No. 10568.
Maandag 6 Augustus.
A». 1894.
feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
De Misdaad in de Rne Lafitte.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden. f 1.10.
Franco per post
Afzonderiijkü Nominors
1.40.
0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIÉN:
Van l-ö regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17|. Grootore
letters naar plaatsruimte. - Voor het incassoeren bulten do stad
wordt f 0.05 berekend.
In hot buitenland geldt vooral Nederland
als een „steiureich land", een land met een
groot nationaal vermogen.
Maar - zegt De Delvenaar - i s Nederland
wel zoo „stoinreich?"
Zijn do millionnairs er opgeschept? Uit eene
mededeellng, die wij onlangs opvingen, zouden
er in Nederland 120 personen zjjn met 2 mil-
lioen, 08 met l1/» millioen, 208 met 1 millioon
vermogen. Nu, hooveel eerbied wü hebben
voor die getallen, zy vallen ons niot mee op
de i'/i millioen inwoners. Wel valt hot op,
dat al dit geld over zoo weinig personen ver
deeld is. Ook valt het getal millionnairs niot
tegen, als men let op het geographisch be
trekkelijk kleine gebied van ons land. Een
soortgelijk gebied in Duitschland zou doze
millioentjes met opleveron. Maar „stoinreich"
is ons land nog niet, het grootste aantal
aanslagen van pl. m. 16000 vindt men onder
f 20,000 vermogen. Nu, die zestienduizend
renteniertjes vallen ons ook met mee.
Hoogeropl In eiken stand der maat
schappij vindt men, vooral tegenwoordig, een
streven om „hooger op" te komen. Stands
tevredenheid is eene deugd, die maar zeidon
in beoefening wordt gebracht. Door den nood
gedwongen, legt men zich vaak noot bij een
toestand, dien men niet voranderen kan. maar
ware tevredenheid zal niemand zulk eene
doffe berusting noemon.
Voor wie gewoon is, met aandacht de maat
schappij rondom zich te beschonwen en tevens
niet nalaat het eigen hart aan eene strenge
controle te onderwerpen, zal 't niet moeilijk
vallen sprekende bewijzen voor hetgeen we
beweerden bjj te brengen.
Zie b(jv. de dochters van onzen handworks-
stand in de steden I Vroeger zochten ze, als
ze thuis niet noodig wareD, een „dienst,"
„dienden" zóó- of zóóveel jaren, leerden de
huishouding dóór en dóór, om daarna do ge
lukkige echtgenoote van een of anderen duiken
borst uit den stand dos vaders te worden.
Thans zijn ze by die of die movrouw in „be
trekking," worden ze in winkols, enz. liefst
als „juffrouw" aangesproken, besteden vaak
nog meer aan opschik dan de meiden vroeger
aan „spaarduitjes" tegen den dag van 't
huwelijk bewaardon, en meenen een lot uit
de lotery getrokken te hebben, als ze eene
vryery met een of anderen „heer" kunnen
aanknoopen.
Wie maar even boven den vierden stand
uitsteekt, laat zyne dochter voor onderwyzores,
telegrafiste, apothekeres of modiste leeren,
met het gevolg, dat ze later, als ze tot eon
huweiyk goraken, vaak niet weten, hoo een
pannekoek omgekeerd moet worden.
De zoon van don timmermansbaas trekt
er den neus voor op, om als krullenjongen
te beginnenhy moet leekenaar, straks
architect worden.
Heeft oen werkman oen jongen mot een
tameiyk goed verstand, dan is 't jammer, om
zoo'n jongen een „vak" te laten leeren; hy
wordt, dank zy de goedkoope opleiding, onder-
wyzer.
Een onderwyzerszoon moet alweer hooger.
Eerst naar 't gymnasium en straks naar de
academie, opdat hy eens den vaderlyken naam
den glans van den doctorstitel moge byzotter..
Vyftig jaar geleden bogon de zoon van den
gegoeden winkelier, die, naar men hoopte, later
de zaak zou overnemen, zyne loopbaan met
pakjes wegen en kladjes op de lei maken.
Thans moet hy eerst een jaar of zes naar
de hoogere burgerschool, om dan in de zaak
te komen met machtig veel kennis, maar
met een minimum van ondervinding.
Tot zelfs by den boerenstand ziet men
hetzelfde verschynsel. Vooral in die streken,
zooals Groningen en Noord Holland, waar
voor 10 of 20 jaren, in den „goeden tyd,"
ontzaglyke winsten werden behaald.
Daar gaat de boer vaak als „heer" gekleed,
met hoed, boord on manchetten, en toonen
zyne gladde handen duideiyk, dat mestvork
en stalbezem ze vreemd geworden zyn. Hy
houdt er een pleizierpaard met een fraai
rytuigje op na en is een getrouw bezoeker
van harddraveryen en alle andere, leerzame I
feestelykheden. Zyne zoons gaan naar eene
kostschool en weten by hunne terugkomst
amper te zeggen, of er rogge of tarwe op
den akker staat.
De moisjes (we willen zeggen de jongedames)
weten van geen meikon of kaasmaken meer,
maar trippelen een paar keer 's we9ks naar
de stad, met de portefeuille ondor den arm,
om les op de piano te nemen.
En wel merkwaardig is het feit, dat juist
in die stroken, dio het meest als „orthodox"
bekend staan, de oude palen het minst
vorzet zyn.
Dit feit staat niet op zichzelf, maar vloeit
rechtstreeks hieruit voort, dat de zondige
zucht naar „hooger" eon uitvloeisel is van
hot zich onttrekken aan de ordinantiën Gods
on het gaan leven naar oigon goeddunken.
Aldus De Drie Provinciën.
Aan de universiteit te Groningen is tot
hoogleeraar in de geschiedenis be
noemd de heer Van Aalst, leoraar aan het
gymnasium te 's-Gravenhage.
Ret Vaderland heoft, naar men dezer dagen in
ons blad heeft kunnen lezen, het noodig go-
acht deze benoeming, die hier en daar nog
al oen zonderlingen indruk maakte, onder
bescherming te nomen, o. a. met de verzeke
ring, dat de benoemde leeraar een uitstekend
docent was en zyne studiën niet had laten
rusten, al deed hy in de 16 jaren, die sinds
zyne disseri atie verstreken, niets van zich
hooren.
Naar aanleiding van dit pleidooi nu schryft
men uit Groningen aan De Amsterdammer:
„Het bericht in Eet Vaderland, dat dr. G.
W. Kernkamp, te Utrecht, door de faculteit
der letteren in de eerste plaats zou zyn voor-
godragen ter vervanging van professor Blok,
wordt hier bevestigd en men vertelt er by,
dat do hoer Kernkamp verleden jaar in zyne
woonplaats ook al gepasseerd en voornamelyk
door toedoen van curatoren No. 2 geplaatst
werd onder don hoer Kramer, die in één jaar
tijde achtereenvolgens boogloeraar, doctor,
leeraar van H. M. de Koningin en lid van
verschillende geleerdo genootschappen werd.
De historici hebben zich toen verbaasd,
maar voor do Utrechtenaren schynt de zaak
heel duideiyk geweest te zyn. De heer Kramer
toch bewonderde de politieke richting of mis
schien ook wel de persoonlyke hoedanigheden
van de heoron wijlen Van "Weode van Dyk-
veld, dominee Bronsveld, en Royaards Van
den Ham en was secretaris van do meest
conservatieve kiesvereeniging, en dr. Kern
kamp was radicaal, ja, hy had zelfs eens de
onbeschaamdheid om zyn naam te plaatsen
onder eene oproeping tot het vormen van
eene afdeeling van den radicalen bond te
Utrecht. Zoo iemand is natuuriyk even onge
schikt voor een leerstoel te Groningen als
voor een to Utrecht en de minister nam dan
ook liever den heer Van Aalst, die, behalve
als goed docent, oak als bevriend met jhr.
Röell bekend staat.
Of deze laatste, dan wel curatoren van onze
universiteit op de benoeming geïnfluenceerd
hebben, weet ik niet, en ook niet of de Minis
ter van Binnenlandscho Zaken daarby ge
dacht heeft aan het jaar 1879, toen hy zich
beklaagde, dat de voordracht der Leidsche
universiteit: Van Houten, Kordyk, Borgosius
geeno genade kon vinden in de oogen der
Regoering."
Aan deze mededeelingen van haren Groning-
8chen zegsman, voegt do redactie van De
Amsterdammer nog do volgende opmerkin
gen toe:
„Inderdaad geeft deze herhaalde passeering
van dr. Kernkamp, die als No. 1 op de voor
dracht van de faculteit heeft gestaan, en
dat voor dr. Van Aalst, die zelfs door zyne
bewonderaars, alleen als docent, en geenszins
als een buitengewoon bekwaam historicus
naam heeft iets te denken.
We gelooven gaarne dat de heer Van Aalst
vóór 25 jaren iemand was, aangaande wion
zyne medestudenten groote verwachtingen
hebben gekoesterd, maar dat zyn dan toch
verwachtingen geweest, die de heer Van
Aalst beschaamd heeft want behalve zyno
dissertatie heoft deze buitengewone docent
niets geleverd, dat hem aanspraak kon geven
op oen professoraat.
Bovendien, al stonden do verdiensten van
de heeren Kernkamp en Van Aalst geiyk, dan
zou het toch in 's lands belang zyn goweest,
den jongere te bonoemen, van wiens jeugdige
kracht meer te hopen is, terwyi diens pen-
sionneoring een groot aantal jaren later te
wachten is dan die van den oudere."
Eet Nieuws van den Dag bespreekt de
vraag „of hot nog ernst is met onze d e-
fonsie?" De schryver, Ares, geeftoorsteen
overzicht van de in latere jaren gedane po-
gingon tot verbetering en vraagt dan
Wat zal de nieuwe Regeering nu doen?
Do belofte, eene regeling van het kiesrecht
te zullen voordragen, doet verwachten, dat
zy de regeling onzer levende strydkrachten
met ter hand zal nemen, maar zich zal bo-
palsn tot het voorstel den termyn, gedurende
welken de noodwet van kracht is, te ver
lengen. Maar er is meer.
In den tegenwoordigen tyd is eene nieuwe
regeling der levende strydkrachten zonder
invoering van den porsoonlyken dienstplicht
ondenkbaar. En waar do tegenwoordige mi
nister van binnenlandsche zaken een tegen
stander van den persoonlyken dienstplicht
is, terwyi de tegenwoordige Rogeering ie
opgetreden ten gevolge van den steun der
katholieke party by de jongste verkiezingen,
acht de echr. dit voor onze defensie geen
schoon vooruitzicht 1 Vooral niet, als men be
denkt, dat eene wet op den dienstplicht oerst
eon aantal jaren, nadat zy is aangenomen,
volledig nut afwerpt.
Kan de Regeering dan in de bestaande
omstandigheden niets doen voor de versterking
onzer weerbaarheid?
Het tegendeel is, naar de schryver meent,
waar.
In de oerste plaats zorge do Regeering, dat
ons legertje niet reeds door zyne bewapening
in een hoogst ongelyken toestand zou ver-
keeren, zelfs by een stryd met een even
sterkon vyand. Zy verschafte aan onzo infan
terie een niauw deugdeiyk geweer en voero
het rookzwak kruit in.
Voorts breke de Rogeering met hot stelsel
van den vorigen minister van oorlog, om op
de emplacementen van de werken der stelling
van Amsterdam, die in den slappen grond met
groote kosten zyn gemaakt, niets te maken
dan open aardewerken, zonder eenige bom-
vrye dokking voor de verdedigers.
Vorder zorgo zy voor al wat or verder in
de stelling van Amsterdam by een aanval ver-
eischt wordt: drinkwater, steenkoleD, enz.
Zy ga voort op den ingeslagen weg om
onze marine in staat te stellen hare taak naar
belmoren te vervullen.
Eene Regoering, die voor het bovengenoemde
op afdoende wyze zorgt, zal by haro aftreding
reeds duideiyk getoond hebben, dat het haar
althans nog ernst was met onze defensie,
ook al blyft door den wil der Volksvertegen
woordiging de hoofdzaak, de regeling onzer
levondo strydkrachten, voorloopig nog onaf
gedaan.
De Standaard schryft:
Weldra zullen in de meeste gemeenten van
ons Vaderland de Uniecolloctantenweer
hun rondgang houden, om gelden in te zamelen
voor de stichting en instandhouding van
Scholen met den Bybel.
Volgens hot laatste Unievorslag bestaan er
thaös 558 scholen met den Bybel in ons land
en wordt op die scholen aan 91,690 leerlingen
onderwye gegeven. De waarde dezer gezamon-
ïyke scholen bodraagt f 5,580,000 en zy heb
ben jaarlyks noodig aan onderhoud f 1,375,350.
Van deze som komt aan Rykssubsidie in
f 458,450, zoodat er nog voor ons overblyft
jaarlyks te betalen de som van 916,9001
Deze som is eigenlijk nu weer iets hooger,
omdat, we de cyfers van verleden jaar namen,
en het aantal Christelyke scholen ook dit jaar
weer grooter werd. Maar al nomen we het
cijfer van ruim /"900.000, dat is ruim negen
tonnen gouds, dan zegt dit genoeg om
te doen zien, hoe de Unie-Collecte niet kan
worden gemist.
De behoeften worden grooter en de in»
spanning, die van ons gevorderd wordt om
in die behoefte te voorzien, houdt gelyken
tred daarmsde. En al is hot ook dat in de
laatste jaren de opbrengst der Unie-Collecte
daalde, dat de y ver voor ons Christeiyk onder-
wys nog leeft, en dat ons volk daarvoor nog
gaarne zyne penningen saambrengt, bewyzen
de negen tonnen gouds, die jaarlyks voor onze
scholen met den Bybel worden byeongebracht.
Het houden van de Unie Collecte is dan
ook, voor wie onze scholen liefhebben, een
feest; en dankbaar als we zyn voor de goede
gave, die God ons land in de scholen met
den Bybel schonk, brengen we immers gaarne
en met milde hand ons dankoffer in de Unie-
Collecte, als bewys, dat we voor onze scholen
des gevens nimmer moe hopen te worden.
Moge de oogst, die thans weer ataat inge
zameld te worden, een ryke oogst zynl
Uit de door ons aangehaalde cyfors ziet
men, dat de behoefte groot ismaar ook dat
de offervaardigheid er niet minder op wordt.
En dat mag ook niet. Want do vruchten
van onze Christelyke school, ze zullen eenmaal
zekei, zelfs onze vyanden rechters zynde,
moeten worden erkend.
Voor het bederf, dat d» neutrale school
onder ons volk brengt en gebracht heeft, gaan
hoe langer hoe meer de oogen open. De
zegeningen, die men van haar beloofde, bly-
kon zelfs do aanbidders van ons openbaar
onderwys te verschrikken. Men heeft hare
gevolgen niet voorzien.
Doch de Christelyke school hoeft zich niet
misrekendmet onze scholon zyn wy het „don
kend deel der natie" mylen ver vooruit.
Dat make ons niet hoogmoedig, maar stemme
ons tot ootmoedigen dank, die ons opwekke
om ook thans voor de Unie-Collecte te doen,
wat onze hand te doen vindt.
Programma van Muziekuitvoeringen.
MUSIS SACRUM. Zondag 5 Aug., to halfaoht,
door bot Stafmuziekcorpa van bot 4do regiment
Infanterie. Directeur de Heer W. Van Erp. Eerete
afdeeÜDg: No. 1. Mar8cli a. d. Oper „Tanuhauaer",
Wagnor; 2 Ouverture „Fra Diavolo", Auber; S.
„Pocuone", Walzer, Waldteufel; 4. Fantaieie do l'Opóra
„La Juive", Halevy. Tweede afdeeling. No. 5.
Ouverture „Freia Mann6. „Fauat", DIvertieeement
Ballet du 6e acte, Gounod7. a. „Lo Carnaval Rusae",
Solo pour Fliito, Ciardi; b. Marobe Hongtoiee"; 6,
Fantaieie de l'Opóra deltoaeini „Quillaumo Teil", Mann.
ZOMERZORG. Dinsdag 7 Aug., te halfaobt,
Harmonie concert van bet Stafmuziekcorpa van het
4do Regiment Infanterie. Directeur: de hoor W- Van
Erp. Eerste afdeeling: No. 1. Marche MilitairoFran-
gaiac (do la uuite algórienne), Saint-Saëna; 2. Ouver
ture: „Euryantlie", Wober; 3. „Auf Glüokos Wogen",
Walzer (latu Uitv.), Waldteufel; 4. Pilgerohor und
Lied an den Abondetern aua der Oper „Tannbauaor",
Wagner; 6. Fantaisie de l'Opóra de Meyerbeer „Robert
lo Diable" (late Uitv.), Coeneu, Tweede afdeeling.
No. 6. OuYortnre „Riouzi" (1ste Uitv.), Wagner; 7.
Sórcuade (arr. Van Erp), Widor; 8. Balletmueik und
Hochzeitazng aus der Oper „Foramora" (arr. Mann),
Rubinat-in; 9. Fantaiaio de l'Opóra de Gounod „Fauat
Mann
81)
De markies zag haar met fonkelenden blik
aan. „Ik ben hot 1" riep hy.
„Boscol" gilde de ongelukkige en sprong
op, om te vluchtenby greep haar echter by
den arm en sleepte haar tot midden in het
vertrok.
„Ja, Bosco! Ge ziet wel dat ge mij niet
kunt ontkomen!"
„Genade!" smeekte ze, „medelyden!"
Zonder echter acht te geven op hare angst
kreten, greep hy haar by de koel en riep:
„Ge hebt gesproken, slang?"
Een hevige vuistslag deed haar neerstorten,
daarop haalde hy zyn flacon te voorschyn en
sprak op sarrendeu toon:
„Ge hebt zeker mooie vertelseltjes verhaald,
nietwaar, een paar droppels hiervan zullen u
dit wol voorgoed afleeren."
„Ah! de muerte cioga."
„Ru, wees maar niot zoo kieskeurig, uw
papa heeft er ook wel van gedronken! Kom
een paar droppels zal u goed doen", en hy
trachtte haar het flescbje aan den mond te
brengen. Zo verdedigde zich echter wanhopig
beet hem in de hand en krabde hem het
gelaat open. Door de worsteling was het ver
band van hare gewondo hand losgeraakt en
vloeide het bloed overal heen.
Ondanks zyne reusachtige lichaamskracht,
Slaagde hy er toch niet in, zich van haar
meester te maken. Hierdoor nog woedender
geworden, zette hy het noodlottige flescbje
op den grond, vatte haar met de beide
banden aan en hield haar in liggende hou
ding terneder; door eene snelle beweging
wierp zy het flescbje omver, zoodat de inhoud
over het tapyt vloeide.
Razend van woede strekte hy de hand er
naar uit, hield het tegen het licht en siste:
„Uw toeleg is mislukt; er is nog genoeg
overgeblevenalleen zal het wat langer duren I"
En weder trachtte hy het haar aan de
lippen te brengen.
Ze hield echter de tandon styf opéénge-
klemd, dit was haar laatste redmiddel, daar
do krachten haar begonnen te begeven. Thans
was by van de overwinning zeker: metéóno
knie op do borst van zyn slachtoffer geleund,
om haar de ademhaling te beletten, wachtte
hy het oogenblik af, dat ze in doodsangst
den mond zou openen, en goot haar toen
met eene behendige beweging den inhoud
van het noodlottige flescbje tusschen de lip
pen. Het dool was bereikt: de misdaad
Van de gelegenheid, dat miss Ketty by
het geopende venster ingesluimerd was,
maakte de oude dokter, zonder in het minst
te vermoeden, welk gevaar het meisje liep,
gebruik om in den tuin van den heerlyken
avond te genieten.
Aan het einde van de groote laan gekomen,
zag hy eene lichte schaduw zich langzaam
voortbewegen en twyfelde er niet aan, of het
was dezelfde, die het lied van den afwezige
gezongen had. „Zy hierI" riep hy verschrikt
uit. „Jeanne!"
Het jonge meisje wierp hem een glim
lach toe, zoo gelukkig, zoo kalm, als ware
zy eene eDgel.
„Stil!" sprak ze, „ik ben ontsnapt."
En de hand van den ouden dokter vat
tende, voerde ze hem naar het andere einde
van de laan, waar niemand hen kon hooron,
en sprak:
„Binnen acht dagen zal myne moeder my
aan den markies uithuwelyken, my markiezin
maken! Maar over acht dagen zal dit hart
hebben opgehoudon te kloppen Ziet ge deze
witte leliën? Gy, myn eenige, myn ware
vriend, gy zult deze leliën plukken en op het
graf van uwe Jeanne leggen. Belooft ge
my dat? In dit afgelegen hoekje zyn wy
gelukkig geweest in onze liefde. Zie, deze
leliën zyn geiyk myn bruidekleedzy verber
gen eene hopelooze liefde, in het hart als in
het graf gesmoord. Belooft ge my die bloe
men op myn graf te zullen brengen?"
„Dat beloof, dat zweer ik ul"
„Dankl Duizendmaal dank!"
En den dokter een afscheidsgroet toewen
kend, verdween zy in de schaduw der boomen.
Juist op dit oogenblik verscheen mevrouw
Berlin, die, over de afwezigheid barer dochter
ongerust, eveneens door de openstaande deur
de villa was binnengetreden om haar te zoeken.
Dank zy de aanbeveling van Jarilot, was
het den kapitein gelukt Jacques Varlay tegen
behoorlyke borgstelling voorloopig te doen
in vrybeid stellen.
Hit weerzien van broeder on zuster, nu
de zaken zulk eene gunstige'wending hadden
genomen, was treffend: beidon weenden van
vreugde en hielden elkander langen tyd in
do armen geklemd
„01" riep Zezette eindeiyk, „wat zou onze
moeder gelukkig zyn goweest, zoo God haar
vergund had dezen dag te beleven!"
„Wees verzekerd", sprak de kapitein, die
zyne aandoening nauwelyke kon meester
blyven, dat zy zich daarboven in uw geluk
verheugt en met welgevallen op deze ont
moeting neerziet."
Onze vriend Bamboula bleef ook niet in
gebreke de jongelieden met de langgewenschto
bevryding geluk to wenschen. Hy deed dit
echter op zyne manier door een luid „Hoera!"
aan te heffeD, waarvan de echo in het rond
weerklonk.
Middelerwyi had Jarilot, vergezeld van
Savignol, zich naar het hotel in de Rue de
l'Université begeven en De MaterneB vroeg
den markies te spreken.
„Mynheer de markies is dezen morgen uit
gegaan om zyn dageiykschen wandelrit in
het Bols de Boulogne te doen", antwoordde
do bediende.
„Daarvan is hy reeds teruggekeerd", sprak
Savignol; „ik heb hem zelf tot hier ver
gezeld."
Jawel, mynheer de baron, maar de markies
is daarop onmiddoliyk weer vertrokken."
„Weet go niet waarheen?"
„Neen, mynheer de baron, ik heb niet ge
zien welke richting hy genomen heeft."
„Dank u, hy zal zeker naar de club zyn
gegaan", en tot den koetsier„Naar de club
des Tambourins in de Champs Elysóes."
De heeren stegen weder in en het rytuig
reed voort.
„Ik ben er byna zeker van, dat hy naar
do villa te Neuilly is gegaan, we zullen hem
daar zien te pakken", sprak Jarilot.
Toen ze een eindweegs voortgereden waren,
klopte hy aan het raampje achter den koet
sier en gaf dezen bevel, naar Neuilly te ryden.
Juist kwamen zy voor het hek van de villa
Varlay, op het oogenblik, dat daar het vree-
seiyk tooneel plaats had, waarby miss Ketty
het slachtoffer van Bosco was geworden.
Toen het den ellendeling eindeiyk gelukt
waB, haar het fleschje met het doodeiyk ver
gif tusschen de lippen te brengen, uitte de
ongelukkige een doordringenden kreet om
hulp, die, tot schrik van Bosco, van uit den
tuin beantwoord werd.
Het was de stem van Bamboula, dio met
den kapitein en zyn gezelschap juist den tuin
inreed en, door de angstkreten opmerkzaam
gemaakt, aan eene gewelddadige aanranding
geloofden.
Bosco, eene overrompeling vreezende, richtte
zich snel op, zyn slachtoffer loslatende. Van
deze gelegenheid maakte mies Ketty gebruik,
naar het open venster te vluchten en luide
om hulp te roepen, terwyi haar aanrander
yiings den tuin invluchtte.
Wordt vervolgd.)