N°. 10532.
Maandag 25 «Juni.
A°. 1894.
feze 'Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van {Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Dierenbescherming.
Leiden, 23 Juni.
Feuilleton.
De Misdaad in de Rue Lafitte.
LEIDSCH
PRIJS DEZER COURAJTT:
Voor Leiden per 3 maandenf 1.10.
Franco per post 1^0'
Afzonderlijke Hommers 0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Van 1 6 regels f 1.05.
letters naar plaatsruimte,
wordt f 0.05 berekend.
Iedere regel meer f 0.17J. Grootero
Voor het incasseeren buiten de stad
Eerste Blad.
Offieiëele Kennisgevingea,
KENNISGEVING.
Nationale Militie.
ONDERZOEK VAN VERLOFGANGERS.
Burgemeester en Wethouders van Leiden brengen
deze ter kennis van do Milicien-Verlofgatgors:
1°. CASPER MARTINÜS JURGEN8. luieiiug lich
ting 1888, Gemeente Leiden, lotingnr. 212, van hot
4de Regiment Infanterie;
2°. JOHANNES ALBERTUS POMMEE, lotoling
lichting 1888, Gemeente Leiden, lotingnr. 84, van
hot 4de Regiment Infautene;
3°. JACOBUS OSSEVOORT, lotoling liohting 1888,
Gemeente Leiden, lot.n0ur. 149, van het 4Jo Regiment
ÏDfanterio;
4". JOHANNES MEYERS, lotoling lichting 1889,
Gemeente Leiden, lotingnr. 92, van het 4de Regiment
InfaLterie;
6°. PIETER GIJSMAN, nammervervrieeelaar lich
ting 1891, Gemeente Woerden, lotingnr. 6, van het
4de Regiment Infanterie;
6°. HENDRIK DE VOS, loteiiog lichting 1891,
GemeeDto Leiden, lotingnr. 21, van het 4d« Regiment
Infantorio
7°. SYBRAND ZEILSTRA, loteiing liohting 1892,
Gemeente Leiden, lotmgnr. 208, van het 4de Regi
ment Infanterie;
dat zg worden opgeroepen tot het maken ecner
na-inepectio voor den Heer Militie-Commis
saris, welke zal plaats hebben op Vrijdag den 6den
Juli 1894, des voormiddags te halftieu, ïu hot
Invalidonhuie te Leiden, met laat om op gomoldeu
tijd ter aangewezen plaatse tegenwoordig te zijn, ia
uniform gekleed en voorzien van de kleediDg en
uitrustingstukken, hun bij het vertrek met verlof
m6dogcgevon, alsmede van hunno zakboekjes en
verlofpassen.
Burgemeester en Wethoaders voornoemd,
Leiden, F. WAS, Burgemeester.
23 Jani 1894. E. KIST, Secretaris.
IV.
Die onnoodig een dier pijnigt of doodt, pleegt
een wezenlijk kwaad. Deze stelling ga
ik thans toelichten en verdedigenik doe 't
vooral ter bestriding van hen, die, als de heer
Citers, het streven der dierenbeschermers
als eene beuzeling beschouwen.
Laat ik beginnen met den nadruk op
onnoodig te leggen. Wy kunnen het beest
niet tot onze voeding gebruiken zonder het
vooraf te dooden, en dat dooden wordt niet
zonder pijn bewerkstelligd. Als wij al het
schadelijk gedierte in 't leven sparen, komen
wij zelf er weldra onder om. Een werkbeest
Wordt tot zijne taak niet bekwaam gemaakt
en gedresseerd, en later ook tot den arbeid
niet aangespoord, zonder voelbare terecht
wijzing. En do vivisectie (ik schrijf met waar
deering van de gevoelens der andersdenken
den) heeft haar recht van bestaan. In alle
de opgenoemde gevallen is echter het pijn
aandoen of dooden het onvermijdelijk middel,
niet het doel der handeling. Dat doel is: üo
voeding van den mensch, het zich vrijwaren
tegen schade, 't nut en voordeel, dat de werk
zaamheid der dieren aanbrengt, en smdelyk
de vooruitgang der wetenschap en de daaruit
voortvloeiende baten voor zieken en gezonden
Hot middel moet altoos aangemerkt worden
als een noodzakelijk kwaad en dus, uit
zedelijk oogpunt beschouwd, als geen kwaad.
Maar als het pijnigen en dooden van dieren
hoofddoel is bij den mensch, dan doet zoo
iemand wezenlijk kwaad, meest aan zich-
zelven. Dat laatste, dat zichzelven kw.~-.ad
doen, wordt nog maar al te dikwijls ver
geten of niet ingezien.
In mijne jeugd heb ik jaren lang gewoond
recht tegenover een slager, die de voor de
slachtbank bestemde schapen en kalveren
eerst een dagje op zijne stoep tentoonstelde.
Van die tentoonstelling zal ik niets zeggen:
't was eeno reclame en wel eeno geoorloofde.
Maar een schandaal noem ik 't, dat die bees
ten daar te ïydeu hadden van de voorbijgan
gers, meest van de jongens onder hen, daar
de een ze een slag en de andere ze een prik
of stomp toediende, terwijl deze ze met een
steen gooide en gene ze aan den staart trok.
En als iemand daar soms aanmerking op
maakte 't gros Yan de lui deed het niet:
ze zagen 't wel, maar vonden er niets in -
maar als een enkele daar met afkeuring
over sprak, kreeg hij ten antwoord: Kom,
kom, 't is maar een kalf!
Maar een kalf wat beduidt dat maar
hier? Dat maar zou beteekenis hebben, als
't hier een dood beest gold doode beesten
worden soms ook nog geschopt hoe laf en
hoe ruw! maar 't kalf leeft nog, 't kan
nog gevoelen, nog lijden. Ik overdrijf niet;
ik vraag geen medelijden voor het dier,
omdat het morgen geslacht zal worden en
onvoorbereid zal stervenBehoefde dat
laatste verontschuldiging, dan kwam het ver
goelijkende maar te pas, desverkiezende met
het populaire: het heeft geen ziel te verlie
zen, ter toelichting er bij. Maar nu 't beest
nog govoel heeft, nu is er in dat „maar" niet3
vergoelijkende, nu is dat „maar" klinkklare
onzin, en blijven we 't kwellen van het
slachtvee, vooral omdat het slachtvee is, ten
strengste afkeuren.
„Dat moet ge zoo hoog niet opnemen,'
beweert nu sinjeur Dokkers, en voegt er bi)
„bedenk: zoo is de jeugd; die plagerij van
't kalf geschiedt uit onnadenkendheid, uit
speelschheidl" Dokkers is ook al weer een
tegenspreker, en wat hij zegt over de jeugd,
over onnadenkendheid en speelschheid, 't is
waar, maar als pleitrede heeft zijne verklaring
weinig te beteekenen. De wreedheid wordt
niet verontschuldigd door het feit, dat het
jonge menschen zijn, die haar plegenze
moesten niet onnadenkend zijn, daarvoor zijn
't menschen; en speelsch mogen ze wezen,
maar het spel mag niet onzedelijk zijn tk
neem dan ook wel degelijk de zaak hoog op,
ja, zeer hoog, en op degelijke gronden, zooals
ik de eer zal hebben u nog verder aan te
toonen.
Cet age est sanspitié, die leeftijd, de jongens
jaren, kent geen medelijden. Ja, ik zou wel
haast willen zeggenDe zucht, om een beest
te plagen, is den knaap ingeschapen. Als men
het kind in alles zijn zin laat doen en het,
om zoo te zeggen, in 't wilde laat opgroeien,
dan zal het al spoedig beginnen met het
beest zijne meerderheid te doen gevoelen, en
dit uitvoeren op eene voor het beest minder
aangename wijze.
Tuist: de meerderheid doen gevoelen, daar
zit 't 'm. Maar men zal toch ook toestemmen
onze kinderen behooren niet in 't wilde op
te groeien. Daarvoor zijn er ouders en opvoeders
in de wereld, om te zorgen, dat het kind
zich ontwikkele, niet slechts naar 't lichaam,
maar vooral ook naar den geest, als zedelijk
wezen dus.
Vader en moeder dj&en hun best het kind
to leeren denken en zich, al doordenkende,
te verplaatsen in den toestand van andere
levende en gevoelende wezens.
En wat betreft dien ingeschapen aandrang
om eigen meerderheid te doen gevoelenmen
trachte niet dien aandrang met geweld te
onderdrukken, maar lelde dien in eene goede
richting en leere den knaap zijne meerderheid
boven het dier te toonen, door het wel te
doen en te beschermen.
„Hoor eens, Kees!" zeggen wij tot zoo'n
jongske, „evenals een koning in rang en
macht hooger staat dan zijne onderdanen,
zoo sta jij hooger dan de vogels in den tuin,
hooger dan poes en Bello in de huiskamer.
Maar wat zou je nu zeggen van een koning,
die zijne onderdanen als slaven behandelt, die
z|jne hoogheid toont, door ze met steenen te
gooien, en zijne macht, door ze, voor zijn pleizier,
met geesels af te rossen? Wel, zeg je, zoo'n
koning, ze moesten hem afzetten en 't land
uitjagen. Dat wegjagen gaat dikwijls niet zoo ge
makkelijk. Nu, dan dulden ze hem, maar vreezen
en haten hem meteen, hem eeren en lief
hebben, dat willen en kunnen ze niet, en
daartoe kan hp hen niet dwingen.
Zie, daar komt zoo'n dwingeland in een
zijner provinciën en bezoekt de hoofdstad. De
ingezetenen, als zij 't durven, sluiten vensters
en luiken, en houden zich schuil in hunne
achterkamers. Slechts zij, die dit ambtshalve
moeten doen, vertoonen zich op de straat,
maar druk is 't er niet, jubelkreten worden
er niet vernomen en 't geheel doet eer denken
aan een begrafenisstoet dan aan een feeste-
ïyken intocht.
Hoe geheel anders is 't met den vorst, die
voor zijne onderdanen zorgt als een herder
voor zijne schapen, hen liefheeft als een vader
zijne kinderen. Als zoo'n edele koning in de
stad komt, dan wappert overal de vlag, op
de pleinen en in de hoofdstraten niet alleen,
maar ook in achterbuurt en stegen, dan blijft
geen oud vrouwtje bij haar spinnewiel, oud
en jong verdringen zich met vrooiyk rumoer
ter plaatse, waar Zyne Majesteit voorby moet
komen, en aan de hoezees, aan 't geroep:
leve de koning! komt geen einde!
Zeg, Kees! op welken koning wilt gy ge-
ïyken? Wel, op dien koning, zoo geliefd en
gevierd dat spreekt immers vanzelfGoed,
maar dan spreekt 't ook vanzelf, dat gy de
gunst uwer onderdanen moet verwerven.
Strooi uwe kruimpjes voor do vogels, vooral
by winterdag. Als ge dat eenige dagen trouw
gedaan hebt, dan zitten ze weldra op een
nabuiigen tak op uwe komst te wachten, en
komen by uwe nadering Yrooiyk aangevlogen.
Spreek poes en Bello vriendeiyk toe en streel
ze eens over den kop 1 Ge zegt toch, hoop ik,
niet. Maar wat heeft zoo'n beest aan myne
toespraak? 't Verstaat er immers niets vant
Ik verzeker je, Kees! ze verstaan jj heel
goed. Als je toon maar vriendeiyk is, dan
verstaan ze je, en dan is 't onverschillig,
wat taal je spreekt, Hollandsch, boerenfriesch
of Angelsaksisch. Onder je aanspraak gaat
Bello kwispelstaarten en poes begint lustig te
spinnen. By uwe thuiskomst, na kortere
of langere afwezigheid, komt de hond je luid
blaffende te gemoet springen en Mieko steekt
den staart omhoog en zegt veelbeteekenend
miauw
Gelooft my, waarde lezers! zulk eene con
versatie met Kees of zyns gelyken is in den
regel niet onvruchtbaar, 't Moge waar zyn,
dat die leefdtyd geen medelyden kent, even
waar is 't, dat de jongelui zeer vatbaar zyn
voor 't ontvangen en bewaren van goede
indrukken, 't Jeugdig gemoed is gewooniyk
als was te kneden. Men lichte zich slechts
tot hun beter ik en doe de snaren van 't
hooger zachter gevoel trillenDaarom zal
dan ook de vereeniging tot bescherming van
dieren zich vooral tot de jeugd wenden en
trachten de knapen van mishandeling der
redelooze medeschepselen terug te houden.
Over de middelen, daartoe aan te wenden,
spreken wy nader. Wordt vervolgd.)
R. Koopman8 Van Boekeren.
Op den lsten Juli a. s. moet als commis
saris van de Bank-van-Leening periodiek af
treden mr. C. Cock.
De heer Cock heeft B. en Ws. medegedeeld,
dat hg voor eene herbenoeming niet meer in
aanmerking zou wenschen te komen.
Hoezeer zy dit besluit van mr. Cock, die
ongeveer 20 jaren de betrekking met grooten
yver en stipte nauwgezetheid heeft waarge
nomen, zeer betreuren, moeten zy het eer
biedigen en geven zy den gemeenteraad in
overweging den heer Cock dank te betuigen
voor de vele uitstekende diensten, in die be
trekking aan de gemeente bewezen.
Overeenkomstig art. 1 van de Verordening,
houdende het reglement op de Bank-van-
Leening, bieden B. en Ws. de volgende alpha-
betische voordracht aan, mei verzoek tot eene
benoeming te willen overgaan: de heeren
mr. H. L. Drucker, dr. Th. W. Van Lidth de
Jeude en P. Zillesen.
Met genoegen vernemen wy dat de heer
Knens, die, zooals bekend is, als solo-clarinet-
tist, kamer musicus geweest is van Z. M. den
koning van Saksen, op eene der abonnements
concerten op „Zomerzorg", alhier, het publiek
op eene solo-voordracht vergasten zal.
Voor het akte-examen L. O. is geslaagd
mej.J. A. Goudkade, te Leiden.
Met zekerheid wordt bericht dat jhr. Do
Ranitz Maandag 11. tot Hare Majesteit de
Koningin Regentes het verzoek heeft gericht,
te mogen worden ontheven uit zyne betrek
king van adjudant van H. M. de Koningin en
het leger met ponsioen te mogen verlaten.
H. D. H. prinses Elizabeth van Waldeck
werd gisteren te Vulpera, waar onze Koningin
nen vertoeven, verwacht.
Mr. J. D. Veegens, lid van de Tweede
Kamer, vroeger advocaat en procureur, is ia
de gisteren gehouden zitting van den Hoogen
Raad weder ais zoodanig beëedigd.
De aan de Eerste Kamer der Staten-
Generaal toegezonden bescheiden betreffende
de jongste ontbinding van de Tweede Kamer
zyn ook rondgedeeld aan de leden van laatst
gemeld lichaam.
De werkzaamheden in de afdeehngeo
van de Tweede Kamer zyn gistervoormiddag
geëindigd.
Het afdeelingsonderzoek van het ontwerp
betreffende de veiligheid in fabrieken en werk
plaatsen zal na do openbare vergadering op
a. s. Dinsdag aanvangen.
Heden zou door leden van de fiuantiöele
afdeeling van Ged. Staten van Zuid-Holland
een administratief onderzoek ten raadhuize te
Schiedam worden ingesteld naar aanleiding
van het tekort in de kas van den gemeente
ontvanger, thans in hechtenis
Men verneemt dat 't den directeur-
generaal van het „Zeebad Scheveningen" ge
lukt is van de Fransche Maatschappy van
den „Chemin de fer du Nord" do uitgifte
te verkrygen van enkele en retourbiljetton
tusschen Parys en Scheveningen. Te dien
aanzien is reeds overeenstemming verkregen
met de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maat
schappy en wacht de inwerkingstelling van
den maatregel nog slechts op de machtiging
van den minister van openbare werken in
Frankryk.
Ds. Lammerinck te Scheveningen, die
voor 't beroep uaar Den Haag heeft bedankt,
heeft verzocht een stoffeiyk blyk van genegen
heid, dat zyne gemeentenaren hem wenscben
aan te bieden, te bestemmon voor de Nieuwe
Kerk en de School met den Bybe! aldaar.
By het te 's Gravenhage gehouden exa
men zyn geslaagd als klerk voor de posteryen
en telegraphie, de heeren: P. J. Roussel, A.
M. Koning, H. Lieman, J. Ponne, W. De
Broekert, B. F. De Hosson, L. Kiers (voorw.
toegelaten), E. Ter Brugge, J. W. Schouten,
J. Huykens, P. Meyer, A. C. Eskes, G. C A.
Reimeringer, G. A. M. Rutten, H. A. Doewes,
R. P. Goudschaal, IJ. Faber, Vf. Mulder, C.
A. Schryver, H. Byl, C. C. De Decker, M. G.
v. d. Noordaa, D. v. Dyi, K. Molenaar, P. J. J.
Hamilton, L, N. H Doove, A. Kloin, P. v.
Drimmelen en A. v. Vuuren (29);
en de damesA. J. M. Rynbende, J. W. A.
Haver Droeze, Z. Dumont, J. Brindel, A. Happel,
E. J. C. Vos, H. Zeehandelaar, J. v. d. Beek,
C. v. Weydom Claterbos en J. M. Brinck (10).
Do namen zyn geplaatst naar het behaalde
eindcyfer.
Door de afdeelingen der Tweede Kamer
zyn gekozen tot rapporteurs over de w.-o.:
tot goedkeuring van de verlenging van den
proeftyd der gemengde rechtspraak in Egypte,
de heeren F. Van Bylandt, Pyttcrsen, De
Beaufort (Amst.), Drucker en Royaards van
den Hamtot goedkeuring der op 15 April 1893
te Dresden gesloten internationale overeen
komst tot wering der cholera, de heeren F.
Van Bylandt, Beelaerts van Blokland, De
Beaufort (Amst.), Drucker en Royaards van
den Ham.
13)
„Maar missschien waa het een gewone
inbreker, die wilde stelen, wat hem voor de
hand kwam!"
,0, vol8trekt niet; de bureaux worden
goed bewaakt en juist dezen avond waa het
hotel vol feestgenooten, zoodat het voor een
gewonen diel moeilijk zou zijn geweest, zijn
slag te alaan, en bovendien hebben onder
gewone om8tandigheden geene bankdiefatallen
plaats; onze man moet dus met het depot
bekend geweest zijn."
.Dat atom ik toe, maar welke gevolgtrek
king maakt ge hieruit?"
.Voorzeker eene gewichtige! De heer Bertin
waa niet gewoon, zijne zaken uit te bazuinen,
zoodat niet iedereen bekend kon zijn met het
depot van achthonderd duizend franca, dat
da kapitein Caatillac hem hedenavond had
toevertrouwd."
.Toegestemd, maar sommigen konden er
toch mede bekend zijnl"
,Dat is niet aan te nemen 1 Vooreerst was
het kantoor reeds gesloten en waren al de
bedienden vertrokken. Bovendien hadden
slechts weinigen den beer Caatillac gezien,
en kende zeker bgna niemand de reden van
Zijn bezoek, behalve wellicht de eenige, die
van deze onvoorziene gelegenheid heeft ge
bruik gemaakt. Voorts toont de brandkast,
volgens rapport van mijn brigadier Savignol,
geen enkel spoor van geweld en ia zg met
een sleutel geopend."
,01 met een looperl"
.Niet mogelijk, het is geen gewoon slot,
maar een van zeer ingewikkelde constructie,
en dus, al had de dief een looper gehad, zou
hg toch nog met het geheim van het slot
bekend hebben moeten zgn, en dat zal de
heer Bertin toch niet aan iedereen geopen
baard hebben."
,Ik heb dus alleen te onderzoeken, wie
met het depot van den heer Caatillac be
kend waa en verder wie van dozen het ge
heim van het slot kende; eene zeei kiesche
taak, voorzeker!"
.Uwe redeneering, hoe logisch ook, ver
baast mg in de hoogste mate, en dan staan
wg voor een verschrikkelijk drama, want dan
zou de dief vrg waarschgnlgk tot de huis
genooten behooren."
.Dat vreea ik I"
„Wien verdenkt gy: een van de huis
bedienden, iemand van het kantoorpersoneel?"
„Daaromtrent kan ik mg nog niet uitlaten,
alvorens Baptistin en verder iedereen hier in
huis ondervraagd te hebben; voor hetoogen-
blik echter zjjn allen nog te zeer bewogen,
om met juistheid te kunnen antwoorden, en
zullen wg in afwachting, dat de eerste droef
heid een weinig bedaard is, ons onderzoek
voortzetten."
Dokter Holonguet verbond vervolgens het
hoofd van den doode, ten einde zoovee!
mogelgk het gzingwekkende aan het oog te
onttrekken, en stelde daarna het Igk ter be
schikking van den heer Jarilot, om het naar
de hooger gelegen familievertrekken te doen
overbrengen.
„Mgn vriend", sprak de commissaris tot
Baptistin, die nog steeds geknield lag en
weende: „Ge kunt bet lgk wegnemen."
„Ik!" riep de oude knecht, in trar.en uit
barstende, „ik, mgn armen meester opnemen;
mgne oude beenen hebben nauwelgks de
kracht, mgn eigen lichaam te dragen 1"
„Nu", antwoordde Jarilot, „ge behoeft hem
ook zelf niet te dragen, ik verlang alleen, dat
ge mgne mannen vergezelt."
Vier agenten namen vervolgens het lgk op,
en voorafgegaan door Baptistin, stelde de
treurige stoet zich in beweging.
De oude dienaar was buiten zichzelven van
droefheid: „Mgn arme meester, vermoord,
hier, op twee passen afstands zonder dat ik
hem heb kunnen redden. Heb ik hem daar
voor dertig jaren gediend, om hem zoo le
zien eindigen, arme, goede meester, o, het
is verschrikkelgkl" En met knikkende knieën,
over het gebeele lichaam bevende, begon hg
laogzaam de trappen op te klimmen, op den
voet gevolgd door de agenten, die het lUk
droegen.
Jarilot verliet de wachtkamer en trad het
bureau der bedienden binnen.
Zoo zgne agenten al eenige reputatie in
hun vak hadden, zoo waren zg toch nog
nieuwelingen, bg hun commissaris ver
geleken.
Waar zg, en bovenal de brigadier Savignol,
mets ontdekten, liet hg de hoop niet varen,
iets te zullen vinden, met de hem eigen
scherpzinnigheid, en altgd vreezonde, dat zg
nog iets, al ware het i.ög zoo gering, dat
hem later dikwgls tot de ontdekking van een
geheim leidde, konden over het hoofd gezien
hebben, naderde bg op zgne bourt de kaet,
beschouwde haar lang en aandachtig van alle
zgden, deed de deur open en dicht, betastte
het slot en richtte zich vervolgons mismoedig
en onder den uitroep: „Niets, volstrekt nietsI"
weder op.
Peinzend deed hg eenige schreden voor
waarts, den blik Bteeds op den vloer geves
tigd. Plotseling bleef hg stilstaan. Zgn argus
oog ontdekte bg de boekenkast, welke naast
de brandkast geplaatst was, eonig Bpoor in
het stof van den vloer en hg bukte zich om
dit van naderbg to bezien. De agenten, die,
na hun droeven tocht volbracht to hebben,
weder waren binnengekomen, sloegen in ge
spannen aandacht zgne bewegingen gade.
Vervolgens trachtte hg met de hand onder de
kast te reiken; de weinige ruimte liet hem
dit evenwel niet toe.
„Een etok!" riep hg.
Savignol reikte hem eene liniaal, die hg op
een der lessenaars vond, toe, deze 3tak hg
onder de kast, bewoog haar langzaam heen
en weder als om het voorwerp te vinden,
dat, naar zgn vermoeden, den indruk in het
etof had teweeggebracht, en haalde zoodoende
iets van onder de kast te voorschgn.
„Een sleutel I" riepen de agenten, hun chef
met bewondering aanziende.
,Een sleutel", antwoordde Jarilot op
koeien toon.
„En ik heb daar ook gezocht", merkte
Savignol met een epgtig gezicht op.
„Maar dat noem ik toch verwonderlgkl"
riep de dokter uit, „ge moet waarlgk iets
van een toovenaar hebben, om zoo iete ts
ontdekken I"
En na de akte van overigden van den
heer Bertin aan Jarilot te hebben ter hand
gesteld, die haar in zgne lederen portefeuille
borg, nam dokter Molonguet, wions dieneten
nu verder niet meer noodig waren, afscheid,
„Savignol", vroeg Jarilot aan den brigadier,
„hebt ge om Varlay gezonden?"
„Zeker, mgnheer, twee agenten zgn hom
gaan halen."
„Zg big ven lang weg!"
Inmiddels was de oude Baptistin weder be;
neden gekomen. „Ach, mgnheer I" riep hg uit,
„welk een vreeselgke toestand in huisl"
„Ja, mgn vriend", antwoordde Jarilot op
medolgdenden toon. „Ik begigp hoezeer de
treurige afloop ieder moet treffen, maar nu de
eerste droefheid voorbg is, moet het recht
zgn loop hebben, en daarom vraag ik u,
daar gg, hoewel indirect in de zaak betrok
ken zgt, of ge in staat zgt, om mgne vragen:
te beantwoorden?"
„Ik zal mgn best doen, mgnheer de com
missaris; hoewel het mg moeilgk zal vallen,
wil ik toch trachten aan uw verlangon te
voldoen."
„Welnu, vertel mg dan alles, wat
ge weetl"
WorcU vtrvolgd.)