N°. 10631.
Doncleivïa ,o* 18 October.
A0. 1894.
feze (gourant wordt dagelijks, met uitzondering
van <Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Dit nommer bestaat uit TWEE
Bladen.
Leiden, 17 October.
Feuilleton.
LIEFDE OF PLICHT?
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per S maanden. I
Franco por post
Afzonderlijke Nommers
f 1.10.
1.40.
0.05.
PRIJS DER ADVERTENTTËN:
Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grooterê
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Eerste Blad.
By het onderzoek der gemeente-begrooting
voor 1895 in de sectiën werd door een lid
de post van f 850 voor het verstrekken van
duinwater aan onvermogenden onnoodig ge
acht; wanneer in de woningen van onver
mogenden geen duinwater aanwezig is, be-
hooren die woningen onbewoonbaar verklaard
te worden. Door andere leden werd betoogd
dat nog ongeveer 4- a 5000 inwoners van
duinwater geen gebruik maken, omdat hunne
Woningen niet zyn aangesloten; anderen con
stateerden met genoegen dat, dank zy de
toewijding van den wethouder dr. Dekbuyzen,
de aansluitingen met elke week toenemen.
Volgens het hierop door B. en Ws. in
hunne Memorie gegeven antwoord geschiedt
de verstrekking van duinwater aan onver
mogenden in 42 poorten en sloppen, waarvan
de eigenaren nog weigerachtig zijn, hunne
perceelen aan de leiding aan te sluiten. Het
getal dier poorten is afnemend. In het be
lang van de afwering van choleragevaar achten
B. en Ws. deze uitgaaf zeker gemotiveerd.
In het Gemeenteverslag over 1893 werd
door hen eene lijst openbaar gemaakt van het
aantal woonhuizen, die op 1 Maart 1894 niet
aan de waterleiding waren aangesloten of
waar niet van gemeentewege water verstrekt
werd, met opgaaf van het getal der bewoners.
B. en Ws. bieden nu, na hernieuwd onder
zoek, eene dergelijke lijst aan, welke den toe
stand op het oogenblik weergeeft.
Bij vergelijking vallen belangrijke verschillen
in het oog. Tegenovor de perceelen, welke
aangesloten zijn, staan andere, welke wegens
wanbetaling, verbouwing of omdat z\j niet
langer bewoond werden, of omdat de eigenaar
niet langer het contract wenschte te conti-
nueeren, werden afgesneden. In enkele ge
vallen is gebleken dat vroegere opgaven onjuist
waren. Het geheel geeft een vooruitgang te
kennen. Tegenover 1211 woonhuizen met
6026 bewoners op 1 Maart 11. staan thans
1137 huisnummers met 5451 bewoners, op
6 October.
Toen in den zomer van 1894 het gevaar
voor cholera weder begon te naderen, werd
in opdracht van het college van B. en Ws.
een chemisch onderzoek ingesteld naar het
drinkwater van 111 perceelen. Rooimeesters
brachten rapporten over deze woningen en
over eenige andere uit, die in het geheel geen
water hebben. De eigenaren werden opgeroe
pen, in kennis gesteld met den inhoud der
bevindingen en ernstig aangemaand de noo-
dige verbeteringen aan te brengen. Over het
algemeen blykt dat de eigenaars dit streven,
langs minnelijken weg het noodige tot stand
te brengen, alvorens tot de toepassing der
strengere bepalingen van de Verordening op
de onbewoonbaarverklaring over te gaan, zeer
op pry8 stellen. Zoo werden van de 17 per
ceelen in de Oaeciliastraatwelke op 1 Maart
11. geen duinwater hadden, er 7 op aandrang
van B. en Ws. aangesloten aan de leiding,
terwijl één perceel, als zijnde tot werkplaats
ingericht, van de lyst is af te voeren. Op de
Waardgracht, waar op 1 Maart 11. 92 percee
len met 520 bewoners van duinwater versto
ken waren, zijn sedert 19 woonhuisjes aan
gesloten, en is het getal der geen duinwater
tot hunne beschikking hebbende bewoners van
die gracht tot 397 gedaald. In de Kolfmakers-
of Meutjessteeg is het aantal van 8 perceelen
met 34 bewoners gedaald tot 5 met 14, in
de Vrouwesteeg (Wyk Hl) van 11 met 51
tot 3 perceelen met 16 bewoners, voor welke
perceelen het contract geteekend is en aan
sluiting eerstdaags verwacht kan worden.
Dat krachtig in deze richting moet worden
voortgegaan, blykt uit de opeenhooping van
woningen met meestal zeer slecht drinkwater
op bepaalde gedeelten van de gemeente, des
te gevaariyker nog, wanneer het grachten
betreft.
Nog steeds blykt dat sommige bewoners
tot grachtwater hunne toevlucht hebben geno
men. De Waardgracht met 73 perceelen en
397 bewoners (*/6 van de geheele bevolking
dier gracht) staat nog steeds bovenaan, de
Uiterstegracht met 58 woningen en 317 be
woners (*/e van de bevolking) is niet veel
gunstiger, op de Oranjegracht, 37 perceelen
met 298 bewoners, is i/i van de bevolking,
op de kleine Kyfgracht zelfs meer dan de
helft der bewoners van duinwater verstoken.
Ook is de Langegracht by het hernieuwd
onderzoek gebleken, ongunstiger te zyn, dan
men meende, daar toch byna '/4 van de be
volking zich niet thuis van duinwater kan
voorzien. Op de Oostdwarsgracht is dit by
30 pet. van de bewoners het geval.
Een geheel juist beeld van hetgeen in dezen
geschied is, geeft overigens de vergeiyking
van de lyst van 1 Maart met de nu aange
bodene niet, omdat er niet op voorkomen de
nieuwgebouwde en van duinwater voorziene
perceelen en er evenmin melding wordt ge
maakt van de poorten, waarin vroeger duin
water van gemeentewege verstrekt werd en
wier aantal is afgenomen met de Tuinmans
poort en het Hof De Kous, waar de eigenaren
thans zeiven het water verstrekken, de Kom
kommer- en Lammertpoorten, die vervangen
zyn óf door betere woningen (vanwege de
Vereeniging tot bevordering van den bouw
van werkmanswoningen) öf door eene fabriek.
Voorts verstrekt in de Paradyspoort de ge
meente nog slechts aan 4 perceelen water,
tegen 16 vroeger; terwyi eindeiyk het nieuwe
hof op de Koolgracht (8 perceelen) en 6
nieuwe porceelen in de Vestestraat aan do
leiding zyn aangesloten^ In het geheel zyn
119 perceelen tusschen 1 Maart en 6 Oct.
voor het eerst of by vernieuwing van duin
water voorzien.
By den post (volgnummer 109) voor be
looning van de inspecteurs, dienaars, enz.,
kwamen in de sectiën de volgende punten
ter sprake:
lo. „Eene reorganisatie van de politie wordt
in overweging genomen."
Deze, als uit eene troonrede overgenomen
zinsnede in de Memorie van Toelichting doet
vragen wanneer de zoozeer gewenschte reor
ganisatie kan worden te gemoet gezien en hoe
ver zy zich zal uitstrekken.
2o. Kan, vóór de gewenschte uitbreiding tot
stand komt, het politie-corps alvast niet
versterkt worden?
3o. Is het aantal processen-verbaal, door de
politie opgemaakt wegens overtredingen in het
afgeloopen jaar grooter dan wel kleiner, en
wanneer kan eene herziening der politie-ver-
ordening, zy het ook eene gedeeltelyke, wor
den tegemoet gezien?
Antw. van B. en Ws.lo. Eene uitbreiding
van het politie-personeel in verband met eene
gewyzigde organisatie wordt voorzeker noodig
geacht, welke zaak door den voorzitter van
het college van B. en Ws. wordt overwogen.
Sedert diens optreden als hoofd der politie
is evenwel nog te weinig tyd verstreken, om
een voldoend plan te ontwerpen.
Ook zal de eventueele grensverandering
daarop grooten invloed moeten uitoefenen.
2o. Eene geringe uitbreiding van het politie
personeel, waartoe voorloopig zoude kunnen
worden overgegaan, zoude reeds eenebelang-
ryke vermeerdering van uitgaven ten gevolge
hebben. Inmiddels is op deze begrooting een
klein bedrag uitgetrokken, ten einde door
eenige verhooging van jaarwedden de meest
geschikte agenten voor den dienst in deze
gemeente te kunnen behouden.
3o. Een staat van de opgemaakte proces
sen-verbaal is in het verslag van den toestand
der gemoente over het afgeloopen jaar opge
nomen, terwyl geiyke staat werd opgenomen
in het verslag over 1892.
Daaruit blykt o. a. dat wegens het werpen
van vuil in gemeentewater en op gemeente
wegen in 1893 13-malen werd geveroaliseerd,
tegen negenmaal in 1892.
Met de herziening der Algemeene Politie
verordening wordt voortgegaan.
Bepalingen omtrent de Bouwpolitie zullen
in de eerste plaats den gemeenteraad bereiken.
De IJselstoomtramweg-Maatschappy heeft
den gemeenteraad van Den Haag verzocht de
haar indertyd verleende vergunning voor de
exploitatie van do tramlyn 's Gravenhage
Leiden te willen beschouwen als te zyn ge
steld ten namo van de Maatschappy tot
Exploitatio van tramwegen, aan wie de onder
neming is overgedragen, met toestemming,
reeds van het provinciaal bestuur verkregen.
Men schryft ons uit Hazerswoude Kou
dekerk, dd. 16 October:
Voor het eerst in dit seizoen werd er heden
avond in eene byeenkomst van het alhier
bestaand Dapartement van de Maatschappy
tot Nut van 't Algemeen eene spreekbeurt
gehouden, welke vervuld werd door den heer
Henri M. Dekking, uit Rotterdam. Verleden
jaar was hy ook hier reeds opgetreden en
had by allen, die hem hoorden, een uitste
kenden indruk achtergelaten. Geen wonder,
dat hy nu een talryk gehoor voor zich mocht
zien, en zeker niemand der aanwezigen zal
onvoldaan huiswaarts gekeerd zyn. Integendeel,
ieder zal er van overtuigd wezen, dat de heer
Dekking in alle opzichten aanbeveling verdient
als declamator, in het komische zoowel als
in het ernstige. Wy weten niet, wat wy in
hem meer moeten bewondeien: zyn net,
hoogst beschaafd optreden, dan wel zyn mooi
orgaan, dat zich vooral zoo goed leent tot het
uitdrukken van het innige, diepe gevoel, door
auteurs soms in hunne producten gelegd. Hoe
genoot by v. zichtbaar iedereen by de voordracht
van het treffende „Voor den Rechter", door
Goteling Vinnis. Waariyk, wy hebben reden
om den heer Dekking dankbaar te zyn voor
het genot, dat hy ons heeft geschonken, en
tevens om het bestuur van ons klein depar
tement er hulde voor te brengen, dat het,
door iedereen vryen toegang te verleenen,
zoovelen in de gelegenheid stelde, zoo iets
schoons te hoorent
Den heer T. Kaptein, onderwyzer aan
de openbare lagere school van Benthuizen, is,
op zyn verzoek, tegen primo December a. s.,
een eervol ontslag als zoodanig verleend.
By de gisteren te Amsterdam gehouden
verkiezing van een lid der Provinciale Staten
voor Noord-Holland waren uitgebrach 2547
stemmen, waarvan van onwaarde 13; geldige
stemmen 2534; daarvan waren uitgebr^pht
op: prof. mr. D. P. D. Fabius 552, mr L. H.
Povel 899, den heer A. Roelvink 1075 stem
men, zeodat herstemming Doodig is tusschen
de heeren Roelvink en Povel.
Op 1 November a. s. zal te Kampen het
25 jarig bestaan van den hoofdcursus op feeste-
ïyke wyze worden herdacht.
Tot deelneming aan die feesten worden
door de feestcommissie uitgenoodigd alle oud-
directeuren, oud onderwyzers en oud-leerlingen
van dien hoofdcursus.
Dezer dagen kwamen in het hotel „Bel-
levue" te Utrecht eenige liefhebbers van pluim
gedierte byeen ter bespreking van de wen-
schelykheid tot oprichting eener Vereeniging
ter bevordering der liefhe'obory voor pluimge
dierte.
In die vergadering ia de vereeniging „Orni-
tbophilia" tot stand gekomen.
Als bestuursleden zyn gekozenmr. J. E.
W. Twi8s, voorzitter; jhr. A. P. C. C. ridder
van Rappard, onder voorzitter; C. J. G. Re-
pelius, secretaris; O. J. De Haart Nzn., pen
ningmeester; mr. J. J. Moll, J. W. Schuylen
H. Essen.
Alle aanwezige heeren traden direct als lid
der vereeniging toe. Het bestuur vleit zich,
dat allen, die belang stellen in pluimgedierte,
zich zullen aansluiten, om zoodoende de lief
hebberij voor hoenders, duiven, fazanten,
kalkoenen, watervogels, zang- kamer- en
volière-vogels meer aan te moedigen, inzon
derheid tot het houden van raszuivero
exemplaren.
Waar de belangstelling op dit gebied in het
buitenland zoo groot is, zal zeker de nieuwe
vereeniging ook in ons land voldoenden steun
vinden.
Aan het „N. v. d. D." schryft men uit
Rotterdam
„Toen ik gisteravond in dit blad het bericht
las, dat mevrouw Beersmans goed vooruitgaat,
kon ik een gevoel van diepen weemoed niet
onderdrukken. Was het maar waar, wat daar
werd medegedeeld I Het is helaas niet waar,
de toestand van mevr. Beersmans is niet goed.
Niet dat er op het oogenblik levensgevaar zou
zyn, dit stellig niet, maar de tyd, dat wy
deze eerste Nederlandsche tooneelspeelster
weer op de planken zullen zien, ligt zeer
waarschynlyk nog verre. Na den aanval van
apoplexie, heden vóór acht dagen, werd do
zaak nog niet erg ingezien, en men hoopte,
dat het wel weer spoedig terecht zou komen,
maar gisteren had mevr. Beersmans de be
schikking over den rechterarm en het rechter
been, die na den aanval eenigszins verlamd
waren, nog niet teruggekregen, en dat zal
slechts zeer langzaam weer terechtkomen.
Zóó en niet anders is op het oogenblik
helaas de toestand; ik behoef u zeker niet
te zeggen, dat ik dit niet zou melden, als ik
my no mededeeling niot uit do beste bron had.
Ook met den heer Le Gras, die vier maan
den geleden eene beroerte had, gaat bet neg
slechts langzaam vooruit. De vereenigde Rot-
terdamsche tooneelisten zyn in den laatsten
tyd wel treurig bezocht I"
Zaterdag vertrekken het Tweede Kamer
lid Viruly en de heer Waldeck, secretaris en
penningmeester van den Hollandsche Maat
schappy van Landbouw, naar St.-Petersburg,
als afgevaardigden der Regeering op het
pomologisch congres aldaar.
De hoofdcommissaris van politie te Rotter
dam bevindt zich te Beriyn, na te voren
eenige dagon te Parys vertoefd te hebben.
Naar men wil, zou zyne reis in verband
staan met eene op handen zyndo reorganisatie
van het politiecorps aldaar tegen het tydstip
der inlyving van de gemeenten Charlois en
Kralingen by Rotterdam.
Het stoomschip „Werkendam" arriveerde
16 Oct. van Nieuw-York te Rotterdam; de
„Lawoe", van Rotterdam naar Java, vertrok
17 Oct. van Port Said; de „Prinses Sophie"
vertrok 17 Oct. van Batavia naar Amsterdam;
de „Soerabaia", van Rotterdam naar Batavia,
Slot.)
De gondelier jammerde en weeklaagde, toen
hjj vernam, dat er sinds reeds drie uren
verstreken waren; hy jammerde over het
verlies van zyne boot, die met hot geld, dat
hy ontvangen had, niet betaald was. Cajetan
voegde hem toe dat hy zwygen zou; ingeval
er een ongeluk gebeurd was, zou de signora
hem de schade vergoeden, en de man liet
zich geruststellen, in de hoop er nog een
fortuintje mee te maken.
Sophie hoorde de boodschap aan zonder
eene spier in baar gelaat te vertrekken.
„Ik zal dezen nacht by mevrouw biyven;
is eene vriendin van my," zeide zy en
ging naar boven.
Zwaarder, al tyd zwaarder werden haar de
voeten by elke trede, die zy beklom, en het
gele, stroeve gelaat werd altyd bleeker, de
strakke trekken ontspanden zich, tot ten slotte
een groote, brandende traan van tusschen de
wimpers te voorschyn kwam.
Waar betrapte Sopbie zich daar op Kaars
recht richtte zy zich op.
„Altyd courageI" fluisterde zy.
Daar stond zy op den drempel der kamer,
waarin Adelheid, bleek als eene doode, met
gesloten oogen in een leunstoel zat, zonder
haar binnenkomen te bemerken.
Die blonde jonge vrouw daar had Henri,
haren Henri, haren halfgod, verleid en hem
ach, misschien den dood in de armen gevoerd l
O, zy haatte die vrouw I
Die blonde jonge vrouw dóir had Henri,
haren Henri, haren halfgod, bemind; zyne
kussen hadden haar tot een deel var hem-
zelven gemaakt, in troostelooze smart zou
zy hem misschien be ween en, zoo hy wer-
keiyk.O, zy beklaagde die vrouw I
Met de liefde eener alles vergevende moedor
trad Sophie op haar toe en legde de gevou
wen handen op dat blonde hoofd.
„Adelheid", fluisterde zy, „myn kind, wy
moeten ons voorbereiden op het gemis van
onzen.van onzen Henri. Want ook m y
behoorde hy toe."
Adelheid sprong op en wierp zich heftig
snikkend in Sophies armen.
„Ik heb hem u ontroofdI Kunt ge het my
vergeven? Sophie zou die verschrikkeiyke
gedachte waarheid zyn? Hy beminde my
tochl Ja, God is myn getuige, ik had recht
het te gelooven! Waarom zou hy my ont
vlieden my ontvlieden misschien zelfs tot
in den dood?"
„Omdat het geene ware liefde was, omdat
de schuld aan hare sponde stond en de wacht
hield", zeide Sophie somber.
Zy begon ^Adelheid te vertellen van Henri's
vertwyfeling, van zyn koortsachtig verlangen
naar Hélène, van syne rusteloosheid. Zy
deelde haar den inhoud mede van den brief,
dien Wighart geschreven had.
Al strakker en strakker werd Adelheide
gelaat, terwyl Sopbie sprak. Toen deze eindelyk
zweeg, bleef zy zwygend voor zich staren.
Door angst en medelyden bezield, nam
Sophie de kleine, kille handen tusschen de
hare en terwyl eene stem in haar binnenste
riep: „Zy is toch zyne vrouw", zeide zy
teeder vermanend: „Lieve AdelheidI"
Adelheid trok hare handen terug. Met een
droevig lachje om den schoonen mond, waarom
nooit anders dan een vroolyke, gulle lach
gespeeld had, fluisterde zy: „Laat my, Sophie 1
Ik ben niet waardig, dat uwe handen, die
zyne jeugd behoedden, deze handen drukken,
die zyn leven verwoestten. Gy hebt hem lief
gehad maar grooter en edeler was uwe
liefde dan de myne. Sophie ik was een
kind ik wist niet, wat ik deed!"
„Gy hebt hem liefgehad", zeide Sophie
met bevende stem.
„Ja", riep Adelheid, en een glans straalde
uit bare oogen, „ja, ik heb hem lief! Zoo
gy, zoo Hólène daarin eene schaduw van ver
zachting myner schuld mocht vinden zoo
reken my die ten goede!"
„Wellicht voer Sophie voort, „wellicht
is onze angst ongegrond. Wie weet, keert
hy morgen weder."
„Sophie", riep Adelheid, „gy gelooft niet,
wat ge daar zegt! Maar, indien dat gebeurt
en God geve dat het zoo zyn moge
indien dat gebeurt, dan zal Henri zien, dat
het kind tot vrouw geworden is; dat het
hem het geluk in de armen zal voeren. Maar
gy, Sophie, wees gy dan myne schutsengel,
myne moeder! Leer my goed en sterk te
worden l"
Aangedaan trok Sophie de jonge vrouw
aan hare borst „Myn kind," fluisterde zy,
„de bekentenis is allesEn gy hebt
bekend."
Maar de ydele hoop, welke de beide beangste
vrouwen getracht hadden elkaar voor te spie
gelen, zou met den nieuwen dag, die, als
eiken morgen, in vroolyken zonneschyn aan
brak, als sneeuw voor de zon verdwynen.
De reeds met het eerste schemeren van
den dageraad uitgezonden visschers keerden
stadwaarts met een natten, geheimzinnig ver
borgen, treurigen last, dien zy op de rots
blokken der diga gevonden hadden.
Sophie, zelve bleek als eene doode, geleidde
eene wankelende, jonge vrouw naar een ver
trek, waar Henri's lyk op eene baar ter
neder lag.
Yriendeiyk speelden de zonnestralen door
het venster en meesteriyk teekenden zy de
doorwerkte bloemen der gordynen als scha
duwen op het marmerkoude gelaat van den
doode. Zy tooverden een vreedzamen lach
om den voor eeuwig gesloten mond en rustten
op de blanke hand, waaraan de ring schit
terde, dien Adelheid voor het altaar hem ge
schonken had.
Als een geest stond Adelheid daar en zag
op den gestorvene nederSophie lag geknield
naast de baar en verborg het gelaat in de
handen.
„Nog schynen zyne lippen „Hélène" te
roepen groote God, wees my genadig
ik heb geen recht, aan zyne iykbaar tewee-
nent" kreet Adelheid. Zy zonk naast Sophie
op de knieën neder en verborg haar gelaat
tegen Sophies schouder.
„Ween", zeide Sophie zacht, „liefde en
berouw weenen met u, en deze tranen was-
schen uw hart rein van leugen en licht
zinnigheid."
Jaar en dag zyn sinds verstreken; papa
Imhof, die met zyne vrouw naar de wereld
een grooten staat voert en zich verheugt in
een min of meer zuur huweiyksgeluk
want mevrouw Imhof is by lange na niet
gemakkelyk papa Imhof kan het zich
altyd nog maar niet begrypen, hoe uit zyne
vroolyke, opgewekte Adelheid eene zoo stille,
ernstige vrouw geworden is, die biykbaar
meer behagen schept in den omgang met de
oude, leeiyke en verschrompelde piano-speel
ster dan in de feesten van het ouderiyk huis,
ofschoon de rouwtyd al sinds lang verstreken is.
Hy heeft op Henri's graf een zeer kost
baar en zeer deftig monument laten plaatsen,
waarvoor een der voornaamste kunstenaars
het model heeft gegeven, en gaarne vraagt
hy, met een ydel lachje: „Hebt u het graf
van myn schoonzoon al gezien?" Maar dan
voegt hy er dadeiyk met een betrokken ge
laat by: „'t Is eene vreeselyke treurig ge
schiedenis, zoo op de huwelyksreis te ver
ongelukken! Myn arm kind!"
Adelheid kon zich ook in den dood niet
van het overbiyfsel van den zielsgeliefde
scheiden; zy nam het lyk mede en duldde
met een smartvollen lach, dat het strekken
moest om de ydelheid van haren vader
te strooien.
Vaak brengt zy alleen of met Sophie een
bezoek aan het dierbare graf, om hier aan
het liefdevolle hart harer vriendin stille tranen
te schreien. Sophie twyfelt er aan of de tyd
en de kracht der jeugd do wonde wel zullen
heelen, die Adelheid geslagen is. Hélène en
Wighart echter hopen dat ook voor Adelheid
het leven troost en een schoonen werkkring
bewaard heeft, waarin zy de kracht harer
ernstige en ten goede gekeerde gedachten
zal kunnen bestoden. Ook zy maken vaak do
wandeling naar het kerkhof, om daar in
smartelyke herinneringen te verwylen op het
graf van hem, dien zy beiden zoo innig heb
ben liefgehad en over wiens laatste rust
plaats heen zy elkaar de hand hebben ge
reikt tot een stil gelukkigen, onverbreek
baren band.
Zyn zy dan weder teruggekeerd in hunne
vreedzame woning, dan neemt Hélène wel
eens Henri's viool uit de kist en strykt met
bevende vingeren langs de snaren, die dan
een klagend, melodieus geluid laten hooren.
„Laat haar rusten", zegt Wighart dan,
„'t is my, als beroert ge zyne ziell"
Met diepen eerbied legt Hélène dan de
viool weer neder in hare kist, waarin zy
sluimert, evenals haar meester slaapt: dood,
verstomd, zwygend voor eeuwig!