N°. 10622. Maandag 8 October, A0. 1894 <§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (§on- en feestdagen, uitgegeven. VERBETERING. Leiden, 6 October. Feuilleton. LIEFDE OF PLICHT? LEIDSCH DA&BLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden. 2 Franco per post Afzonderlijke Nommers f 1.10. 1.40. 0.05. PRIJS DER ADVERTENTTËN Van 1—6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17^. Grootera letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren bulten de stad wordt f 0.05 berekend. Eerste Blad. Er was eens 'n boer, die 'n vruchtbaren akker had. Het was 'nlust er het goudgele graan te zien golven, wanneer het zoele Windje door de halmen speelde, die elkaar tegenwuifden en toeknikten, gebogen onder 't wicht der volle aren. Het beloofde 'n heerlijken oogst. Des Zondags ging de boer den akker langs de klompen wit geschuurd, gedost in zijn fcwart lakenBch pak, den brandenden gouwe naar in den mond, en 'n botte lach van tevre denheid plooide zich om zijn mond, als hij de vruchten van zijn arbeid aanschouwde, als bij zich verheugde in 't bezit van zulk een 8choonen akker. Nu geschiedde het op 'n zomerschen morgen, dat 'n vriend uit de stad hem op zijne wande ling vergezelde. Nu, hoe 8taat-je m'n bouwerij aan, goè- vrind? vroeg hij en by beschreef met den steel van zijne pyp een boog in de lucht en zag met verklaarbaren trots om zich heen. Is 'fc geen schoone tarw'? Kyk's wat 'n arenl wat 'n korrels I a's 't God blieft en we 't weer wat mee hebben, dan hoeven we niet te klagen! Hm, ja, zei de vriend uit de stad, met 'nbedenkelyk gezicht, het graan mag niet kwaad zyn, maar ziet gy niet hoeveel onkruid er tusschen groeit? En de vriend had geiyk: er was veel kaf pnder het koren. Nou ja, zei de boer gemeiyk, het land is wat vuilde eeno akker wat meer dan de ander. De natte zomer heeft 'rook geen goed aan gedaan. Toen 'k 't land voor de eerste maal bebouwde, was 't veel erger met 't onkruid, maar van lieverleê wordt 't heterwe doen er aan wat we kunnen, maar om 't 'r heelemaal van vry te houden, dat gaat niet! Verbeel je maar niet, dat 't beter zal worden zei de ander eigenwys. 't Wordt erger elk jaar erger. Op 't laatst zal-je 'nland met onkruid hebben en hier-en-daar wat graan 'r tusschen Ha, hal lachte de boer. Je praat naar dat je 'r verstand van hebt! Maar de lach ging niet van harte. Het onkruid verspreidt zyne zaden hon derdvoudig over den akker, daarom moet gy het goede met het kwade vernietigen, vóór het zoo ver komt. Gy moogt niet dulden, dat het onkruid de beste sappen aan uw land onttrektGy moet alles ten vure doemen l alles I het graan en het onkruid, beide; den bodem moet gy omploegen, zoo diep als het kouter gaan kan. Dan strooit gy nieuw, zuiver zaad in den gezuiverden akker en gy zult geen onkruid meer zien opschieten en alleen goudgeel koren bogsten De boer lachte, dat hy schudde. Gy zyt gek, zei hy, 'r wast altyd vuil tusschen de tarwe altyd I Als de boer sedert dien morgen zyn koren veld langs ging, zag hy met boozen blik naar het onkruid; het begon hem te ergeren, hoe langer hoe meer te ergeren. De ontevreden heid schoot vasten wortel in zyn gemoed. Als dat vuil 'r niet was, zou 'k veel ryker oogst hebben, overwoog hy. Op zyn graan lette hy niet meer, hy zag het niet meer; alleen bet onkruid zag hy wèl. Ten laatste werd hy zóó verbitterd, dathy op 'n Zondagmiddag, midden in zyn korenveld staande, zyne pyp van machtelooze woede stuk sloeg en de stelen over het land wierp. Ook des nachts in den slaap liet het onkruid hem geen rust. Eens had hy 'n vreeselyken droom. Hy droom de dat het oogsttyd was, maar in plaats van te oogsten, liet hy zyne knechts met brandende toortsen door het koren jagen, totdat er eene vlam, hoog als 'n huis en broed en golvend als 'n onstuimig meer, van den bodem opsteeg. En toen alles verbrand was, spande hy de paarden voor den ploeg en zweepte do rossen voort door de rookende, gloeiende ascb, tot dat het kouter den geheelen akker had om gewoeld. Daar stond de pachter naast hem en eischte dreigend de pacht en toen hy die niet kon betalen, werd hy de hoeve uitgezet en Boer! boer! daar zyn de maaiers! riep de knecht hem wakker. Ontsteld wreef hy zyne oogen uit. De zon schoot hare eerste stralen door 't lichtgat van de luiken. Goddank! het was maar 'n droom geweest! En als hy eenige weken later zyn graan aan de markt brengt en met 'n vollen buidel weerkeert, dan is hy zoó dankbaar gestemd, dat hy besluit 'n gift voor de armen van zyne kerk af te zonderen, als vrouwlief het goed vindt en dat zegt wat voor 'n boer! Zooals die akker, is ook de maatschappy. Er is by veel goeds ook veel kwaads. Alleen onverschilligen, lieden, die hunDe schaapjes op 't droge hebben en voor het leed, het onrecht, dat anderen ïyden, geen hart bezit ten, die beweren: wy hebben 't goed, ons faalt het aan niets; laat alles biyven zooals 't is, elke verandering is geen verbetering! Zulke lieden alleen hebben volkomen vrede met onze tegenwoordige maatschappelijke toe standen. Niet alzoo de man, die het kwaad onder de oogen ziet; die, ook al voert hy zelf geen harden stryd om het bestaan, toch weet en erkent, hoe afmattend, hoe bloedig, hoe doodeiyk! die stryd om hem heen wordt ge streden. Hy zegt: „Neen! neen! het moet niet biyven, zooals het is; het moet beter worden." En by dit zeggen laat hy het niet, maar hy slaat de hand aan den ploeg. Hy helpt en steunt en troost; hy spoort de bronnen op van het kwaad en spant zyne krachten in om die te stoppen. Doch hy erkent en waardeert daaren tegen ook het goede, dat onze maatschappy voortbrengt. Ook het goede! Want dólr schuilt de groote fout van velen in onze dagen, dat zy het goe de niet willen zien en alleen, steeds en overal wyzen op wat verkeerd is in hunne oogen. O, er is niets goeds meer, niets! De regee ring?.... ze deugt niet! ze moest zóó en zóó, dit en dat! Onze wetten?.... prullen allemaal 1 de rechtbanken draaibanken I de dienaren van politie?.... huurlingen van 't kapitaal om 't volk 'r onder te houdenvan de kerk? idem, idem! ons leger, de handel, nyverheid, landbouw?houdt maar op, houdt maar op! Geloof, vaderlandsliefde, trouw en eeriyk- heid ha, ha, haEr deugt niets meer 't is allemaal rottend hout onder verguldsel! En dit wordt straffeloos, met laakbare geestdrift gepredikt van de daken, herhaald in de binnenkamer. En honderden zeggen het gedachteloos na, en in 'd gemoed van hon derden wordt de kiem gelegd tot ontevreden heid en tot verbittering by den een, tot ban deloosheid en verzet tegen de orde, zonder welke goen maatschappy denkbaar is, by den ander, torwyl de hartstochten by sommigen zóó worden opgewekt, dat ze tot misdaden vervallen. O! wy zullen niet beweren, dat alles zoo goed en zoo mooi is in de woroldWy zeggen niet, dat ministers onfeilbaar zyn het tegen deel vaakdat onze wetten modellen kunnen heeten, waarop niets valt af te dingen, dat ons recht goedkoop is en snel, de politie altyd even bezadigd, lankmoedig en rechtvaardig in haar optredenmaar laat ons toch bedenken, dat geen enkel menschenwerk volmaakt is en boter dunkt het ons, dan afbrekende critiek uit te oefanen, dat elk in zyn kring, ieder naar zyn vermogen verbetering tracht aan te brengen. Verbetering Maar daar is het velen niet om te doen Neen, zij willen mot de maatschappy, wat de vriend van den boer wilde met het korenveld: omverwerping van alles! vernietiging, het goede met het kwado! Zy willen bloed en tranen, rook en vlam men, moord en doodslag! Zy willen de licha men van mannen, vrouwen, kinderen, grys- aardsbloedig, verminkt, vertreden, de straten der groote steden zien opvullen, zien krimpen en spartelen als gekorven aal; zy willen de vlammen zien slaan uit vreed zame huizingen, den laaien gloed zien lich ten in de museums, in de scholen, in do kerken Zy willen revolutie! Wat deert het hun hoeveel monschen- levens er verloren gaan, hoeveel kostbaars, hoeveel schoons, hoeveel leerzaams er teniet gaat En uit dien chaos van ellende, smart en wee zullen zy, zy! 'n geluksstaat doen verryzen O! wat zy dan zullen doen, het zal géén menschenwerk zyn en hunne wetten zullen volmaakt wezen! Acb, wie het geloovo, moet wèl verblind zyn. Er wast geen koren of er tiert onkruid tus schen. Nu zyn er ook lieden en dezen achten wy 't gevaarlijkst voor de maatschappelyke orde die glimlachend de schouders optrekken over dien geluksstaat, maar die toch beweren, dat de tyd ryp wordt voor 'n staatsomwenteling, dat 'r zoo-af-en-toe 'n revolutie noodig is om de politieke en sociale atmosfeer wat te zuiveren. En dan wyzen ze op de voordeelen der Fransche revolutie in de achttiende eeuw. Nu, die voordeelen ontkennen ook wy geens zins, maar wy weten tevens, dat van de on zinnigheden der Jacobynen niets is overge bleven en dat &1 wat de Fransche revolutie ten goede heeft gewerkt, er langs vreed- zamen weg, geleideiyk óók zou gekomen zyn, omdat de drang der tyden, de veranderde levensomstandigheden, zeden en gewoonten ontstaan door ontdekkingen en uitvindingen, door snellere gemeenschap en door wat al niet, daar vanzelf toe noodzaakten. En nu vragen wy of de stoot aan den vooruitgang door die revolutie gegeven, niet al te duur werd betaald I Maar dan nog: wy leven niet meer in de achttiende eeuw. Onze regeoring is geen wulpsch, zedeloos hof, even zorgeloos als verkwistend en licht zinnig, want onze Koningin is 'n lief, onschuldig meisje en Hare Moeder 'n zedige vrouw, wier leven wel 'n voorbeeld mag heeten voor vele vorsten en vorstinnen uit onzen tyd. Onze ministers nu ja, zy mogen min of meer bekwaam en voor hun taak berekend zyn, min of meer fouten begaan hebben, raad gevers als van 'n Lodewyk XVI zyn ze niet. Do bourgeoisie is niet zoo door en door be dorven door 't voorbeeld van de grooten, als aan den vooravond der Fransche omwente ling. De "Wien het lust de vergelijking voort te zetten, de geschiedenis ter eener, onze tegenwoor dige maatschappelyke toestanden aan deandero zyde, zal met ons tot de slotsom moeten komen: or is geen omwenteling noodig en zelfs, er zal goen revolutie komen, spyt rad draaiers en bandeloozen in ons vrye Ne derland. In 't algemeen zyn de kwalen van onzen tyd door geen staatsomwenteling te bezweren. Zoo is de toepassing van den stoom de vloek geworden van den werkman, duizenden wer den broodeloos, terwyi enkelen zich reusach tige kapitalen vergaarden. Doch, kan nu de invloed van den stoom op 't gezin van den werkman worden tegengegaan door 'n bloedige revolutie? Immers neen! Ten slotte. We wetende hodendaagsche toestanden zyn niet rooskleurig. Voor menig een ryzon er donkere wolken door den horizon of zyn hem reeds over 't hoofd getrokken. De tyden zyn ernstig. Maar juist dóarom, hy die van dien ernst doordrongen zy, droomo niet van 'n geluks staat, die nooit zal komen, noch rekene op 'n wereld-revolutie, die alles in orde brengen zal, doch hy sla de hand aan het werk ter verbetering. Langs wettigen weg, langs den weg van orde zyn daartoe alle eeriyko mid delen geoorloofd. Geen omverwerping, verbetering! Dit roepen we allen toel En al is het bedroevend te ontwaren, dat velen, die door hun invloed en macht, door hun kennis, hun geldbezit in staat zyn tot verbetering medo te werken doch het niet doen!.... dit verhittere ons niet. Er zyn zoovele anderen, wie kent ze niet en trof ze niet aan, in eiken kring en stand l die, ter beschaming der eersten, hun loven wyden aan het welzijn hunner medemenschen Hun voorbeeld volgen wy na, gedachtig aan het groote woord van den levenswysgeer Suringar: Hy, die geen lust en tact heeft anderen gelukkig te maken, zal levens lang vruchteloos zoeken naar het middel om zelf gelukkig te zyn. (Rott. Ml.) Hier ter stede is wederom een oud- stryder van 1830 overleden, nl. de heer P. Ramakers, die den leeftijd van byna 89 jaren bereikte. Aan H. M. de Koningin is op de tentoon stelling van Antwerpen een grand prix toe gewezen voor eene ethnographische inzending. De bezoekers van Haarlems omstreken zullen stellig met genoegen vernemen, dat in de gisteravond gehouden vergadering van den Raad der gemeente Bloemendaal een subsidie is verleend van f 300 aan en op verzoek van de „Yereeniging tot verfraaiing van Haarlem en tot bevordering van het Vreemdelingen verkeer." Deze stelt zich voor reeds dit jaar nog te beginnen aan het beharden van een paar wegen in de nabyheid van het gesticht Meerenberg en by de ruïne van Brederode. Daardoor zullen eenige werkeiyk schoone punten voor meer deren zoowel te voet als per rijtuig bereik baar zyn. Men zal zich herinneren dat het Ryk met de gemeente Amsterdam onderhandelingen had aangeknoopt over den aankoop van grond op het gedempte Damrak voor den bouw van een nieuw post- en telegraafkantoor, wyi het was gebleken, dat het ontworpen gebouw, dat aan den N.-Z. Voorburgwal zou verryzon, te weinig ruimte zou bevatten. De gemeente zal zeer waarschijnlijk weigeren aan het Damrak terrein af to staan, wyl dit niet strookt met de beursplannen, welke het gemeentebestuur met het Damrak voorhoeft. Voor het Ryk schiet dan niet veel anders over dan aankoop van de „Porte van Cleve". De Rykscommissie tot het oxamineeren van machinisten aan boord van koopvaardjj- schepen hoeft in hare te Rotterdam gehouden zitting uitgereikt: het diploma C aan de heeren J. B. W. Kromwyk en H. Van Helden; het diploma B aan de heeren G. D. Van der Sluys, W. Pot. E. C. Tofield, J. B. Martein, J. J. Sedelaar, F. L. Gemmeken, J. C. Bout en C. J. Caspers; het diploma A aan dt heeren H. H. Van den Adel, G. Beentjes, R. N. Winter werp en H. Vreezen. 17 candidaten hadden zich aangemeld. Het eerstvolgend examen zal aanvangen 27 November a. s. te Amsterdam. 24) „Ter wille van Adelheid hebt ge Hélène verraden; ook Adelheid zult g(j verraden. Haar God zy u barmhartig, zoo gy haar ter wille van Hélène verraadtl" Plotseling werd het daar boven licht. Henri is thuisgekomen; Sophie ziet, hoe hy zyne lamp aansteekt. Misschien kwam hy van Adelheid. Daar nadert hij het venster om het gordijn te laten zakken; Sophie treedt terug. Tegelijkertijd laat de pendule acht slagen hooren. R Sidderend ziet zij het vertrek rond. Maar in de stille voorkamer doet niets denken aan den hartstocht, die het gemoed der bewoonster in beweging brengt. In de hoeken is het duister, want de kleine lamp op de schrijf tafel is niet bjj machte met haar schijnsel de groote kamer in haar geheel te verlichten. Doch helder weerkaatsen hare stralen in de gewreven oppervlakte van den vleugel en in den porseleinen baard. En helder verlicht zjj een portret, dat daar aan den wand hangt: t is het portret van Henri en Hélène. Teeder tiet hij neer op haar, die, op een stoel ge zeten, vertrouwend en als door hem beschermd Daar hem opziet. B Eene vlaag van drift maakt zich van Sophie Sneester. „Bedrog!" klinkt het van tusschen hare op elkaar geklemde lippen, terwijl zy het portret van den wand rukt. Daar hoort zij de voordeur opengaan, z(j hoort een zwaren, driftigen tred op den cor ridor hij is 'tl Als zoo menigen avond, wanneer hl) goed gehumeurd thuiskomt en wanneer is hy niet in zijn humeur? - Uuit hij ook nu de melodie, waarmee hy haar altyd plaagt en vroolyk stemt tevens: de melodie van het allegretto, waardoor Beethoven het kyven zyner huishoudster wilde uitdrukken. Daar treedt hy binnen I Als iederen avond, zit Sophie met een onvriendeiyk gelaat in haren leunstoel. „Goeden avond, SophieHoe de tafel nog niet gedekt en wat zit je daar vreemd je zit y verig te breien en de lamp staat déar." Hy begon te lachen en plaatste de lamp vóór haar op de tafel. „Goeden avond 1" „Hoe is 't, Xantippe, ben je slecht ge mutst?" riep Wighart vroolyk. „Heb ik weer wat op m'n kerfstok, scheld me dan maar dadelyk de huid vol, dan is 't afgeloopen." Zy zweeg. „Sophie kom, wat beteekent dat nu? Mopper je niet? Wat heb je?" Zy bleef zwygen. Hy begon van ongeduld te beven. „Zeg eens, ben je ziek? Heb je 't praten verleerd „Tusschen Henri en Hélène is alleB uit," zei ze, eensklaps haar werk op de tafel werpend. „Wat wat zeg je daar?" stamelde Wighart, een stap voorwaarts komende. Hy begreep niet recht wat zy bedoelde. „Mynheers hart zal voortaan eene andere neiging volgen," voer zy boonend voort, „hy is verzot op dat blonde wicbt, dat zoo valsch zingt. En nu heeft hy Hélène verzocht, hem zyn woord terug te geven." Een rauwe, half onderdrukte vloek kwam over Wigharts lippen. Zyne oogen schoten vuur, hy werd doodsbleek. Zyne borst hygde. Met een yzeren greep pakte by Sophie by den arm. „Gy liegt 1" Zy wendde geene poging aan om haren arm los te maken uit de vuist, die hem schier te morzel kneep; zy voelde de pyn niet eens. „Toch is het zoo," zei ze. Vanwaar die plotselinge verandering in hare stem? Zacht en treurig en gedempt klonk ze. Maar voor Wighart toch als een donderslag. „Hélène", mompelde Wighart, met woesto blikken voor zich ziende, „Hélène I er leeft dan een wezen, dat den moed heeft u te krenken? En hy heeft daartoe den moed hy, dien ge liefhebt? O maar dat is onmogelyk I" „Een edel, verstandig meisje heeft hy ver laten om der wille van een jong, wuft, onbe duidend nest. Hélène is vernietigd, maar meer nog daardoor, dat zy aan hare liefde voor hem zal sterven, dan wel omdat zy hem verloren heeft. Het feit, dat de god, dien zy zeven jaren lang heeft aangebeden, maar een afgod was, heeft haar leven geknakt", zei Sophie, terwyi zy met angstigen blik den broeder be spiedde, die, met het hoofd tegen de secretaire geleund, vernietigd daar stond. Zich met geweld zooveel mogeiyk inhou dend, begon zy hem de geheele geschiedenis te verhalen, welke, zoowel voorhaar als voor Hélène, een onoplosbaar raadsel bevatte, nameiyk dit, hoe Henri, na Adelheid slechts tweemalen ontmoet te hebben, zoo met haar ingenomen kon zyn. Zy wisten niets van den bewusten bouquet, van de vioollessen en van den bedwelmenden invloed, die op een jon gen man het bewustzyn uitoefent: ik word bemind, dat meisje komt my in alles te gemoet. „Maar wat breken wy ons hoofd met het zoeken naar beweegredenen en ophelderingen", besloot Sophie, „ik heb het zoo vaak verno men: het eenvoudige feit van verliefd-zyn geeft voldoende opheldering. Vaarwel, rede neering; vaarwel, eergevoelvaarwel, plicht 1" Nog altyd gaf Wighart geen toeken of hy al dan niet naar het gesprokene geluisterd had. Bedaard trad Sophie op hem toe, en zy, over wier lippen nooit een liefderyk woord kwam, zy vlyde haar gelaat tegen zyn schou der en zeide: „Myn Wighart I" Zyn naam, zoo teeder en zoo vermanend tevens uitgesproken, deed hem ontwaken. Hy keerde zich om. Zwygend omhelsden broeder en zuster elkaar. Zy, die zichzelve nooit door de liefde had laten overmeesteren, zy hoorde het onstuimig kloppen van het hart baars broeders en zy wist, voor wie dat hart klopte. Plotseling richtte hy zich op. Zyne krachtige gestalte sidderde; hy balde de vuisten. „Ik zal hem neerschieten neerschieten als een.Hèlène, ik zal uw wreker zyn 1" „Wighart 1" riep Sophie en klemde zich aan hem vast. „Laat my begaan I Hy heeft geen recht langer te leven." En eer Sophie het beletten kon, stormde hy de trappen af naar beneden en naar de overzyde der straat. Als verplet stond Sophie een oogonblik daar. Zou zy hem achterna snellen? Neen! Wighart is een manl Hy zal niets doen wat hy niet zou kunnen verantwoorden. Sophie gevoelt dat hare rechten hier eene grena hebben; zy moet het handelen aan hem overlaten, Hygend, met bevende knieën, met kramp achtig saamgetrokken vingers, den breedge- randen vilten hoed achterover op het hoofd, zóó stond Wighart voor den ontzet terugdeiozen- den Henri, terwyi hy hem met zyne gloeiende oogen woest aanstaarde. „Wighart, gy weet wat er gebeurd is, niet waar? En ik zie met welke bedoeling gy hier komt", ving Henri aan. „Laat ons, als mannen, ovei deze ongelukkige zaak rede; neeren." „Als mannen!" zei Wighart, hoonend. „Is dat een man, die den treurigen moed bezit, eene vrouw te beleedigen?" „Wighart, denk aan onze veeljarige, innigs vriendschap spreek zoo nietl Ik beklaag Hélène uit den grond van myn hart. Maar ik moet het nogmaals herhalen mag ik met eene leugen voor het altaar treden?". Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 1