N*. 10505. Donderdag 34 Mei. A°. 1894. I§eze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. PERSOVERZICHT. Feuilleton. Eene Treeselüke wraak. DSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden. 1.10. Franco per post ....<-•..«<»»»•• 1-40. Afzonderlijke Nommers0.05. PRIJS DER AD VERTEN TiÜN Van 1 6 rogels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17£. Grootero lettors naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. worden. Maar de juridische faculteit te Leiden kon aan de twee latere ministers van financiën geen andoren titel geven dan die van doctor, waaraan zy bevoegdheid onder anderen niet ontloenen van zich als advocaat te laten inschryven. Waarom worden zy dan tot minister benoemd als Mr..( of, zooals 't in de Staatscourant met buitengewone deftigheid luidde als meester voluit? Van de andero ministers wil ik niets zeggen; alleen verwacht ik dat met den nieuwen minister van oorlog de S c h n e i d i g k e i t in het Nederlandscho leger eene sterke ontwikkeling zal ondergaan. Of verkondigt de naam des nieuwen ministers ons in zinnebeeldige taal dat weer, als vanouds, de snflder in het leger het hoogste woord zal hebben? Dan zou ik de officieren zonder fortuin moeten condo- leeren, en do kleedermakers afdeeling van „Eigen Hulp" gelukwenschen, daar zy met de particuliere kleedermakers bij alle toe komstige uniform veranderingen wel zal varen. Naar aanleiding van den uitgeschreven Prijskamp in de schoone bouw kunst aan de Rijks-academie voor Beeldende Kunsten, schrift de heer Lauweriks in Architectura „De jaargelden van hooger band, tot nu toe uitsluitend aan schilders en beeldhouwt rs toegekend, worden voortaan ook genadig aan bouwkundigen verstrekt, met behoud echter, dat zij de schoone bouwkunst beoefenen. Denzulken alleen is het geoorloofd aan den prijskamp deel te nemen, die zal uitmaken wie van hen de waardigste is om een jaar geld te verkrijgen, „ten einde hem in do ge legenheid te stellen zich in de schoone bouw kunst te volmaken." Zou er by de andere beeldende kunsten ook onderscheid gemaakt worden tusschen schoon en niet schoon? Bestaat er ook ergens eene schoone toonkunst of een schoone letterkunde? Zoo niet, dan wordt het tiid ook by die kunsten of lievei kunstuitingen eenige fijnere onderscheiding te gaan toepassen. Het programma voor bovengenoemden prijs kamp is alleszins doelmatig, uitgezonderd het totaal over het hoofd zien van de werktuig kunde, waarvan de eenvoudige elementaire kennis toch voor een bouwkundige ook wol noodig is. Een erger bezwaar is, dat ongefortuneerde bouwkundigen niet aan dezen prijskamp kun nen deelnemen. Do meesten toch zijn werk zaam op een architecten-bureau en leven van de opbrengst van het werk, dat zy daar ver richten; anderhalve maand zouden zy minstens van deze verdiensten moeten afzien om in de schoone bouwkunst te gaan kampenvoor de meeston is dit ondoenlijkhet zou dus te wen- schen zyn dat de lokalen der Ryks-academie voor hen ook 's avonds beschikbaar bleven, bijvoorbeeld van 512 uren 's avonds. Nog ware het te wenschen dat aan even tueel mot een jaargeld begunstigde mede dingers de keuze werd vrijgelaten, waar zy hunne studie wilden voltooien, en hun geeno beperkende verplichtingen dienaangaande wer den opgelegd. Voor velen toch is Romel) niet alleen de leerschool om bouwkundige örvaring op te doen. Het beste resultaat kan men verwachten, als men individuoele neigingen dienaangaande, als eenig motief laat gelden, en vrye, vol komen vr|je ontwikkeling als eenig doel beoogt. Door op die wijze met alle conventie te breken en geen enkelen moedwilligen hinderpaal te plaatsen op den weg van den voorwaarts strevenden bouwkundige, kon men inderdaad behulpzaam zyn aan het vooruit- hglpen der nationale bouwkunst, misschien is dan in korten tyd het voorvoegsel schoone geheel overbodig en hebben wy onkel te maken met bouwkunst zonder meer." In oen brief uit Westdongeradeel aan de Friesche Courant deelt dr. P. De Jager, te Ternaard, een en ander mede over den socialen toestand der gardeniers, do huurders der zoogenaamde losselanden, dat zyn gronden, die, verspreid liggende, by kleine stukken verhuurd worden. De toestand dezer gardeniers is treurig. De grond rente, de huur van losse landen is altyd voor en door de gardeniers tot hot uiterste opgeschroefd. Onder de landheeren zyn er nog altyd enkelen, die hunne huurboeren men3cheiyk behandelen. Maar tegenover deze landheeren meken de eigenaars van losse landen eene scherpe tegen stelling, zegt dr. De Jager. Ze laten hunne lar.den verhuren in 't openbaar en om tot de hoogste huur te komen, loven ze prijzen uit aan de hoogste bieders. Stryk- en bodgeld noemt men dat, geloof ik. Die pryzen lokkon altyd lieden uit om maar te bieden. Gowoon- lyk zyn dezen listig genoeg om te weten, hoever zo kunnen gaan, voordat ze blyven hangen. En onder deze stry kgeldkoo- pers zyn er altyd, die gerust kunnen bieden, daar ze toch niet als huurders zouden aan genomen worden wegens insoliditeit en gebrek aan borgstelling. Daar komt nog by, dat volgons de traditie niet de eigenaar der losse landen de eigeniyke verhuurder is, maar de notaris. Deze ontvangt van elke verhuring 10 pet. en het is dus ook in het belang van dezen, dat de losse landen zoo duur mogeiyk verhuurd worden. „En zyn lastgever, de landheer, die in Den Haag of Gelderland, in Spanje of in Turkye of elders woont, zal hem allicht dankbaar zyn, dat hy wat meer uit den citroen ge knepen heeft". Het Rotterdamsch Nieuwsblad geeft de vol gende schets omtrent de eedsaflegging der leden van do Tweede Kamer. In zyne kracht was de generaal Yan der Schrieck laatstleden Vrydag, toen by „den troep" in 't „gelid" commandeerde. Daar moest eedsaflegging plaatB hebben en by die plech tigheid mocht de strengste discipline niet ontbreken. Allen bohooriyk in ry en gelid, Frankrijk, België on EngolaDd en ona Neder- l&ndeoh-Indiö bovatton mouumenten, die eohoone zijn dan de tot vervelens toe opgeverfde Romoinaeho. ieder naar zyn corps en naar zyn brigade. Geen Amsterdammer in de Rotterdamsche lyn„Van Alphen", die een beetje links afweek, werd „Daar achter" gecommandeerd; „Schaep- man, biyf in de lyn!" En zoo meer. Eindeiyk stonden de beeren in een drie of vierdubbelen halven cirkel. De Ministertafel werd overscha duwd en byna teruggedrongen door dien drom. De Ministers kregen 't te warm en Yan Houten zocht „den Troon" op als hechte steunpilaar voor zyne in de verdrukking gekomen figuur. Travaglino had 't erg benauwd te midden van den troep. Onze parlementaire t o m p o u c e wa3 alleen hoorbaar door zyn plech- tigen eed, zichtbaar was hy niet. Men had hem eigenlijk op de schouders moeten tillen om wat beter te kunnen zien. En daar ging 't, langs de ry af, tweemaal achtereen. De heer Yeegens dat komt nu van die geavan ceerdheid was wat al te haastig. Hy sprak den eed uit voordat do generaal het formulier had voorgezegd eu hy was zoo goed niet of hy moost 't toen nog eens overdoen. Tydens, die met achttien andere heeren „de belofte" aflegde, verklaarde enkel. „Dat verklaar en beloof ik" zeide de commies-griffier hem toen berispend voor; de heer Tydens „beloofde" nu bovendien. De heer d' Ansem- bourg, die nog niot in de Kamer had gespro ken, had blykbaar debuut koorts, waut met een zenuwachtig Duitsch-Fransch accentje zwoer hy zoo haastig als een schooljongen, die, met respect gesproken, „mesjeu" vraagt eene dringende commissie te mogen doen. De Savornin Lohman was by de eedsaflegging toevallig niet in de contramine met dr. Kuy- per; ook de hoer Lohman legde immers den eed af, ofschoon vroeger zyne overtuiging hem nu en dan zeide dat hy enkel kon belovon. Nu ziet men dat gemoedsbezwaren tegen een politiekon eed wel eens wisselen naar gelang van het jaargetyde. Gemengd Nieuws. Op don weg te Rypwetering vermaakte zich Zondag 11. een knaap met hoepelen, toen er eensklaps in vollen ren een rywiel aankwam. Tot driemaal toe waar schuwde de beryder den jongen om uit te wyken, doch deze maakte daar te weinig haast mede, zoodat hy het wiel tegen zyn aangezicht kreeg, waardoor hy zich nogal bezeerde; althans twee tanden braken of raakten los. Do ryder viel door den schok op den grond, waarop hy nog twee buitelingen maakte; overigens is deze er heelhuids afge komen. De rechtbank te 's-Gravenhage bepaalde gisteren dat de pleidooien in zake „Maatschappelijk Belang", eischer, tegen „Eigen Hulp", gedaagde, omtrent de mede- deeling van de ledeniysten, zullen gehouden worden op Dinsdag 5 Februari 1895. Voor den oiscber occupeert jhr. mr. W. Th. C. Van Doorn, voor den gedaagde mr. A. Slotemaker. De moord te Hillegersberg. De 28 jarige Martinus Kuipers zooals wy gisteren meldden onder verdenking den m De Huisvrouw is van hoop vervuld, dat de belangen der vrouw van Regeerings- wege niet langer zullen worden verwaar loosd, zooals tot heden maar al te zeer het geval was, nu als minister van binnenlandsche zaken is opgetreden een staatsman, die her- haaldeiyk heeft getoond, niet alleen dat hy in de vrouwenquaestie vry is van allo voor- oordeelen en bekrompen inzichten, maar ook dat hy een warm hart heeft voor de belangen der vrouw. De minister, die aan het hoofd van dit departement staat, kan veel doen om voor de vrouw den stryd om het bestaan ge- makkelyker te maken, voor 't minst haar tegen dien stryd beter te wapenen. Al da- deiyk heeft de minister Van Houten gelegen heid zich te doen gelden, naar aanleiding van het besluit van den Raad van Nieuwer-Amstel tot intrekking der bepaling, dat op de op te richten H. B.-school ook meisjes zouden wor- deD toegelaten; de uitsluiting van vrouwelyke leerlingen zou voor den minister voldoenden grond opleveren om, ingeval een rykssubsidie voor de school wordt gevraagd, dat te wei geren. Verder wyst De Huisvrouw op de subsidie van de middelbare scholen voor meisjes, die eenige jaren geleden door een besluit van de Tweede Kamer werden inge trokken, op de weigeriDg van sommige ge meentebesturen om meisjes tot het gymnasium toe te laten, op het onderwys in koken en huishoudkunde aan meisjes en vrouwen uit de volksklasse, waarvoor de Regeering hier te lande nog nooit eenig blyk van belang stelling heeft gegeven. Het zou, besluit De Huisvrouweene groote teleurstelling zyn, wanneer de vrouwen van Nederland moesten ervaren, dat zy voor de bevrediging barer billyke en bescheiden wen schen ook op dezen minister tevergeefs hare hoop hebben gevestigd. In den Jongsten der „Brieven uit de Resi dentie" in Het Nieuws van den Dag heet het o. a. Met de veiligheid der vleeechetende menschen tegen bedrog en gevaar is 't treurig gesteld. De keurmeesters, weinigen in getal, doen blykbaar hun beat; maar elke aanhaling doet blijken dat dit toezicht van een half dozyn menschen over de geheele stad (Den Haag) gebrekkig moet wezen. In den tyd van veertien dagen spoorden zy, be halve de geregelde afkeuringen, eene mand bedorven vleesch, oen gestorven kalf en eene portie oneetbaar rundvleesch bestemd voor varkensworst in particuliere slachthuizen op, waar al dat lekkers bestemd was voor de consumtie. En dan biyft men nog volhouden, dat er hier geene reden van bestaan zou zyn voor een openbaar slachthuis, omdat de prima slageryen zoo netjes zyn ingericht 1 O logica Slot.) Niet by machte, een besluit te nemen, bleef ik op myn stoel zitten, met stomme berusting er op bedacht, dat er nog iets vreeselykers zou gebeuren. En dit vreeseiykore kwam inderdaad. Als door eene plotselinge ingeving geïnspireerd, bleef Oatrowski eensklaps voor de tafel staan, die zich tusschen my en de deur bevond. „Maar daar kryg ik eene kostbare gedachte, Frans! Sedert twee dagen breek ik my het hoofd, hoe ik op dit ellendig gespuis myne voldoeniüg zal nemen voor al de schande, die men my heeft aangedaan. Want ik moet eene wraak hebben, eene onbarmhartige, eene ongehoorde wraak iets, dat hen allen met elkander treft allen allen! Hoe ik ook peinsde, het rechte kon ik niet vinden, on nu met eenmaal heb ik het gevonden. Wat zou het baten, als ik eene rivier vergiftigen of eene stad in de lucht kon laten vliegen. Het zouden toch altyd slechts een paar arm zalige honderdduizend zyn, die myne wraak zouden voelen. Maar als ik my doodde versta je myzelven I Als ik koelbloedig het grootste genie der eeuw vernietigde met alles, wat nog daarin aan kostbare schatten opge stapeld is, zie, Frans, dat ware eene daad van vergelding, een titan waardig! Met myn rijkdom had ik dit armzalige geslacht van zyne nakomelingen tot in lengte van dagen We hadden het al over vleesch en worst; we willen er nog even op voortgaan. In het Tijdschrift voor Pharmacie wordt eene methode aangegeven tot herkenning van paarde vlee sch in worst. Of onze huis vrouwen er door gebaat zullen worden, laten we in 't midden. Om in een vleeschmengsel de aanwezigheid van paarde vleesch aan te toonen, wordt, vol gens Brautigam en Edelmann, 50 gram vleesch zoo fijn mogeiyk gemaakt en met 200 c. c. water gedurende een uur gekookt. Eene afge- flltreerde proef van dit vleeschnat wordt, na volkomen bekoeling, met verdund salpeterzuur vermengd, waardoor nog opgeloste eiwit stoffen worden afgescheiden en de vloeistof ontkleurd wordt. Het filtraat wordt voorzich tig gegoten op water, dat warm met jodium verzadigd is. By aanwezigheid van paardevleesch neemt men aan de raakvlakte een wynrooden ring waar, des te sterker naarmate de hoeveelheid paardevleesch en de daaruit afkomstige hoe veelheid gycogeen grooter is. Wanneer de reactie twyfelachtig is, wordt het vleesch met 3 pet. kali op een waterbad verwarmd tot de spiervezels zyn uiteengeval len; na coleeren wordt de vloeistof tot 100 uitgedampt en gefiltreerd, salpeterzuur toege voegd en verder behandeld zooals boven is aangegeven. Op die wyze kan 5 pet. paardevleesch in worst worden aangetoond. Het vleesch van runderen, varkens, schapen en katten geeft de reactie niet. Deze proef is vooral belangryk in verband met het vel9 paardevleesch van verdachten oorsprong, dat uit Engeland naar het vaste land wordt aangevoerd. Onder de rubriek „Brieven uit de Hofstad" in de Arnhemsche Courant lezen we: Ons nieuwe mini sterie neen, ik zal niet over de eigeniyke politiek be ginnen, maar er moet my toch eene vraag van het hart, die by de benoeming van het vorige Kabinet ook al by my oprees en dien ik misschien toen ook wel te dezer plaatse gesteld heb zonder antwoord te bekomen. De nieuwe minister van financiën is, evenals zyn voorganger, inderdaad door de Leidsche Universiteit tot doctor juris honoris causa gemaakt, eene eer, die beiden wel verdiend zullen hebben. Nu schryvon deze beide heeren Mr. voor hun naam; niemand kan hun dat natuurlyk beletten, evenmin als den heer Schaepman, die zich Dr. noemt, welken titel hy van eene buitenlandsche universiteit ontvaDgen heeft, evenals zeker bekend geneeskundige te Amsterdam, die zich tooit met den titel van hoogleeraar, van eene Amerikaansche universiteit bekomen. Maar is het wel in den haak dat die meester titel, die den doctor h. c. niet toekomt, in offlciëele stukken gebruikt wordt? By dr. Schaepman is het quaestieus, want by i s gedoctoreerd, al is 't buitenslands, evenals de Amsterdammor over den Oceaan gehoog- leeraard is, en misschien eischt de inter nationale beleefdheid dat deze titels erkend gelukkig kunnen maken. Maar ik wil nietl Is het bewustzyn van zulk eene macht niet een goddeiyk ding? Ik doof do zon uit, die hun licht moet geven, en zy moeten in hunne duisternis verder tasten, omdat ik het zoo wil! Zy hebben my voor een nul gehouden, voor een armzaligen worm, dien men met de voeten kan doodtrappen, en nu sta ik hier als een reus, eene godheid, die met een enkelen druk van den vinger hot lot der wereld bepaalt." Hy tastte in den zak en het lamplicht viel op den dubbelen loop der revolver, welker kolf zyne lange witte vingers omspanden. Door wilden angst wakker geschud, snelde ik naar hem toe. „BoleBlaw ik bid je neen, dat kan, dat mag je niet doen!" Ik had hem het wapen willen afnemen, maar hy greep my met de linkerhand by de borst en slingerde my tegen den muur, als ware ik een kind. Aan dit mager lichaam gaf de waanzin in werkelykheid iets van de bovenmenscholyke kracht van een titan. „Wil je my in den weg staan, arme jongen?" riep hy my medeiydend toe. „Heb je ooit gezien, dat een reus zich door een dwerg liet tegenhouden? Maar je bent een goede jongen. Ik geloof dat je menscheiyk gevoel zoudt hebben gehad, ook wanneer ik in de dagen myner ellende tot je was gekomen. Daarvoor wil ik jo beloonen, zooals alleen een vorst beloonen kan. Na eeuwen nog zal men zich je naam herinneren, als men met schuwen eerbied den mynen uitspreekt. Je zult met my sterven." Een enkele blik op zyn verwrongen gezicht moest my overtuigen hoe verschrikkeiyke ernst hem deze onderscheiding was, die zjjn waanzin my toegedacht had. Ik kon geen oogenblik in het onzekere zyn omtrent het wanhopige van myn toestand. Ook indien ik over veel meer lichameiyke kracht beschikt had dan de natuur my verleend had, ware oen stryd met den ontoerekenbare eon be ginnen geweest, welks noodlottige afloop maar al te zeker was. En van buiten kon my niemand te hulp komen. Ver in 't rond be vond zich buiten ons beiden geen menschelyk wezen en ongehoord zouden de hulpkreten gebleven zyn, die zonder eenigen twyfel myn verschrikkelijk lot zouden hebben verhaast. Wel dacht ik er aan, het met verstandige overreding te beproeven, maar de wyze, waarop Ostrowski my by de eerste woorden met eene dof dreigende herhaling van zyn vonnis in de rede viel, moest mij elke hoop benemen, dat zyn besluit op die wyze te veranderen was. Daarom nam ik in myn doodsangst do toe vlucht tot een wanhopig middel. „En je vrouw?" riep ik. „Waarmede heeft zy verdiend, wat je haar wilt aandoen?" Werkeiyk scheen hy een oogenblik beslui teloos te worden. „Celeste", murmelde hy. „Myne arme, kleine Cóle&te!" Daarop echter schudde hy des te beslister het hoofd. „Zij heeft ray nog altyd begrepen en zal my ook ditmaal verstaan. Zy zal my ver koelende lauweren op de doodelyke wonde leggen en zy zal trotsch zyn op haren held. Laat haar rustig slapen, Frans! Maar laten wy ons haasten, want de afgezanten van den hertog zullen my niet meer onder de levenden vinden. Ga voor het voorhang staan en wees niet bang! Myne hand is nog vast. Myn eere woord er op: „ik raak je midden in het hart." Het schemerde my voor de oogen; myne handen en myne knieön beefden. Zelfs indien ik nu een wapen had gehad, om hem te ver slaan, zou het my toch aan wilskracht en lichameiyke kracht daartoe ontbroken hebben. Maar ik wilde nochtans niot ïydelyk in myn lot berusten ik wilde niet sterven! Het leven lag zoo zonnig voor my en ik was nog zoo jong. Honderd verschillende godachten, hoe ik, ondanks de wanhopige omstandigheden, beproeven kon my te redden, schoten my door het hoofd en eene van haar misschien de meest hopelooze en avontuuriyke van alle hield ik vast. „Goed! Het zy zoo!" zeide ik, on myne stem klonk my in 't oor als die van een vreemdeling, ofschoon ik al myne kracht ingespannen had, om haar vastheid te geven. „Maar ik verlang eerst, dat jy je belofte nakomt. Want jo zult je herinneren, dat ik oorspronkeiyk niet hier gekomen ben, om met je te sterven, maar om je compositie te hooren." Van onder de zwarte wenkbrauwen trof my een stekende, wantrouwende blik. Een paar seconden gingen voorby seconden, aan elke waarvan myn leven hing. Dan boog Ostrowski toestemmend het hoofd. „Je hebt geiyk ik wil niet met eene oningelo8te belofte sterven. Wy zullen ons eene mooie doodenmuziek maken, myn jongen!" Hy wondde zich van de tafel af on met eene spanning, dio myzelven den waanzin naby bracht, volgde ik elke zyner bewegingen. Nooit zal ik kunnen beschryven, wat ik go- voelde, toen ik waarnam, hoe hy voorzichtig naar de deur ging, den sleutel omdraaide, hem uit bet slot nam en naast de revolver voor zich op do tafel neerlegde. In het vol gende oogenblik reods had hij de viool onder den arm en nu ontwaarde ik, dat de kist met het instrument onder de tafel had gestaan. De wyd geopende, onheilspellend fonkelende oogen onafgebroken op my gericht, begon hy te spelen. Het was, alsof van deze oogen eene magische kracht uitging, die mij onweer staanbaar vastnagelde op de plaats, waar ik stond Ik voelde het instinctmatig, dat hy achterdocht tegen my koesterde, en voorzag, dat hy by de eerste verdachte beweging weer naar de rovolvor zoude grypen. Het was een afstand van minstens vyf of zes pa3, die my van haar scheidde, en daarom hield ik het voor eene uitgemaakte zaak, dat hy my voor zou zyn, ook als ik over de vlugheid eenor kat beschikt had. Destyds hoorde ik Ostrowski's „Duivelswals" voor de eerste maal tusschen een waan zinnige en een lyk, don eigen dood voor oogen. Zult gy my gelooven, als ik u zeg, dat ik niet weet, hoo hy haar speelde? Ik hoorde niets dan het wilde hamoren van myn eigen bloed, en ik zag niets dan deze verschrik keiyke, vlammende oogen, die voor myn blik allengs tot groote vuurraderen aangroeiden. Eensklaps ik vermoed niet, hoe lang ik reeds voor toehoorder van dit griezelige

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 5