PERSOVERZICHT.
Klachten
Feuilleton.
Een Londenschc straatronian.
Leidena afgevaardigde ter Tweede Kamer,
de heer H. J. Bool, bespreekt in de Vragen
desTyds de hervorming van het West-
Indisch bestuur, naar aanleiding van de
door den vorigen minister van koloniën inge
diende wetsontwerpen tot regeling van do
wtlze van beheer en verantwoording der
koloniale geldmiddelen van Suriname en
Curasao en tot wijziging van de regeerings-
reglementen voor die West lndische bezit
tingen. De strekking van het regeerings-
voorBtol was niet om eone algemeens wijziging
te verkrijgen van het regeeringsreglement,
dat in 1865 werd vastgesteld, maar alleen
om op enkele punten duidelijk te doen uit
komen wat destijds werd bedoeld en in enkele
leemten van dat reglement te voorzien. Voor
ïoover er in de beginselen van bestuur ver
andering werd gebracht, beoogde het ontwerp
eene versterking van het gezag van het
opperbestuur en van zijn vertegenwoordiger
in de koloniën, den gouverneur.
De minister Van Dedem heeft het midden
gehouden tusschen de uiteenloopende go-
voelens van hen, die meenden dat tot ver
sterking van het gezag Kol. Staten moesten
worden vervangen door een Kol. Raad, en
hen, die liever aan de kolonie meer zelfbe
stuur zouden willen geven. De schr. gelooft,
dat b(j daarmede ten aanzien van Suriname
juist heeft gehandeld. Het regeeringsreglement
van 1865 was zoo goed als de omstandig
heden destijds toelieten. Wel is bet niet
onberispelijk, doch men vergote niet, dat het
't eerste regeeringsreglement was, dat voor
Suriname werd vastgesteld. Zoo heeft, naar
veler oordeel, de ervaring niet bewezen, dat
de vertegenwoordiging der Kol. Staten bijzon
der heilzaam is geweest.
Maar wat hiervan ook zijn moge, niet
daarin schuilt de voorname oorzaak der ge
ringe welvaart van Suriname. Die hoofdoor
zaak is hierin gelegon, dat het Noderlandsch
element aldaar nog in zoo geringe mate aan
wezig is. Het is deze omstandigheid, die ge
heel uit het oog wordt verloren door hen, die,
geltjk de heer Fyttersen, aan Suriname meer
politieke zelfstandigheid wenschen te gevon.
Hfj vraagt bijv. waarom in Suriname niet
uitvoerbaar zou zijn, wat in Britsch-Guyana
uitvoerbaar blook en aldaar goed werkt Doch
die vraag kan slechte bevreemding wekken.
Britsch-Guyana toch bezit een sterk over-
heerschend element van „pur sang" Engel-
schen, dlo ln alle takken van bestuur en in
handel, nijverheid on grooten landbouw allo
plaatsen bezetten, zoodat bet creolen-element
geheel in hen opgaat. Daar vindt men duB
juist het tegenovergestelde van hetgeen mon
in Suriname aantreft. Dat Bterk vertegenwoor
digd Engelsch element is de oorzaak van don
bloei van Britsch Guyana. Laat in Suriname
het Noderlandsch element ook zoo vertegen
woordigd zijn en ook daar zal uitvoerbaar
blijken on goed werken wat in Demerara uit
voerbaar bleek en goed werkt. Maar zoo lang
't Nedorlandsch element aldaar niet overhoer-
schond is, zal het eene politieke fout z(jn
Suriname meer staatkundige zelfstandigheid
te geven. Dit zou er slechts toe leiden om
de kolonie meer en meer van het moederland
te vervreemden en van Suriname te maken
óf eene republiek van mulatten óf eene auto
cratie van enkele familiën.
Wat Suriname noodlg heeft is Noderlandsch
kapitaal en vooral Nederlandscbe mannen van
uitstekend gehalte, die uitgezonden worden
voor betrekkingen van den staatsdienst of er
zich gaan vestigen voor zaken van handel,
landbouw en nijverheid. Eerst daarna zal er
van grootere autonomie op politiek terrein
sprake kunnen zjjn.
Wat don aandrang betreft tot uitbreiding van
kiesrecht van de zijde van hen, die aan Suri
namo moor zolfbostuur wonscben te geven,
erkent de schr. dat de regeling van het kies
recht in Suriname verbetering eischt en de
census aldaar lager kan gesteld worden dan
bij is. Maar toch hoopt hij, dat by die wyzi-
ging groote voorzichtigheid zal betracht wor
den. Ook by die regeling vergete men niet,
dat, op de weinige Nederlanders na, de ge-
heele bevolking bestaat uit de meest hete
rogene bestanddeelen, die slechts dit ééne
gemeen hebben, dat zy al heel weinig voor
Nederland gevoelen.
De directeur der Leidsche Hoogere Burger
school voor Jongens, de heer dr. D. De
Loos, hoeft voor de Tentoonstelling te Ant
werpen eene Btudie in het Pransch geschreven
over do Organisatie van ons Mid
delbaar Onderwijs.
Deze studie is gratis te verkrygen, zoo men
de aanvrage opzendt aan dr. D. De Loos, te
Leiden. Beschouwingen geeft zy weinig, maar
ze is ryk voorzien van allerlei tabellen, die
over den toestand van het Middelbaar Onder-
wys ten onzent een helder licht verspreiden.
In zooverre bezit ze dus onmiskonbaar zekere
waarde, en brengen ook wy, zegt De Stand
aard, aan den schryver voor zyne studie
onzen dank.
Eene andere vraag is het echter of dr. Do
Loos met deze schets van de organisatie had
mogen volstaan.
Zulk eene Bcbets lokt toch allicht in andere
landen tot navolging uit; en dan ligt r iets
bedenkelijks iD, zoo men zulk een 'ooroeeld
aan het buitenland voorhoudt, zonder tevens
de critiek er aan toe te voegen, waartoe deze
organisatie aanleiding gaf.
Over het algemeen is men nu reeds, 30
jaren na de invoering van het Middelbaar
0nderwy8, er verre van tevreden mede.
Het gaf aanleiding tot velerlei klacht en
opmerking; en de gegrondheid van deze op
merkingen is zoo weinig betwist, dat er reeds
meer dan eens sprake van was, om de wet
van 1854 te herzien.
Wanneer het daartoe komen zal, blyft
eene open vraag.
Nu de electorale quaeatie op de lange baan
is geschoven, is een tydperk van stilstand in
onze wetgeving aangebroken, die ook op het
gebied van het onderwys allernoodlottigst
dreigt in te werken.
Moge men zich, met name onzerzyds, dien
tyd maar ton nutte maken, om zich helder
bewust to worden van wat op dit terrein van
Christeiyk standpunt gevraagd moet worden.
In geene wet is het Cbristeiyk karakter van
het grooter deel der bevolking zoo volslagen
miskend, als in de wet op het Middelbaar
Onderwys.
Doch waar het vooral op aankomtblyve
toch onzorzyds het Middelbaar Onderwys
practlsch geen doodgeboren kindoke.
Alleen door ook zelf op dit terrein han
delend op te treden, erlangen we de
positie, die tot deugdelyke critiek en bet
stellen van onze eischen recht geeft.
Er wordt zoo hier en daar nogal eens
misbruik gemaakt van de goodgeefscbheid,
waarmee de wet toelaat dat openbare
verkoopingen op rechteriyk gezag
waardeloos worden gemaakt. Dit wordt
langzamerhand eene bespotting van de wet
en eene ondermyning van het gezag. Is er
nu werkeiyk niets aan te doen, dat pryswaar-
dige meubelstukkon quasi voor een cent of
een paar conten worden ingekocht door do
vrienden van iemand, wiens boedel wordt go-
executeerd? vraagt het Rotterdamsch Nieuws
blad, en bet zegt verder:
Wy hebben daar reeds vroeger over gespro
ken, maar er is sodert nog geene verandering
gekomen. De wet bepaalt thans wel over
eenkomstig het verleden jaar door do Staten-
Generaal genomen besluit dat opbod op
goederen niet gestand behoeft te worden ge
daan, wanneer de deurwaardor geene zekerheid
heeft dat hot gebodene ook betaald zal worden
maar dat heeft niet gebaat. Tegenwoordig
komt het loopje meer en meer in zwang om
do administratie te betalen met enkele centen
en dan de geëxecuteerde goederen „ter leen" te
geven of in huur aan den oorspronkelyken
eigenaar, die zoodoende tegen verdere execu-
tiën is gevrywaard. Dit noemen wy eene
schande voor het gezag, dat op die wyze
publiek gehoond en bespot wordt, hetgeen in
onzen tyd allerminst gewenscht is.
Wy hebben medelyden met berooide luitjes,
die te schamel zyn om belasting te betalen, en
dezen zal de fiscus dan ook niet licht het mes
op de keel zettenmaar in een geval als hot
nu weer ln Amsterdam voorkwam, was het
blykbaar eene quaestievan onwil, want men
had daar een fatsoenlyken, zelfs netten inboe
del. Moet het nu toegelaten zyn, dat zulk een
inboedel voor minder dan „een appel en een
ei" quasi verkocht wordt? Wy kunnen het
niet aannemen en geven nogmaals in over
weging het middel, dat wy vroeger al eens
hebben aanbevolen en waartegen, gelooven
we, geen overwegend bezwaar kan bestaan.
Ons dunkt, dat de wet zou behooren voor
te schryven, dat de openbare ambtenaar, die
met den verkoop is belast, de bevoegdheid
hebben zal om vooraf den inboedel, of wat het
ook zy, te taxeeren en, naar die gegevens
een minimum te bepalen, dat ieder voor
werp moot opbrengen. Wordt dan dit cyfer
door een of anderen kunstgreep niet bereikt,
dan zou de administratie bevoegd behooren
te zyn om een of meerdere voorwerpen, die
het vereischte bedrag vertegenwoordigen, te
benaderen en zichzelven met deopbrengst
te betalen, waarna, zoo noodig, de verkoop
kan worden gestaakt.
Waarom zou zulk een stelsel van bena
dering niet even goed hier mogelyk zyn als
by te lage aangifte voor eene andere belas
ting? Wy kunnen het bezwaar niet inzien.
Weet men een beter middel: het zal ons
aangenaam zyn. Maar zóó als het nu gaat, kan
en mag het niet blyven, omdat niet alleen de
administratie schromeiyk er door wordt be
nadeeld, maar wat veel erger nog is het
begrip van eerbied voor de gestelde machten
er op die manier totaal uitgaat en de eene of
andere richting in den lande welke dan
ook feitelyk de dwingeland wordt, die den
gang van zaken naar bare hand zet. Dat gaat
niet in een wolgeordenden staat.
De Haagsche Courant wydde een artikel
aan de quaestie der gedwongen vaccinatie
naar aanleiding der pokken-epidemieën te Rot
terdam en Barendrecbt.
Het blad baseert zyn betoog op het feit,
dat bewezen is, dat de vaccinatie niet ten
allen tyde en onder alle omstandigheden een
afdoend voorbehoedmiddel is tegen de pok-
ziekte, zoodat personen, die de voorzorg namen
zich te doen inênten, toch gevaar loopen de
gevreesde ziekte over te erven, indien die uit
breiding krygt door de omstandigheid, dat vele
personen, om welke reden dan ook gemoeds
bezwaren zich niet aan de inenting willen
onderworpen.
Immors, werd beweerd - zegt het blad
dat de inenting een absoluut voorbehoedmiddel
tegen de ziekte is, dan zouden zy, die er
om godsdienstige of andero redonen bezwaren
tegen meenen te kunnen doen gelden, alle
recht hebben om te zeggen, dat hun verzet
niemand dan hen-zelvon benadeelt.
Dit is echter niet bet geval en de vaccine
s alleen een gevaar-verminderend voorbehoed
middel, dat daarom zoo algemeen mogelyk
moet worden aangewend door het op ieder
individu toe te passen en den vyand, de epi
demie, in elk schuilhoekje te verdelgen.
Om daartoe te komen, wil de Haagsche
Courant verscherping van de maatregelen tot
het feitelyk opleggen van vaccinedwang. Het
blad schryft hierover:
Ter bevordering van de vaccinatie moet dan
ook de overheid nu eindeiyk doortastend gaan
optreden.
En dat kan.
Er is goene wet te maken, die de inenting
en revaccinatie verplicht stelt, althans
moeilyk. 't Is niet doeniyk, de menschen
met geweld in te enten, als zy niet willen;
en het zou minstens zeer bozwaariyk zyn, de
weerspannigen te straffen met gevangenis of
met gyzeling tot ze zich onderwerpen aan
de wet. Daargelaten nog, dat dit zoker op de
kinderen niet ware toe te passen.
Men moet dus andere middelen vinden.
Doch die heeft de Nederlandsche wetgever
ook reeds aangewezen, waar hy er reeds een
invoerde, dat al sedert jaren in werking is
met het beste succes.
Onze onderwyswetgeving verbiedt, op eenige
school, hetzy openbare of byzondere een
leerling toe te laten, die niet het bewys over
legt, dat hy met goed gevolg is ingeënt. Die
maatregel wordt streDg gehandhaafd, en zon
der eenig bezwaar.
Welnu, dat stelsel heeft de wetgever slechts
gaandeweg uit te breiden.
Hy gelaste byv., dat hy, die geen behooriyk
vaccinatiebriefje overlegt, niet kan worden
aangenomen als vry williger of plaatsvervanger
by het leger, tenzy hy zich late inëntenjdat
hy, die zich tegen vaccinatie en revaccinatie
verzot, geen plaatsvervanger voor de militie
mag stellen en de ongevaccineerde miliciens
gezameniyk in één bepaald garnizoen moeten
worden geïnterneerd, afgescheiden van de
andere; dat geen huweiyk wordt gesloten,
wanneer by de „papieren" niet de vaccine
briefjes der aanstaande echtgenooten zyn;
dat geene bedeeling wordt verstrekt aan een
armlastige, die niet met zyn gezin behooriyk
is ingeënt; dat de vaccinatie vereisckt wordt
voor aanstelling tot eenige openbare betrek
king; en zoo wellicht nog meer.
En zoo wellicht nog meer! Wat
by voorbeeld nog meer?" vraagt De Residentie
bode. In het boven aangehaalde ligt voor ons
de veroordeeling opgesloten van het systeem
der Haagsche Courant. Het zou de eerste
of misschien eene volgende, maar dan toch
eene zeer beslissende schrede zyn op een
hoogst gevaarlyken weg, waarvan het einde
niet te overzien is. Onze geachte confrater
houde het ons ten goede, maar hoezeer ook
voorstanders der vaccinatie, ons begrip van
vryzinnigheid verbiedt ons dien te be
wandelen. Zy voert ten slotte tot eone staats-
almacht, als die, welke in naam van het al
gemeen welzyn „Comité du Salut Public"
haar apotheose gevierd heeft in Maximiliaan
Robespierre.
Ook De Boodschapper bestrydt het vaccinatie
artikel der Haagsche Courant.
Uit de verklaring van De Residentiebode
distilleert het blad dat De Residentiebode den
redacteur van de Haagsche Courant zou
geiyk gesteld hebben met den deugdzamen
Robespierre.
„Zoo ziot men", voegt het blad er aan toe,
„ondank is 'a werelds loon."
„Waarlyk, in Rusland zou hy op meer dank
baarheid en waardeering kunnen rekenen I"
Wy kunnen, zegt De Residentiebode, deze
bespiegeling niet zonder verzet laten voorby-
gaan en komen met de moeste beslistheid op
tegen de bewering, dat wy eene vergelyking
zouden gemaakt hebben tusschen den persoon
van den hoofdredacteur van de Haagsche
Courant en Robespierre.
Vooreerst gelooven wy, dat de persoon-
lyke vergelyking van een collega met een
historische figuur, althans indien die ongunstig
is, niet past in het raam van een blad, dat
zichzelf in waarde houden wil, maar verdor,
en dit zegt meer, stellen wy er prys op te
verklaren dat het nooit een oogenblik in ons
brein zou zyn opgekomen eene vergelyking
te maken tusschen den vriendeiyken en wel-
willenden hoofdredacteur van het vryzinnlge
blad en het monster, dat Carlyle met zooveel
voorliefde pleegt aan te duiden als „de zee
groene onomkoopbare I"
Het doel van ons betoog was enkel en
alleen aan te toonen, dat er, evenals tusschen
het verhevene en het bespottelyke, slechts
ééne schrede ligt tusschen het ongebreideld
vryzinnlge en de meest bandelooze tirannie.
Wy wilden een systeem treffen, maar
achter een systeem zien «y of althans
trachten daarnaar - nooit de menschen, die
het voorstaan en van wie wy aannemen, dat
zy even eeriyk en loyaal hunne overtuiging
kunnen hebben, als wy vorderen, dat men
die by ons veronderstelt.
Het kan gebrek aan inzicht wezen, jeugdige
onervarenheid, maar dat is betgeen wy ons
voorstellen en wy stellen er prys op dit
tegenover onze oudere broeders en zusters,
die ons met zooveel welwillendheid ontvingen,
voorop te zetten als hetgeen de basis
vormen moet dor polemiek in de pers.
In het byvoegsel van het Maandblad van
dr. Van Hamel Roos, aan hygiëne en industrie
gewpd, wordt het volgende geschreven over
hygiëne in de scheersalons:
Het overbrengen van huidziekten in de
scheersalons kan, volgens Blaschko, op twee
erlei wyze plaats hebben: onmiddellijk door
don barbier of diens helpers, wanneer deze
met eene ziekte behept zyn, middellyk, wan
neer zy de overbrengers van de ziektestof
zyn. Maar in deze dragen eveneens schuld de
scheerbenoodigdheden van den barbier, welke
in het byzonder huidziekten kunnen over
brengen. Onder die benoodigdheden worden
gerekend: servetten en handdoeken, scheer
messen, scheerkwasten, sponsen, poeder-;
kwasten, kammen en borstels.
Door dr. Köbner werden, eenigen tyd geleden,
in eene voordracht, in de Berlynsche barbiers-
en kappersvereeniging gehouden, de volgende
maatregelen aanbevolen: 1. Scheermessen en
scheerkwasten Indompelen in kokend water;
2. voor iederen klant afzoüd9riyk oen scheer
kwast; 8. voor ieder, die geschoren wordt,
een reine, nieuw gewasschen handdoek; 4.
afzonderiyke poederkwasten. Buitendien ver
dient aanbeveling geen toegang te verleenon
aan iemand, die aan gelaat of hals uitslag heeft.
Van hoeveel belang de door Köbner gestelde
eischen ook mogen zyn, zoo zal nochtans hare
toepassing wegens de geringe betaling in do
scheersalons bezwaariyk zyn, te meer, daar de
autoriteiten de invoering van genoemde maat
regelen niet verplichtend gesteld hebben. Om
nu bet huishoudolyke vraagstuk zooveel moge
lyk met de hygiëne in overeenstemming te
brengen, zoude men in ieder geval een midden
weg kunnen inslaan.
Wanneer het niet doeniyk is, den maat
regel in te voeren, dat voor iederen klant
afzonderiyk een scheermes en scheerkwast
beschikbaar moet zyn, zoo kan men er zich
toch op tooleggen, de grootste reinheid in
acht te nemen. Kokend water immers, is in
iedere zaak aanwezig; evenwel zou liet wel
licht voordeeliger zyn, volgens Fnï ikel's voor
stel, de messen met een in absoluten alcobcl
godoopten watten dot te reinigen. De poeder
kwasten zouden vervangen kunnen worden
door watten dotten, die dan telkens na het
gebruik weggeworpen konden worden Moei-
ïyker op te losson is de quaestie, of het
aanwezig zyn van reine, nieuw gewasschen
handdoeken te vereenigen is met de lage
scheerloonen.
Deze maatregel zal wol alleen ingevoeld
kunnen worden, wanneer daaraan vanwege
de gezondbeidspolitie de hand wordt gehouden.
Van zeer veel belang is het bovendien, dat
iedere barbier er voor zieken of verdachten
afzonderiyk scheergereedschap op na houdt,
eene verordening, die trouwens dón alleen zin
heeft, wanneer iedere barbier of diens helpers
in staat is, zieken of verdachten te erkennen,
betgeen in den „goeden ouden tyd" eerder
mogelyk was, doordien zooals bekend is, de
„baardschrappers" tevens het edele esculaap-
beroep (by wyze van byzaak I) waarnamen.
over de bezorging van het Leidsch Dagblad
worden aan het Bureel Doezastraat ingowacht.
Het Dagblad kan thans tusp»hen hidfcevcv
en halfacht des avondbezorgd zyn.
DE UITGEVER.
Uit het Engelsch van MARIE GORELLI.
2)
Slechte enkele personen bewogen zich als
zwarte schaduwon in de uitgestrekte ruimte;
het was als zag mon den mist zelfs in den
gewelfden koepel en in de donkore kleine
kapellen tor zyde. Eén hoek daarentegen was
helder verlicht; daar stond het altaar, gewijd
aan do H. Maagd. Uitgeput van vermoeienis viel
de arme zwerfster op den dichtst bystaanden
stoel neder. Zy had geene oogen voor al de
marmoren pracht in dit heiligdom of voor de
voortbrengselen van oude Italiaansche kunst,
die hier byeengebracht waren; het schynsel
dor lampen on het schitteren der gapvlammen
was hetgeen haar hier aangetrokken had, zy
vroeg niet met wolk doel al die lichten
brandden, 7.y genoot slechts van de warmte,
welke zy uitstraaldon.
Haar gelaat, hoe vermagerd ook door lange
ontbering, had nog zyno jeugdige trekken
behouden en sprak van vroegere schoonheid,
en hare oogen, hoewel zy nu vermoeid en met
koortsigen blik rondstaarden, waren donker
en schoon van vormalleen de harde lynen
om den mond verriedon dat haar leven niet
altyd was geweest wat het behoorde te zyn,
de verachteiyk opgetrokken bovenlip sprak
van valscben trots en zorgelooze lichtzin
nigheid.
Zoo zat zy eenige minuten bewegingloos,
tot zy met de uiterste zorg en omzichtig
heid haren omslagdoek begon los te maken,
alsof zy een voorwerp van byzondere waarde
daaronder verborgen hield. Niets dan een
kind, kwam er eindeiyk te voorschyn, een
kind zoo klein en zoo tenger, dat het met
zyn wit gezichtje oen sneeuwklokje geleek,
gereed by de eerste ruwe aanraking zyn
hoofdje te laten hangen. Het opende een
paar groote donkerblauwe oogen en lag de
vrouw met eene uitdrukking van medelyden,
vreemd op zulk een kindergezichtje, aan te
zien. Het lag stil, zonder te kreunen, een
beeld dor lydende menschheid in het klein,
pyn en smart hadden reeds haar merkteeken
op zyne bleeke trekken gezet. Het streelde
met zyn klein, zwak handje zyne beschermster
en werkeiyk, de afschaduwing van een glim
lach vertoonde zich op het gezichtje. De
vrouw beantwoordde deze liefkoozing door
bet hartstëchteiyk aan haar hart te drukken
en hot met kussen te overladen, terwyi zy
het telkens zachtjes allerlei lieve woordjes
toefluisterde.
fMyn kleine lieveling, myn kindje, ja, ik
weet het wel, hy is zoo moe en zoo koud
en zoo hongerig 1 Stil maar, kindje, stil maar,
wy zullen hier nog eventjes rusten en dan
gaan wy weer zingen en verdienen weer geld
om in den omnibus naar huis te ryden. Slaap
nog maar eens in, lievertjel Zool Nu is het
kindje weer warmpjes ingestopt!"
Zoo sprekende, wikkelde zy het kind weder
zoo dicht mogelyk in haren doek om het
zoodoende beter tegen de koude te bescher
men. Terwyi zy hiermede bezig was, ging
haar eene in diepen rouw gekleede dame
rakolings voorby; zy liep tot vlak voor het
altaar en knielde op de treden neer; als in
wanhoop 6loeg zy de handon voor het gelaat.
Vol verbazing rustte de blik van de ver
moeide zwervelinge een oogenblik op de
knielende gedaante, in kostbare zyde en krip
gehuld, tot hare oogen eindelyk op het beeld
der H. Maagd met het Kind vielen. Zy keek
nog oens en nog eens, verrast, ongeloovig.
Eensklaps stond zy op en begaf zy zich even
eens naar het altaarhek. Daar stond zy roer
loos te staren naar eene mand vol heerlyke,
welriekende witte bloemen, naar de heen en
weder wiegende zilveren lampen en de flikke
rende waskaarsen, maar haar blik bleef telkens
rusten op de in het zwart gekleede vrouw,
die nog steeds naast haar geknield lag, en
het was of iets in hare keel haar het slikken
moeiiyk maakte, en zy deed moeite om de
tranen, die reeds in hare oogen stonden,
terug te dringen. Zy wilde niet aan deze
zenuwachtige aandoening toegeven en zeide
daarom, half luid, op verachteiyken toon:
„God, God, wat is dit voor eene plaats,
waar men eene vrouw met een kind aanbidt?"
Do dame in den rouw stond ophaar trotsch,
jeugdig gelaat had eene smarteiyke uitdruk
king. Eerst nu bemerkte zy hare door armoede
en ellende rusteloos voortgedreven zuster;
met een blik, die getuigde van medegevoel,
zag zy haar aan. De bedelares haastte zich
deze gunstige gelegenheid niet te laten voorby-
gaan en hief smeekend de hand op. De dame
haalde hare portemonnaie uit, maar aarzelde,
toen zy den lichten last der vrouw zag.
„Hebt gy daar een kind by u? Mag ik het
eens zien?" vroeg zy vriendelyk.
„Ja, lady;" zy maakte den doek los, juist
zooveel als noodig was om het magere, bleeke
gezichtje van het kind onbedekt te laten.
Het schepseltje zag haar met zyne groote
oogen vragend aan.
„Verleden week heb ik myn kindje verlo
ren, het was al wat ik had," hernam de
dame eenvoudig. Hare stem beefde en zy
opende hare beurs en liet eene halve kroon
in de hand der verbaasde vrouw giyden. „Gy
zyt gelukkiger dan ikmisschien wilt gy wel
eens voor my bidden? Ik ben zoo eenzaam."
Zy liet haren langen, krippen sluier voor
haar gelaat vallen en knikte de vrouw goeden
dag. Zy keek de elegante figuur na, tot die
zich verloor in de duisternis der groote kerk,
en draaide zich toen weer naar het altaar.
„Voor haar biddenIkAlsof ik kon bidden 1"
Zy lachte bitter; neen, de H. Maagd eö hèt
Kind, zy hadden geene beteekenis voor haar.
Het christendom had haar nooit anders be
reikt dan door een traktaatje met den opbeu
renden titel van„Houd op, gy gaat naar
de Heil" Menschen van haar slag spotten
allen met godsdienst; de naam van Christus
werd slechts gebruikt om by te vloeken;
daarom begreep zy niets van deze glimlachende,
geheimzinnige vrouw met haar kind.
„Alsof ik bidden kon!" herhaalde zy nog
maals en er klonk spot in den toon harer stem.
Toen zag zy naar het zilverstuk in hare
hand en naar het slapende kind aan haren
boezem. Als door eene plotselinge ingeving
boog zy de knieën.
„Wie gy ook zyn moogt," fluisterde zy
tegen het standbeeld boven haar; „hetschynt
dat gy een kind van uzelve hebt; ach, help
my dan om voor dit kind te kunnen zorgen
Het is niet van myo, ik wilde dat het zoo
was, want ik houd meer van hem dan zyne
eigen moeder. Ik weet wel dat gy niet luistert
naar menschen zooals ik, maar als er ergens
een God was, zou ik Hem smeeken, die goede
ziel te zegenen, die haar kind verloren heeft.
Ik zegen haar van harte, maar myn zogen
deugt nergens toe." Zy beschouwde de Madonna
oplettend. „Gy ziet my aan, alsof gy my
heel goed verstondt, maar ik geloof toch niet
dat gy het doet. Nu, het komt er ook niet
op aan, ik heb toch alles gezegd, wat ifc
wilde zeggen, en dat is al veel."
Zy maakte een einde aan hare wonderlyke
aanspraak en verliet het gebouw. De groote
deuren sloegen hard achter haar toe en zö
stond opnieuw ih de modderige straat. Hot
regende nu gestadig door; een fijne, door
dringende motregen. Maar het geldstuk, dat
zy in hare hand geklemd hield, wa9 oon
talisman tegen uitwendige ongemakken, en
zy vervolgde haastig haren weg tot zy aan
een netten melkwinkel kwam, waar zy voor
enkele pennies de flesch van het kind, die
reeds sedert vele uren leeg was, kon laten
vullen. Zelve nam zy niets; den geheelen
dag had zy reeds honger geleden en nu was
zy te flauw om te eten.
Wordt vervolgd.)