N°. 10595. Donderdag O September. A°. 1894-, feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. PERSOVERZICHT. Feuilleton. De jaarmarkt te Leerdam. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leidon por 3 maanden1.10. Franco per post Afzonderlyko Nommers 1.40. 0.05. PRUS DER AD VERTENTIEN Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17Groot6re letters naar plaatsruimte. Voor het incasseoren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. In „Brieven uit do Hofstad" aan de Am- hemsche Courant lezen we o. m.: Staan wy, Hagenaars, weder voor eene aanstaande kentering in de publieke opinie ten aanzien van oen onderwerp, waarover tot nog toe allen het ééns schenen te zyn de gr ach t dem p i n g? Het hoeft er inder daad den schyn wel van. Met de lang niet gemakkelijke vereeniging „Schuttevaor" - het is natuurlijk dat schippers, die hun vak in al zijne fijnigheden verstaan, niet gemak kelijk zijn af te schepen - is 't begonnen. Zy hebben een adres tegen de demping der grachten by ons gemeentebestuur ingediend, en eenige handeldrijvende en neringdoende Hagenaars hebben dat voorbeeld al gevolgd, 't Is alsof men nu eerst gaat beseffen van hoeveel waarde grachten z(jn voor het ver keer in de steden, dat het ontworpen kanaal tot aansluiting van de residentie aan let groote geheel der Zuid-Hollandsche verkeers wegen te water, de diensten van de water wegen door de oude stad heen ln 't minst nlot overbodig maakt. Het 20U mij waarlijk niet verwonderen, zoo deze anti demping beweging grooten omvang verkreeg. Want zoo men tot nog toe altoos op het dempen van de stinkende grachten aandrong, ge schiedde dat uitsluitend omdat ze stinken, niet omdat ze grachten zijn, en zoo men bij de Haagsche bevolking de overtuiging vestigen kan dat door don aanleg van een doelmatig rioolstelsel de grachten, die nu niets meer dan open riolen zijn vol onaangenaams voor de zintuigen en vol gevaars voor de gezond heid, zouden kunnen behouden blijven als frissche, heldere waterkanalen, zeer gerieflijk voor het verkeer, gelegenheid gevende tot goedkoop transport van allerlei koopwaren, verhuisboedels, enz., enz., dan denk ik dat de geheele bevolking, althans van de oude stad, adhaesie zal gaan betuigen aan don door „Schuttevaer" geopenden kruistocht vódr het behoud der grachten. Doode eindjes, zooals de sloot langs den Paleistuin, konden dan wel verdwijnen, zooals dit genoemd eindje, waarlangs men nu al eene schutting aan 't opslaan is, die met de gewone vlug heid van onze fabricage vóór het einde dezer eeuw stellig wel uit de rij der Haagsche wateren zal verdwenen zijn. Ik sprak daarovon reeds over de lijsten van verjaardagsridders. Wanneer men de talrijke kolommen met verleende onderscheidingen in de couranten leest, gaat men meenen dat, op dezen voet voortgaande, welhaast de geheele meerderjarige, althans de ambtelijke, bevolking van Nederland ridders zijn zullen. Maar daarbij viel m(j voor dit maal eene opmerking te binnen, die ik eens van een oud heer vernam, dat de onbillijkheid en onmogelijkheid van deze officióele onder scheidingen niet zoozeer daaruit bleek, dat personen zonder verdiensten gedecoreerd werden, maar juist uit de ongedecoreerd gebleven mannen vn.i verdienste. In do lijst van Koningins verjaardag van 1894 kan ik zoo dadelijk een tiental personen aanwijzen, die al lang geleden aanspraak op oeno offlciêele onderscheiding bezaten, en die in elk geval veel hooger staan en veel meer voor 's lands belang gopraesteerd hebben dan een aantal hunner lotgo' ooten van dien dag. Po „Haagsche Kroniek" der Nieuwe Gro ninger Courant geeft het volgende te lozen Hadden de Indische berichten in vele krin gen rouw gebracht, de Staatscourant bracht in zoovele andere weer vreugde door de lange lijst van decoratlën, die tor gelegenheid van den Koninginnedag zijn toegekend. Natuurlijk was ook die vreugde niet onver mengd. Velen, die geene orde ontvingen en er aanspraak ophadden of meenden te hebben, zijn verstoord; velen ook ontevreden met de hun toegekende onderscheiding en 'c zou mij niet verwonderen, als enkelen hunne medaille zelfs opborgen in den achter sten hoek van hun lessenaar. Het is ook nogal vreemd, dat men sommige achtenswaardige personen, van minstens even goeden stand en positie als bijv. do hoofdonderwijzer te Moerdyk, met oeno medaille hoeft afgescheept. Ware hot nu nog eene broederorde van den Ned. Leeuw, met de daaraan verbonden jaar wedden en weduwe-uitkeering, zou menigeen zich troosten, maar eene medaille zal voor menig verdienstelijk man, op wiens borst ook een kruis niet misplaatst ware geweest, eonn bittere teleurstelling zijn geweest. Dat ook do journalistiek ditmaal is gepasseerd en alleen één oud-uitgever eoner courant is geridderd - ga ik liever stilzwijgend voorbij. Langzamer hand raakt do pers aan de miskenning haroi verdiensten voor Vorstenhuis on Vaderland gewoon. Het heeft mij ook getroffen, dat men van deze gelegenheid geen gebruik beoft ge maakt om oen in hooge mate miskend man eene kleine voldoening te schenken. Ik bedoel don gepens. hoofdingenieur der marine, den heer Breloo, die als 't ware uit den dienst is geduwd, om ja, waarom? en die thans blijkt de oenige bouwmeester te zijn, dio ons in do laatste jaren een goed oorlogsschip heeft weten te verschaffen. Voorts zegt de Haagsche briefschrijver dier courant Er is weinig of geen politiek nieuws. Alleen heb ik dezer dagen uit eene zeer vertrouwbare bron vernomen, dat in het weldra te openen nieuwe parlementaire zittingjaar van eene regeling van het kiesrecht niets zal komen. Aan de gewestelijke besturen toch zjjn, nog zeer onlangs, nieuwe en veelomvattende op gaven gevraagd, waarvan de bewerking maan den en maanden vorderen zal. Trouwens, oen politiek medestander van mr. Van Houten gaf m(j voor eenige dagen de verzekering, dat de Minister van Binnonlandsche Zaken zichzelven een termijn van twee jaren heeft gesteld voor de indiening van zijne kiesrecht regeling. Daarentegen verwacht men bij do aan staande Troonrede wel de aankondiging van eene regeling der gemoente financiën, dio dan ook dient voor te gaan, nu 't ge meentelijk kiesrecht samengekoppeld wordt aan het politieke. Verder schrijft hij Niet onwaarschijnlijk is het, dat de Lom- hokgebeurtenissen op den loop der politieke aangelegenheden van merkbaren In- vlood zullen zijn. Alle partijen zullen met kracht willen samenwerken om de Regeering in dezen mooilijkon tijd te steunen en zoo is 't zeer wel mogelijk, dat men de groote staat kundige strijdvragen zal laten rusten, om alleen te overleggen op welke wijze ons ge zag het best in Indié te handhaven. Voorts mag men aannemen dat het hooge Marine- budget, hetwelk der Kamers zal worden aan geboden, in de gegeven omstandigheden geen ernstig bezwaar zal uitlokken en zulks te minder, omdat, naar ik vernam, do Minister van Marino bij het doen zjjner voorstellen is to rade gegaan met de specialiteiten in de beide Kamers. De Haagsche Courant schreef onder het hoofd „Linljes": Vermoedelijk zullen, vooral nu 't tegen woordig by 244 tegeiyk gaat, velen geene byzondere waarde meer hechten aan de lintjes, die zooals De Boodschapper uit drukte „by'wyze van onderscheiding" worden uitgedeeld. Zy, die aan H. M. den (o. i. niet verstan diger) raad gaven, om er zoo gul mede te zijn, hebben echter eene andere opvatting daarvan, of onderstellen minstens dat de be volking er eene andere opvatting van heeft. Zy moeten er wél hooge waarde aan hech- toii, of schynen te hechten. En in dien gedachtengang nu is 't uiterst bevreemdend en zelfs stuitend, te zien dat 23 officieion van hot Nederlar.dsche leger, die gelukkig nooit geroepen zyn geweest om in ornst hun beroep uit te oefeneD, voor oen of ander kruis door hunnen minister worden aanbovolen, en zelfs 6 schutter-offi- cieren, maar slochts drie officieren van het Indische leger. En dit ddo. 29 Augustus 1894, toen Nederland eerst het dappere Indische leger had toegejuicht voor don zegopralenden intocht te Lombok en nu eerbiedig hulde bracht aan de dapperen, die ten prooi waren ge weest aan den aanval der Balineezen, waarby ongetwyfeld door monigen militair heelwat moor „moed" en „beleid" is aan den dag gelegd, dan ooit van het geheele Nederland- echo leger en do schuttery samen is gevergd. Natuurlyk komen daarvoor later wel de verdiende belooningen. Maar 't maakt toch een pynlykon indruk, juist op dit oogenblik te moeten opmerken, dat de ministers weer zoo bitter weinig ge dacht hebben aan het Indische leger. Toen de opbrengst der vermogensbe lasting met 18 ton tegenviel, werd al spoedig de opmerking gemaakt, dat dan toch vele vermogenden den fiscus om den tuin ge leid hebben. Dat dit gebeuren zou, was to donken; oneeriykheid tegenover don fiscus wordt door velen niet golykgesteld met diefstal, ofschoon het feitelijk niets anders is dan diefstal, ge pleegd ten nadeele van den Staat. Maar, evenals de minister van financiën van tyd tot tyd aangenaam wordt verrast met de toezending van een postwissel of een aange- teekenden brief met geldswaarde „wegons te weinig betaald successierecht" komen er nu ook van die bokoorlingon, dio door bodryfs- en vermogensbelasting worden getroffen. Zoo zond B. P., te A.> een bedrag van f 765, wogens te weinig betaalde bedryfsbelasting nogal geene kleinigheid! on N. N., te Am sterdam, ƒ106.99 wegens verschuldigde ver mogensbelasting ovor 1893. Dat is een hoopvol begin! Het volk noemt dat „bloed voor zyn hart krygen." 't Is zeer wenscheiyk, dat aan de schatkist meer zulke buitenkansjes ten doel vallen en dat vele belasting-ontduikers „bloed voor hun hart krygen." De publicoering van berichten omtrent zulke berouwvolle zondaars kan voor anderen heilzaam wolken meent De Delft- sche Opmerker. In het September nummer vau De Gids bespreekt mr. N. G. Pierson de vraag, of werkeiyk de koopkracht van het goud gerezen issedert wanneer en hoeveelen of de oorzaak der ryzing ligt by het goud, by de goederen of by belde, m. a. w. of het algemeene peil der pryzen is gedaald, omdat het goud schaarschor werd, omdat de goederen overvloediger werden tegenover do vraag, of wel omdat het een en het ander geschiedde? De 6chryver komt o. a. tot de conclusie, dat, daargelaten de periode 1871-'75, de koopkracht van het goud in do jaren 1861 tot 1883 tamelyk standvastig is gebleven. Daarop is eene ryzing gevolgd, die echter voor 1884 1891 niet hooger kan worden gesteld dan op 16 pet. ongeveer. „Ik kan niet instemmen", zegt mr. P., „met de voorstolling, die men ons geeft van het algemeen beloop der pryzen, en van de oor zaken, waardoor die loop is teweeggebracht. Naar de volledigste opgaven, waarover wy beschikken, i3, behoudens het abnormale tyd- vak 1871 '75, het prijsniveau eerst na 1883 gedaald, en die daling is uit oorzaken, die niet met het geld, maar met de goederen verband houden, volkomen te verklaren. Wel zyn In do laatste twintig jaren belangryke goudbehoeften ontstaan, maar ook in de voor afgaande periode ontstonden die, en evenals toen werd daarin door nieuwen toevoer voorzien. De goudproductie is tot 1883 verminderd, dat valt niet tegen te sprokenmaar later is zy toegenomen, en wel in zóódanige mate, dat zy nu meer bedraagt dan ooit te voren. En nog altyd is zy klimmendehet laat zich voorzien, dat zy woldra het cyfer van 400 millioen zal bereiken, ruim een vyfde meer dan gemiddeld van 1851'00 verkregen werd. De rykdom der Zuid Afrikaansche mynen over treft alle verwachtingen; men neemt aan dat zy in 1894 4,000,000 doll, zullen opleveren en dat eene roeks van jaren kan verloopen, eer zy zyn uitgeput. Ock in West-Australië ont wikkelt de goudproductie zich krachtig; in 1890 werd voor 86,000 pd. st. uitgevoerd, in. 1893 voor 421,000 pd. st., en men verwacht nog veel hooger cyfers in de naaste toekomst. Hoedanig ook de verhouding tusschen vraag en aanbod tien of twaalf jaren geleden zjj geweest, thans heeft stellig het aanbod da overhand." Het blykt dat mr. Pierson in dit artikol hetzelfde standpunt verdedigt, als door hem ingenomen in de onlangs te 's-Hage gehouden meeting over het muntvraagstuk. Met het streven naar eene bi metallieks munt unie tusschen alle beschaafde landen kan de schryver zich wel vereenigen; van zulk een „bimetallisme" is hy nog steeds een overtuigd voorstander. Maar de moeilyk- heid acht hy gelegen in het vinden van den bruikbaren grondslag: „Do oude verhouding van 115'/, kan niet moer dienen; want door eene bimetallieke unio te sluiten op dien voet, zou men in ge heel Azië, met uitzondering alleen van Neder- landsch-Indië, eene appreciatie van geld teweeg brengen van ruim 100 pet. (In Britsch-Indië iets minder, daar sedort ruim een jaar do Munten er voor het zilver gesloten zyn). Eeu bimetallist, die zyn stelsel bepleit om geld- appreciatie te koeren, is de laatste, die zoo iets mag aanbevelen. Maar nam men, zich aan sluitende by do feitelyke verhouding (132), den grondslag van byv. 1 25, dan zouden alle Staten met zilveren teekenmunt, die 06ne lagere verhouding hebben, öf hun goudgeld moeten verzwakken, èf hun zilvergeld in do evenredigheid van 15'/j, 15s/e of 16 tot 25 moeten verzwaren. Natuurlyk komt alleen dit laatste in aanmerking, maar is daaraan een oogenblik te denken? Cyfer ik goed, dan zou het aan Nederland kosten, ongerekend do koloniën, ongeveer 42 millioen gulden; aan Frankryk ongeveer 950 millioen franken. Do Fransche minister van financiën moet nog go- boren worden, die aan de Kamers durft voor stellen eene leening te sluiten van byna een milliard, om Frankryk te doen deelnemen aan eene bimetallieke unie cp den grondslag van 1 tot 25." Een middenweg zou volgons mr. Pierson te vinden zyn, door ln Europa aan de cen trale banken en in de Vereenigde Staten aan de treasury de verplichting op te leggen tot aankoop tegen vaste pryzen (hooger noch lager) van beido metalen. De mooilykheden, die een plan in dien trant zou opleveren, acht mr. P. niet onoverkomeiyk. Maar om drie redenen betwyfelt hy, of het veel fcyval zou vinden. Ten eersto, omdat hot ingewik keld en moeilyk te begrüpon zou zyn; dan, omdat het voor do banken alleen aannemeiyk zou wezen, als de regeeringen haar waar borgden tegen allo mogelyke verliezen, uit hot aankoopen van zilver voortvloeiende; ex eindeiyk, omdat het teekengeld teekengeld blyven en geen standaardmunt worden zou. Nam men als de verhouding aan 22, cf zelfs 20, altyd zullen vier Nederlandsche ryksdaal ders Intrinsiek nog veel minder waard zyn 8) Jaren achtereen verliepen er tenminste,en dit geheele voorval begon reeds in vergetel heid te geraken, zelfs in die streken, welke er het tooneel van geweest waren, en nog hield een ondoordringbare sluier de byzonder- hedon dezer misdaad voor het oog der ster velingen verborgen. Reeds scheen het byna onmogeiyk, dat ooit de daders van dezen moord ontdekt konden worden. De gruwel daad was in de eenzaamheid en in de duis ternis van den nacht gepleegdniemand was er getuige van geweest niemand dan de Alomtegenwoordige alleen. Doch wie ook den jongeling mocht hebben vergeten, en schoon geene naaste betrekkin gen een traan aan zyne nagedachtenis gewyd hadden ik dacht nog dikwerf met eene treurige gewaarwording aan hem terug, en in menigen nacht tooverde myne verhitte verbeeldingskracht my zyne gedaante in den slaap weder voor oogen, geiyk ik haar voor het laatst gezien had, bleek en koud uitge strekt liggende, en met alle teekenen van gewelddadig om het leven gebracht te zyn. Eindelyk waren er omstreeks negen jaren sedert dit voorval verloopen. De rampzalige toestand, waarin destyds ons vaderland ver keerde wegens de onophoudelyke onlusten, ie er alom plaats hadden, en waarin schier eik zelfs tegen wil en dank gewikkeld werd, hadden ook myne gedachten reeds sinds ge- ruimen tyd geheel afgetrokken van de ont zettende gruweldaad, die ze zoolang onledig gehouden had. Op het onverwachtst echter werd ik er opnieuw aan herinnerd en ver nam nu tevens, dat de daders ontdekt waren, alsmede welke omstandigheden tot deze ont dekking aanleiding gegeven hadden. Een myner vertrouwdste vrienden woonde to dien tyde te Leerdam, een klein stadje, in het zuidoosteiyk gedeelte der provincie Hol land gelegen. Dezen had ik, geiyk aan zoo vele anderen myner bekenden, meermalen de gebeurtenissen medegedeeld, die ik thans ver haald heb, en zy waren hem dus tot in de geringste byzonderheden bekend. Daar zyne tegenwoordigheid dikwerf in myne toenmalige woonplaats voreischt werd en ook ik wederkeerig hem van tyd tot tyd een bezoek bracht, gingen er zelden twee of drie maanden voorby, dat wy elkander niet zagen. Doch de hevige onlusten, waarvan ik zooeven gewaagde, en die juist nu den hoogsten trap bereikten, hadden ook hierin eene verandering teweeggebracht, zoodat het meer dan een halfjaar geleden was, dat wij elkander be zocht hadden. Intusschen had het binnenruk ken der Pruisische troepen en de daarop ge volgde omkeering van zaken in de Republiek plaats gehad. Meermalen had ik met myn vriend gesproken over de treurige wanordeiyk- heden, waaraan ons vaderland ten prooi was; ja, schier altyd liep ons gesprek gedurende de laatste tyden alleen over dit onderwerp. Ik was dus zeer verlangend my eens in een vertrouwelyk gesprek met hem te onderhou den over de jongste omwenteling en de gebeur tenissen, die haar veroorzaakt hadden. Op zekeren avond het was in het begin van October kwam myn vriend dan ook ein delyk opdagen. Juist had men het bericht ontvangen, dat de stad Amsterdam, hoewel niet dan na vooraf kloekmoedig tegenstand geboden te hebben, met den hertog van Bruns- wyk eene overeenkomst getroffen en Pruisi sche troepen binnen hare veste ontvangen had. Dit bericht, ofschoon men het wel te gemoet had gezien, had echter niet weinig beweging verwekt en zweefde op aller tong. Ik wilde het gesprek dus terstond op dit onderworp en op de overige belangryke ge beurtenissen der laatste dagen brengen; doch myn vriend viel my in de rede, my te kennen gevende, dat hy my vooraf iets mede te deelen had, dat hy vertrouwde dat myne be langstelling in geene geringe mate zou wek ken. Toen ik hem eene nadere verklaring dienaangaande verzocht, verhaalde hy my het volgende: „Gy kunt nog niet vergeten zyn, dat gy my een- en andermaal eene ontmoeting hebt medegedeeld, die gy vóór acht of negen jaren met een jongmensch gehad hebt, die weinige dagen daarna op zulk eene treurige wyze om het leven kwam. Tevergeefs werd het nauw keurigst onderzoek naar de personen, die dezen ongelukkige verraderiyk vermoord had den, in het werk gesteld; zy bleven geheel onbekend. Men kon omtrent de daders slechts gissingen maken, die bovendien nog op zeer zwakke gronden steunden. TAans echter is pp eenmaal de sluier opgelicht, achter welken de omstandigheden van dezen moord zich verborgen, hielden en de daders daarvan zyn niet alleen ontdekt, maar hebben ook reeds de welverdiende straf hunner gruwelen ontvangen." Myne nieuwsgierigheid werd door deze woorden ten hoogste gespannen, en myn vriend draalde niet lang daaraan te voldoen. „Het zal vier of vyf jaren geleden zyn", dus vervolgde hy, „dat zich zeker vreemdeling, Christoffel Bleeker genaamd, in ons plaatsje nederzette en aldaar een winkel in kruide nierswaren en dergelyke noodwendige be hoeften oprichtte. Het was een man nog in den bloei zyner jaron, doch van een norsch en allerhatelykst voorkomen. Eeuwig in zich zelven gekeerd en, voor zoover zyn beroep dat toeliet, alle verkeering met zyne mede burgers vermydende, zag men hem hoogst zelden huiten zyne woning, uitgezonderd in de kerk; want de openbare godsdienstoefe ningen verzuimde hy nooit. Bovendien woonde hy met den meesten yver eonige zoogenaamde oefeningsgezelschappen by, waar hy steeds hevig uitvoer ook tegen de onschuldigste ver maken zyner nieuwe stadgenooten. Men kan begrypen, dat zulk een ongozellig wozen als „grimmige Stoffel", zooals hy in de wandeling genoemd werd, onder ons niet zeer gezien was en, geiyk dat in kleine plaatsen niet zelden het geval is, aanvankeiyk tot allerlei gesprekken aanleiding gaf. Ook werd er nie mand gevonden, die bepaald wist op te geven, uit welke landstreek Bleeker eigenlykafkom stig wa», en welke zyne kostwinning was ge weest, eer hy zifih te Leerdam gevestigd had. Dit alleen was bekend, dat by inzonderhe a door toedoen van den Erfstadhoudor, aan wien do stad en het graafschap van Leerdam in eigendom toebehooren, de vergunning verkre gen had, zich onder ons neer te zetten, h6t'. geen anders wellicht eenige zwarigheid zotf hebben opgeleverd. Daarom waren sommigen van meening, dat hy vroeger in de eene cf andore betrekking aan het stadhoudorlyfce hof dienstbaar geweest was, terwyi anderen daarentegen volhielden en vele omstan digheden schenen doze meening als het meost met de waarheid overeenkomstig te doec voorkomen dat hy vroeger in zeedienst geweest was, den slag by Doggersbank bygs- woond en zich daardoor de voorspraak en bescherming van den Prins verworven had. Dit alles waren echter Blechts gissingen, want Bleeker zelf had zich nooit met een enkel woord over zyn vroegeren levensloop uitgelaten?' Omstreeks een jaar was er verloopen sedert hy zyn verbiyf onder ons gevestigd had, toen van tyd tot tyd een ander vreemdeling, die zich Roelf Zeegors noemde, in ons stadje verscheen. Hy was van beroep paardonkooper en scheen niet onbemiddeld te zyn, althans hy dreef een vry aanzienlyken handel. Daar nu, gelyk u bekend is, onze landstreek uiter mate geBChikt is tot het aanfokken van paar den, hetgeen eene voorname bron van bestaan voor de ingezetenen uitmaakt, was het niet te verwonderen dat Zeegers, wiens beroep dit medebracht, op alle markten, 100 te Leerdam als in de nabuurschap, gevonden werd. 1 Vervolg ommezijde.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 5