N\ 10640. Maandag SO October. A°. 1894. feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. De Louibok-expeditie. Feuilleton. EENE HELDIN. LEIDSCH DAGBLAD PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden por 3 maanden. Franco per post Afzonderlijke Nommers f 1.10. 1.40. 0.05. PRIJS DER ADVERTENTIEN: Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootore letters naar plaatsruimte. Yoor het incasseeren bulten de stad wordt f 0.05 berekend. Eerste Blad. KOLONIËN. BATAVIA, 22-25 September. VolgeDs een van den gouverneur van Atjeh en Onderhoorigheden onder dagteekening van 18 dezer ontvangen telegrapbisch bericht, stootte in den namiddag van den vorigen dag tusscben Lamsoet en mesigit Lamdjamoe eene patrouille op eene kleine vijandelijke bende, die, na een salvo, met de bajonet werd ver jaagd. Bij die gelegenheid sneuvelde aan onze zijde de Europeescbe fuselier De Ridder on werden gewond de patrouille-commandant sergeant Zeig en 3 inlandsche fuseliers, waar onder twee met schampschoten. De vijand bekwam 7 dooden, waarvan 5 met vele wapens in onze handen vielen, en 4 gewonden. De troep had zich zeer goed gehouden. (Javn-Bode.) Een van den resident van Bezoeki ont vangen rapport meldt dat in den morgen van 10 en 11 dezer ter hoofdplaats Bezoeki lichte horizontale aardschokken werden gevoeld in de richting van O. - W., welke ongeveer 5 seconden aanhielden. BN.) Uit Makasser wordt van 24 September aan het „B. N." geseind: Nangaramo en Menboeroe (Flores) zijn door het bergvolk overvallen. Eenige Boegineesche bewoners werden vermoord. De huizen zijn verbrand en alle goederen van waarde mede gevoerd. De verpachting van opium te Kedirie had tot uitslag, dat het hoogste bod, van f 180,000 's maands, werd gedaan door Tan Hok Swie van Pati, wien de pacht onder nadere goed keuring toegewezen werd. De pachtschat be draagt nu voor die drie jaren f 14,000 's maands. (B. N.) Uit Soerabaia wordt, dd. 22 Sept., aan de „Java Bode" gemeld: De flrma gobr. Van Delden heeft surséance van betaling gevraagd. In brieven, gedateerd 1316 September, schreef de correspondent der „Java-Bode" om trent den Aanval op Pegasangan o. m. de volgende belangwekkende détails: 18 September. Gisteravond is de ordo geko men omtrent de operatiën van heden. De aanvoerders zyn van nauwkeurige terrein kaarten voorzien en hebben alle détails met hunne officieren in den avond van gisteren besproken. En zoo is dan hedenmorgen uitgetrokken eene troepenmacht van twee en een half bat., om van K3leh uit Pegasangan te nemen. Om het te doen ontruimen, is de artillerie uit Aroeng-Aroeng en Kaleh den ganschen nacht onophoudelijk op die kampong aan het vuren geweest. Het 2de bataljon met de helft van het 9de zullen er tegen oprukken. De rest der troepen zal zorgen voor flankdekking en den toeloop van krfigsvolk uit de naburige streken tegen houden. Er i8 veel genie mee en twee secties bergartillerie. De cavalerie geeft weer ordon- nancen. 14 September. De aanval op Pagesangan heeft 6lechts gedeeltelijk succes gehad. Nadat het kanonvuur zweeg, 's middags omstreeks twee uren, rukten de troepen vooruit. Men naderde eene zware borstwering, liggende achter een ravijn, waarin een kali stroomt; toen men deze borstwering tot op 30 meters genaderd was, vielen er plotseling schoten uit de bamboezen kokers, die in de borstweringen van den vijand voor schietgaten zyn aange legd. Onmiddellijk vielen er van ons vyf ge wonden. Maar onmiddellijk stormden drie com pagnieën op de borstwering aan, het was veiliger op dien muur te zijn, dan er voor. Het gevolg was dat de vijand, die niet sterk was, en hoogstens een vijftig schoten loste, dadelijk zijne stelling verliet en een goed heenkomen zocht. Hier en daar nog door enkele schoten op grooten afstand lastig gevallen, waardoor nog de Europeescbe kor poraal Meijer van het 7de bataljon sneuvelde, namen we stelling in de kampong, en be zetten als vaste vestiging weder een tamelijk groote roemah dewah (Ind. tempel). Dat is eene vriendelijke eigenaardigheid van de Baliërs dat ze in hunne kampongs reeds versterkingen klaar hebben, die wij maar behoeven te be zetten om voor hun geweervuur geheel veilig te zijn. Daar oen der gewonden later stierf, hebben we dus dien dag 2 dooden en 4 gewonden. Intusschen hoorde men in de omgeving nog veel schieten en een ontzettend gegil van den vijand. Velen verwachtten dat by, in krijgs- woede, met het blanke wapen in ovennacht op onze troepen zou aanvallen, die zich tijdens het bezetten nogal verspreid hadden. Van dien aanval kwam evenwel niets, en toen de zon onderging, vielen hare laatste stralen op roo- kende en brandende kampongwoningen. Rond om de dewah was het terrein eenigszïns vrij gemaakt en de twee compagnieën van het 9de bat., die achterbleven, ontvingen nog wel enkele schoten, ook enkele uit de omringende boomen, maar leden niets van dat vuur. Heden moet die kampong geraseerd worden. Het blijkt evenwel dat lang niet heel Paga- sangan in onze handen is. De kampong is bijna half zoo groot als Mataram. Het is eene opeenstapeling van muren en gangen. Don ganschen dag werkt onze troep met hulp van het van Ampenan gekomen 7de bataljon, om de muren uit den omtrek en de boomen, waaruit de vijand 's nachts zou kunnen vuren, op te ruimen. Men begrijpt niet wat een zwaar werk dat is, en hoe men bijna niet opschiet, ondanks de grootste krachtsinspanning. Rondom do plaats, waar dit vernielingswerk plaats heeft, liggen secties infanterie ter be veiliging, en op een kruispunt van twee wegen staat een stukje berggeschut, om dien toegangs weg schoon te houden. Op een afstand van 150 M. voor dat stuk zit een kerel, die af en toe een schot lost op de bedieningsman- scbappen; zfin schot heeft geen effect, even min als dat van een tweeden waaghals, die op 500 M. afstands zit. Intusschen gelukt het ons niet die twee poffers weg te schieten; zfi steken, achter een dikken boom, met hun hoofd boven den muur, lossen hun schot en dekken zich. Omstreeks halftwee 's middags raakte waar lijk één hunner kogels een Europeesch inf., Detmeyer, in de borst. Het schot was doodeljjk. Zfin makker, die hem wilde optillen,, kreeg een schot in den voet. Beiden worden naar Ampenan vervoerd, met nog een Eur. fuselier er bij, die den vorigen dag een schampschot aan den voet heeft gekregen. Pagasangan heeft ons dus tot heden drie dooden en zes gewonden gekost. Nu we daar in die buurt aan het werk zijn, komen er duizenden Sasaks opdagen, die hulp bieden. De directeur van binnenlandsch bestuur, hier aanwezig, en die maar trouw meetrek, alsof by krygsman was, onderhandelt me\ hunne hoofden. Zy verrichten koeliewerk en zyn belast van nacht een bentir.kje op te werpen, achter Pagasangan, in Sekar Bela. waar we dan morgen zwaar geschut kunnen opstellen, om Pagasangan verder te doen ont ruimen. 15 September. Het 2de bataljon is van morgen om halfzes naar Kaleh opgetrokken, om van daaruit den bouw van de benting in Sekar Bela te gaan beveiligen. Eene com pagnie van het 7de volgt om die benting te bezetten. De plaats der ligging is de oostrand van Sekar-Bela, op de plaats, waar wy van het zuiden zyn aangekomen, toen we op 27 Aug. uit de roemah dewah by Mataram terugtrokken. De benting bestaat uit drie kleine graf heuvels, waar men met graszoden, klei, zand zakken en uitgravingen een vierkanton ring muur omheen maakt. Sekar Bela is een kampong, vroeger door de Baliërs verwoest, ru vyf maanden geleden. Het is een indrukwekkend gezicht, als men zoo tusschen die overblyfselen van ge- deelteiyk omgesmeten muren en nog half staande woningen voortmarcheert. Men denkt aan het verwoeste Niniveh. Duizenden en duizenden welvarende gezinnen moeten hier gewoond hebben. De boomen, die er gestaan hebben, zyn gekapt of verbrand. Hier en daar staat nog een klapperboom. Het is of de benting, met zfine groene grafheuvels en bloeiende kam- bodjaboomen, in eene groote, gryze woes- tyn ligt. 's Morgens elf uren begint het vuur. De Sasaks hadden flink geholpen het groote kanon van 12 cM. hierheen te transporteeren, en toen zijne muziek begon, begeleid door een 20 cM.-mortier, kwamen ze met honderden rondom de benting, om naar het vuren te zien. Daar hadden zo erg veel schik in, maar om hunne handen uit te steken en den zwoe genden troep te helpen in het voltooien van de versterking, daar hadden ze niet veel schik in. Hoe langer hoe meer kwamen ze toestroomen tot drie- a vierhonderd, met lansen en krissen gewapend, twee of drie met een geweer. Ons eerste schot stichtte een flinken brand in Pagasangan en we poeierden er verder flink op los. Na twaalven hoorden we van den vyand niets moer, eerst had hy nog enkele schoten gelost. Ongeveer om drie uren zouden de Sasaks gaan kyken of hy was weggetrokken. Twee honderd geladen trompladers werden hun uit gereikt, en daar ging de troep, wel duizend man sterk, met rood wit en blauwe vlag voorop, naar Pagasangan. Het was een bosch van lange lansen. En werkeiyk, na vele haltes, rukten ze man na man Pagasangan binnen. Het moet een aardig gezicht geweest zfin, dat bonte leger. Roode baadjes, witte hoofddoeken, groene jasjes, alle kleuren zfin by hen ver tegenwoordigd. Plotseling valt daar in de verte een schot, nog één, nog twee schoten. En onder een vreeselyk geschreeuw vliegen de helden de kampong weer uit. Er zyn uit een tempeltje een twintigtal schoten gelost door schietgaten en zonder iets terug te doen, zyn allen hard weggeloopen, één hunner dood achterlatende. Dood? of misschien niet. Zoo niet, wee den mensch! want de Baliërs zyn woedend vyandig op de Sasaks. Twee dooden en vier gewonden heeft hun die verkenning gekost. Zoo bleek dus Pagasangan nog niet verlaten. In den nacht bleef de benting bezet 4oor eene Madureesche compagnie van het 7de bataljon, sterk pl. m. 100 man, vermeerderd met eene halve compagnie Europeanen van het 2de. Er schynt nog sprake geweest te zyn van een aanval door den vyand omstreeks 12 uren, althans een Sasak is komen melden dat vele Baliërs zich daar aan den rand van Pagasangan verzamelden. Ook hoordo men hun geschreeuw. Na een paar brand- en licht- kogels heeft men evenwel verder niets van hen gehoord. Dezelfde Sasak, die zich met eene zwaaiende lantaarn aaanmeldde, bracht later de tyding dat de vyand naar bet Zuiden getrokken was. Daar werd ook, beel ver af, midden in den nacht, flink geschoten. Waarschfinlyk zyn de aftrekkenden daar hunne woede wezen koelen in Sasakscbe kampongs. 16 September. Heden wordt het vuur op Pagasangan voortgezet van uit Sekar-Bela. De benting is daar nu vry sterk met rondjoe's en yzerdraad-versperring. De troep ligt nog in de open lucht, 's nachts in de koude by den helderen maneschyn en overdag in het bi andend zonlicht. Zooals men ziet, houdt het nemen en be zetten van Pagasangan nogal op. De man, die daar met eenige volgelingen stand houdt, moet een andere zoon zyn van den ouden Radja, en is genaamd Radja Poetoe. Als we evenwel Pagasangan hebben, zyn we veel vooruit, want het tusscben die kampong en Mataram ge legen Poenia is geheel verlaten. Dèn kan dus het bombardement op Mataram beginnen. Intusschen gaan de berichten voort om trent de onhoudbaarheid van den toestand in Mataram. Radja Ketout moet al naar het Noorden gevlucht zijn, inet een 500 man. Goesa, de hoofdaanlegger van het verraad, zou zich aan de Sasaks hebben overgegeven. Zy zullen hem levend aan ons hoofdkwartier ter hand stellen. De oude Radja houdt styfhoudig het verzet vol; men zegt dat hy op zyn eigen volk, dat Mataram by stroomen verlaten wil, laat schieten. Goenoeng Sehari zou door de Sasaks zyn afgebrand. Dat het nemen van Pegasangan ons dagen ophoudt, is alleen doordat men verliezen zooveel mogeiyk vermyden wil. De infanterie kan het zeker nemen, maar hoeveel dooden en gewonden kunnen een twintig man, van achter hunne muren, ons wellicht bezorgen l Dan dus liever wat langzamer, met wat meor kosten van artillerie-munitie. Eerst als de kar tetsen het hebben leeggeschoten, trekken onze troepen er in, om het te houden, en de muren zooveel mogeiyk te vernielen. Heden debarkeeren de barisan, de Madoe- reesche troepen, van wier vertrek uit Bang- kallan in de vorige mail door de Soerabaiasche bladen is meliing gemaakt. 17 September. Heden zfin twee colonnes uit gerukt om Pegasangan, dat volgens medo ingewonnen berichten geducht versterkt moost zyn, te vermeesteren. De beide colonnes bo stonden uit het 2de en 9Je bataljon inf.; by iedere colonne twee sectiën bergartillerie en eene sectie genietroepen. Te Kalé splitsten de colonnes zich. De colonne onder den overste Scheuer ageerde tegenover Pegasangan van noord naar zuid; die onder den kolonel Swart van west naar oost. Al heel spoedig waren de troepen in een hevig geweervuur gewikkeld, doch stout moedig en met ware doodsverachting werd door de onzen vooruitgerukt om den vyand geeno gelegenheid te geven van zyne schiet gaten gebruik te maken. De bergartillerie kwam intusschen in bat tery en beschoot de versperringen, die over het midden van don hoofdweg Pegasangan waren aangelegd. De vyand, door de beide colonnes alzoo in het nauw gebracht en zyn front en flank be dreigd ziende, verliet zyne stellingen en trok zich terug op Mataram en Tjakra Negara. Door de troepen was meesterlyk geageerd, dank zy der leiding van den chef van den staf en der bataljons commandanten. Wy hadden by deze gelegenheid slechts vier gewonde inlanders. De vyand telde een groot aantal dooden en gewonden. Onmiddellyk nadat do troepen binnen Pega sangan waren getrokken, werd deze groote kampong in de asch gelegd en worden de muren door achteraan komende troepen omver gehaald. Nadat Pegasangan was genomen, is door den vyand geen enkel schot meer gelost. De troepen bleven tot des namiddags vyf uren in stelling, om aan de twee compagnieën van het 9de bataljon gelegenheid te geven eene ver sterking te bouwen ten zuiden van kampong Poenia, tegenover de zuiderpoort van Mataram. Naar deze nieuwe versterking zullen tweo stukken van 12 cM. achterlaad worden ge bracht, om Tjakra Negara en Mataram te be schieten. Het is te verwachten, dat wij te Mataram I en Tjakra-Negara hevigen tegenstand zullen I ondervinden, want ook de bevolking van id iets Niets I Nergens iets nergens anders dan linten en kanten Maar toch een papier, waarop iets ge schreven stond! Zij groep hot m koortsachtige opgewondenheid hare vingers konden het nauwelijks vasthouden, zóó trilden zyde letters dansten voor hare oogen en slechts met de grootste moeite hield zij zich staande. „Moeder, vergeef het mij! Ik neem het spaarbankboekje mede, als eene leening, die ik u honderdvoudig hoop terug te geven. Ik ga de wyde wereld in om een groot man te worden. Ik gevoel in my de kracht tot iets buitengewoons. Bewaar my uwe liefde. Ver- rouw op myi" De geheele kamer draaide met haar in het rond; een suizend geraas gonsde haar in de ooren. „Een dief je zoon is een dief 1" schenen duizenden stemmen tegeiyk haar van alle kanten toe te roepen. Verpletterd, als een toonbeeld der diepste ellende, stond zy in radelooze smart. Opeens hoorde zy een eigenaardig gedruisch in de kamer er naast: het verschuiven van een zwaren stoel, een kort, droog kuchje. En dit nuchter geluid werkte op haar als eene vuist, die haar aanpakte en haar tot de werkelijkheid wakker schudde. I Zij voelde een schok; zy richtte zich over eind. Zy haalde zeer diep adem en die zucht gaf haar, misschien door de bovenmenschel yke inspanning, by weerstuit eene stekende pyn in het hart. In de volgende seconde scheen deze over te gaan, maar nu kwam zy terug, met doffen, moeilyken polsslag. Toen Steiner uit de andere kamer hier binnenkwam, was de chiffonnière gesloten; zyne vrouw zat op een van de blauw-en-wit gestreepte stoelen voor het raam en keek naar do thans vastgezette molenwieken, die, dreigond als zwarte monsters, tegen den hel deren achtergrond der blauwe lucht opstaken. „Wat eene lange visite I Wat kwam de graaf hier doen?" „Zyne vriendin uit vroeger jaren een bezoek brengen", luidde haar antwoord op den ge wonen, rustigen toon. „Zoo en je vondt het niet noodig my binnen te roepen", zeide hy, min of meer beleedigd. Zy trachtte hem te begrypen. Neen, het was waar: noch in haar, noch in hem was het opgekomen den heer des huizes te laten roepen. Dat was vreemd geweest en onbeleefd in Steiners oog. „Vergeef," stamelde zy blozend. „Gerd had enkel onaangename tydingen van myne familie te brengen en die weinig opwekkende mede- deelingen wensebte ik je te onthouden." Hy vroeg verder door. En terwyl zy nu met bovenmenschelyke inspanning elkezyner vragen beantwoordde, daarbij zorgdragend de eigeniyke reden van Gerds bezoek te ver- zwygen, voelde zy opnieuw, en nu heviger dau straks, die stekende pyn in haar hart. III. llare dochter. De kleine Walburga liep hot huis uit met hare twee handen tegen de ooren, die nog pyn deden van die geduchte klappen met het schryfboek. Zy liep hard voort, altyd door, de straat uit en het pad op, den veldweg in. Want deze in wording zfinde straat liep als een ryweg tusschen de aardappelenlanden, wortelenbedden en koornakkers verder door. Buiten gekomen, ging de kleine aan den kant van een afgemaaid veld zitten; zy liet hare voeten in de droge sloot, die weg en velden scheidde en die met gras was begroeid, afhangen. Hare jonge ziel was in opstand en in stilte herhaalde zy telkens en telkens weer: „Ik doe als Lars en loop wegl" Toen hare polsen, die van het snelle loopen onstuimig klopten, een weinig tot bedaren kwamen, werd zy ook kalmc-r; dat is te zeg gen: zy zat een poosje stil en dacht in het geheel niet, maar bleef strak in de verte zitten staren. De stilte van den zomermiddag rondom haar maakte indruk op Walburga. Haar blik dwaalde ver af: ginds, naar den horizon, daalde het landschap en ddar lag het als omlijst door een blauwachtig, donker woud. Rechts liep eene laan van populieren over de golvende vlakte tot aan de boeschen en hier en daar liepen, als donkere grensstrepen, ondiepe greppds tusschen de verschillende akkers door. In de verte was een boer aan het ploegen en telkens, als hy do paarden liet keeren, kloDk zyn aanmoedigend „hoï, hot!" door do stille lucht. Een bontgevlekte jachthond liep den boer op de hielen, trouw iedere voor vervolgend, na. Naar links daalden de akkers, ook door eon straatweg in twee helften ver deeld, naar den waterspiegel der rivier, aan welker anderen oever, achter een als bolwerk zich uitbreidend schiereiland van weiden, de oude hansa-stad fier hare torens verhief; zy vormde hier den horizon, of liever, zy bedekte dien. Van tusschen den doolhof der daken verhieven zy zich, die van oude baksteenen opgetrokken poorten, met hare door den tyd groen geworden spitee, koperen koepels, die het óénige donkerkleurige in de roode, gloeiende stad vormden. Walburga keerde de stad den rug toe. Zy verkoos in de nevelachtige verte, naar het donkerblauwe woud starende, hare droom- beolden te vervolgen. De plek gronde tusschen de stoppels, waarop zy zat, was hard en uitgedroogd. Gele paar- denbloemen waren er sterk vertegenwoordigd; op do halfverwelkte stengels legden de flauwe, krachtelooze lichamen zich plat op den grond. Walburga plukte er een paar; eerst gedach teloos, maar toen in het besef, dat hare moeder veel van veldbloemen hield. Een eind verder op stonden nog korenbloemen, die aan de zeis van den maaier ontsnapt of nieuw ontloken waren. Zy stond op en, stapvoets verder gaande, bukte zy zich met elke schrede, om eene bloem te plukken, terwyl zy luis terde naar het gekras van eene raaf, die hoog in de lucht boven haar hoofd rondzwierde. Allerlei benauwde en treurige gedachten maakten zich van het kind meester. Nu moest er aan het naar huis gaan wor den gedacht. Maar hoe? En wat wachtte haar thuis? Moesten dieafschuweiyko vocables nog honderdmaal worden overgeschreven en zou, tot straf voor haar uitloopen, niet nog een nieuw werk daaraan worden toegevoegd? Op die manier zou zy den geheelen mooien zomeravond in de eetkamer moeten biyven zitten; in die akelige huiskamer, waar het zoo naar vochtige muren rook en waar het zoo vreeselyk moeilyk was aan de lessen te denken, omdat men daar voortdurend hooren kon, hoe de wind zyne zangerige muziek op de molenwieken speelde. O, en hier buiten was het zoo heeriykl Haar kinderhart kon de betoovering dor lan- delyke eenzaamheid niet weerstaan en onbe wust kwam het onder den indruk or van. De zon vlamde zoo vurig aan den hemol, dat men voor haren gloed met de oogen moest knippen. Zy stond nu juist vlak boven de stad. Over een paar uren zou zy misschien achter die hooge muren wegz:nken en dan zouden al die torens en die menigte van daken, dio aan haren voet lagen, als zwarte schaduw beelden tegen den gouden achtergrond uitkomen. {Wordt vervolgd)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 1