De behandeling der rechtzaak betref fende het Valsche Bankpapier. Vijfde dag. ITöt was te verwachten dat de avondzitting van gisteren een druk bezoek zou lokken, maar een etormloop als men te zien (en te voelen 1) kreeg, was toch meer dan men ver wacht had. Niet alleen dat men in de Leid- schedwarsstraat (voor den ingang der publieke tribune) vocht om den voorrang, maar ook in de bovengang van het gebouw (voor de gereserveerde plaatsen), waar men veel te veel personen had toegelaten, was er zulk een afgrijselijk gedrang, dat zelfs een derrechteis (mr. Houwing) er niet in slaagde, door de menigte heen te dringen. Reeds geruimen tijd voor den aanvang der zitting welke op half acht was bepaald verdrong zich de talrijke menigte. Vóór de deur der gerechtszaal - dus in de gang werd file gemaakt, en zóó groot was de aandrang der nieuwsgierigen, dat de veld wachter, die zich in den deur-ingang had ge posteerd, den steeds wassenden stroom met geweld moest tegenhouden. De zitplaatsen in de zaal waren dan ook geheel bezet, terwijl de publieke tribune tot etikken8 toe gevuld was. De gerechtszaal leverde èn door deze samen gepakte menigte èn ten gevolge van het niet zeer sterke kunstlicht een curieuzen aanblik op. Toen allen op de gereserveerde plaatsen goed en wel geïnstalleerd waren (de dames zooveel mogelijk op de voorste banken) en nadat het overtollige was verwijderd, werd de geschorste zitting hervat en kwamen even vóór achten de rechters binnen. Aan de beurt is het verhoor van den zesden beklaagde: Sinnige. Deze erkende valsche biljetten te hebben uitgegeven, echter zonder te weten, dat z(j valsch waren. Dondordagsmiddags te 4 uren kwam hy tot die wetenschap, nadat hy dien morgen aan den koopman Jordan een biljet in betaling had gegeven. De president wees hem op tegenstrijdigheid met verklarin gen voor den rechter commissaris. By het tweede verhoor voor den rechter commissaris immers legde bekl. eene volledige bekentenis omtrent de hem ten laste gelegde feiten af. Toen, den 17den Februari, was bekl. zelfs uit eigen beweging tot den rechter-commissaris gegaan, zeggende zyn gemoed te willen ont lasten. Den 19den Fobruari nam hy wel is waar zyne bekentenis gedeelteiyk terug, maar ging hy daarmede toch niet zoo ver als thans. Hy beweerde nu omtrent de vervaardiging der biljetten slechts in zooverre iets geweten te hebben, dat Krausse wel eens tot hem had gezegd: „Het gaat met myne zaken niet goed; als het niet beter gaat, zal ik gold moeten maken." De juiste beteekenis dier woorden had bekl. toen echter niet gevat. Later vroeg Krausse hem behulpzaam te zyn by de uitgifte. Bekl. maakte toen echter het bezwaar, dat hy daartoe niet wilde overgaan, zoo nog andere personen in de zaak worden betrokken. Op een zekeren avond echter ontmoette hy Krausse naby den Dam; deze gaf hom eene enveloppe met iets daarin en verwyderde zich,zeggende: „Ik zie je van avond nog wel in Lötvcribrau." De enveloppe bleek drie bankjes van f 100 te bevatten (beklaagdo had hem vrooger geld ter leen gevraagd). Den volgenden ochtend betaalde hy den koopman Jordan met een bankje van ƒ100, zonder te weten dat dit valsch was. Later op den dag kwam hy wel tot die wetenschap, zocht Krausse op en gaf hem de beide andere biljetten terug, daarby belovende, het derde biljet den volgenden dag eveneens terug te zullen geven. Inmiddels deed beklaagde moeite, Jordan weder naar Amsterdam te doen komeD, wat echter niet gelukte. Op een voorslag van Krausse om samen naar Rotterdam te gaan, ging bekl. niet in. Op een tweeden voorslag om naar 's-Hertogen bosch te gaan, bleof bekl. weer weigerachtig. In „Café Suisse" liet Krausse hem nog eens twee biljetten zien, die bekl. hem echter terstond weder teruggaf. In het huis van Dieudonnó heeft bekl. volgens zyn zeggen niet uit eene portefeuille betaald, noch uit eene gele, noch uit eene zwarte portefeuille, maar een biljet van Krausse gekregen en direct overgereikt aan haar, die het ontvangen moest; zonder het biljet ingezien to hebben of te weten, dat het valsch was. Eene der vrouweiyke getuigen heeft echter volgehouden, dat Sinnige zelf uit eene portefeuille betaalde. Dit bleef bekl. thans ten stelligste ontkennen trouwens, het meisje kon dit niet gezien hebben volgons hem, daar zy zich op dat oogenblik juist verwyderde uit de kamer, waarbinnon de betaling plaats vond. Dat bekl. by het tweedo verhoor voor den rechter commissaris oene meer bezwarondo bekentenis aflegde, sproot, gelyk hy thans zeide, voort uit het feit, dat hy zich in zeer zenuwachtigon toe stand bevond; hy had xlI. ©en brief van zyno vrouw ontvangen in de gevangenis. By dit gedeelte van zyn verhaal pinkte bekl. een traan weg. (Voorlezing werd nu gedaan van de vroe ger door Sinnigo afgelegde bekentenissen, door hem toen schreiende voor den rechter commissaris afgelegd, nadat hy had gezegd niet langer te willen ontkennen.) Thans trad bekl. Arnzt voor, die ©en zóó levendig verhaal deed, met Fransche zegs- wtjzen doorspekt, dat er dikwerf gelachen werd op de tribune. Hy ontkent een aantal biljetten te hebben in voorraad gehad met het doel ze uit te geven of te doen uitgeven. Hy geeft een ver haal over oen „flets" (lywiel), en in verband daarmee eene ontmoeting met Van Liemt, die hem op een gegeven oogenblik zou hebben meegedeeld, dat er voor een half millioen valsche bankbiljetten was gemaakt. Ik zei: „Non, non, jamais de ma viel' Nu, ik ging in een urinoir en bekeek er een, maar zag geen onderscheid tusschen een echt en dit begrypt u, mynheer de presi dent? (Gelach). Pres.: „Jawel, ga door." Wy hebben toen nog eenige potten bier gedronken. Van Liemt drong aan, maar ik had de noodige hardiesse niet. „Weet je dan een ander?" vroeg Van Liemt. „Nou, dat zal wel gaan", antwoordde ik. Later tref ik Van Liemt aan met een ander, ik meen Krausse Pres.: „Hadt u toen den stoutmoedige, die ze zou uitgeven, al genoemd?" Ja, ik had Rempt genoemd. Ik ben toen naar Rempt gegaan, die vro9g „Is 't anders niet? Ik zou eens telegrafeeren naar Haarlem" (waar Van Liemt woonde). Ik heb dat gedaan, en ben toen, daar ik geen antwoord kreeg, zelf naar Haarlem gegaan, waar ik toch moest zyn, en heb Van Liemt later gesproken. Van Liemt bood my toen 15 pCt. provisie aan van de (met de biljetten te maken) winst en ik dacht: Jongens, een half millioen: aan een boom zoo vol geladen (Luid gelach). Ik ben dan naar Rempt gegaan en heb hem met Van Liemt in kennis gesteld. Rempt zou de helft van de winst krygen en ik 15 pCt. Van Liemt zou 's avonds by Van der Moolen op den Dam komen. Pres.: „Om u te ontmoeten?" Ja, om n te ontmoeten. (Luid gelach). Pardon, om my te ontmoeten. De Voorz.„Om het papier over te geven V" Bekl.: „Pardon, meneer de president, waar achtig niet, meneer de president. Ik nam een kleintje koffie (het was na het diner). De Voorz.„Dat doet minder ter zake." Bekl. zegt dat hy op straat het papier in eene gesloten enveloppe van Van Liemt aannam. De Voorz.: U zijt toen naar Rempt gegaaü, wetende, dat ze valsch waren, nietwaar?" Bekl.: „Wetende? Pardon, meneer de voor zitter; Van Liemt zei alleen: Hier is voor een bedrag van f 3200Nou: VA bon entendeur demi-mot suffitnietwaar?" (Gelach). Bekl. zegt de enveloppe aan Rempt te hebben ge geven, zonder te weten wat er in zat. „En zoo komt het nu, dat ik hier sta, meneer de president." Mr. Regout (O. M.) bracht bekl. onder het oog, dat hy dan toch valsche biljetten aan Rempt had gegeven met de wetenschap, dat deze die zou uitgeven. Ten slotte ontkende bekl. een en ander gedaan te hebben na gemeen overleg. Het O. M.: „U wist toch dat Rempt de biljetten zou uitgeven?" Bekl.: „Wel, meneer de officier, kyk eens even. Het O. M.„Antwoord op myne vraag." Bekl. even aarzelend)-. „Ja, dat wistik maar ik had die gedachte er niet by." Do Voorz. wyst op tegenstrijdigheden tus schen deze verklaringen en vroegere. (Ook dezen beklaagde worden thans do vroeger door hem afgelegde verklaringen voor gelezen.) De V.„Waarom hebt u vroeger vaak handel gedreven onder den naam Lamboy?" „Omdat ik had gezien, dat ik stond ge signaleerd onder de „kooplieden op wie de aandacht wordt gevestigd. Lamboy is de naam van myne moeder." Mr. Wilde (advocaat van Rempt)„Vorkeerde Rempt in finantiéele moeilykheden?" Bekl.: „Ja." Mr. W.Hoe lang heeft bekl. met Rempt onderhandeld?" „Van Donderdag tot Zaterdag." Biykbaar zeer over zichzelven tevreden, gaat Arnzt naar de boschuldigden-bank terug en strykt zich vergenoegd de snor op. Tydens zyn goheele verhoor scheen het, als verhaalde hy de lotgevallen van iemand, die hem niet in het minst aanging; hy wierp er nu en dan eene aardigheid onder door en informeerde nu en dan, of de president hem wel goed begreep. Toen hy echter op enkelo scherpe vragen van mr. Regout een positief antwoord, ja of neen, had te geven, werd hy toch meer bedremmeld, en begon eon minder vrymoedigen toon aan te slaan. Na de vragen van de zyde der verdediging volgde het verhoor van Rempt. Deze bekl. erkent volmondig. Zyne verkla ringen komen geheel neer op hetgeen reeds uit hot getuigenverhoor is gebleken. De Voorz. verzoekt bekl. mede te deelen, hoe de zaak zich heeft toegedragen. Bekl. verhaalt nu, hoe hy tot zyn misdryf is gokomen. H"\j had gold geleend aan een rywielhandelaar, in wiens zaak hy werkte en die failliet ging, waardoor hy eene som van ƒ1000 is te kort gekomen. Toon kwam hy in kennis met een meisje uit Hoorn, dat nog al geld had, naar hy dacht, maar toen zy trouwden, bleek dat niet zoo; eigeniyk al vóór het huwelyk. Toch trouwde hy het meisje, dat nu zyno vrouw is. Toen bekl. zyne vrouw trouwde, had zy echter in 't ge heel niets meer. Beklaagde's schoonvader en een vroegere vryer van zyne vrouw hadden met elkaar afgesproken, bekl. er onder te werken. Langzamerhand geraakte bekl. zyn krediet kwyt, reeds was beslag op zyn inboe del gelegd en hy was zonder middelen, toen Arnzt, een goed bekende, tot hom zeide: „Ik ken iemand, die valsch bankpapier maakt. Dat kan ons helpen I" Met het vooruitzicht toch in de ge van genis zy het dan voor schuld te ge raken, had hy gedacht: dan wil ik althans nog dit probeereD, en hy was op de voor stellen van Van Liemt ingegaan. Rempt gedroeg zich voor den rechter hoogst bescheiden en zyne mededeelingen droegen den stempel der waarheid; hy scheen echter de beteekenis van het door hem gepleegde misdryf niet ten volle te begrypen. De Voorz.: „Er was toch nog wel een andere weg geweest." BekL„Ik heb ten minste erg dom gedaan maar in zulke omstandigheden komt men er wel toe." Deze biykbaar geheel oprechte bekentenis werd met veel aandacht aangehoord. Nu volgde het verhoor van Keese, die ont kende het bankbiljet, dat hy in den winkel van Beausar trachtte te wisselen, van Thümm ontvangen te hebben. De president: „Maar Thümm beweert toch van wel". Bekl.: „Dan is Thümm niet goed, als hy dat zegt." Pres.: „Thümm niet goed? Thümm is uit stekend 1" (Gelach). „Nietwaar Thümm? Gy hebt 't Keese overhandigd?" Thümm: „Ja, ik meen van wel." Pres.: „Wat kwaamt gy dien middag by de weduwe Leugens doen?" Bekl. (Eene bedeesde houding aannemende) Omhaar ten huwelyk te vragen. Pres.: „Maar dan behoeft ge toch niet dade- lyk uw kapitaal te laten zien?" (Gelach). (Bekl. geeft op de verdere hem gedane vragen onvoldoende of ontwijkende antwoorden). Later gaf hy in de tappery der weduwe Leugens weder een bankbiljet van f 100 in betaling door middel van Löschke. Bekl. zeide, niet meer te weten of dit hetzelfde biljet was, dat hy Beausar in handen trachtte te spelen, en ook ontkend© hy geweten te hebben, dat het biljet valsch was. Maar de herkomst zyner bankbiljetten van 100 gld. kon hy niet opgeven. Omtrent het by Beausar gebeurde hield hy zich aan de verklaring door hem by het ver hoor van dien getuige afgelegd, en wat het wisselen in de tappery betreft, herhaalde hy genegenheid voor de wed. Leugens te hebben gekoesterd, enz. Men dient hierby te weten dat Keese getTouwd is en kinderen heeft. De president trachtte op Keese's gemoed te werken en hem, op de onwaarschynlyk- heid zyner ophelderingen wyzende, tot be kentenis te brengen. Keese bleef evenwel ontkennen, hoewel hy het nu en dan zicht baar benauwd kreeg. Bekl. gaat zitten en wischt zich het zweet van het gezicht. L s c h k e, de laatste, die in verhoor kwam, deelde mede dat hy in de tappery van wed. Leugens niets anders had gedaan dan op Keese's verzoek een biljet van 100 gewis seld, zonder ook maar een enkel oogenblik te vermoeden dat het niet echt was. De president zocht hem in het nauw te brengen door hem te vragen, waarom Keese niet zelf het biljet wisselde, daar hy toch beter met de wed. Leugens bekend was dan Löschke, of hy eenige belooning en of hy al het voor het biljet ontvangen geld on- middeliyk aan Keese ter hand had gesteld. Bekl. was zeer gelukkig met zyno ant woorden: Hy was op den bewusten avond toevallig met Keese samen, die hom vroeg, of hy een biljet voor hem wilde wisselen, daar hy het voor zichzelven zoo „prahlerisch" vond staan; Löschke, de bottelaar, die geregeld by zyne klanten geld ophaalde, kon dit beter doen dan hy. Keese en Löschke gaan samen de tappery binnen, drinken eenige borrels en betalen ieder voor zich uit hunue portemon- naies; daarna geeft Keese Löschke het bank biljet, die het door de juffrouw laat wisselen, zonder het nauwkeurig te bekyken en terwyi Keese intusschen op een afstand met den winkelier Deich in gesprek is geraakt, neemt Löschke het geld van de weduwe aan en geeft het enkele oogenblikken daarna aan Keese. Löschke heeft dus geen enkele belooning ontvangen, welke hy allicht zou bedongen hebben, indien hy wist, dat het biljet valsch was; ja, hy betaalde zelfs zyn borrel zelf. Mr. Meinesz: „Waarom betaaldet ge de ver tering by de weduwe Leugens met het bank biljet, dat Keese u had overhandigd? En waarom betaalde hy zelf niet?" Bekl. „Das ist eben die Frage". Mr. Meinesz: „O zoo, dat voelt ge dus." Bekl. hield zich onder het verhoor volkomen rustig en kalm en de antwoorden op de hem gestelde vragen kwamen in zyn eigenaardig Doitsch dialect zoo zonder aarzelen en ter stond uit den mond, dat hy werkeiyk aan zyne woorden een grooten schyn van waar heid gaf. Löschker verhoor was hiermede afgeloopen. Ten slotte maakte mr. Regout (O M.) eene belangrijke opmerking aangaande den eersten beklaagde Krausse, die nogmaals door den officier van justitie wordt ondervraagd. Krausse neemt het standpunt in, dat by de biljetten heeft vervaardigd, maar niet heeft uitgegeven of willen doen uitgevendat de afspraken omtrent winstverdeeling reeds waren gemaakt, vóór do biljetten gereed waren, maar alleen van kracht zouden zyn, indien de namaak goed zou zyn gelukt Nu echter las mr. Regout uit Krausso's verklaring voor den rechter-commissaris voor, dat Krausse bekend heeft, aan Frank (die naar Duitschland is uitgeweken) in de Kalver- straat valsche biljetten tot eene waarde van 5000 gld. te hebben ter hand gesteld en bij de overgave de voorwaarde te hebben gesteld, dat hy, Krausse, 50 pet. van de opbrengst zou genieten. Krausse zag onmiddeliyk in, dat men hem op grond van dit ééne feit althans de bedoeling om de vervaardigde bil jetten te doen uitgeven kon ten laste leggen hem schoot dus slechts over, zyne bekentenis voor den rechter-commissaris terug te nemen en te beweren, dat hy de afspraak over het te genieten aandeel in de winst reeds veel vroeger had gemaakt. De zitting, die o. m. werd bygewoond door den voorzitter der arr.-rechtbank, mr. H.L. M. üuden, die op de estrade had plaats genomen, en door eenige artisten o. a. een teekenaar, die de physionomieön der beklaagden in beeld bracht wordt hierop geschorst. In de volgende zitting is het woord aan het Openbaar Ministerie, tot het nemen van het requisitoir. Zesde dag. Die volgende zitting had hedenmorgen te tien uren plaats. Wederom was er een zeer talryk publiek aanwezig. Het Openbaar Ministerie werd waargenomen door mr. Regout, die, op verschillende, door hem in den breede aangevoerde gronden, voor de onderscheidene beschuldigden de vol gende eischen deed: Krausse 9!/8, Toubaerts 7, Thümm 7, Van Liemt 6, Frey 5'/». Sinnige 5, Arnzt 5, Rempt 5Vj, Keese 5 en Löschke 4 jaren gevangenisstraf. De advocaat van Krausse, mr. D. Simons, hield 'een merkwaardig pleidooi, aantoonende dat volgens onze wet de namaak van biljetten niet strafbaar is. INGEZONDEN. Mijnheer de Redacteur! Ter inlichting van X. op zyne vraag in Uw blad van gisteravond betreffende de deel neming van den Burgemeester aan de stemming de laatste Raadsvergadering, moge het volgende dienen: Art. 31 der Gemeentewet geeft wel aan den Raad de beslissing over de toelating van nieuw inkomende leden, maar art. 33 geeft gedurende acht dagen na die beslissing aan de daar genoemde personen gelegenheid om tegen die beslissing by Gedeputeerde Staten bezwaren in te dienen. Bovendien geeft art. 35 aan Gedeputeerde Staten de bevoegdheid om ambtshalve omtrent de beslissing van den Raad uitspraak te doen, van welk voor nemen zy dan den Raad binnen acht dagen, nadat hun de beslissing is meegedeeld, be richt geven. Van de uitspraak van Gedepu teerde Staten is dan alweder uitspraak op de Koningin. Vandaar dan ook dat art. 38 verbiedt, de nieuwe leden zitting te doen nemen voordat die acht dagen van art. 33 en art. 35 ver streken zyn, of, is do zaak by Gedeputeerde Staten of by de Koningin aanhangig, door deze laatsten hunne toelating bevolen zy. In dit verband nu beschouwd, kunnon de woorden van art. 18, lid 2 „totdat de geloofs brieven hunner opvolgers zyn goedgekeurd" niet anders beteekenen dan: totdat die goed keuring in het hoogste ressort is uitgesproken, hetzy door den Raad, omdat de termynen, om tegen diens beslissing op te komen, verstreken zyn, hetzy door het hooger gezag, wanneer by dit laatste bezwaren tegen die beslissing zyn ingebracht. Dat deze phase nu met de uitspraak van den Raad omtrent de toelating in zyne ver gadering van eergisteren nog niet is ingetreden, is duidelyk. Niet alleen was dus de Burge meester bevoegd tot mede-stemmen in deze vergadering, maar ook wanneer, zoolang die phase niet is ingetreden, nog andere ver gaderingen van den Raad mochten voorkomen, zou hem diezelfde bevoegdheid blyven. En dit wel, zonder dat by opnieuw zoo beleefd zou behoeven te zyn het gebruik maken van deze bevoegdheid te laten afhangen van de beslissing van den Raad, die in deze eigeniyk niets te beslissen had. Met dankbetuiging voor de opname dezer regelen, Uw dw. Leiden, 2 Juni 1894. H. Y. 346ste STAATSLOTERIJ. Trekking Tan Zaterdag 2 Juni. VIJFDE KLASSE. ZEVENTIENDE LIJST. No. 2910 Premie /*3000. No. 4184 ƒ400. Pry zen Tan ƒ70. 207 2037 4771 6880 9171 12093 13974 17SG6 18431 476 2118 5138 G.'Gl 11499 12114 15092 17605 19112 1610 3381 5561 T9C0 11811 12979 16312 17965 20427 NIETEN. 372 1328 5971 9117 11200 14617 16446 18367 20035 831 4033 6051 9661 11646 14882 16736 77 33 907 1871 7007 9810 12130 14 '18 1G821 16519 20246 106 T C321 7196 Ï8 12809 16328 16929 19020 97 3035 6481 7312 10169 19038 16129 178.3 86 20835 3 46 66:5 7411 10G17 1 250 1G°61 1601G 19131 20883 3830 56*3 798G 10815 14118 16223 91 19700 20911 3915 5719 8281 10363 11320 10985 15159 19952 BUITENLAND. r>ultsch.landU Donderdag kwam voor eene der kamers van de Berlynsche rechtbank de bekende aan klacht van den rykskanselier tegen vryheer Yon Thüngen en den redacteur van het „Volk" wegens Caprivi beleedigïng in behandeling. Do heer Von Thüngen had in eenige dag blad-artikelen eene scherpe afkeuring van de tegenwoordige handelspolitiek van den rykskanselier neergeschreven, waarvoor hy nu te Beriyn gedagvaard werd, ofschoon hy te München woonde. De rechtbank verklaarde zich echter bevoegd, omdat het „Volk", dat de artikelen overgenomen had, te Beriyn verscheen. Beide beklaagden beweerden niet het min ste opzet tot beleediging van den rykskan selier gehad te hebben en verklaarden de grenzen der wettelyke bevoegdheid tot be oordeeling van regeeringadaden niet over schreden te hebben. Toch vorderde de ambtenaar van het opens baar ministerie eene veroordeeling der be klaagden tot eene gevangenisstraf van zee weken tot eene maand. De rechtbank, of schoon haar voorzitter voortdurend eene zeer strenge houding tegen de beklaagden had aangenomen, ging echter niet zoo ver, maar veroordeelde den heer Yon Thüngen tot eene boete van 600, en zyn medebeklaagdo tot eene van 150 mark. In toongevende kringen te Beriyn is niets bekend van het koopen van door Turpin uitgevonden oorlogswapenen door Duitschland De „Reichsanzeiger" publiceert eene door da heeren Bergmann, Leuthold en Schlange in het Nieuwe Paleis onderteekende mededeeling. gedateerd van gisteren, waarin gemeld wordt, dat zy, op bevel des keizers, dezen gister morgen een klein kliergezwel van de linker wang weggenomen hebben. De operatie werd zonder narcose en in enkele minuten verricht. BelfflS. Onder de benaming van „Hollandsch comité tot het verschaffen van inlichtingen aan bo- zoekers der wereldtentoonstelling", stelt eene vereeniging zich het volgende ten doello. Het bezoek aan de tentoonstelling by de bevolking van Nederland, voornameiyk waar die geves tigd is in grooto steden, krachtdadig aan te wakkeren; a. met behulp van de dagblad pers en door middel van aankondigingenb. door het zenden van aanschryvingen aan alle cor- poratiën, bonden en vereenigingen, inhoudende eene opwekking, om de goede zaak binnen de muren van Antwerpen door een gemeen- schappelyk bezoek metterdaad te steunen. 2o. Aan hen, die het voornemen mochten hebben opgevat naar Antwerpen te komen, alle moge lijke inlichtingen te verschaffen betreffende goedkoop veiblyf, logies, merkwaardigheden en daaraan verbonden kosten. 3o. Vertrouw bare gidsen aan te wyzen voor familien of alleen reizende personen, bekend- met de stad en de schoonheden, welke in Antwerpen te bezichtigen zyn. Reeds hebben zich voor dat doel eenige Holland8che jongelieden beschikbaar gesteld, die genegen zyn tegen de geringe vergoeding van 1 per dag (waaronder de toegang tot de tentoonstelling en alle andere gebouwen, wegens verbintenis met de directie, begrepen is) de bezoekers rond te leiden. Men heeft in dit geval niet met gidsen van beroep, maar meer met welwillende landge- nooten te doen, die van hunnentwege dan ook gaarne als zoodanig behandeld wenschen te worden. Het comité, dat werkzaam zal zyn van 20 Mei tot 31 Augustus 1894, verschaft alle inlichtingen gratis, mits elke aanvraag daartoe vergezeld ga van een postzegel 10 cents voor het antwoord. Brieven moeten gericht worden aan den secretaris, Juliaan Martyn, van het Comité voornoemd: Rue Leys, 33, Antwerpen. De officiéele inhuldiging, door Z. M. den koning der Belgen, van de Machinengaandery en van de Congoleesche tentoonstelling, zal met groote plechtigheid plaats hebben op Dinsdag 12 Juni. Men zegt dat de tentoonstelling te Brussel tot 1897 zal worden verdaagd. De afdoeling Antwerpen-limbuig van den Bond der Belgische Drukpers" vergaderde in eene dor zalen van het Kunstverbond te Antwerpen. Ernstige klachten werden geuit over de manier, op welke de dagbladschry vers, telkenmale dat er eene plechtigheid in de tentoonstelling plaats heeft, in de uitoefening van hun ambt worden belemmerd. Allerwegen weten zich personen vooruit te dringen, die, zich uitgevende voor journalisten, eenhoogen toon aanslaan, de eerste plaatsen innemen en aan de ware dagbladschryvers het werk onmogelyk maken. Te Antwerpen zal morgen, Zondag, een feest der burgerwachten worden gehouden. Op de boulevards en op de Meir zal eene wapen schouwing der Antwerpsche burgerwacht plaats hebben. Ook Holland zal daarby ver tegenwoordigd zyn, zegt het „Handelsblad van Antwerpen". Amsterdam zendt schutters onder commando van luitenant Haas. Verder komen de afdeelingen der dienstdoende schut- tery van Helmond, Zieriksee, Bergen-op-Zoom, 's-Hertogenbosch, Nymegen, Haarlem, Rotter dam, Dordrecht, Breda, enz., enz. De groepen worden door hunne respectieve officieren gecommandeerd. Do volgende steden van het binnenland zullen by den schietwedstrijd ver tegenwoordigd zynAl de corpsen van Ant werpen, Leuven, Brussel (verschillende corpsen), Luik (id.), Verviers, Schaarbeek, Morlanwelz, Doornik, Hoei, Laeken, Charleroi, Mechelen, Borgerhout (vrywillige pompiers), Kortryk, Roeselaere, Gent, Brugge, Etterbeek, St. Gillis, Elsene, St. Joost-ten-Noode, Bergen, Nyvel, St.-Jans-Molenbeek. Oostcnrijk-IIouix.-Monarchie» De Hongaarsche ministerpresident "Weckerlé bad Donderdag eene audiëntie by keizer Frans Jozef. De keizer poogde den minister-president te bewegen tot het wyzigen zyner voorstellen betreffende de invoering van het burgeriyk huwelyk, maar eenige ministers weigerden aan dit verlangen te voldoen. Het Hongaarsche ministerie-Weckerlé zal nu ontslag nemen, maar de heer "Weckerlé zal weer belast worden met de samenstelling van een kabinet. Na deze audiontie had graaf Kalnoky (de Oostenryksche minister van buitenlandsche zaken) een langdurig onderhoud met den heer

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 8