schok heeft hem gelouterd en aan zichzelven terug gegeven. Nu niet zwak meer, maar sterk in zu'n berouw, wil hy do stem van zyn geweten niet smoren; hy orkent openiyk schuld en tracht door het teruggeven der ontvangen som don naam van eeriyk man weer waardig te worden. Doch het is te laat! Deze politieke domheid kan hem niet vergeven worden! Allen, behalve zyne dochter, verlaten hem en, terwyi hetzelfde volk, dat hem te voren toe gejuicht had, hem uitjouwt en een dief scheldt, staat het arme slachtoffer daar eenzaam en gebroken, zyn lot verbeidende. Ook uit deze gebrekkige inhoudsopgave, zal men, hoop ik, kunnen zien, dat wy hier niet te doen hebben met eene alledaagsche theater intrige. Het is een stuk leven, echt, waarachtig leven, aangrypend in en door zyne waarheid. Op en top Fransch, dat is waar, want voor onze ooren heeft een dergeiyk op gewekt politiek leven vooralsnog gelukkig iets vreemds, doch als literatuurverschynsel en kunstwerk ook voor ons van het hoogste belang. Wy mogen den ondernemingsgeesten de voortvarendheid der Rotterdammers wèl dank weten, dat zy ons reeds zoo spoedig op deze noviteit vergast hebben. De hoofdrol was in handen van Dirk Has pels, en waariyk, ik zou niemand weten, aan wien zy betor kon worden toevertrouwd. Dat was de Rómoussin zooals hy wezen moet, zooals de schryver hem zich gedacht moet hebben. Sober en kalm, belangstolling wek kend In zyne weifeling, medeiyden en eerbied in zyn val en ommekeer, zóó is do ongeluk kige dupe van anderen geweest, zóó en niet anders. Haspels gaf ons do volle mate van zyn ongeëvenaard talent te aanschouwen, hy toekende den mensch zooals hy dien begrepen en in zich opgenomen had. Onder detallooze huldebiykon, die hem in zyn leven al ge schonken zyn, kan ik my er geen denken, dat hy meer verdiend zou hebben dan den krans van gisteravond. Naast hem vervulden mevrouw Burlage (Mme Rómoussin) en Tartaud (Morin) hunne rollen, beiden voor anderen opgenomen, alles zins verdienstelyk. Vooral de rol van Tartaud was, naast dankbaar, ook lastig. Rosier Faassen was buitengewoon mooi als de landbouwer Taulard. Dat zyn van die créaties van onzen gevierden kunstenaar, die wy zoo licht niet weer vergeten zullen. Den heer Van Eysden mag eene loftuiting niet onthouden worden voor zyn spel in de laatste akte; hy was daar inderdaad uitstekend. Ook de overige artisten, hoewel met beschei dener rollen begiftigd, waren volkomen goed en deden de kleinere nuances goed tot hun recht komen. Het nastukje, een oud mopje van Labicbe, werd aardig en vlug gespeeld. Erg jammer dat het niet voller was. Enfin, hierna beter, zegt de almanak! v. B. Gemengd Nieuws. Hedenmorgen t e o n g e v o e r acht uren geraakte by het afryden der Vischbrug, ter hoogte van den broodbakker den heer Speel, de 10-jarige G. W., wonende aan het Levendaal, onder een mot aardappelen be laden handwagen, welke door den 15-jarigen M. L. bestuurd word. Hoewel eon der wielen over het lichaam van het jongetje is gegaan, is de knaap er nog goed afgekomen en van het politiebureel, waarhoen hy gebracht was, eenigen tyd daarna naar huis geloopen. Ver wondingen werden niet aan hem opgemerkt. Gisteravond omstreeks tien uren is by het doorlaten eener stoomboot aan do Schryversbrug een der aldaar gestationneerde brugwachters Hoofsmit genaamd, door een nood lottig toeval te water geraakt en verdronken. De kapitein der stoomboot, die onmiddeliyk terug8toomde en nog pogingen deed om den drenkeling te redden, mocht hierin niet slagen; eonigen tyd later werd het lyk opgehaald. Poging tot diefstal. Toen Zatordag-avond de vloeschhouwer v. K., to Katwyk aan den Rjjn na een korten tyd van huis te zyn gowoest, terugkeerde, zag hy uit de poort zyner woning plotseling iemand zich zeer snel verwydoren. Later bleek dat deze persoon in zyne woning was geweest en door het raam was gevlucht, toen hy den bewoner hoorde naderen. De man, die zich met geeno goede bedoelingen in hot huis heeft opgehouden, schynt zich te hebben doen inslui tonramen en deuren toch waren goed gesloten. Te elf uren had v. K. zyne winkellade ge ledigd eu dit geld weggesloten in eene kast; do sleutel daarvan is door hem geborgen in een kistje, van welk kistje de sleutel door hem steeds wordt gedragen. En nu juist dit kistje heeft men getracht open te breken door middel van een zaag; daar v. K. echter niet langer dan eene kwartior by een zyner buren vertoefd hoeft, had men geen tyd genoeg om het voornemen to volvoeren. Do politie doet onderzoek. De burgervader van Schiedam.— De „N. Schied. Ct." bespreekt het ontslag van den heer P. Van Dyk van Matenesse in niet zeer vleiende bewoordingen: „Verrassend snel, naar den schyn, is den heer P. J. Van Dyk van Matenesse op zyn verzoek, als burgemeester van Schiedam „eer vol" ontslag verleend." Het blad acht het niet zyne taak een be slist oordeel uit te spreken over het 28 jarig bestuur van den gewezen burgemeester, maar wil toch constateeren, dat de heer Van Dyk by het aanvaarden van zyne functie eene ge meente vond toenemend in bloei en welvaart, en thans by zyn aftreden die gemeente achter laat in verval en achteruitgang, met eene schuld van byna 2 millioen, mitsgaders een kastekort van ruim /"S2,000. Naar men aan „De Standaard" meldt, is de treurige historie te Schiedam met het ontslag van den burgemeester nog niet uit. Naar men verneemt, bestaat het voornemen den nu afgetroden burgemeester voor het tekort aan te spreken, dat hy door het we gelooven in goed vertrouwen klakkeloos teekenen van onware rekeningen, en schyn- bare kasopnemingen, tot zulk eene bedenkolyke hoogte heeft laten aangroeien. Een krankzinnige ontsnapt. Op het Hekelveld te Amsterdam werd gister morgen groote sensatie veroorzaakt door het volgende treurig voorval. Een jonge man van 23 jaren, die den laatsten tyd op Meerenberg werd verpleegd en by zyne ouders een veertien dagen met verlof zou doorbrengen, kreeg onverwacht een hevigen aanval van waanzin. Hy schoof een raam op en sprong uit de eerste étage op straat. Onmid deliyk werd hy door zyne broers achtervolgd en door hen gegrepen op den hoek van de Rozengracht en Baangracht en daarna onder sterk geleide naar het politiebureau aan de Raampoort gebracht. Van hier werd hy ver voerd naar het Buiten Gasthuis en later naar het gesticht te Meerenberg teruggebracht. Toen gistermiddag de trein, komende van Yenloo, te 1.22 het station te Nymegen binnenstoomde, bevond zich op de lyn Nymegen-'s-Bosch eene locomotief met tender. Doordat de rem van laatstgenoemde locomotief niet pakte, reed deze te vor door, met het ongelukkig gevolg, dat de van Yenloo komende trein de locomotief op de Bossche lyn, juist op het punt, waar beide lynen samen komen, in de flank reed en tegen het perron opdrong. De losse locomotief was uit de rails geworpen tegen den hardsteenen zykant van hot tweede perron, zoodat een gebeel gedeelte daarvan uit zyn verband gewrongen werd. Aan de tegenwoordigheid van geest van den machinist van den aankomenden trein is het te danken, dat het ongeluk nog botrekkelyk goed afge- loopen is, daar hy uit alle macht remde. Per- sooniyke ongelukken kwamen niet voor, doch de materiëele schade is vry aanzieniyk. In den nacht van Vrydag op Zaterdag is de chocolade-fabriek der firma Derbaix, in de Molenbeekstraat te Laeken, door brand vernield. De fabriek werd grootendeels eene prooi der vlammen. De pogingen der brandweer om het vuur te bedwingen werden belemmerd door gebrek aan water. De schade wordt geschat op 200,000 franken. Het klooster der Urselinen, naast de fabriek gelegen, bleef gespaard, dank zy der inspan ning van de Brusselsche brandweer, die spoedig te hulp werd geroepen. INGEZONDEN. Geachte Stadgenooten Velen uwer hebben zeker wel in het num mer van Zaterdag, 3 November, het bericht gelezen, vermeldende de balddadigheid van werklieden, die op pannenbier (en pannen- jenever?) waren onthaald. En dit lezende hebt go wellicht een toornig woord geuit over het wangedrag dier menschen. 't Is waar, hun gedrag is verre van goed; opgewonden door den drank laat in den nacht joelende langs de straat te slieren en balddadigheid te plegen, is zeer afkeurenswaardig. Het is dan ook niet om deze werklieden van hunne schuld vry te pleiten, dat ik my verstout deze regelen te schryven, want zy moesten weigeren te drin ken het bedwelmend vocht, dat hunne krachten verlamt, hunne gezondheid schokt, hun leven verkort en hen en hun gezin berooft van een deel van het dikwyis zoo zuur verdiende geld, dat waarachtig wol beter kon worden besteedzy moesten weigeren te drinken dat vocht, dat hen aanspoort tot wangedrag en misdaad, dat hen ruw maakt en vechtlustig, dat hen vrouw en kind doet slaan en hen alle hui- seiyk geluk doet verwoesten. Maar hierop wilde ik U wyzen, dat zy niet de eenige schuldigen zyn. Hy toch, die den werklieden het verderflyk vocht heeft laten drinken, door welks helsche werking zy zich onbetameiyk hebben gedragen, is verantwoordelyk voor dit wangedrag, ja, hy is schuldiger dan die werk lieden zeiven, .vant is het niet veel misdadiger een ander te doen zondigen dan dit zelf te doen? En hy kan toch niet zeggen, dat het hem onbekend is, hoe alcoholische dranken werken, en hoe hy met elke borrel, welken hy den werkman geeft, dezen veel meer aan kracht, verstand en geluk ontrooft. En toch, is zoo de werkman, die zich slecht gedraagt, hier voor een groot deel het slachtoffer van de (in dit geval misdadige) mildheid van zyn patroon, ook deze is weder een slachtoffor dergewoonte. Maar daarom zyt ook gy, lezer, die nog alcoholische dranken gebruikt, zij het ook nóg zoo weinig, mede schuldig, niet alloen aan dit, maar aan alle ergerlyke feiten, die onder den invloed van bedwelmende dranken worden bedreven, en aan alle ellende, door deze dranken verwekt, omdat ge mede helpt instandhouden de heer- schende drinkgewoonten, die helaas nog zoo velen in hunne helsche klauwen houden ge klemd. De wereldiyko rechter zal den patroon, die zyn werkvolk drank schenkt, en ook u allen, die de drinkgewoonten helpt bestendigen, niet vervolgen; maar och, luister eens naar den rechter in uw binnenste, luister eens goed, of daar uw geweten niet een schuldig over u uitspreekt, of het u niet toeroept: „Ban den drank voor altyd uit uw huis." En wanneer die stem van het geweten zoo tot u spreekt, o, wat ik u bidden mag, laat het geene stem van een roepende in de woestyn zyn, smoor die stem niet in bedwelmend vocht, maar geef aan die roepstem gehoor; geloof me, hot zal u geluk aanbrengen, daar go dan zult leven in do overtuiging mede te werken tot het opwerpen van een dam tegen den immer wassenden drankvloed, waarin steeds meer geluk en welvaart dreigen te verzinken. G. J. Van der Schroeff, theol. stud. Aan wie de schuld? Geachte Heer Redacteur l Beleefd verzoek ik U eenige plaatsruimte in Uw blad voor onderstaande regelen. Toen ik Zaterdag avond het verslag van de handelingen van den gemeenteraad doorlas, trof my het edel en karaktervol optreden van de Heeren Gemeenteraadsleden F. A., S. v. H. en P. zoozeer, dat ik besloot een woord van hulde en waardeering te schrijven voor het kloek en manneiyk protest, dat zy hebben doen hooren tegen den zedelyken moord, waaraan de leerlingen van de H. B.-S. zich in hunne brooddronkenheid tegenover een hunner docenten hebben schuldig gemaakt en die zonder eenigen vorm van proces dreigde gesanctioneerd te worden door de bevoegde autoriteiten. Verder wenschte ik een en ander in 't midden te brengen over de oorzaak van dergelyke verschynselen. M. i. werd er terecht op gewezen, dat het voor de H. B.-S. een gevaarlyk precedent zou zyn aan jongens, zoo niet het recht in handen te geven, dan toch aan hen de mogelykheid in 't vooruitzicht te stellen om een leeraar, die zich niet by hen weet populair of ge vreesd te maken, want daar wringt hem ge wooniyk de schoen, gewoonweg te kun nen afmaken. Zelfs in een tyd als de onze, waarin alle gezag door hen, die zich terecht of ten onrechte verongelykt wanen, en anarchie als den gewenschten heilstaat beschouwen, op losse schroeven wordt gezet, is 't een veeg teeken, dat jongens niet eens uit een gevoel van vermeend onrecht, maar uit loutere wis pelturigheid en balddadigheid eene misdaad plegen, waarvan zy blykbaar den omvang niet kennen, want ware zoo iets met volle be wustheid gedaan, met welken naam zou men dan een bedryf moeten bestempelen, dat van ovenveel jeugdig cynisme als van jeugdige verdorvenheid zou blyken geven? Maar ik wil de jongens zeiven in dezen niet te hard vallen: zy gaan gewooniyk zoo ver als men hun voet geeft. Zicbzelven een zede lyken maatstaf aan te leggen, waarnaar zy, onafhankelyk van den persoon, met wien zy in aanraking komen, handelen, schynt maar in zeer weinige jeugdige gemoederen op te komenhoewel ik daarvan in myne eigen loop baan als docent treffende voorbeelden heb gezien. Er zyn werkelyk jongelui, die zich door den vorkeerden geest, die er onder hunne medeleerlingen heersebt, niet laten mede slepen en dezen behooren gewooniyk ook tot het beste en meest intelligente gedeelte eener klasse. Maar deze voorbeelden, ik moet het herhalen, zyn schaarsch. Wanneer men dus veilig mag aannemen, dat over 't algemeen een jongen zich weinig rekenschap geeft van zyne daden en dit doet, omdat hy er toe ge dwongen wordt, en dat laat, omdat 't hem onmogelyk gemaakt wordt, en evenals tegen over een vyand zich op 't bedriegen of ver schalken van zyn leermeester by zyne mede leerlingen beroemt en ten opzichte van dezen niets unfairs of wreeds ziet in handelingen, die hy tegenover elk menscb, ja zelfs tegen over een hond zou afkeuren, dan dringt de vraag zich vanzelf op den voorgrond, aan wie de schuld, dat deze vry algemeene neiging van jongens niet aan banden gelegd of on- schadeiyk gemaakt wordt. Door een oogenblik in eene vergelyking te treden tusschen het militaire en het burger- lyke leven, zal men do vraag spoedig opgelost vinden. Men kan moeilyk veronderstellen, dat 't moreel gehalte van een leger als 't onze, waar plaatsvervanging wordt toegelaten, beter is dan by de bevolking der H. B.-S. of van het gymnasium, en toch komt 't maar zelden, zoo ooit voor, dat een officier, ja zelfs een lagere in rang onmogelyk wordt gemaakt door de minderen, 't Gaat evenmin aan om te vooronderstellen, dat zy, die in 't leger wat te commandeeren hebben, over 't alge meen beter zouden geschikt zyn om hun wil te doen gelden en eerbiedigen dan zoovele leeraren, die reeds ongeschikt verklaard zyn voor een optreden aan eene der bovenge noemde inrichtingen. Maar voor de hand ligt 't en onomstooteiyk waar is 't tevens, dat zy, die in 't leger bevelen, hun prestige nog aan geheel iets anders ontleenen dan aan hunne persoonlykheid. Was dit niet 't geval, dan zou 't met de tucht in 't leger droevig gesteld zyn. Neen, men is daar aan beido zyden aan strenge voorschriften gebonden, die straffen bedreigen tegen eiken vorm van verzet of insubordinatie of tekortkoming in eerbied aan den meerdere. Dit weten do minderen en zy bukken dan ook niet zoozeer voor het persooniyk, maar voor het offi ciëel karakter van den persoon, die over hen gosteld is. M. a. w., zy weten dat de qualiteit, waarin de meerdere in 't leger optreedt, de machtige hefboom is, waarmee by den hamer van het gezag verpletterend doet neerkomen op alles, wat den goeden en ordeiyken gang van zaken verstoort. Het onderwys en meer speciaal dat, gege ven aan de kinderen van de z.g. betere klas sen der maatschappy, vormt met den hier boven beschreven toestand een treurig contrast. Daar moet de persoonlykheid van den leeraar letteriyk alles doen. Er zyn wel eenige vodde- rigo (vergeef my den oneerbiedigen term) bepalingen of verordeningen, maar van deze wordt gewooniyk weinig of geen notitie ge nomen door leeraren of door leerlingen; en die minachting, waarmee ze van beide zyden worden bojegend, verdienen ze ook in den regel, wegens hare onbeduidendheid, ten volle. De m. i. zeer onbillijke eisch is dus, dat alles door de persoonlyke eigenschappen van den docent in 't reine wordt gebracht. Den meesten, zoo niet allen, is dit te machtig en men ziet naar hulpmiddelen uit, om een sur rogaat te verkrygen voor wat in 't militair® de onverbiddelyi*e krygstucht is, en men/ zoekt die helaas maar al te dikwyis in 't zich verworven van populariteit by de jongens, als men handigheid en plooibaarheid genoeg bezit, zonder dat men bedenkt, dat men zyn indivi- dueel karakter daarby inboetof, zoo men di® fraaie eigenschappen mist, zoekt rond in zyne natuurlyke gesteldheid naar al wat er aan gal in voorradig is en geeft dat in den vorm van hatelykheden (de geleerde term is sarcasme of satyre) oen delinquenten, of liever nog den onnoozelen, die van geene repliek kunnen dienen, als tegengift in tegen de mogeiyke of onmogelyke buitensporigheden, waaraan de leerlingen zich mochten overgeven.' De vervloekte „Schadenfreude", die er onder, de jongens ten opzichte van elkander heerschfc,! blykt dikwyis een krachtig bondgenoot van den leeraar en hy is, in eenigszins anderen zin dan hierboven genoemd is, ook al een populair map, omdat hij zoo „leuk" of zoo „geestig" kan zyn. Yan den geest, dien dit onder de jongens kweekt, zullen we maar niet spreken, maar zeker is 't, dat een leeraar, die zich te goed acht, zich te veel menscb. gevoelt en te ernstig is om zich met zulke praktyken af te geven, of tot eene van de beide catagorieën van leeraren te behooren, al is h(J met de beste bedoelingen bezield en begiftigd met de beste gaven van geest en hart, 't slachtoffer kan worden van dien geest onder leeraren en leerlingen. Uit een en ander zal men kunnen opmaken wat men soms te verstaan heeft onder „goeds harmonie" tusschen de leerlingen en hunne docenten. Die goede verstandhouding is in vele gevallen gebaseerd op concessies aan de jongens en eene gewooniyk daarmede gepaard gaande plichtvergeten toegeeflykheid van de zyde des leeraars. Zoo weet ik uit betrouw bare bron, dat onlangs aan een gymnasium een leeraar de groote zwakheid had om ge durende een groot deel van het lesuur den leerlingen toe te slaan dingen te doen, dio in 't volgende uur de les van een ander docent zoo niet onmogelyk maakten, dan toch dezen het geregeld les goven zeer moesten bemoei lijken. Dat veel kostbare tyd hierdoor te loor ging, is tot daaraan toe, maar bedenkelyker was de opmerking van den leeraar, toen hem op de noodlottige gevolgen van zyne toegeef lykheid tegenover de jongens gewezen werd, dat „elk docent dat voor zichzelf weten moest." Op die wfize houdt men zich staando; dikwyis, zooals men ziet, ten koste van anderen, die er eene betere moraal op na houden. Mynheer do Redacteur, ik bemerk tot roya schrik, dat ik wat wydloopig ben geweestt maar de laatste uitweiding was slechts om door een voorbeeld te staven, hoe een docent door het publiek soms verkeerd beoordeeld wordt ten gevolge niet altyd uitsluitend van den verkeerden geest onder de jongens, maar ook door de weinige samenwerking, die hy, ondervindt van zekere docenten, die uit e6n verkeerd begrip van zelfbehoud hunne kracht zoeken by de jongens. Al hetgeen ik nu in 't midden gebracht heb, wensch ik als a 1 g e- m e e n e beschouwingen gerekend te zien, daar ik van de zaak, die in den Gemeenterasd behandeld is en naar aanleiding slechts van welke ik dit heb neergeschreven, niets afweet, maar ik vond dit eene geschikte en onge zochte gelegenheid. Ik wil kort zyn in de conclusiën, waartoe ik meen te moeten komen naar aanleiding van het voorafgaande. Zy zyn de volgende: Dat in 't algemeen de voorschriften en ver ordeningen op onze inrichtingen van hooger en middelbaar onderwys dienen verscherpt te worden. Dat niet meer aan persoonlyke opvatting, persooniyk optreden, dat in den grond niet veel meer dan willekeur is, het geheel zy overgelaten hoe een leerling door zyn leeraar en omgekeerd behandeld wordt. Dat men zeer juist de plaats aanwyzo, waar de docent en waar de leerling te staan heeft en dat hunne houding en gedragingen tegenover elkander evenals in het militaire by strenge verorde ning worden vastgesteld, waar men blykbaar ook niet met persoonlyke indrukken, persoon lyke grillen, persoonlijke prejudices en wat dies meer zy rekening houdt, en straffe even onverbiddelyk en streng als daar elk treden in elkanders rechten. Dat hier en hierdoor alleen aan den be- staanden treurigen toestand een einde kan komen. Dat onder den invloed van dergelyke bo- palingen orde en tucht zich zouden ontwik kelen en er degelyke karakters zouden gevormd worden, terwyl het tegenwoordig vigeerende systeem aan niets anders bevor- derlyk is dan aan cynisme en karakterloosheid. Dat dan de tyd voor ons eindeiyk eens zou aanbreken, waarin we mot rechtmatige minachting de schouders zouden kunnen op halen over de eens my persooniyk op sma- lenden toon toegevoegde opmerking van een Engelschman, dat het groote geheim van zich te kunnen handhaven aan de hoogere inrichtingen van onderwys in Holland, in tegenstelling met de Duitsche en Engelsche, was de toepassing van den raad: „Werk op de prejudices van de leerlingen door opsny- dery (humbug)", maar bovenal „Take it easy", of over de uitspraak van den Hollandschen docent aan een onzer groote H. B.-S.: „Ver geet nooit, als ge ooit aan een H. B.-S. wordt werkzaam gesteld, en ge zoudt willen be ginnen met de naïeve, geestdriftige bodoe ling: „Ik wil er nu toch eens iets goeds van terecht brengen van rnyn vak en een recht goed leeraar zyn," de woorden boven de hel van Dante geschreven: „Wie hier binnen-- treedt late alle hoop varen." Leiden, 4 Nov. 1894. Junius.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 2