PERSOVERZICHT. MENGELWERK. De Amsterdammer gaf onder het opschrift „Samenwerken en Samensmelten" een viertal artikelen over eene m o g e 1 y k e fusie van de radicalen met de geavan ceerd-liberalen. Het blad ging daarby uit van een opstel in De Nederlander (orgaan Kerdyk-Borgeslus), waarin de onvermyde- lflkheid van eene schifting in de liberale go- lederen was betoogd en de wensch naar eene fusie met de radicalen was uitgesproken. „Mogen allen, ovor en weer, doordrongen zioh betoonen van het plichtbesef om, ver getend wat vergeten mag worden, te streven naar samenwerking, zoo mogeiyk naar samen smelting," schreef De Nederlander. De Amst. betoogt nu, dat men aan de uiterste linkerzj) der liberalen eindelijk over komt tot de door haar reeds lang verkondigde beginselen. De uitnoodiging tot samenwerking op nieuwen gemeenschappelyken bodem, zonder omzien, neemt zy aan, mits - en dat is de eenige, maar ook nadrukkelijke voorwaarde men dan ook ten volle radicaal ztJ. „Aan den naam van radicaal is ons niets gelegen, maar het radicaal z (J n be teekent voor ons des te meer. Daaronder wordt verstaan De Amst. neemt deze formu leering gaarne van De Nederl. over - het bestrijden van voorrechten, het dienen der democratie met volle toewijding, het voeren van eeno sociale politiek. Kunnen w(J het nu ten opzichte van de zaak eens worden, waarom zou de toenadering behoeven uit te blijven De Amst. is echter vol vreeze, dat er niet veel van zal komen. Zal er een begin van samenwerking zijn, dan houde allo dubbel zinnigheid op by het gebruik van woorden en uitdrukkingen. Daar is bijv. do schei ding van Kerk en Staat, het hoog geroemde beginsel, dat al de programma's der onvervalscht liberale party sierde, maar welks toepassing voor haar, die in den grond eeno protestantsch-kerkelyke party is, „geiyk zou staan met het plegen van verraad aan hare beste vriendon en hot begaan van een diofstal jegens zichzelve." De Amst. ziet dan ook de grooto meerder held der liberalen, die tot deze nieuwe party worden ultgenoodigd, achterblyven. Allereerst is althans noodig, niet alleen dat men duideiyk aanwyze, waarvoor men op dit oogenblik meent to moeten y veren, maar ook welko men de meest in hot oog springende consequenties acht. Niet ieder Takkiaan, of wil men lieverniet ieder voorstander van do definitieve kiesrechtultbreiding is beroid de democratie te dienen, laat staan „met volle toewyding" te dionen. Misschien zyn de meesten door opportunistische overwegingen van allerlei soort aan Tak'B zyde gebracht. Wil men uit den geheelen z.g. linkervleugel eene nieuwe party maken, dan zou dit eene uiterst zwakke politieke party zyn, veel zwakker dan de liberale in hare slechtste dagen ooit geweeBt is. Het is aan geene tegenspraak onderhevig, de politiek zal eene sociale politiek worden en de sociale leus der democratie iets anders, geiyk men weet, dan de leus dor sociaal demo cratie met hare opheffing van privaat-bezit der arbeidsmiddelen is: betere ver- deeling van ket maatschappelp inkomen, wat ingrypende maatregelen zal vorderen en groote offers zal vragen van den bezittenden, d. i. van den hoogeren en van den middenstand. Zal men daarmee medegaan Men bogrypt wel, zegt De Amst., dat er onzerzyds van besnoeiing onzer beginselen noch van staking in onzen yver voor de toe passing van ons program sprake kan zyn. wy mogen verwachten dat ztf, die tot „samen- 8 mei ting" geneigd zich betoonen, inderdaad met ons denzelfden koers wenschen uit te gaan en dat met ongeveer gelijke snelheid. Naast onze sociale oischen staan de poli tieke: algemeen kiosrecht, evenredige ver tegenwoordiging, invoering van het referen dum, afschaffing van eene Eerste Kamer op plutocratischen grondslag. Dezen laatsten oisch by v., een dor eerste punten op het program der waarachtig domocratische party, heeft men slechts te noemen, om van le 36 heeren, die den linkervleugel heeten uit te maken, er minstens 26 te zien deinzen. En gaan we van deze 36 terug op de kiezers, ook hier zullen na de tienduizenden slechts enkele duizenden zich der nieuwe party ge negen betoonen. De bezittende klasse kan alleen voor een zeer gering gedeelte zich van ganscher harte aansluiten by een democratisch streven. Het volk echtor begeert dat zonder eenigen twyfel. Is er dus voor de heeren Kerdyk c. s. een groot werk te ver richten, zy hebben om te slagen minder te letten op de 36 heeren en hunne kiezers, dan op het volk, dat tot heden nog geen kies recht ontving. Wat er van de liberale party worden zal, acht De Amst. eene vraag van zeer onderge schikt belang. Door alle partyen heen zal de scheiding loopen: rechts de plutocratische conservatieven, links de democratische radi calen. Alles, wat er in de eigoniyke poli tiek te doen is, brengt geene noemenswaarde verandering in het lot der honderdduizenden. Of Van der Kaay dan wel Smidt ons wat administratief recht geeft, Pierson dan wel Sprenger van Eyk ons personeel herziet, Van Dodem of Bergsma onze koloniën beheert, dit alles valt weg by do eischen der sociale politiok. En welk vertrouwen zou hot volk kunnen stellen in eene democ 'atischo hervor mingsparty, waartoe mannen als Zyp en Ferf, Knyfi" on Bonman, Van Kerawyk en De Kanter behoorden naast Kerdyk on Heldt. De echte democraten als Kerdyk c. s. had den een wel omschreven en goed geformuleerd program aan hunne uitnoodiging moeten doen voorafgaan. Op dat program hadden ze de mannen van halve, kwart, achtste of zestiende toewyding moeten wegzenden. Dan kan er een zuivere toestand ontstaan, waarby het vertrouwen des volks behouden biyft. Daarom alleen is het te doen. Zonder dat, besluit De Amst., zullen wy nooit worden eene echte hervormingsparty. De Tijd heeft zich ook, evenals zoovele andere organen, gemengd in de gedachten- wisseling over het herstel der Pau- seiyke legatie, en wel om te waar schuwen tegen het doorzetten van „eene ontydige beweging." Na in een hoofdartikel betoogd te hebben, hoe weinig kans er bestaat, om het herstel van het Nederlandsch gezantschap by den Paus verwezeniykt te zien, vervolgt De Tijd aldus: „Waar wy echter op meenen te moeten wyzen, en in het belang der zaak-zelve op aandringen, is: dat men zich vooraf duideiyk rekenschap geve van de eventueele schadeiyke gevolgen, die uit eene ongetwijfeld edelmoe dige, maar ontydige bewoging zouden voort vloeien Niet iedereen, gelooven wy te mogen zeggen, is daartoo evenzeer in staat. Maar daarom ook achten wy het plicht van voor zichtigheid, althans by belangen, die van zoo teederen en algemeenen aard zyn als het hier bedoelde, het eerste woord te laten aan, of ten minste vooraf ernstig overleg te plegen met personen, die door iedereen moeten geacht worden, daartoe het meest en het best in staat te zyn. „Wy vertrouwen dat niemand, ook niet onder de aanvankeiyke voorstanders der voor bereide beweging, ons dit rondborstig woord ten kwade zal duiden. Wy meenden het te moeten spreken, ten einde te verhoeden, dat hetgeen oprechteiyk bedoeld word als eene daad van katholieken moed en offervaardige liefde, zou worden ter hand genomen en go bezigd als een welkom wapen in een arm zaligen stryd, die, zonder het gezantschap by het Vaticaan te herstellen, menig ander voor deel, door ons behaald, in ernstig gevaar zou brengen „Dat onze vrees in dit opzicht ongemoti veerd zou wezen, gelooven wy niet, Reeds rui meenen wy ten bewyze daarvan te mogen herinneren aan den betreurenswaardigon uit slag der herstemmingen te 's Gravenhage en te Katwyk. Dat in beide districten de radicale tegenstanders van allerlei gadiDg yverig in de weer waren om, door het oproepen van het „clericale spook", de weifelende kiezers voor hunne candidaten aan de stembus te winnen, staat vast. Hoeft men natuuriyk volkomen ter goeder trouw 1 van onzen kant hun de taak niet wat al te gemakkeiyk gemaakt De Standaard schryft hieromtrent: Onze Roomsche landgenooten zouden wat liofs geven, indien het Nederlandsch gezant schap by den Paus kon worden hersteld. Wat deert hun het verlies van drie, vier Kamerzetels, indien dit voor hen boven alles gaande doel kon worden bereikt 1 Uit dien hoofde was het volkomen natuur iyk, dat, nu zy op 10 en 24 April het hoofd leger voor den politieken veldslag tegen do finale kiesrechtuitbreiding leverden, de stille wensch by hen opkwam, of thans, als loon voor den gepresteerden dienst, de missie op hot Vaticaan niet van Kabinet en Kamer te vergen ware. Immers, het geldt ook van deze quaestie: Nu of nooit. Zoodra ons kiesrecht is uitgebreid, en onze politiek zich in meer domocratische richting ontwikkelt, is alle uitzicht op het herstel van deze missie onhorroepeiyk voorbygegaan. Het laat zich dus zeer wel begrypen, dat De Maasbode c. s. thans op ernstiger toon op contra-prostatie voor bewezen diensten aan dringen. En toch, het Kabinet schynt de zaak niet aan te durven. Zyne toch reeds zoo moeilyke positie zou er te ernstig door bodreigd worden. Dat zag men al dadeiyk uit het krasse non pos8urau8 van de N. Rott Cour., en later nog duidelijker uit de houding van De Tijd en van De Residentiebode. Om de geleden nederlaag te verbloemen, palmt men zelf, van| Roomsche zyde, reeds in, en vermaant De Maasbode en consorten, om zich desgelyks in te binden. Zetels verloren. Geene enkele portefeuille buiten den tradi tioneelen éénling. Nu ook de Missie by het Vaticaan van tafel. Waariyk, men kan niet zeggen, dat het den Roomschen politici, onder hunne nieuwe constellatie, meeloopt. Wyi de kiesrechthervorming van minister Van Houten ook de gemeenteraden zal omvatten, en de vrees voor oen uitgebreid kiezerscorps voor deze lichamen hoofdzakoiyk is gelegen in de bezorgdheid voor de gemeente- financiën, zal de regeling hiervan volgens de Delflsche Opmerker aan kiesrechtherziening voorafgaan, en „oene goede regeling van het gemeenteiyk financiewezen is niet denkbaar zonder voorafgaande herziening van het personeel." Het werkplan, zooals het uitgevoerd zal worden, kan dus kwalyk anders zyn dan dit: 1°. het personeel 2°. de gemeente-financiën; 3°. het kiesrecht. Dit vooropstellend, vraagt de schryver: „Hoe echter stelt men zich de zaak nu voor? Zal men het gemeenteiyk financiewezen en het gemeentelijk kiesrecht regelen met het oog op en in verband met de bestaande ge meentewet? En dus: óf de bestaande in vele opzichten verbetering behoevende toestanden bestendigen, óf wel, na de vaststelling van belastingwezen en kiesrecht, den werkkring en de bevoegdheid der gemeentebesturen wy- zigenen zoodoende dadeiyk het pas gelegde verband weer op losse schroeven stellen?" Ziedaar eene quaestie, die het kabinet mag overwegen in de drie weken rust, door de Kamer genomen. In Het Centrum wydt dr. Schaepman een artikel aan het Koninkiyk Besluit van 20 December 1893, waarby, door tusechenkomst van Minister Tak van Poortvliet, uitstel werd verkregen van de bepalingen omtrent het aantal onderwyzers, dat op 1 Januari 1894 en in den loop van dat jaar by do by- zondere scholen had mooten worden aange steld. Dit Koninkiyk Besluit was, zooals schryver uit het in de Kamer gesprokene aanhalende in herinnering brengt, uitge vaardigd om aan de werkeiyk bestaande be hoefte aan onderwyzers te gemoet te komen. Dr. Schaepman gelooft echter, „dat het Bijzonder Onderwys eenigszins vermetel zal doen door de toekomst met rustige gerustheid af te wachten. „In elk geval," gaat hy voort, „zal het nuttig en noodig wezen, dat zy, die zich met het besturen der byzondere scholen bezighouden, den toestand eens goed onderzoeken, om het geheel te kunnen overzien. „Er staat zooveel op het spel in zedelyken en in stoffdiyken zin. Zoowel onze eer als onze subsidie Onze eer, omdat het byzonder onder wys schryver zondert buitengewone geval len uit toonen moet, dat het ernstig wil voldoen aan de verplichtingen, die hot op zich nam." En wat die subsidiën betreft, doet dr. S. enkele grepen„Te Tilburg b. v. staan tot een gezameniyk bedrag van 10,000 op het spel. Te Utrecht ƒ1800. Te Zwolle ƒ1700. Te Maastricht ƒ1600. Te Roermond ƒ1400. Of men weder eene overgangsbepaling zal zien komen, als de overmacht blykt? Men kan het hopen, indien men wil; men kan het ver wachten, indien men durft, er op rekenen mag men niet. Omtrent Lombok zegt De Standaard: Het ernstig bericht, dat te Batavia eene expeditie naar Lombok wenschelyk wordt geacht, wekt terecht eenige bezorgdheid. Het oiland Lombok ligt, geiyk men weet, vlak naast het eiland Bali; en uit Bali zyn overheerschers naar Lombok overgestoken, die de Sasaks, of oorspronkeiyke bewoners, aan zich onderworpen hebben. Nu zyn de Sasaks Mahomedanen, en de Balineesche indringers heidenen, zoodat alle inéénsraelting van beide stammen is uitge sloten, overmits de Balineezen het Indische kastenstelsel bybouden. Dit geeft dan telkens aanleiding tot pogin gen van de Sasaks, om het juk der Balineezen af te schudden, on omgekeerd van do Bali neezen, om do Sasaks te knevelen. Daar nu de Balineezen slechts 6 pet. van de bevolking uitmaken, zouden do Sasaks goede kans hebben, indien niet de Balineezen in het oogenblik van het gevaar aldoor hunne geestverwanten uit Bali lieten overkomen, om met hunne hulp do Sasaks ten onder te houden. Dat is ook nu weer geschied. De Sasaks zftn met hulp van uit Bali overgekomen krijgs volk verslagen; on nu moeten de verdrukte Sasaks weer het gelag betalen. De Sasaks roepen nu onze bescherming in; en daar bovendien de Balineesche vorst op Lombok onzen afgezant beleedigd heoft, acht het Gouvernement te Batavia, dat eene expeditie ter verlossing van de Sasaks en tot tuchtiging van den vorst van Lombok niet mag uitbiyven. Op zichzelf zou dezo expeditie dus kalm kunnen afloopen. Ruim 90 pet. dor bevolking van Lombok is op onze hand, en slechts even zes percent kan tegenover ons in het ge vecht komen. Daar zit dan ook het gevaar niet. Maar wel kan de zaak kritiek komen te staan, indien de vorst van Lombok de hulp van de vorsten van Bali inroept en verkrygt. De Vorst van Lombok is leenman van den Radja van Karang Asam, op Bali, en kan dus zyn leenheer te hulp roepenen reeds by den aanval op de Sasaks is gebleken, dat er op Bah veel neiging bestaat om handelend op te treden. Zelfs is het de vraag, of de Vorst van Lombok zoo uitdagend zou zyn opgetreden, indien hy niet uit Ball gesteund werd. Zoo zou deze expeditie dus op een oorlog niet met Lombok alleen, maar ook met Bali kunnen uitloopen; en dan was er het eind van weg. Voor het pas opgetreden Kabinet is dit incident verre van aangenaam. Atjeh bindt alle beschikbare troepen; en een échec zou ons buiten staat vinden, om met eene tweede, sterkere expeditie op te treden. Het zal dus zeer zaak zyn, de expeditie zóó in te richten, dat elk échec is afgesneden, en dat onze koloniale marine Bali isoleert. En kan dit, dan heeft deze expeditie veel, dat ons aantrekt. Het geldt hier de bescherming van eene kwaadwillig onderdrukte bevolking; en op de Mahomedaansche bevolking van den Archipel zal het eer een gunstigen dan een ongunstigen indruk maken, indien ze weet, dat we hare geloofsgenooten op Lombok tegen de heiden- sche Balineezen beschermen. „Gelukkig Nieuwjaar." Uit het Fransch van Pierre Salès. I. Arme oudjes, zy hebben den avond door gebracht met het schikken der cadeaus, welke zj) morgen hun vrienden hopen aan te bieden. En toch waren zjj verre van vrooiyk; stil zwijgend hebben zy alles in orde'gemaakt. Nu hebben zy zich teruggetrokken in hunne slaapkamer, met haar solide mahoniehouten meubelen en stevig ouderwetsch ledikant, haren grooten, een weinig lomp staanden spiegel en hare verschoten gordijnen, het ge- heele meubilair, dat zy zich aangeschaft heb ben, stuk voor stuk, toen z(J zouden gaan trouwen, want hun kolossaal vermogen, dat z(J nu bezitten, hebben zi) eerst later door noeste vlijt en onvermoeide werkzaamheid weten te vergaren. In den tijd, toen deze meubelen hun ge- heele huishouden uitmaakten, noemden zij elkander „manlief" en „vrouwtje," tot hun een kind geboren werd, dat hun de namen gaf, waarmede zij elkander voortaan altyd zouden aanspreken„vadertje" en „moeder." En hoewel z\J nu belden oud geworden zijn en de tijd hunne haren heeft doen grijzen, nog altijd noemen zU elkander zoo. Gewoonlijk is do nieuwjaarsdag voor deze beide oudjes de vroolykste dag van het ge heels jaar, want hunne middelen veroorloven hun velen op dien dag gelukkig te maken met hunne nieuwjaarspresenten. Maar van avond is het geheel iets anders, ditmaal zijn zi) niet opgewekt en zien z(j elkander telkens treurig aan, want het is voor het eerst in twintig jaar, dat z(j niet met hun drieën den oudejaarsavond vieren. H(J is ver weg, hun zoon, en de kolonel heoft don vrijwilligers slechts 48 uren verlof toegestaan. Jean had bur. gevraagd, hoe h(j die twee dagen zou doorbrengen en het was niet zonder voel moeite, dat zi) zich bedwongen hadden te schrijven„Och, al kunt gy maar één uurtje thuis zijn, kom ons slechts even omhelzen," maar z(J hadden de verzoeking weerstaan en hem zelfs uitdrukkelijk verboden, dien korten HJd thuis te komen. Twee dagen door te brengen in een kouden spoortrein, op eene harde bank, en dat om enkele uren bjj zijne ouders to kunnen vertoeven, neen, dat was al te vermoeiend I En nu op hunne kamer gekomen, spraken zi) er nog eens over. En terwijl hij aan zijne stem de noodige vastheid trachtte te geven, zeido de oude vader ernstig: „Het is toch maar veel beter dat de jongen rustig daar ginds is gebleven. Want daar heeft h() zijne kameraden en wellicht heeft eene der families, waar hy aan huis komt, hem wel gevraagd. En over zijne beurs behoeven wy ons niet ongerust te maken, die is goed gevuld. Het zou wel heerlijk geweest zijn, hem op nieuw jaarsdag by ons te hebben, maar voor hem is het toch beter zóó en als hij het maar naar den zin heeft." En met een blik vol teederheid keken beidon naar een verbleekt portretje, dat een klein ventje in zijn eerste broekje en kieltje voorstelde en waar niemand, behalve zij, zeker den knappen, jongen soldaat van het regiment uit zouden herkennen. Maar den beiden oudjes was dat portretje een dierbaar aandenken aan hun gelukkig verleden en alsof het de macht bezat hen te troosten, glimlachten zy tegen elkander. II. Zy zijn naar bed gegaan, maar slapen kun nen zy niet; de gedachte, dat morgen hun jongen er niet zijn zal om hun een gelukkig nieuwjaar te wenschen, houdt hen wakker. Werktuiglijk richten zij zich halverwege op en beginnen zi), op don elleboog geleund, over den goeden ouden tijd te spreken. „Herinnert gij u nog?" En de herinneringen komen in menigte en verdringen elkander. „Weet gij nog wel dat ik hem op nieuw jaarsdag eens een alphabet gegeven heb en dat gy hem de letters leerdet? Ik bad hem op mijne knieën en gy speldet hem de letters voor, terwijl gij ze met den vinger aan- weest. „Ja, en dat groote stokpaard, waar by altijd op ging zitten 1 En dan riep by„Bébé wordt soldaat!'' „Ja, en nu is hij soldaat geworden. En herinnert gij u nog, dat ik hem in den omni bus van school ging halen? Dan liet ik hem onderweg zijn nieuwjaarswensch voor u op zeggen. En wat was dan alles, wat h(J op nieuwjaarsdag aan zfln vader wist te wen schen? „Gelukkig nieuwjaar", weet g(J het nog?" „Hoe menigmaal heb ik met hem alle boulevards afgeloopen! Dan mocht hij twee stukken speelgoed kiezen voor zijn nieuwjaar en om zijne keus te kunnen doen, was het noodig dat hy zijn vader de halve stad door sleepte, van de eene uitstalling naar de andere." Dienzelfden avond hadden de oudjes de boulevards nog eens op en neder willen wandelen, maar z(J waren spoedig weder teruggekeerd: de vreugdekreten der kleinen en de opgewekte gezichten der ouders her innerden hun te veel aan hun jongen. „Hoort gij niets vroeg de moeder plotseling. „Neen, wat dan?" „Ik dacht dat ik de straatdeur hoorde; ach, ik verbeeldde het mjj natuurlijk." ZU kan het zich maar niet indenken dat hU zoo ver van haar verwUderd is; vroeger waren zy immers nog geen dag van elkaar gescheiden geweest. En het wordt bijna eene manie, maar bU ieder kraken van de trap. bU ieder onverwacht opengaan der deur, meent zU haren jongen te zullen zien binnenkomen. Hoe dikwyis is ze nog naar zyne kamer ge gaan, als by laat thuiskwam van een of ander feestje, om hem goeden nacht te zeggen en om te zien dat hy rustig sliept „Het is al laat, wy moesten liever gaan slapen," vermaande zy. „Hebt gy hem het gold vroeg genoeg gei zonden, zoodat hy het morgenochtend kan hebben?" vroeg hy. „Ja zeker." Het geraas op straat wordt minder, en helder wakker, maar dit zorgvuldig voor6lk; ander verbergend, blyven de beide oudjon den eersten dag van het nieuwe jaar ver beiden. Samen houdt hen dezelfdo hoop, de zelfde gedachte bezig; maar om elkander de mogeiyke teleurstelling te willen sparen, houden zy zich slapend in. Des ochtends liet de moeder door de dienst bode de kamer van haren Jean luchten en er een helder vuur aanleggen. Zelve borstelde zp zpne winterjas uit en met eigen handen maakte zp zyn bed op en legde zy een ongor bruikt, geung stuk zeep op de waschtafel. Op do tafel legde zy een handvol sigaren klaar. Midden in baar werk kwam haar echtgenoot haar verrassen. „Maar waarom doet gij dit, lieve?" „Ik...." „Hebt gU oen brief van Jean ontvangen? „Ik, weineen, hoe komt gy daaraan?" „Kom, gU belden hebt altyd geheimen." Neen, inderdaad zy heeft geene enkele tijding van haren zoon ontvangen, maar indien hy eens mocht komen, dan wilde zij toch dat alles in orde was. En daarom maakte zU al deze toebereidselen. En in hare verbeelding bracht zij hem reeds zUn ontbyt op bed en overlaadde zy hem weder met al die teedere woorden, welke een man alleen van zyne moeder hoort. Hiervan beeft zy echter niets aan haren echtgenoot gezegd; hy zou haar maf uit lachen, maar zy heeft zich vast voorgenomen niet te gaan slapen dan na vyf uren, want de trein uit het Zuiden komt om ualfvUf '8 morgens aan. Ieder geluid op straat dringt tot baat luisterend oor door. Men moet in Parys gewoond hebbon om te kunnen begrypen wat het zeggen wil, op iets te liggen wachten. De straatdeur, welke ieder oogenblik voor andere bewoners van het huis open en dicht gedaan wordt; de rytuigen, welke telkens naast eene woning of er vóór ophouden; do stemmen, welke tot u doordringen en welke men zich verbeeldt te herkennen; de klok, welke ieder kwartier zich in den toren doet hoorendit alles maakten de beide oudjes, ieder voor zichzelf, door, want geen van beiden zouden zy elkaar hun geheim hebben willen verraden. Zy konden dus niet by elk rytuig, dat stilhield, opspringen en naar het raam snellen, en bp geen enkel geluid was het hun zelfs vergund aan hunne kamerdeur te luisteren. „Bagage kon hy niet by zich hebben," rekenden zy ieder voor zich uit; „hy behoefde dus maar in het eorste het beste rytuig te springen. Het station is niet ver van hunne woning verwyderd, hy kon er dus al zyn. Nog niets.het is waar, des morgens zyn de paarden gewooniyk moede.". Plotseling echter richten zy zich tegelyk op. Nu is er toch zeker een rytuig voor hunne deur stilgehouden en het is wel degelyk hunne huisdeur, die nu zoo hard wordt dioht- geworpen, dat de muren er van dreunen. Zou by het zyn? „Jean 1" roepen beiden onwillekeurig, ge ïyktydig. „Maar het is immers onmogelyk," zegt vadertje ernstig. „Ik heb hem zelf geschre-, ven. Hy twyfelt nog, of liever hy doet alsof hy twyfelt; het mocht eens niet waar wezen en dan zou zyne vrouw immers zoo bitter teleur gesteld zyn! By haar is echter niet do minste aarzeling; zy heeft zyn stap herkend, dienzelfden stap, welke haar des nachts zoo dikwyis uit haren diepsten slaap heeft gewekt.en dan dat eigenaardig gekletter van eene sabel. Zy heeft bare ochtendjapon reeds aange schoten, als hy nog zit te luisteren, en nu neemt zij het nachtlampje om haren jongen op de trap by te lichten. „Ik wist dat gy komen zoudt!" „Hadt gy het dus geraden?" „Zou eene moeder dat niet raden?" Vader komt nu ook aangeloopen en steekt zyn zoon beide handen toe. „Ik had het u toch verboden. „Gy weet wel, vadertje, dat ik altyd een ongehoorzame zoon ben geweest." Welk oene reis om een paar uurtjes hier te kunnen zynt" „Als men tweo maanden achtereen in de kazerne geslapen heeft, geeft men niet meer om eene harde bank in eene derde klasse coupé." Nogmaals omhelst de moeder haren jongen, „Gy zyt er niet magerder op geworden, gy ziet er bost uit!" „Gy weet wel dat ik altyd zeg, dat gy overdryft!" En lachend dreigde de oude man zyne vrouw met den vinger. In stilte echter wees hy even trotsch op zyn knappen, flinken zoon, als zy, en vol belang stelling vraagt by hem naar allerlei. En Jean, die, eveneens als vroeger, 6en mooien nieuwjaarswensch bedacht heeft, weet niets anders te zeggen, terwyl hy zyne ouders harteiyk omhelst, dan: „Gelukkig nieuwjaar, gelukkig nieuwjaar 1"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 2