N°. 10544.
Maandag O Juli.
A°. 1894.
feze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zpn- en feestdagen, uitgegeven.
Dierenbescherming.
F" euilleton.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COUEANT:
Voor Leiden per 8 maandenf 1.10.
Franco per postl-*0-
Afzonderlijke Nommors 0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIES":
Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Eerste Blad.
VL
Laag, maar toch monscheltjk ie de harts
tocht, dien wij wraakzucht noemen. Zoolang
de mensch een zondig wezen blijft, komen
bü gelegenheid het verlangen en de behoefte
om zich te wreken by hom op, ook by de
edelsten en uitnemendeten van ons geslacht.
Wordt by die uitnemendsten dat verlangen
onderdrukt, het bestond toch; zullen de edel
sten hunne begeerte om het kwaad te ver
gelden bevredigen op verhevene wyze, door
den vyand weldadiglioid te bewyzen, de be
geerte was er toch, en dat hoepen van vurige
kolen op des beleedigers hoofd, 't is ook
eene wraak. De leer van het oog om oog
en tand om tand moge, van hooger stand
punt beschouwd, onzedeiyk zyn, onredeiyk
is zij niet.
Maar onredeiyk en onzedeiyk beide wordt
de wraak, als zy aan oen beest zich koelt.
Als uw buurman u moedwillig hoont en be-
leedigt, kunt ge hem uwe gramschap des
wege doen gevoolen, en dien persoon den
lust benemen tot nieuwe beleediging, door
hem te vernederen en te kastyden. Onder
dat alles kunt ge mensch blyven. Maar ge
zyt geen mensch, geen verstandig, donkend
wezen, als ge u op een dier wreekt. By het
dier kan van moedwil, van boos opzet, geen
sprake zyn. Schade kan de rat doen, kwaad
niet, althans geen kwaad in zedelyken zin..
Heeft de rat het vogeltje verslonden, om
baas Gyters te benadeelen of om hem leed
te doen? Heeft zy geredeneerd en gezegd:
Nu zal ik dien Gyters eens een leeiyke
kool stoven en die kanarie, 'k zal ze dat
luide zingen voorgoed afloeren? Immers neen 1
De rat heeft zelfs in de versto verte niet
aan Gyters godacht, toen zy de kanarie ver
scheurde. Zy volgde by die gelegenheid alleen
haar instinct.
Wreekt de landman zich op de rivier, die
buiton hare oevers trad en zyne akkers over
stroomde, zyne woning tot een bouwval
maakte? Wreekt do schipper zich op den
storm, die zyne kiel op de klippen wierp?
O, roept men my toe, praat daar niet vanl
als ze er kans toe zagen, als zo maar wisten,
hoe de zaak aan te pakken, ze zouden't zeker
doen. Geloofden onze boertjes nog, geiyk de
oude Romeinen, dat elke rivier het ryksgebied
is van een god, die de wateren opstuwt
of breidelt naar zyn wil; zagen zy in hunne
verbeelding dien stroomgod, met zyn langen
baard en met den rietkrans in de lokken, op
den oever liggen, leunende op de urn, waar
uit het water vliet, zij zouden na de over
strooming op hem loeren en hem bont en
blauw slaan, als zo hom te pakken kregon.
En zoodanige terechtstelling zou reden van
bestaan, dio boeron zouden groot geiyk heb
ben, omdat zoo'n god een iemand, een persoon
is, op wien men in dit geval 't gebeurde kan
verhalen. Minder rationeel was do executie,
gahouden op bevel van Xerxes, die de zee
driehonderd geoselslagen liet geven en haar
daarenboven in boeien deed slaan, toen de
door storm opgeruide baren de schipburg
over den Hellespont uit elkaar hadden ge
slagen. Hoe je nu de zee kunt afrossen, dat
laat zich desnoods denken. Maar dat in boeien
slaan wordt my al te geleerd. Wel lees ik,
dat de Perzische despoot ketenen in de golven
deed werpen om ze te kluisteren, maar daar
mee is my de zaak niet helder. Ik kan my
voorstellen, dat de Hellespont die manoeuvre
met de ketens niet goed begrepen en gevraagd
heeft: Met uw verlof, o, koniDklyke idiootl
hoe moet ik deze grap verklaren? Heeft de
ketting 't by u verbruid, en wordt ze daarom
verdrnoken, of moet ik my 't geval persooniyk
aantrekken? Nooit kan ik die historie van
Xerxes lezen, of ik denk daarby aan een
knaapje van een jaar of twee, drie, dat klappen
geeft aan de tafel, omdat het zich aan deze
gestooten heeft, aan den vloer, omdat het
daarop gevallen is en zich zeer gedaan heeft.
Soms wordt het kind er op gedresseerd om
zulke malligheid uit te halen, geleerd door
de kindermeid, ja, maar helaas 1 ook wel eens
door mama zelve. Geen wonder, waariyk, dat
een kind, 't welk zulk eene opvoeding genoot,
later onmenscheiyk genoeg is, zich op de
stomme dieren te wreken.
Ik heb hier een sterretje geplaatst, of
schoon ik eigeniyk niet ver van honk ga.
Maar er zyn lezers, die 't onderscheid niet
kennen tusschen eene uitweiding en eene
afdwaling, en die kortheid wenscben, zy het
ook ten koste van de volledigheid. Hun ten
gevalle heb ik de waarschuwende toekens
geplaatst.
Met dat al, een mensch is geen plank; je
behoeft van je hart geen smoorkuil te maken;
men kan niet alles verkroppenje zou bersten,
als je 't probeerdet! Een mensch moet zyn
ge wool lucht geven, zyn toorn en smart uiten
door woord of daad. De wilde kannibaal
wreekt zich in tegenspoed op zyn houten
afgod en ranselt het beeld, dat de spaanders
er afvliegen. De beschaafde Pranschman be
stormt het Italiaansche consulaat, omdat het
eon Milanees is, die 't hart van den president
doorboorde. En dichters van vroegeren en
lateren tyd ontlasten het door smart of aan-
dooning overstelpt gemoed in lier- en treur
zangen, in vloekpsalm en ïykdicht, in verzen,
soms gericht aan 't adres van een heel volk,
maar soms ook aan dat van een enkelen
boom, of gezongen, om eene plaats des onheils
te vervloeken.
Zoo zingt de psalmist aan Babylon's wyd uit
gebreide stroomenO dochter van Babel 1 die
verwoest zult worden, welgelukzalig zal hy
zyn, die uwe kinderkens grypen en aan de
steenrotsen verpletteren zall Lieflyker, maar
toch ook zoo heel vriendeiyk nog niet, klinkt
de ode, waarin Horatius den boom verwenscht,
die, plotseling ontworteld, hem, den dichter,
byna verpletterd had. (1) Toen David de
treurmare ontving, dat Saul en zyne zonen
op 't gebergte Gilboa gesneuveld waren, be
tuigde hy zyne droefheid in eene aandoenlijke
ïykklacht, waarin hy uitroept:
O Gilboa! dat dauw noch regen
Voortaan uw hooge toppen zegen l
Met loof en grasl (2)
En een poëet van den nieuweren tyd be
weent den val van Napoleon, en wendt zich
tot Waterloo met deze woorden:
Tomboau de la valeur,
Berceau de l'esclavage,
Waterloo! Wateriool
Soit maudit d'&ge en &gel (8)
Alle die dichteriyke uitboezemingen, ik wil
ze waardeeren, en, voor zooverre zy kunst
waarde bezitten, gaarne bewonderen. Uit
gezonderd den vloekpsalm tegen Babel, die
wat al te barbaarscb klinkt, kunnen wy
over alle die dichteriyke uitboezemingen
met de Doodige waardeering spreken, omdat
het slechts woorden zyn, waarin men zyn
gevoel uit. Bergen, velden en boomen iy-
den er niet onder, al verwenscht men ze
tot in het diepst der hel. En och, ook over
de dieren zouden wy ons niet bekommeren,
als 't tegenover hen by woorden bleef. De
rat zal 't zich niet aantrekken, al schildert
gy haar wangedrag af met de donkerste
kleuren in een geheelen bundel lierzangen;
en honden en katten verbleeken noch ver
blozen er onder, al spreekt gy uwe veront
waardiging over hunne gruwelen uit in
redevoeringen, waarby die van Cicero tegen
Catilina nog maar buurpraatjes zyn.
Wordt vervolgd.)
R. Koopmans Van Boekeren.
Aanteekeningen.
(1) De aangehaalde psalm is de 137ste;
de ode vindt men Boek II No. 13.
(2) 2 Sam. 1 21. De hier gegeven over
zetting is die van Vondel.
(3) Grafstede van de dapperheid, bakermat
der slavernij I Waterloo. Waterloo I wees ver
vloekt van eeuw tot eeuw!
Leiden, 7 Juli.
Dr. J. H. Gunning J.Hzn., predikant by
de Ned.-Herv. gem. alhier, beroepen predikant
te Utrecht, zal Zondag 19 Augustus a. s., des
avonds, in de Pieterskerk, afscheid van de
Leidsche gemeente nemen.
's Ryks Ethnographisch Museum te
Leiden heeft van den heer J. P. Trap, alhier,
de volgende voorworpen, herkomstig van
Nieuw-Guinea en Siam, ten geschenke ont-
vangon. Geïnventariseerd als serie 9682
houten maskers van Nieuw-Guinea en 1 talis
man uit Siam. Aan den schenker is de dank
der Regeering betuigd.
Voor het mondeling gedeelte van het
examen ter vorkryging van een diploma als
adspirant-gemeente-secretaris of ambtenaar ter
secretarie, afgenomen vanwege de Nederland-
sche Vereeniging voor gemeentebelangen te
's Gravenhage, zyn nog toegelaten de heeren
J. A. Kouters te Hoeven, A. J. M. De Kroon
te Oorschot, J. J. Roovers te Breda, J. P.
Van der Ros te Heusden, J. L. Van Santen
te Sprang en W. Meyer te Zwolle.
Aan het „Oranje-Hotel" te Scheveningen
is afgestapt de aartshertog Albrecht van
Oostenryk met gevolg, reizende onder den
naam van graaf Friedeck.
Naar de „Residentiebode" van goed in
gelichte zyde verneemt, zal de zetel, in den
Raad van State vacant geworden door het
overlijden van mr. J. P. J. A. graaf Van
Zuylen van Nyevelt, waarschyniyk ingenomen
worden door mr. N. G. Pierson, oud-minister
van financiën.
Zooals bekend is, had d9 overledene, be
halve in de afdeeling voor Buitenlandsche
Zaken van dat College, ook zitting in die voor
Financiën.
In verband met den uitslag van de
overgangs-examen8 by den hoofdcursus zullen
op 1 October 1894 in het 2de studiejaar
plaats nemen:
van de infanterie hier te lande de sergeanten
Spoel8tra, Volbeda, Boomsma, Vogel, Duburg,
Mol, Faber, Van Engen, Maas, Van Stapele,
Regenhardt, Van Hoogenhuyze, Valewink Den
Ouden, Abeleven en De Wys (16);
van de infanterie Ned. Indië de sergeanten
Ebbink, Watrin, Eilers, Wempe, Van der Spek,
Schaeffer, Van Rijn, Malga, De Wilde, Ryser,
Van den Vryhoef, Ubbens, Van Kroon, Donk,
Dutry van Haeften, Haaxman. Ot en Engel-
hardt (18);
van de administratie hier te lande de ser
geanten Uiterwyk, Wals, Nydam, Van Roggen,
Verbrugh, Scheffer, Koolhaas Revers, De Witte,
Hommes en Bosschart (10);
van de administratie Ned. Indië de ser
geanten Karsten, Kuyper, Van de Poll, Lingen,
Schotborgh, Plet en Greidanus (7).
Één onderofficier van de infanterie in Ned.-
Indië zal nog herexamen moeten afleggen,
terwijl aan bedoeld examen niet is voldaan
door 1 sergeant van de inf. hier te lande,
2 sergeanten van do inf. in Ned.-Indië.
Uit Monster meldt menIn de gister
avond gehouden Raadsvergadering werd bo-
sloten den minister van waterstaat te ver
zoeken het telegraafkantoor hier weder te
vestigen De minister schijnt zich daartoe
bereid verklaard te hebben, wanneer dit werd
verzocht.
Dr A. D. Van der Harst, tfidel(jk leeraar
in de natuurkunde, enz., en D. H. J. Van de
Stadt, tydelyk leeraar in de scheikunde, enz.,
aan de H. B. school te Zieriksee, zyn met
ingang van 1 Aug. a. s. definitief benoemd.
Het bericht, dat het adres van het perso
neel der voorm. Nederlandsche Rijnspoorweg-
Maatschappy in zake art. 6, en de daaruit
gevolgde enquête, door do ontbinding der
Tweede Kamer geheel van onwaarde is ge
worden, heeft onder deze menschen niet
weinig verslagenheid verwekt, te meer, daar
zy van de studie, door den vorigen minister
van deze zaak gemaakt, de gunstigste ver
wachtingen hadden.
Minister Van der Sleyden heeft echter, naar
„Het Centrum" meldt, thans de toezegging
gedaan te zullen zorgen, dat vóór liet einde
dezes jaars dit geschilpunt zal zyn opgelost.
De jury voor het op 11, 12 en 13 dezer
te Gorkum te houden muziekfeest bestaat uit
de heeren: Joh. M. Coenen, te Amsterdam;
Jos. Kessels, te Tilburg; P. A. Stenz, te
Breda; M. J Ogior, te 's-Bosch: N. A. Bouw
man, te Bergen op ZoomW. Van Erp, te
Leiden; Bernh. Rehl, te 's-BoschFr. Hennen,
te Heerlen; Ch. P. W. Kriens, te Haarlem;
H. L. A. Ludwig, te Gorkum; secretaris-
organisateur de heer M. J. E. Kessels, te
Tilburg.
De minister van marine brengt ter kennis
van belanghebbenden, dat er eene plaats als
adspirant-ingenieur der marine op eene jaar
wedde van f 1200 wordt opengesteld. Candi
dates die op 1 Sept a. s. hun 2/ste jaar
nog niet zyn ingetreden en in het bezit zyn
van dc diploma's van scheepsbouwkundig en
van werktuigkundig ingenieur, ingevolge de
wet van 2 Mei 1863, worden opgeroepen om
vóór of op 1 Aug. a. s. een verzoekschrift op
gezegeld papier aan den minister in te dienen,
om, zoo noodig, tot het aan zyn departement
te houden vergelykend examen te worden
toegelaten, welk examon de stukken omvat,
welke in de Staatscourant van 7 dezer zyn
opgegeven.
De grond voor een kathedraal aan do
Leidschevaart te Haarlem is gekocht voor
4 ton.
De kapt. J. C. Masmpn, van het 3do reg.
inf. te Bergen-op-Zoom, is benoemd tot direc
teur van den cursus by dat corps, ter ver
vanging van den kapt. K. G. Van der Man-
dele, die overgeplaatst is by het 4de reg inf.
te Delft.
Haven te 's-Gravenhage.
Aan de Tweede Kamer is een wetsontwerp
ingediend tot onteigening van eigendommen
voor den aanleg van eene haven met zwaai-
plaatsen, enz., te 's-Gravenhage.
In de toelichting wyst de minister van w.,
h. en n. op het subsidie van f 233,000, dat
do gemeente 's Gravenhage indertijd verleende
voor voorgenomen werken tor aanvulling van
de door «ie provincie uitgevoerde verbetering
van de vaart tusschen Ryn en Schie, welke
vaartverbettring haar doel zou missen, wan
neer de lo !s Gravenhage aan te leggen haven
met zwaaiplaatsen, wegen, spoorwegverbin
dingen, gemeenteiyke berg- en werkplaatsen
en andere inrichtingen niet tot stand komen.
Na de uitgevoerde vaartverbetering zyn de
Haagsche grachten niet meer voldoende voor
de vaartuigen, die van de nieuwe vaart gebruik
maken, zoodat eene haven en verdere inrich
tingen dringend noodzakelijk zyn geworden.
De bedoelde haven zal zoodanig worden aan-
I gelegd, dat schepen tot eene lengte van 70 M.
met eene breedte van 7 50 M. en eon diep
gang van 2.30 a 2.40 M. haar kunnen bereiken
en daarin verblijf kunnen houden. Zy zal van
de noodige zwaaiplaatsen worden voorzien,
terwyl ruime gelegenheid zal worden gemaakt
om te laden en te lossen en goederen dadoiyk
op te 6laan, met aansluiting aan den Kolk
IJzeren-Spoorweg. Met het oog op het samen
stel van werken behoort omtrent de beschik
king over de terreinen voor de bepaalde doel
einden de noodige vryheid te bestaan, waartoe
het ingediende ontwerp strekt.
De Mibdaail iu de Rue Lafilte.
34)
„En dan het litteeken, waarvan geen epoor
meer te zien is. Zyn vader schreef my dat
de wond aan zyn voorhoofd zoo ernstig was,
dat die altijd wel een litte.kon zou achter
laten. Ziet go, mijn waarde Jarilot, dat ie
mij niet duidelijk, ev«nmin als zijne twintig-
of vjjf en-twintigjarige zuster Ketty, waarmede
hij eensklaps voor den dag komt, lerwyi zijn
vader mij over haar nooit een enkel woord
gerept heeft."
„Inderdaad, dit alles ia zeer zonderling,
maar, zooals ik u zeg, ik kan niet han
delen, alles is volmaakt in orde, de markies
wordt volkomen door de wet beschermdwij
kunnen niets tegen hem ondernemen, tenzij
een toeval."
.Een toeval, maar dat zal ik doen ont
staan, dat toeval. Binnen eenige dagen ver
trek ik naar Amerika, om daar eenigen tijd
te verblijven, en in bet helang van mijn
armen vriend zal ik zelf alles nader onder
zoeken."
,Ik heb", antwoordde Jarilot, zelf reeds
naar de Amerikaansche politie getelegrapheerd
en ziehier haar antwoord: „Montgerboia is
het vorige iaar October naar Europa ver
trokken met de paketboot „Océan", van de
Prausch Atlantische Maatschappij", oil verder
heb ik hier het duplicaat van het passage-
biljet van den markies De Montgerboia en
zijne zuster, eerste-klasse-reizigers. Ge ziet,
dit document is in orde en de aanwijzingen
stemmen overeen; het is dus werkelijk de
markies."
De kapitein was geheel uit het veld gesla
gen; na eenige oogenblikken zwijgen» hernam
bi) echter:
„En dit alles, mijnheer Jarilot, overtuigt
mij nog niet: men zegt dat de Bretagners
koppig zjjn, welnu, ik zal de koppigste wezen
en geef de zaak nog niet op."
„Ik vrees dat gij er evenmin als Savignol
in slagen zult veel te ontdekken."
„En zoo er, niettegenstaande alles, toch
eens eene misdaad bestond?"
„Eene misdaad?"
„Ja, eene misdaad I Zoo ik er eens toe kon
geraken, een anderen markies De Montgerboia
te vinden?"
„Een anderen Montgerbois 7"
„Mijn plan is gevormd", riep de opgewon
den kapitein uit, „en wanneer Castillac zich
eenmaal iets in het hoofd gezet heeft, laat
hy zich door niets of niemand van zijn Btuk
brengen; we spreken elkander later well"
IV.
F eeün- vingers.
Toen dokter Molonguet den volgenden dag
de zieke bezocht, sprak h|j tot Zezette;
„Ziehier een recept, dat ge voor uwe moe
der moet doen gereedmaken, het is een kal
meerend middel, ge moet het haar hedenavond
doen nemen, opdat zy een rustige nacht hobbe."
„Goed, dokter, ik zal uwe voorschriften
stipt opvolgen."
Toen de dokter vertrokken was, opende
Zezette de kleine cassette, die haren geheelen
rykdom bevatte, en stortte den inhoud op de
tafel uit.
Er waren twee of drie louis d'or, een
klein muntbiljet, eenige kronen en een weinig
kleingeld.
„En dit is dan alles, wat ons overblyft",
riep ze treurig; „wat moeten w(j beginnen,
arme moedert Met de meeste zuinigheid is
dit weinige nauwelijks voldoende, om twee
maanden mee rond te komen, en daarvan
moeten nu nog de geneesmiddelen af. Dat ik
maar half genoeg te eten heb, is niets, maar
dat mijne arme moeder het noodige moet
ontberen. 01 daarvan krimpt my het
hart inéén.
En hoe haar onze ellende te verbergen?
Eenmaal zal de dag komen, dat ons niets
meer overblyft, en wat moet er dan van
ons worden?" En moedeloos liet ze het hoofd
zinken, doch spoedig hief ze het weer up en
met nieuwen moed bezield, riep ze uit:
„Hobben we geen geld meer, dan zal ik het
verdienen. Ik zal werk zoeken en moeder zal
geen gebrek lyden. Werk zoeken, vragen, zio,
dat heeft my altyd weerhoudenniet het werk
zelf, maar het vragen om werk; dat vind ik
verschrikkeiyk, maar thans is er geen andore
uitweghet moethet ie voor moeder 1"
En eenige harer beat geslaagde borduur
werken by olkander pakkende, maakte zy
zich gereed uit te gaan.
„Gaat ge hoen, Zezette?" vroeg de blinde.
„Ja, lieve moeder, bet is immers heden de
dag van bezoek aan Jacques?"
„Ga dan, myn kind, en omhels uw armen
broeder voor my."
Zezette kuste hare moeder vaarwel en
vertrok.
Spoedig had ze de gevangenis bereikt,
waar men haar reeds als eene trouwe be
zoekster kende en waar ook hare schoonheid
en lieftalligheid zelfs de meest verharde be
wakers voor haar hadden ingenomen. Ieder
hunner groette haar vriendelyk. Het scheen
wel, dat hare verschymng een weinig licht
en zonneschyn in dit sombere verblyf bracht.
Dat de onderscheiding, die haar dienten
gevolge ten deel viel, niet onopgemerkt bleef
by het andere gedeelte van het publiek, dat
op de gewone bezoekdagen de gevangenis
bezocht, bleek uit het volgende gesprek, ge
houden tusschen twee schurken, die op hunne
beurt een makker kwamen bezoeken.
„Wel verduiveld, voorkeurtjes?" riep de een.
„Jawel, ze ie na ons gekomen en gaat
ons nu védr."
„Waarom blyft ze niet in de ry staan?"
„Ik zal haar leeren, met haar voorkeur:
als ik haar t' vond of morgen te pakken
kryg, wee dan haar!"
„ik geloof, zy woont te Montmartre."
„Dus onzen kant uit: nu, dat zullen we
spoedig weten."
En beiden riepen ze als uit één mond:
„Dat zuilen we haar den een of anderen
dag betaald zetten."
Terwyl deze twoe gauwdieven tegen Zezette
samonspanden, was deze onbewust van het
gevaar, dat haar droigde, gelukkig in het
gezelschap van haren broeder.
De arme Jacques had gedurende zyne go-
vangenschap veel geledon: zyn aangezicht
door het verdriet vermagerd, zyne oogen dof
van het weenen, en door donkere kringen
grootor en holler schynende, het vroeger eflen
voorhoofd, thans met rimpels doorploegd, was
zyn geheele voorkomen een toonbeeld van
menscholjjke ellende.
Met zyne lange magere handen hield by
de kleine, fijn gevormde handen zyner zuster
vaat omsloten.
„Myne lieveling!" sprak hy, terwyl hy haar
op het blanke voorhoofd, door goudblonde
lokken omiyst, hartelyk kuste; „myne lieve
ling, de tyd, die tusschen uwo bezoeken ver
loopt, is my eene eeuwigheid, kunt ge niet
wat meermalen hier komen?"
„Wat my betreft, gaarne, lieve broeder,
maar ge weet, bet reglement van de ge
vangenis
„Ach ja, dat is waar, intusschen lyd ik
vreeselyk."
„Het is nog gelukkig, dat ik vóór do andere
bezoekers mag binnenkomen, de bewakers
zyn my zeer genegeh en laten my niet
wachton zooals alle anderen, waardoor 'k
telkenmale langer van uw gezelschap genieten
kan, dan wanneer ik eerst op myns beurt
werd binnengelaten."
(Wordt vervolgd.)