N°. 10502.
Maandag 21 Mei.
A0. 1894.
feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
F8 eullleton.
Eene vreeselüke wraak.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leidon per 3 maanden. f 1.10.
Franco per post 1.40.
Afzonderlijke Nommers0.05.
Van
PRIJS DER ADVERTENTIËN
1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incassoeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Tweede Blad.
Officieel© Kennisgevingen.
Inschrijving Schutterij.
Bargomeeetor on WethourlerB van Loidon noodigen
hen, die verzuimd mochten hebben zich op do door
het gemeentebestuur bepaalde dagon ter inschrijving
voor den sohutterlijken dienet aan te moldoD, uit,
zioh daartoe alsnog te vervoegen ten Haadhuize op
Dinsdag den 22eten Mei 189 4, dos voor*
middags tusechen 10 en 1 2 uren.
Zü herinneren wijders don belanghebbenden, dat
de registers van inschrijving op den lsten JuDi a. e.
worden gesloten en dat zij, die zioh niet vóór dat
tjjdatip hebben doen inschrijven, bij omdekking
ambtshalve ingeschreven en door den schuttersraad
tot eeno geldboete verwezen zullen worden.
Burgemeester cn Wethouders voornoemd,
Leiden, F. WA8, Burgemeester.
1.8 Moi 1894. E. BUST, Secretaris.
Aangezien in eene afzonderlijke rubriek in
onB blad zijn opgenomen de oordeelvel
lingen van verschillende bladen over de
jl. Woensdag uitgesproken openingsrede,
kunnen we in ons overzicht volstaan met
enkel te wflzen op dat algemeen verschijnsel
in de vaderlandsche pers en zetten we ons
neer om naar iets anders belangrijks te
zoeken, dat tbuisbehoort in een persoverzicht.
Dat zoeken van ons altijd op vinden uitloopt,
is reeds sedert geruimen tijd gebleken en
daarom zal het dan ook weinig verwondering
baren dat we nu weer gevonden hebben, al
smulden we niet van den, dank zjj de zooeven
genoemde rede, welvoorzienen hoofdschotel.
Wat wij vonden? Het gaat volgen!
Mlllioenen te verliezen. Er is
geen land ter wereld, waar de beurs-
noteering zulk eene enorme plaats in
de kranten inneemt, als Nederland. En eene
steeds toenemende plaats. Want al verdwijnen
er nu en dan eens eenige fondsen uit, die
totaal en voorgoed niets waard zijn geworden,
dat verlies wordt weer ruimschoots opge
wogen door het verrijzon van nieuwe leeningen
en maatschappelijke kapitalen, die gemak
kelijk de eer der „offlciiiele noteering" in de
opgaven der „Vereeciging voor den Effecten
handel" deelachtig worden.
Dit verschijnsel, zegt de Haagsche Courant,
pleit in een opzicht voor do Nederlanders,
voor de Nederlandsche welvaart althans.
Haar het is vooral ook oene reden tot ernstige
grief. Want bij het nagaan van die lijst der
in Nederland gellofde fondsen komt men tot
de treurige slotsom, dat er daarentegen ook
geen land ter wereld bestaat, waar hebzucht
en onkunde tot zoo roekeloos wagen van
veelal zuur-verdiende ponningen leiden.
Ook in andere landen, in Frankrijk bjjv.,
wordt er veel gespeculeerd, maar over het
algemeen belegt de klein kapitalist in Frank
rijk zfjn vermogen in „nationale rente." In
Nederland is dat anders; bezitters van groote
fortuinen mogen gebruik maken van onze
Nationale Werkelijke Schuld, deze wordt
verder voornamelijk alleen gebezigd voor die
beleggingen van geld, waarvoor dit om de
eene of andere reden bepaald wordt verlangd:
kapitalen van minderjarigen, waarborgfondsen,
enz. De meerderheid der klein kapitalisten in
ons land stoken liefst hun geld in dat ontzaglijk
aantal buitenlandsche leeningen, die te gem'k-
kelpkor deelnemers vinden, naarmate zü minder
solide z(jn, d. w. z. naarmate zjj grooter
rentebeloven.
De rente is in de laatste dertig jaren, ver
volgt het aangehaalde blad, belangrijk achter
uitgegaan. Terwijl eene kwart eeuw geloden
5 pet. de normale intrest was, dien men van
solide fondsen geregeld maakte, zoodat nog
heden ten dage b(j den kleinen man de meening
heerscht, dat f 1000 kapitaal een inkomen
van een gulden 's weeks afwerpt, kan men
tegenwoordig niet boven de 4 pet. komen,
zonder eene vrjj groote kans op verliezen te
beloopen, en staat onze 3-pcts.-N. W. S. zelfs
op den pari-koers, waaruit volgt, dat men met
volkomen zekerheid slechts op drie pet. rente
mag rekenen en dus al wat daarboven komt,
eeno risico premie is, die men geniet voor de
kans op verliezen in z(jn kapitaal.
Het publiek echter kan er maar niet by,
dat de rente zoo daalt, en velen kunnen ook
oigeniyk vaak niet buiten die grooter rente;
voor een rentenier byv. is in de laatste 25
jaren het inkomen verminderd voor een 2/5
of 3/10.
En dan is hot zoo verleidelyk, dat moet
erkend worden 1 Bekende kantoren brachten
met fraaie prospectussen leeningen en maat-
schappeiyko kapitalen aan de markt, die 5,
6 of meer percenten rente beloofden en het
publiek in de val lieten loopen. Zoo gingen
millioenen by millioenen uit de zakken der
klein-kapitalisten over in do brandkasten
der Amerikaansche spoorweg koningen en
andere beursholden.
Want er moge eenige overdryving zyn in
hot bericht, dat dezer dagen rondging, omtrent
de bonderden millioenen, welke de Rothschilds
bezitten op een paar meer of minder komt
't echter niet aan de grondslag van hot
bericht was juist; van een klein kantoortje
is die zaak de grootste geldmogeudheid ge
worden, die met de tonnen omspringt als een
gewoon mensch met guldens. En dit is, ja,
toe te schry ven aan grooto kennis en handels
talent; maar eenmaal het eerste millioen
achter den rug hebbende, sprak de onop-
houdelyke ophooping en toeneming verder
vanzelve.
Hier behoeft niet eens gesproken te worden
van de in do latere jaren zoo aangewakkerde
zucht tot speculeeren zuiver dobbelspel
maar reeds door die onzekere fondsen mot
ongemotiveerd hooge rente, waarin voort
durend veel fluctuatie is, gaat gaandeweg,
maar zeker, al het klein-kapitaal over in
handen van de eigenaars der zeer groote
fortuinen. Uitgegeven tegen 95, daalt oen
fonds vanlievorlede tot 75 of 50, en tenzy
het al van den beginne af onwaardig was,
zoodat de emittenten feitelijk het goedgeloovige
publiek voor het geheele bedrag oplichtten,
gaan nu de grootmachten het weder opkoopen,
zoodra de kans op betere toestanden ont
staat; dalende is bet fonds grootendeels ettelijke
malen van „gelukkige" bezitters veranderd,
die er telkens een 5 of 10 percenten by lieten
zitten, en eindeiyk komt het dan tot zyne
werkelyke waarde in handen van de groot
machten, die alsdan, als er weer reden tot
rgzing ontstaat, de winst incasseeren. En zoo
hebben reeds heelwat malen de klein kapita
listen zich gedevaliseerd gezien voor millioenen,
uit tal van kleine beurzen by f 25 of 100
te zamen gebracht en verdwenen in de zakken
der grooto speculanten.
Dat noemt men „geldbelegging".
En op deze wyze zyn in den loop der 19do
eeuw heelwat millioenen, welke door den
arbeid van het Nederlandsche volk gulden
voor gulden waren byoengebracht, naar den
vreemde verdwenen.
De oorlogen, in en buiten Europa gevoerd,
zyn voor een aanzienlijk deel door Nederland
sche burgermenschen bekostigd. De millioenen
der Rothschilds, Astors, enz. zyn voor een
goed deel uit onze beurzen gekomen, d. w. z.
door den Nederlandschen arbeid verdiend.
Amerikaansche, Russische, Italiaansche en
Portugee8cbo spoorwegon zyn van ons geld
aangelegd. En millioenen zyn zoekgemaakt
door bankroetier-staten, die leenden tegen
belofte van hooge rente, maar weldra ophiel
den die te betalen.
De Haagsche Courant vraagt, of wy daarvan
niet langzamerhand genoeg krygen. Het blad
meent dat wg ons moeten terugtrokken uit
don buitenlandschen zwendelhandel in effec
ten dat we onze kapitalen niet langer moeten
onthouden aan de binnenlandscbe nyverheid,
niet omdat wy do resultaten daarvan zeker
achten, maar om ze niet te geven aan vreemde
ondernomingen, waarvan we nog veol minder
of totaal niets weten.
En vooral de klein-kapitalist moet daarin
verandering brengen.
Maar de eerste eisch, als wy tot oen beteren
toestand willen komen, is dezo, dat wy ons
doordringen van het besef, dat alle rente
boven den soliden lagen stand eenvoudig risico
is, tydeiyk gewin voor byna zeker verlies na
korten tyd, - dat wy ons niet langer laten
verleiden tot het koopen van veel.be
lovende buitenlandsche fondsen, maar tevreden
zyn met oen bescheidener, doch zeker inkomen
uit rationeele rente van goedo papieren
dat wy ons losmaken van onze speelzucht en
ophouden, ons arm te tellen door ons ryk te
rekenen.
Uit Vlissingen wordt aan de Eaagsclie
Courant geschreven;
Weder zyn twee „klassianen" wegens
insubordinatie naar Den Haag opge
zonden. De een gaf een sergeant een vuist
slag tusschen de oogen, zoodat den man het
bloed uit neus en moud spatte en hy naar
het hospitaal moestde andere gaf een supe
rieur in optima forma eon pak slaag. Voorts
zgn er nog, die hun meerderen een ransel naar
het hoofd wierpen of by de keel grepen.
Het advies van den auditeur-militair laat
nu en dan zeer geruimen tyd op zich wachten
maar vermoedeiyk zullen deze lieden ook
voor den krygsraad moeten komen. Waar
moot hot been op deze wyze? Ijzervreters
beweren dat de auditeur-militair or met
zwaardere straffen op moe3t inbakken, om
een eind aan den toestand te maken; want
de krygsraad gaat meestal met dien ambtenaar
mede en geeft de straf, die hy vraagt. Tien
jaren gevangenisstraf, in plaats van twee of
drie, zou do schrik er in brengen, wordt door
die beoerdeelaars gemeend. Ten onrechte
echter, naar ik geloof. Ik althans kan beter
meegaan met de moer humane zienswyze
van den auditeur-militair, die rekening schynt
te houden met de bron van al dat kwaad,
de slechte organisatie van het depót, die hem
zeker ook wel bekend zal zyn en waardoor ruwe,
maar toch vaak flinke soldaten als het ware
voortdurend in eene soort van kinderkamer
worden opgesloten. Al die insubordinaties zyn
nog geene bewyzen van eene slechte geaard
heid, die met zware Btraffen zou moeten
worden verbeterd, maar veelal een gevolg
van verbittering en onverschilligheid voor alles,
zelfs nu en dan voor het leven.
't Is waarlyk alles het gevolg van de reeds
lang veroordeelde inrichting van „de klas."
Moge de nieuwe minister van oorlog zich
deze zaak eens aantrekken en eene commissie
benoemen tot onderzoek en om voorstellen
to doen tot verbetering I
Het eerste nummer van De Hederlander
onder den nieuwen hoofdredacteur, mr. De
Savornin Lohman, bevat een hoofdartikel,
waarin gezegd wordt dat veel te weinig het
echte anti-revolutionnair beginsel
op den voorgrond wordt geplaatst en ver
kondigd.
Er is een tyd geweest, toen de liberaal
geene gelegenheid liet voorbygaan, om den
grondslag zynor beginselen en do juiste toe
passing er van aan te toonen.
Het schynt soms alsof wy, anti-revolution-
nairen, ons reeds in denzolfden gelukkigen
toestand wanen te zyn, alsof ons volk, voor
zoover het zich afwondt van do revolutie,
zich reeds volkomen bewust is van den aard
en het wezen dier revolutie, en de gevolg
trekking er van doorziet. Toch zou menig
anti-revolutionnair verlegen staan, wannoer
men hem afvroeg waarom hy eigoniyk, ook
op politiek gebied, vaak met de liberalen niot
mede mag doen.
Dit is te bedenkelyker, omdat wy allen van
nature revolutionnair gezind zyn, en dus
lichtoiyk ons laten meeeleopen door de ver
kondigers van fraaie theorieën, die ons niets
dan heerlyke vruchten beloven.
Onophoudelyk moet, dunkt ons, het ver
schil tusschen beide beginselen worden uit
eengezet, zal er eenmaal een geslacht komen,
dat „anti-revolutionnair geboren" is.
Wie voornameiyk bedoeld is, als gezegd
wordt dat wy allen van nature revolutionnair
gezind zyn, is niet onduidelyk.
Hot artikel eindigt aldus:
De „tactiek" laten wy gaame ovor aan
anderen; aan ben byv., die eiken-dag aan
hunne lezers precies weten mede te deelen
waarom A. of B. in de Kamor zus of zoc
heeft gestemdwelke weg thans moet worden
ingeslagen; hoe onbeholpen alle staatslieden
zyn, die een anderen wog bowandelon dan
zyzelvon. Doch wy betreuren het, dat ons
volk zooveel verneemt van tactiek en leiding
en politiek overleg, terwyi de warme be
zieling voor onze beginselen te loor gaat o!
verzwakt.
In onze oogen is het reeds jammer genoeg,
dat er zoo vaak, ook op praclisch terrein,
gestreden moet worden, dat elk oogenblit
ons volk tot een vorwoeden stryd by O)
stembus wordt opgeroepen.
Wy verheugen ons dat er ahdan le.cers
gevonden worden om ons volk ook daarbj
voor te gaan. Mits die leiders in overeen
stemming handelen met onze beginselen, vol
gen wy hen gaarne en danken wy hen voor
hun noodigen, moeilykon en toch vaak on
dankbaren arbeid.
Maar ten slotte is dit in onze oogen nist
de hoofdzaakniet ons volk moet komen tot
macht, maar ons beginsel. En daartoe is dl
stryd by de stembus vaak al een zeer onge
schikt middel.
Vrymoedige en eeriyko bespreking var
onze boginselen, ziedaar dus onze eigenlyki
roeping 1
Menschen voor don ploeg. Met
groote voldoening beweerde onlangs een Ti'.-
burg9ch blad, dat de Paus zich best do moeite
had kunnen besparen van het schryven der
Rerum Novarum, indien alom alles zoo
uitstekend ging tusschen patroons en werk
lieden als in Tilburg.
Op hoeveel schat men dan wel de waarde
van den mensch in het district van den hoer
Bahlmann? vraagt het Katholieke blad De
Grondwet.
En het antwoordt:
„Zeer hoog, byna ovon hoog als een paard.
Verschenen week, naar men weet, was het
erg buiig. Het regende en hagelde, alsof we
warempel nog in Maart zaten.
't Was heel geen woer voor het paard van
een fabrikant om aan den ploeg gewaagd te
worden.
Daar was wel raad opl Ei loopen tegen
woordig zooveel menschen, die een paar centen
willen verdienen. En gelukkig ook, dat do
honger de menschen zoo buitengewoon willig
en godwee maakt in dezen tydl Voor zeven
en een halven cent per uur krygt ge iemand
door regen en hagel voor den ploeg I Het kan
niet mooier 1
Ende aldus is geschied, dat in den jare O.
H. achttien honderd vier en negentig, in de
stad, waar bet ideaal der Roomsche leor
omtrent den toestand van den werkman werke-
lykheid is gowordon, met het liefdadig dool
om bet volk werk te verschaffen, zes wezens,
die men zyne broeders in Christus noemt,
zich voor vyf en zeventig centen een heelc-n
dag half ongelukkig hobben gemarteld voor
een ploeg."
i)
Het was na een concert van den beroem
den viool-virtuoos S. Met stormachtigen byval
overladen, had do gevierde kunstenaar moeten
hesluiten te zwichten voor den aandrang van
het geestdriftige publiek en op zijno laatste
voordracht eene toegift to laten volgen, die
niet op het programma vermeld stond. Het
was een kort toonstuk van zeer eigenaardig,
demonisch-wild karakter. Al stoüd het in
muzikale waarde verre ten achter by do heer
lyke scheppingen van Mendelssohn, Vieux-
temps en Brahms, waarnaar wy gedurende
de laatste twee uren geluisterd hadden, toch
boeide het door de koene zeldzaamheid van
het hoofdthema en door de sombere harts-
tochteiykheid zyner taal onweerstaanbaar de
aandacht der hoorders. Het was een echt
virtuozen stuk, vol van de moeilykste figuren,
en de kunstenaar had het ongetwyfeld alleen
gekozen, om zyn meesterschap in de behan
deling van het schoone instrument nog een
maal in het helderste licht te stellen.
Stormachtig brak dan ook opnieuw de by val
los, toen hy geëindigd had, en meer dan
eenmaal moest de virtuoos met gelukkigen
glimlach het gelokte hoofd buigen. Onder de
toehoorders evenwel, die nu eindeiyk lang
zaam de zaal verlieten, hoorde men overal
vragen naar den naam en den componist van
het zonderlinge stuk, dat de virtuoos het
laatst gespeeld had. Niemand herinnerde zich,
het ooit te voren gehoord te hebben en ook
ik wist geen beter antwoord te geven, toon
eene bevriende dame zich met dezelfde vraag
tot my wendde.
Eensklaps viel myn blik op de fijne, onder
den last der jaren een weinig gebogen ge
stalte van den geëerden moester, die voor
langen tyd voor my een geestig en diepzinnig
wegwyzer in het ryk der tonen geweest was.
Als iemand inlichtingen kon geven, was het
deze grondige kenner der geheele muzikale
literatuur, wiens verbazende kennis en buiten
gewoon geheugen ik reeds zoo dikwyis had
mogen bewonderen.
Zonder talmen ging ik daarom mot eer
biedigen groet naar hem toe. Maar ik had
direct berouw van myne voorbarigheid, toen
ik zag, hoe ongelegen hem biykbaar de
stoornis was; hy had zich waarschyniyk
alleen hierom achter eene der dikke zuilen,
die het plafond droegen, teruggetrokken, om
ongehinderd den menschenstroom te laten
passeeren. De bewogen uitdrukking van zyn
verstandig, bleek gezicht en de oogenscbyn-
ïyke bouwvalligheid van zyne nauweiyks
middelmatig groote gestalte, vervulden my
met de droevige gewaarwording, waaraan ik,
ondanks zyne witte haren, nog nooit herin
nerd was geworden, dat da voortreffeiyke
man het einddoel zyner aardsche loopbaan
al zeer naby was.
Meer om myne toenadering te veront
schuldigen dan uit belangstelling, vroeg ik
naar titel en herkomst van het laatste onbe
kende muziekstuk. En myn vermoeden, dat
hy het zou woton, had my niet bedrogen.
„Hot heet „Valse diabolique" (Duivelswals)
zeide hy met zyne gewone vriondoiykheid,
„en zyn componist heet Boleslaw Ostrowski."
„Een onbekende naam. Maar een toondichter,
die, naar het schynt, eene toekomst heeft."
Een weemoedige glimlach gleed over het
gezicht van den ouden heer.
„Neon, waarde heerl De arme Ostrowski
heeft geene toekomst meer, want hy ligt
sedert vyf en dertig jaren in de kille aarde
en niets hoeft hem overleefd dan deze zonder
linge „Duivelswals," die ik eveneens reeds
lang dood en vergoten waande."
Ik kreeg den indruk, alsof het spreken
hem moeite veroorzaakte, en daarom wilde
ik my met een woord van dank terugtrekken.
De muziekdirecteur echter legde do hand op
myn arm.
„Als gy my morgenavond in myne woning
wilt opzoeken, zal ik u iets van Boleslaw
Ostrowski vertellen en van de „Duivelswals",
die met de verschrikkeiykste herinnering van
myn leven onafscheidelyk verbonden is. Voor
van avond moet ge my excuseeren. Ik ware
stellig niet hier gekomen, als ik geweten had,
dat S. dit stuk zou spelen."
Zyne stem beefde en ik nam haastig af
scheid. Den volgenden avond echter ging ik
met hoog gespannen verwachtingen de trap
op naar de woning van den eerbiedwaardigen
meester. Hy woonde daar in byna angstige
ingetogenheid met eene gryze zuster, die zyne
huishouding bestuurde. Zyne vrouw was reeds
voor jaren gestorven en kinderen had hy
nooit gehad. Zoo waren dus nu al zyne teeder-
heid en de rest zynor langzaam afnemende
levenskracht alleen aan de geliefde kunst
gewyd.
Ik vond hem over eene dikke partituur
gebogen en constateerde tot myn genoegen,
dat hy er frisscher uitzag dan den avond te
voren. Hartelyk reikto hy my de hand en
noodigde my uit aan zyne zydo op de canapé
plaats te nemen. In het gezellig verlichte
vertrek, welks wanden getooid waren mot
een aantal beeltenissen van beroemde toon
kunstenaars, te midden van het oud-vaderiyke
huisraad, waarvan zeker elk stuk voor den
eigenaar eeno afzonderlyke geschiedenis had,
viel het my niet moeiiyk, de rechte stemming
te vinden, die ons ander8 voor de herinneringen
van anderen niet altyd ten dienste staat.
De muziekdirecteur begon niet direct van
Boleslaw Ostrowski te vertellen, zooals ik
verwacht had. Hy praatte eerst over dezen
en genen, alsof het hom moeiiyk viel zyne
gisteravond gegeven belofte in te lossen, en
toen ik ten slotte eene bescheiden vermaning
waagde, kwam er tot myne verwondering eene
lange pauze, eer hy myne allengs vry levendig
geworden nieuwsgierigheid bevredigde.
Nooit in myn leven heeft my een verhaal
zoo machtig aangegrepen als dat, hetwelk
ik hier vernam. Toen ik laat in don avond
diep ontroerd van don ouden heer afscheid
nam, drukte ik hem, in plaats van iets te
antwoorden, stom de hand, toen hy zeide:
„En nu nog eenmaal, waarde heer: zoolang
ik op aarde vertoef, zult gy de geschiedenis
van den armen Ostrowski niet onder do
menschen brengen. Het kost my altyd een
stukje leven, aan haar herinnerd te worden,
en ik moet zuinig wezen met den kleinen
voorraad, die my daarvan nog beschoren is."
Kariger dan hy dien avond zelf misschien
vermoedde, heeft het noodlot dien voorraad
afgemeten. Reeds weinige maanden later
droegen wy den edelen, bescheiden man graf
waarts, en ik was zeer vroeg ontslagen van
de belofte, die ik hem door myn handdruk
gegeven had. Maar ik heb niettemin tweemaal
het jonge gras laten opschieten uit zyn graf
heuvel, eer ik nu in oen ernstig oogenblik
er toe besluiten kan, hot donkere beeld na
te teekenen, dat zich destyds uit zyn een
voudig en in elk woord de zuiverste waarhoid
ademend verhaal voor mfin oog ontrolde.
Het is nameiyk altyd de wreede werkelyk-
heid, die, ten spyt van alle dichters, do moest
aangrypende tragedies verzint 1
De muziekdirecteur vertelde:
„Het was op een November avond van het
jaar 1856. Ik had met eenige gunstig ont
vangen composities myn eerste succes in 't
openbaar behaald en verkeerde in de geluk
kige stemming van eon jongmensch, voor
wien het leven één groot paradys vol ydel
geluk en zonneschyn is. In gedachten zag ik
my reeds geplaatst naast de grootste helden
der toonkunst en voor alle overige aardsche
genoegens was voldoende gezorgd door myne
verloving met een dierbaar wezen, dat voor
my natuurlyk het toppunt van alle vrouwo-
lyke bekooriykheid was. Geen wonder dus,
dat ik de geheele wereld gaarne zoo gelukkig
gezien had als ik zelf was.
Wordt vervolgd.)