PERSOVERZICHT. Klachten Feuilleton. Een Londenschc straatronian. Leidena afgevaardigde ter Tweede Kamer, de heer H. J. Bool, bespreekt in de Vragen desTyds de hervorming van het West- Indisch bestuur, naar aanleiding van de door den vorigen minister van koloniën inge diende wetsontwerpen tot regeling van do wtlze van beheer en verantwoording der koloniale geldmiddelen van Suriname en Curasao en tot wijziging van de regeerings- reglementen voor die West lndische bezit tingen. De strekking van het regeerings- voorBtol was niet om eone algemeens wijziging te verkrijgen van het regeeringsreglement, dat in 1865 werd vastgesteld, maar alleen om op enkele punten duidelijk te doen uit komen wat destijds werd bedoeld en in enkele leemten van dat reglement te voorzien. Voor ïoover er in de beginselen van bestuur ver andering werd gebracht, beoogde het ontwerp eene versterking van het gezag van het opperbestuur en van zijn vertegenwoordiger in de koloniën, den gouverneur. De minister Van Dedem heeft het midden gehouden tusschen de uiteenloopende go- voelens van hen, die meenden dat tot ver sterking van het gezag Kol. Staten moesten worden vervangen door een Kol. Raad, en hen, die liever aan de kolonie meer zelfbe stuur zouden willen geven. De schr. gelooft, dat b(j daarmede ten aanzien van Suriname juist heeft gehandeld. Het regeeringsreglement van 1865 was zoo goed als de omstandig heden destijds toelieten. Wel is bet niet onberispelijk, doch men vergote niet, dat het 't eerste regeeringsreglement was, dat voor Suriname werd vastgesteld. Zoo heeft, naar veler oordeel, de ervaring niet bewezen, dat de vertegenwoordiging der Kol. Staten bijzon der heilzaam is geweest. Maar wat hiervan ook zijn moge, niet daarin schuilt de voorname oorzaak der ge ringe welvaart van Suriname. Die hoofdoor zaak is hierin gelegon, dat het Noderlandsch element aldaar nog in zoo geringe mate aan wezig is. Het is deze omstandigheid, die ge heel uit het oog wordt verloren door hen, die, geltjk de heer Fyttersen, aan Suriname meer politieke zelfstandigheid wenschen te gevon. Hfj vraagt bijv. waarom in Suriname niet uitvoerbaar zou zijn, wat in Britsch-Guyana uitvoerbaar blook en aldaar goed werkt Doch die vraag kan slechte bevreemding wekken. Britsch-Guyana toch bezit een sterk over- heerschend element van „pur sang" Engel- schen, dlo ln alle takken van bestuur en in handel, nijverheid on grooten landbouw allo plaatsen bezetten, zoodat bet creolen-element geheel in hen opgaat. Daar vindt men duB juist het tegenovergestelde van hetgeen mon in Suriname aantreft. Dat Bterk vertegenwoor digd Engelsch element is de oorzaak van don bloei van Britsch Guyana. Laat in Suriname het Noderlandsch element ook zoo vertegen woordigd zijn en ook daar zal uitvoerbaar blijken on goed werken wat in Demerara uit voerbaar bleek en goed werkt. Maar zoo lang 't Nedorlandsch element aldaar niet overhoer- schond is, zal het eene politieke fout z(jn Suriname meer staatkundige zelfstandigheid te geven. Dit zou er slechts toe leiden om de kolonie meer en meer van het moederland te vervreemden en van Suriname te maken óf eene republiek van mulatten óf eene auto cratie van enkele familiën. Wat Suriname noodlg heeft is Noderlandsch kapitaal en vooral Nederlandscbe mannen van uitstekend gehalte, die uitgezonden worden voor betrekkingen van den staatsdienst of er zich gaan vestigen voor zaken van handel, landbouw en nijverheid. Eerst daarna zal er van grootere autonomie op politiek terrein sprake kunnen zjjn. Wat don aandrang betreft tot uitbreiding van kiesrecht van de zijde van hen, die aan Suri namo moor zolfbostuur wonscben te geven, erkent de schr. dat de regeling van het kies recht in Suriname verbetering eischt en de census aldaar lager kan gesteld worden dan bij is. Maar toch hoopt hij, dat by die wyzi- ging groote voorzichtigheid zal betracht wor den. Ook by die regeling vergete men niet, dat, op de weinige Nederlanders na, de ge- heele bevolking bestaat uit de meest hete rogene bestanddeelen, die slechts dit ééne gemeen hebben, dat zy al heel weinig voor Nederland gevoelen. De directeur der Leidsche Hoogere Burger school voor Jongens, de heer dr. D. De Loos, hoeft voor de Tentoonstelling te Ant werpen eene Btudie in het Pransch geschreven over do Organisatie van ons Mid delbaar Onderwijs. Deze studie is gratis te verkrygen, zoo men de aanvrage opzendt aan dr. D. De Loos, te Leiden. Beschouwingen geeft zy weinig, maar ze is ryk voorzien van allerlei tabellen, die over den toestand van het Middelbaar Onder- wys ten onzent een helder licht verspreiden. In zooverre bezit ze dus onmiskonbaar zekere waarde, en brengen ook wy, zegt De Stand aard, aan den schryver voor zyne studie onzen dank. Eene andere vraag is het echter of dr. Do Loos met deze schets van de organisatie had mogen volstaan. Zulk eene Bcbets lokt toch allicht in andere landen tot navolging uit; en dan ligt r iets bedenkelijks iD, zoo men zulk een 'ooroeeld aan het buitenland voorhoudt, zonder tevens de critiek er aan toe te voegen, waartoe deze organisatie aanleiding gaf. Over het algemeen is men nu reeds, 30 jaren na de invoering van het Middelbaar 0nderwy8, er verre van tevreden mede. Het gaf aanleiding tot velerlei klacht en opmerking; en de gegrondheid van deze op merkingen is zoo weinig betwist, dat er reeds meer dan eens sprake van was, om de wet van 1854 te herzien. Wanneer het daartoe komen zal, blyft eene open vraag. Nu de electorale quaeatie op de lange baan is geschoven, is een tydperk van stilstand in onze wetgeving aangebroken, die ook op het gebied van het onderwys allernoodlottigst dreigt in te werken. Moge men zich, met name onzerzyds, dien tyd maar ton nutte maken, om zich helder bewust to worden van wat op dit terrein van Christeiyk standpunt gevraagd moet worden. In geene wet is het Cbristeiyk karakter van het grooter deel der bevolking zoo volslagen miskend, als in de wet op het Middelbaar Onderwys. Doch waar het vooral op aankomtblyve toch onzorzyds het Middelbaar Onderwys practlsch geen doodgeboren kindoke. Alleen door ook zelf op dit terrein han delend op te treden, erlangen we de positie, die tot deugdelyke critiek en bet stellen van onze eischen recht geeft. Er wordt zoo hier en daar nogal eens misbruik gemaakt van de goodgeefscbheid, waarmee de wet toelaat dat openbare verkoopingen op rechteriyk gezag waardeloos worden gemaakt. Dit wordt langzamerhand eene bespotting van de wet en eene ondermyning van het gezag. Is er nu werkeiyk niets aan te doen, dat pryswaar- dige meubelstukkon quasi voor een cent of een paar conten worden ingekocht door do vrienden van iemand, wiens boedel wordt go- executeerd? vraagt het Rotterdamsch Nieuws blad, en bet zegt verder: Wy hebben daar reeds vroeger over gespro ken, maar er is sodert nog geene verandering gekomen. De wet bepaalt thans wel over eenkomstig het verleden jaar door do Staten- Generaal genomen besluit dat opbod op goederen niet gestand behoeft te worden ge daan, wanneer de deurwaardor geene zekerheid heeft dat hot gebodene ook betaald zal worden maar dat heeft niet gebaat. Tegenwoordig komt het loopje meer en meer in zwang om do administratie te betalen met enkele centen en dan de geëxecuteerde goederen „ter leen" te geven of in huur aan den oorspronkelyken eigenaar, die zoodoende tegen verdere execu- tiën is gevrywaard. Dit noemen wy eene schande voor het gezag, dat op die wyze publiek gehoond en bespot wordt, hetgeen in onzen tyd allerminst gewenscht is. Wy hebben medelyden met berooide luitjes, die te schamel zyn om belasting te betalen, en dezen zal de fiscus dan ook niet licht het mes op de keel zettenmaar in een geval als hot nu weer ln Amsterdam voorkwam, was het blykbaar eene quaestievan onwil, want men had daar een fatsoenlyken, zelfs netten inboe del. Moet het nu toegelaten zyn, dat zulk een inboedel voor minder dan „een appel en een ei" quasi verkocht wordt? Wy kunnen het niet aannemen en geven nogmaals in over weging het middel, dat wy vroeger al eens hebben aanbevolen en waartegen, gelooven we, geen overwegend bezwaar kan bestaan. Ons dunkt, dat de wet zou behooren voor te schryven, dat de openbare ambtenaar, die met den verkoop is belast, de bevoegdheid hebben zal om vooraf den inboedel, of wat het ook zy, te taxeeren en, naar die gegevens een minimum te bepalen, dat ieder voor werp moot opbrengen. Wordt dan dit cyfer door een of anderen kunstgreep niet bereikt, dan zou de administratie bevoegd behooren te zyn om een of meerdere voorwerpen, die het vereischte bedrag vertegenwoordigen, te benaderen en zichzelven met deopbrengst te betalen, waarna, zoo noodig, de verkoop kan worden gestaakt. Waarom zou zulk een stelsel van bena dering niet even goed hier mogelyk zyn als by te lage aangifte voor eene andere belas ting? Wy kunnen het bezwaar niet inzien. Weet men een beter middel: het zal ons aangenaam zyn. Maar zóó als het nu gaat, kan en mag het niet blyven, omdat niet alleen de administratie schromeiyk er door wordt be nadeeld, maar wat veel erger nog is het begrip van eerbied voor de gestelde machten er op die manier totaal uitgaat en de eene of andere richting in den lande welke dan ook feitelyk de dwingeland wordt, die den gang van zaken naar bare hand zet. Dat gaat niet in een wolgeordenden staat. De Haagsche Courant wydde een artikel aan de quaestie der gedwongen vaccinatie naar aanleiding der pokken-epidemieën te Rot terdam en Barendrecbt. Het blad baseert zyn betoog op het feit, dat bewezen is, dat de vaccinatie niet ten allen tyde en onder alle omstandigheden een afdoend voorbehoedmiddel is tegen de pok- ziekte, zoodat personen, die de voorzorg namen zich te doen inênten, toch gevaar loopen de gevreesde ziekte over te erven, indien die uit breiding krygt door de omstandigheid, dat vele personen, om welke reden dan ook gemoeds bezwaren zich niet aan de inenting willen onderworpen. Immors, werd beweerd - zegt het blad dat de inenting een absoluut voorbehoedmiddel tegen de ziekte is, dan zouden zy, die er om godsdienstige of andero redonen bezwaren tegen meenen te kunnen doen gelden, alle recht hebben om te zeggen, dat hun verzet niemand dan hen-zelvon benadeelt. Dit is echter niet bet geval en de vaccine s alleen een gevaar-verminderend voorbehoed middel, dat daarom zoo algemeen mogelyk moet worden aangewend door het op ieder individu toe te passen en den vyand, de epi demie, in elk schuilhoekje te verdelgen. Om daartoe te komen, wil de Haagsche Courant verscherping van de maatregelen tot het feitelyk opleggen van vaccinedwang. Het blad schryft hierover: Ter bevordering van de vaccinatie moet dan ook de overheid nu eindeiyk doortastend gaan optreden. En dat kan. Er is goene wet te maken, die de inenting en revaccinatie verplicht stelt, althans moeilyk. 't Is niet doeniyk, de menschen met geweld in te enten, als zy niet willen; en het zou minstens zeer bozwaariyk zyn, de weerspannigen te straffen met gevangenis of met gyzeling tot ze zich onderwerpen aan de wet. Daargelaten nog, dat dit zoker op de kinderen niet ware toe te passen. Men moet dus andere middelen vinden. Doch die heeft de Nederlandsche wetgever ook reeds aangewezen, waar hy er reeds een invoerde, dat al sedert jaren in werking is met het beste succes. Onze onderwyswetgeving verbiedt, op eenige school, hetzy openbare of byzondere een leerling toe te laten, die niet het bewys over legt, dat hy met goed gevolg is ingeënt. Die maatregel wordt streDg gehandhaafd, en zon der eenig bezwaar. Welnu, dat stelsel heeft de wetgever slechts gaandeweg uit te breiden. Hy gelaste byv., dat hy, die geen behooriyk vaccinatiebriefje overlegt, niet kan worden aangenomen als vry williger of plaatsvervanger by het leger, tenzy hy zich late inëntenjdat hy, die zich tegen vaccinatie en revaccinatie verzot, geen plaatsvervanger voor de militie mag stellen en de ongevaccineerde miliciens gezameniyk in één bepaald garnizoen moeten worden geïnterneerd, afgescheiden van de andere; dat geen huweiyk wordt gesloten, wanneer by de „papieren" niet de vaccine briefjes der aanstaande echtgenooten zyn; dat geene bedeeling wordt verstrekt aan een armlastige, die niet met zyn gezin behooriyk is ingeënt; dat de vaccinatie vereisckt wordt voor aanstelling tot eenige openbare betrek king; en zoo wellicht nog meer. En zoo wellicht nog meer! Wat by voorbeeld nog meer?" vraagt De Residentie bode. In het boven aangehaalde ligt voor ons de veroordeeling opgesloten van het systeem der Haagsche Courant. Het zou de eerste of misschien eene volgende, maar dan toch eene zeer beslissende schrede zyn op een hoogst gevaarlyken weg, waarvan het einde niet te overzien is. Onze geachte confrater houde het ons ten goede, maar hoezeer ook voorstanders der vaccinatie, ons begrip van vryzinnigheid verbiedt ons dien te be wandelen. Zy voert ten slotte tot eone staats- almacht, als die, welke in naam van het al gemeen welzyn „Comité du Salut Public" haar apotheose gevierd heeft in Maximiliaan Robespierre. Ook De Boodschapper bestrydt het vaccinatie artikel der Haagsche Courant. Uit de verklaring van De Residentiebode distilleert het blad dat De Residentiebode den redacteur van de Haagsche Courant zou geiyk gesteld hebben met den deugdzamen Robespierre. „Zoo ziot men", voegt het blad er aan toe, „ondank is 'a werelds loon." „Waarlyk, in Rusland zou hy op meer dank baarheid en waardeering kunnen rekenen I" Wy kunnen, zegt De Residentiebode, deze bespiegeling niet zonder verzet laten voorby- gaan en komen met de moeste beslistheid op tegen de bewering, dat wy eene vergelyking zouden gemaakt hebben tusschen den persoon van den hoofdredacteur van de Haagsche Courant en Robespierre. Vooreerst gelooven wy, dat de persoon- lyke vergelyking van een collega met een historische figuur, althans indien die ongunstig is, niet past in het raam van een blad, dat zichzelf in waarde houden wil, maar verdor, en dit zegt meer, stellen wy er prys op te verklaren dat het nooit een oogenblik in ons brein zou zyn opgekomen eene vergelyking te maken tusschen den vriendeiyken en wel- willenden hoofdredacteur van het vryzinnlge blad en het monster, dat Carlyle met zooveel voorliefde pleegt aan te duiden als „de zee groene onomkoopbare I" Het doel van ons betoog was enkel en alleen aan te toonen, dat er, evenals tusschen het verhevene en het bespottelyke, slechts ééne schrede ligt tusschen het ongebreideld vryzinnlge en de meest bandelooze tirannie. Wy wilden een systeem treffen, maar achter een systeem zien «y of althans trachten daarnaar - nooit de menschen, die het voorstaan en van wie wy aannemen, dat zy even eeriyk en loyaal hunne overtuiging kunnen hebben, als wy vorderen, dat men die by ons veronderstelt. Het kan gebrek aan inzicht wezen, jeugdige onervarenheid, maar dat is betgeen wy ons voorstellen en wy stellen er prys op dit tegenover onze oudere broeders en zusters, die ons met zooveel welwillendheid ontvingen, voorop te zetten als hetgeen de basis vormen moet dor polemiek in de pers. In het byvoegsel van het Maandblad van dr. Van Hamel Roos, aan hygiëne en industrie gewpd, wordt het volgende geschreven over hygiëne in de scheersalons: Het overbrengen van huidziekten in de scheersalons kan, volgens Blaschko, op twee erlei wyze plaats hebben: onmiddellijk door don barbier of diens helpers, wanneer deze met eene ziekte behept zyn, middellyk, wan neer zy de overbrengers van de ziektestof zyn. Maar in deze dragen eveneens schuld de scheerbenoodigdheden van den barbier, welke in het byzonder huidziekten kunnen over brengen. Onder die benoodigdheden worden gerekend: servetten en handdoeken, scheer messen, scheerkwasten, sponsen, poeder-; kwasten, kammen en borstels. Door dr. Köbner werden, eenigen tyd geleden, in eene voordracht, in de Berlynsche barbiers- en kappersvereeniging gehouden, de volgende maatregelen aanbevolen: 1. Scheermessen en scheerkwasten Indompelen in kokend water; 2. voor iederen klant afzoüd9riyk oen scheer kwast; 8. voor ieder, die geschoren wordt, een reine, nieuw gewasschen handdoek; 4. afzonderiyke poederkwasten. Buitendien ver dient aanbeveling geen toegang te verleenon aan iemand, die aan gelaat of hals uitslag heeft. Van hoeveel belang de door Köbner gestelde eischen ook mogen zyn, zoo zal nochtans hare toepassing wegens de geringe betaling in do scheersalons bezwaariyk zyn, te meer, daar de autoriteiten de invoering van genoemde maat regelen niet verplichtend gesteld hebben. Om nu bet huishoudolyke vraagstuk zooveel moge lyk met de hygiëne in overeenstemming te brengen, zoude men in ieder geval een midden weg kunnen inslaan. Wanneer het niet doeniyk is, den maat regel in te voeren, dat voor iederen klant afzonderiyk een scheermes en scheerkwast beschikbaar moet zyn, zoo kan men er zich toch op tooleggen, de grootste reinheid in acht te nemen. Kokend water immers, is in iedere zaak aanwezig; evenwel zou liet wel licht voordeeliger zyn, volgens Fnï ikel's voor stel, de messen met een in absoluten alcobcl godoopten watten dot te reinigen. De poeder kwasten zouden vervangen kunnen worden door watten dotten, die dan telkens na het gebruik weggeworpen konden worden Moei- ïyker op te losson is de quaestie, of het aanwezig zyn van reine, nieuw gewasschen handdoeken te vereenigen is met de lage scheerloonen. Deze maatregel zal wol alleen ingevoeld kunnen worden, wanneer daaraan vanwege de gezondbeidspolitie de hand wordt gehouden. Van zeer veel belang is het bovendien, dat iedere barbier er voor zieken of verdachten afzonderiyk scheergereedschap op na houdt, eene verordening, die trouwens dón alleen zin heeft, wanneer iedere barbier of diens helpers in staat is, zieken of verdachten te erkennen, betgeen in den „goeden ouden tyd" eerder mogelyk was, doordien zooals bekend is, de „baardschrappers" tevens het edele esculaap- beroep (by wyze van byzaak I) waarnamen. over de bezorging van het Leidsch Dagblad worden aan het Bureel Doezastraat ingowacht. Het Dagblad kan thans tusp»hen hidfcevcv en halfacht des avondbezorgd zyn. DE UITGEVER. Uit het Engelsch van MARIE GORELLI. 2) Slechte enkele personen bewogen zich als zwarte schaduwon in de uitgestrekte ruimte; het was als zag mon den mist zelfs in den gewelfden koepel en in de donkore kleine kapellen tor zyde. Eén hoek daarentegen was helder verlicht; daar stond het altaar, gewijd aan do H. Maagd. Uitgeput van vermoeienis viel de arme zwerfster op den dichtst bystaanden stoel neder. Zy had geene oogen voor al de marmoren pracht in dit heiligdom of voor de voortbrengselen van oude Italiaansche kunst, die hier byeengebracht waren; het schynsel dor lampen on het schitteren der gapvlammen was hetgeen haar hier aangetrokken had, zy vroeg niet met wolk doel al die lichten brandden, 7.y genoot slechts van de warmte, welke zy uitstraaldon. Haar gelaat, hoe vermagerd ook door lange ontbering, had nog zyno jeugdige trekken behouden en sprak van vroegere schoonheid, en hare oogen, hoewel zy nu vermoeid en met koortsigen blik rondstaarden, waren donker en schoon van vormalleen de harde lynen om den mond verriedon dat haar leven niet altyd was geweest wat het behoorde te zyn, de verachteiyk opgetrokken bovenlip sprak van valscben trots en zorgelooze lichtzin nigheid. Zoo zat zy eenige minuten bewegingloos, tot zy met de uiterste zorg en omzichtig heid haren omslagdoek begon los te maken, alsof zy een voorwerp van byzondere waarde daaronder verborgen hield. Niets dan een kind, kwam er eindeiyk te voorschyn, een kind zoo klein en zoo tenger, dat het met zyn wit gezichtje oen sneeuwklokje geleek, gereed by de eerste ruwe aanraking zyn hoofdje te laten hangen. Het opende een paar groote donkerblauwe oogen en lag de vrouw met eene uitdrukking van medelyden, vreemd op zulk een kindergezichtje, aan te zien. Het lag stil, zonder te kreunen, een beeld dor lydende menschheid in het klein, pyn en smart hadden reeds haar merkteeken op zyne bleeke trekken gezet. Het streelde met zyn klein, zwak handje zyne beschermster en werkeiyk, de afschaduwing van een glim lach vertoonde zich op het gezichtje. De vrouw beantwoordde deze liefkoozing door bet hartstëchteiyk aan haar hart te drukken en hot met kussen te overladen, terwyi zy het telkens zachtjes allerlei lieve woordjes toefluisterde. fMyn kleine lieveling, myn kindje, ja, ik weet het wel, hy is zoo moe en zoo koud en zoo hongerig 1 Stil maar, kindje, stil maar, wy zullen hier nog eventjes rusten en dan gaan wy weer zingen en verdienen weer geld om in den omnibus naar huis te ryden. Slaap nog maar eens in, lievertjel Zool Nu is het kindje weer warmpjes ingestopt!" Zoo sprekende, wikkelde zy het kind weder zoo dicht mogelyk in haren doek om het zoodoende beter tegen de koude te bescher men. Terwyi zy hiermede bezig was, ging haar eene in diepen rouw gekleede dame rakolings voorby; zy liep tot vlak voor het altaar en knielde op de treden neer; als in wanhoop 6loeg zy de handon voor het gelaat. Vol verbazing rustte de blik van de ver moeide zwervelinge een oogenblik op de knielende gedaante, in kostbare zyde en krip gehuld, tot hare oogen eindelyk op het beeld der H. Maagd met het Kind vielen. Zy keek nog oens en nog eens, verrast, ongeloovig. Eensklaps stond zy op en begaf zy zich even eens naar het altaarhek. Daar stond zy roer loos te staren naar eene mand vol heerlyke, welriekende witte bloemen, naar de heen en weder wiegende zilveren lampen en de flikke rende waskaarsen, maar haar blik bleef telkens rusten op de in het zwart gekleede vrouw, die nog steeds naast haar geknield lag, en het was of iets in hare keel haar het slikken moeiiyk maakte, en zy deed moeite om de tranen, die reeds in hare oogen stonden, terug te dringen. Zy wilde niet aan deze zenuwachtige aandoening toegeven en zeide daarom, half luid, op verachteiyken toon: „God, God, wat is dit voor eene plaats, waar men eene vrouw met een kind aanbidt?" Do dame in den rouw stond ophaar trotsch, jeugdig gelaat had eene smarteiyke uitdruk king. Eerst nu bemerkte zy hare door armoede en ellende rusteloos voortgedreven zuster; met een blik, die getuigde van medegevoel, zag zy haar aan. De bedelares haastte zich deze gunstige gelegenheid niet te laten voorby- gaan en hief smeekend de hand op. De dame haalde hare portemonnaie uit, maar aarzelde, toen zy den lichten last der vrouw zag. „Hebt gy daar een kind by u? Mag ik het eens zien?" vroeg zy vriendelyk. „Ja, lady;" zy maakte den doek los, juist zooveel als noodig was om het magere, bleeke gezichtje van het kind onbedekt te laten. Het schepseltje zag haar met zyne groote oogen vragend aan. „Verleden week heb ik myn kindje verlo ren, het was al wat ik had," hernam de dame eenvoudig. Hare stem beefde en zy opende hare beurs en liet eene halve kroon in de hand der verbaasde vrouw giyden. „Gy zyt gelukkiger dan ikmisschien wilt gy wel eens voor my bidden? Ik ben zoo eenzaam." Zy liet haren langen, krippen sluier voor haar gelaat vallen en knikte de vrouw goeden dag. Zy keek de elegante figuur na, tot die zich verloor in de duisternis der groote kerk, en draaide zich toen weer naar het altaar. „Voor haar biddenIkAlsof ik kon bidden 1" Zy lachte bitter; neen, de H. Maagd eö hèt Kind, zy hadden geene beteekenis voor haar. Het christendom had haar nooit anders be reikt dan door een traktaatje met den opbeu renden titel van„Houd op, gy gaat naar de Heil" Menschen van haar slag spotten allen met godsdienst; de naam van Christus werd slechts gebruikt om by te vloeken; daarom begreep zy niets van deze glimlachende, geheimzinnige vrouw met haar kind. „Alsof ik bidden kon!" herhaalde zy nog maals en er klonk spot in den toon harer stem. Toen zag zy naar het zilverstuk in hare hand en naar het slapende kind aan haren boezem. Als door eene plotselinge ingeving boog zy de knieën. „Wie gy ook zyn moogt," fluisterde zy tegen het standbeeld boven haar; „hetschynt dat gy een kind van uzelve hebt; ach, help my dan om voor dit kind te kunnen zorgen Het is niet van myo, ik wilde dat het zoo was, want ik houd meer van hem dan zyne eigen moeder. Ik weet wel dat gy niet luistert naar menschen zooals ik, maar als er ergens een God was, zou ik Hem smeeken, die goede ziel te zegenen, die haar kind verloren heeft. Ik zegen haar van harte, maar myn zogen deugt nergens toe." Zy beschouwde de Madonna oplettend. „Gy ziet my aan, alsof gy my heel goed verstondt, maar ik geloof toch niet dat gy het doet. Nu, het komt er ook niet op aan, ik heb toch alles gezegd, wat ifc wilde zeggen, en dat is al veel." Zy maakte een einde aan hare wonderlyke aanspraak en verliet het gebouw. De groote deuren sloegen hard achter haar toe en zö stond opnieuw ih de modderige straat. Hot regende nu gestadig door; een fijne, door dringende motregen. Maar het geldstuk, dat zy in hare hand geklemd hield, wa9 oon talisman tegen uitwendige ongemakken, en zy vervolgde haastig haren weg tot zy aan een netten melkwinkel kwam, waar zy voor enkele pennies de flesch van het kind, die reeds sedert vele uren leeg was, kon laten vullen. Zelve nam zy niets; den geheelen dag had zy reeds honger geleden en nu was zy te flauw om te eten. Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 2