N°. 10502.
Maandag 21 Mei.
A0. 1894,
feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van fon- en feestdagen, uitgegeven.
Kikeriki.
Hecht en Billijkheid.
Leiden, 19 Mei.
Feuilleton.
IN BLOEI GEKNAKT.
LEIDSCH
DAG-BLAD
PRIJS DEZER COURA1TT:
Voor Leiden per 3 maanden.
Franco per post
Afzonderlijke Nommers
f 1.10.
- 1.40.
v„ 0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIËPr:
Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17], Grootero
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeron buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Eerste Blad.
Aan de Abonné's daarop, wordt by dit
nommer verzonden No. 35 van Kikeriki.
Ergerlijk is de toon, waarop in deBritsch-
Australische kolonie New-South-Wales het
geval met den kapitein van de Costa-Rica-
Packet wordt besproken, te oordeelen naar
de toelichting, welke de voornaamste woord
voerder der eischende partij, het Engel9Ch
Parlementslid Hogan, in een artikel van de
Westminster Reviewvan de zaak geeft.
Van dat stuk bevat de jongste aflevering
van De Indische Gids een vertaling, die ons
in staat stelt het standpunt te bespreken,
door de voornaamste belanghebbenden inge
nomen.
Onze lezers herinneren zich de historie, die,
hoewel reeds oud, eerst in den laatston tijd
het karakter heeft verkregen van een geschil
tusschen twee bevriende Mogendheden, Groot-
Britannië en Nederland. In Jan. 1888 is een
prauw, beladen met kisten spiritualiën, toe-
behoorende aan den pachter van den klein-
verkoop van gedistilleerd te Amboina, ter
hoogte van Kajeli, eiland Boeroe, terwijl de
bemanning aan wal was, van de ankers en
drijvende geraakt. Heel ver kan dit vaartuig,
waarvan de zeilen opgebonden waren, niet
uit den koers zijn geweest, toen de lui, na
vruchteloos zoeken, de spoorlooze verdwijning
van de prauw aan hun patroon berichtten,
onder bijvoeging dat in de nabijheid gezien
was een walvischvaarder, zeilschip, de Gosta
Rica-Packct, eigendom eener Australische
reederi), kapitein John^Bolton Carpenter.
Er werd schriftelyk-tfiangifte gedaan by den
Officier van Justitie te» Makassar. Het onmid
dellijk ingesteld onderzoek bracht aan het
licht, dat eenigen tijd later flesschen arak,
met het merk van den Ambonschen hande
laar, door kapitein Carpenter verkocht waren
in de haven van Batjan, aan een Chinees.
Ook gelukte het twee getuigen te vinden, die
aan boord van den walvischvaarder geweest
waren, en het aanvankelijk vermoeden be
vestigden, dat de prauw door de bemanning
dor „C.-R.-P." was aangehaald, van haar inhoud
beroofd en door bijlslagen in den bodem naar
den kelder gezonden.
Genoemd schip was natuurlijk, toen deze
ontdekking gedaan werd, ver weg. Er bleef
goen andere keus, dan het onderzoek verdagen
tot het zou gelukken den kapitein in handen
te krijgen. Er werd dus door den Raad van
Justitie te Makassar oen bevel tot aanhouding
uitgevaardigd, uit te voeren zoodra do kapitein
ergens op N.-Indisch grondgebied aan wal
zou komen.
Dit geschiedde niet vroeger dan den lsten
November 1891. Weer ging de „C.-R.-P." ter
walvischvangst't was het begin van het
seizoen. Op do reede van Ternate gekomen, ging
Carpenter van boord om victualiën in te slaan
de Retident van Ternate ontbood hem bij
zich, deelde hem het bevel uit Makassar mode
en nam hem in arrest, ter opzending.
Dat alle3 is volkomen in orde, overeen
komstig de koloniale rechtspraak, die door
alle beschaafde zeevarende volken wordt ge
ëerbiedigd. Carpenter had gaarne zijn reis
willen voortzetten en bood een ruime geld
som aan als borgstelling dat hy na eenigen
tijd zich ter beschikking van den Officier van
Justitie zou komen stellen, maar dat kon
niet worden aangenomen, dewijl in de Ned.-
Indische rechtspleging het stellen van cautie
ter vervanging van preventieve hechtenis niet
is toegelaten.
Wat doet nu de bemanning van de „C.-R.-P."?
In plaats van onder commando van den eersten
officier de onderneming te vervolgen, biyft hot
schip rustig liggen op de reede van Ternate,
wachtende op de dingen, die komen zouden.
Deze passieve houding die Carpenter vergeefs
tracht te motiveeren met de onmogelijke be
wering dat hij de eeDige aan boord was, die
van walvischvaDgst iets afwist is alleen ver
klaarbaar door de zotte verwachting, dat het
Ned. Gouvernement later wel alle schade zcu
vergoeden, wat nu ook de oisch is, te
Sidney gesteld.
Op den vierden dag na zijn arrestatie kwam
voor den kapitein gelegenheid om naar Makas
sar te worden overgebracht. De wijze, waarop
dat geschiedde, is niet boven critiek verbeven.
Yoor deze tiendaapsche reis nam men voor
hom dekpassage, te midden der koelies, voor
een Europeaan een onmogelijkheid; om tweede
klasse passage te krijgen, moest hy uit zjjn
eigen zak de kosten betalen. Ook werd hem
te Makassar geen verblijf verstrekt, voor zijn
toestand als verdachte, niet als veroordeelde
passende; hy werd opgesloten in de gevange
nis, waar volgens zyn beschry ving huisvesting,
voeding, verpleging allerellendigst waren.'t Is
zoo, gewooniyk wordt met preventief in be
waring genomen personen niet anders ge
handeld; de algemeenheid van dat misbruik
is geen reden om het te vergoeiyken.
De instructie werd zoo spoedig mogeiyk
voortgezet. Carpenter beweert, volgens het
artikel van Hogan, dat hem belet werd
zoowel aan den Engelschen consul te Batavia
te telegrafeeren als met een rechtsgeleerden
raadsman te spreken. Yoor de eerstbedoelde
weigering bestond misschien een reden; het
laatste is nauweiyks te gelooven.
By de instructie bleek de groote moeiiyk-
heid, om de plaats van het geïncrimineerde
feit nauwkeurig te bepalen; daarvan toch
hing af, of de N.-Indische rechter bevoegd
was, het te behandelen. Immers, indien de
aanhaling geschied was buiten de drie geogra-
phische myien, die op zee het territoir bepalen,
dan moest de vervolging achterwege biyven.
Het is wol jammer, dat men niet vroeger
tot de ontdekking dier moeiiykheid is geko
men; dan ware de geheele historie uit ge
weest vóór Carpenter's verschyning te Ter
nate. Ook is het te betreuren, dat, toen de
voorloopige hechtenis wegens ontstentenis van
het wettig en overtuigend bewys van de plaats
van het delict, werd opgeheven, de kapitein
niet op gouvernement8kosten is teruggebracht
daarheen, waar hy van zyn vryheid beroofd
werd. Nu beklaagt hy zich, dat men hem aan
zyn lot heeft overgelaten.
Carpenter ging nu niet naar zyn schip,
waaruit wy do conclusie meenen te mogen
trekken, dat hy het niet meer te Ternate
waande, doch vertrok naar Sidney om zyn
beklag te doen.
Do koloniale Regeering trok zich natuuriyk
de zaak aan; er werd een commissie uit don
Wetgevenden Raad gekozen, die een onder
zoek instelde. Het spreekt vanzelf, dat Car
penter het geval als heel onschuldig voor
droeg, en allen nadruk legde op de „mishan
deling, wederrechteiyk door hem ondergaan".
De prauw had hy gevonden in zinkenden
staat en in volle zee. Er waren maar enkele
kisten in, die hy aan boord deed halendoch
toen sommigen van de bemanning zich aan
den arak te buiten gingen en zelfs aan bet
vechten sloegen, liet hy alles weer in zee
gooien. Dat aan dit bevel slechts gedeeltelyk
werd voldaan, kon hy niet helpen: de lui
hielden enkele kisten achter, hetgeen by
hieraan ODtdekte, dat de vierde officier dagoiyks
dronken was; hyzelf had geen drank aan
boord gehad. Drie weken later te Batjan ge
komen, waar de autoriteiten de vondst in
z\jn scheepsjournaal hebben vermeld kunnen
zien, doch er geen acht op sloegen, verruilden
zyn mannen wat arak tegen suiker. Ziedaar
alles.
Het onderzoek van de Justitie te Makassar
heeft de ware toedracht aan het licht gebracht,
't Is een eenvoudig geval van zeeroof. Car
penter had zich van zyn buit niets mogen
toeëigenen; hy had alleB in de eerste haren
van aankomst moeten deponeeren. Ook is er
met geen enkel woord melding van de zaak
gemaakt in den door hem te Batjan ingevul-
den praaibrief.
Na een afwezigheid van drie maanden zag
Carpenter zyn schip terug. Zyn volk was
ziek, het vaartuig zoo verwaarloosd dat het
met verlies verkocht moest worden.
De Australische heeren zfin aan 't cijferen
gegaan. Als de „C.-R.-P." de reis had vervolgd,
zou er, onder de gunstigste omstandigheden,
zóóveel mee verdiend zyn; voeg daarby het
verlies aan het schip en de kosten van het
stilliggen, en men komt tot het bedrag van
15,000 pond sterling voor de eigenaars van
het schip en de bemanning. Bovendien eischt
Carpenter 2500 pond persooniyke schadever
goeding. Het een en ander wordt op hoogen
toon de Ryksregeering gesommeerd van het
Nederlandsch gouvernement te vorderen, als
boete voor „de roofzieke handelingen, door
oen buitenlandsche Mogendheid gepleegd tegen
een kapitein, die de Britsche vlag voerde".
Te Londen neemt de Regeering de zaak
kalmer op. Toch zal onze diplomatie op haar
hoede moeten wezen. Lord Roseberry, de
Engelsche minister van Buitenlandsche Zaken,
verklaarde in een schryven aan Sir Horace
Rumbold, den Britschen gezant te 's-Graven-
hage, dat er naar de zienswyze van Hr. Ms.
Regeering zelfs geen voldoende redelyke ver
denking was tot rechtvaardiging der arrestatie
van kapitein Carpenter, en zy daarom van
meening is dat, by afwezigheid van een aan-
nemeiyk getuigenis, kapitein C. aanspraak
heeft op vergoeding voor persooniyk geleden
schade; het is noodig. met de stukken te
bewyzen dat ter handhaving van het beginsel
der veiligheid op zee, die arrestatie volkomen
in den regel was, en dat, zóó er van eenige
tegemoetkoming aan den kapitein sprake kan
zyn, die alleen zal worden toegekend, indien
vaststaat dat de behandeling, hem in onze
koloniën aangedaan, harder is geweest dan
de omstandigheden noodig maakten.
Wat den eisch van reedery en bemanning
betreft, deze wordt door de Britsche Regeering,
op advies harer rechtsgeleerden, niet erkend.
In antwoord op een interpellatie van Hogan
in het Lagerhuis zei Sir Edward Grey, onder
secretaris voor Buitenlandsche Zaken, met
erkenning van de rechtvaardigheid en de
gepastheid van kap. C.'s eisch„Echter meent
men dat het beweerde verlies van de be
manning en de eigenaars van de „C.-R.-P."
haar biliykheid niet in den eisch begrepen
kan worden. Dit verlies is niet zoo nood
wendig het gevolg der arrestatie van den
gezagvoerder om het tot een geschikt ondor-
werp voor een eisch tot schadeloosstelling
to maken."
Of het voorts zoo precies waar is, wat
Hogan 8chryft, dat „het Gouvernement van
Den Haag feiteiyk erkent, in de personen
van zyn vertegenwoordigers in Nederlandsch-
Indiö schuldig te zyn aan het onwettig en
met geweid gevangenzetten, déporteeren ei
mishandelen van een Britsch gezagvoerder,"
gelooven wy in twyfel te moeten trekken.
Indien er sprake kan zyn van eenige ver
goeding, dan zal het zeker niet wezen op
dezen grond. Want naar gestreng recht heeft
kapitein Carpenter geen fartliing te oischen:
hy heeft zich schuldig gemaakt aan een
ongeoorloofde handeling, en moet dus de
noodzakeiyke gevolgen daarvan dragon. Een
Hollander in een Engelsche kolonie onder
geiyke omstandigheden zou niet anders be
jegend zyn.
Biykt evenwel, dat kap. C. werkeiyk reden
heeft om zich te beklagen over de wyze van
uitvoering van het tegen hom uitgevaardigd
bevel tot arrestatie en voorloopige gevangen
houding, dan komt de vraag aan de orde,
of de biliykheid niet zou eischen hem daarvoor,
doch daarvoor allóón, een geldeiyke tegemoet
koming toe te kennen. En het is op deze
vraag, dat aan het Ministerie van Buiten
landsche Zaken te 's-Gravenhago het ant
woord gezocht zal moeten worden, zonder ook
maar in 't minst te geraken onder den indruk
van de schetterende taal der Australiërs.
Men schryft ons heden uit Voorschoten:
De dag van gisteren was voor de Clir. School
te Voorschoten een zeer belangryke dag.
Zy genoot het voorrecht haar 25-jarig bestaan
te vieren, dat in tegenwoordigheid van den
burgemeester der gemeente, het hoofdbestuur,
leerlingen en tal van oud-leerlingen in het rijk
versierde schoollokaal feesteiyk werd herdacht.
Aan het hoofd der school, die tevens 25
jaren aan haar verbonden was, werden door
het bestuur en door leerlingen en oud-leerlingon
ook namens den burgemeester ryke geschen
ken aangeboden.
De kinderen en alle aanwezigen werden
ryk onthaald en aan den avond van den dag
verrast door fraaie dissolving-views van do
heeren Merkelbach Co., te Amsterdam.
De harteiyke toon, waardoor geheel deze
feestviering zich kenmerkte, zal haar nog
lang in aangename herinnering doen blyven,
terwyi men van elkander scheidde met dank
aan God voor den zegen, dat ook Voorschoten
zich in het bezit eener Chr. School mag ver
heugen.
By de te Aarlanderveen gehouden ver
kiezing van een lid van het bestuur van den
Kortsteekster polder is met algemeene stem
men gekozen de heer A. Kop.
De heer A. Boot, klerk by de posteryen
en telegraphic 1ste klasse te Alfen, is benoemd
tot directeur van het post- en telegraaf
kantoor te Balk.
Slot.)
Wat staarde hy haar aanl Zy wilde, zy
moest iets zeggen; dit pflnlyk stilzwygen
kon zy niet langer verdragen.
„Ik heb vernomen," zeide zy met onvaste
stem, „dat gy de kinderen met u wilt
medenemen. Vmdt ge dat niet hard voor
Hulda?"
„Hard?" antwoordde de graaf op koelen,
spottenden toon„ik heb meer hardheid van
haar ondervonden dan ik haar immer zal
kunnen aandoen."
De gravin Von Hohenstein gaf geen ant
woord. Hy had woorden gesproken, die maar
al te waar waren.
De graaf stond op en ging naar de deur,
met het doel de zaal te verlaten. Vóór hy
echter heengiDg, wendde hy zich tot de
gravin mot de woorden:
„Mevrouw, al wat ge heden of morgen
zult moeten aanhooren, alles wat u ergeren
zal of bedroeven, beschouw dit als niets
anders dan de rechtmatige straf voor hetgeen
gy en uwe nicht verdiend hebben."
Daarop verliet hy het vertrek, terwyi de
gravin, aan eene groote ontsteltenis ten prooi,
achterbleef.
Wat meende hy met die woorden? Een
bang voorgevoel zeide haar, dat in het gezegde
van den graaf eene bedreiging voor Hulda
en haar vervat was.
Toen zy deze het voorgevallene mededeelde,
?.eide Hulda:
„Welke macht zou hy over ons hebben?
Ik ben immers de douairière Von Sehnwitz
en zal als zoodanig myne rechten weten te
handhaven."
Dien avond werd de notaris verwacht om
de laatste beschikkingen, door den over
ledene gemaakt, voor te lezen. Hulda wist
dat het testament dagteekende van den tyd,
dat hy met haar in het huweiyk was ge
treden. Zy wachtte dus rustig de dingen, die
komen zouden, af.
Toen de notaris plaats had genomen en
zich gereedmaakte het testament, dat olo-
graphisch was, voor te lezen, bemerkte Hulda
dat een zegevierend lachje over het anders
zoo strakke gelaat van den graaf trok. Zy
beefde van angst en onrust, toen zy dit zag,
maar hield zich uiteriyk kalm.
De notaris ving aan:
„Ik, Ludwig Von Sehnwitz, vermaak aan
myne echtgenoote, vrouwe Hulda Von Sehn
witz, geboren Von Hohenstein, het vrucht
gebruik van de helft van myn vermogen.
Aan Adelbert Von Sehnwitz vermaak ik
het slot Sehnwitz met toebehoorende eigen
dommen, met de bedinging, dat zyne stief
moeder het recht zal hebben, tot aan zyne
meerderjarigheid het slot te blyven bewonen.
Het overige gedeelte van myn vermogen
zal, na aftrek van de volgende, door my ge
maakte legaten, gelykeiyk verdeeld worden
onder myae zonenAdelbert, Ludwig en Otto
Von Sehnwitz." Hierop volgden de namen
van degenen, voor wie de bovenvermelde
legaten bestemd waren.
Toen de notaris de voorlezing van het
testament geëindigd had, stond graaf Von
Stenwerck op. Hy beefde en het kostte hem
blykbaar moeite te spreken.
„Mynheer de notaris," zeide hy, terwyi hy
met alle kracht zyne aandoening trachtte te
bedwingen, „is het my vergund eenige woorden
tot de bier aanwezigen te spreken?"
Nadat hy een toestemmend antwoord ont
vangen had, vervolgde hy:
„Ik, Adelbert graaf Von Stenwerck, teeken
protest aan tegen de uitvoerbaarheid van het
voorgelezen testament. Daarin wordt ge
sproken van Ludwig Von Sehnwitz. Daar
echter genoemde Ludwig geboren is tydens
het huweiyk van graaf Von Sehnwitz met
Laura gravin Von Stenwerck, zoo ontzeg ik
by dezen gemelden Ludwig Von Hohen
stein het recht, den naam Von Sehnwitz te
dragen."
Allen staarden den spreker ontsteld aan.
Dit wareu dus de woorden, waarvan de graaf
gesproken had?
Ach, het gebouw, waaraan die beide vrouwen
jarenlang ton koste van anderer zielesmart
gearbeid hadden, en waarvan de fondamenten
uit wraakzucht beatonden, zakte eensklaps
ineen.
Toen graaf Von Stenwerck de zaal verlaten
wilde, bemerkte hy dat Hulda verstyfd van
ontsteltenis voor zich uit staarde.
Hy keerde echter niet terug op zyne
schreden en begaf zich naar zyne vertrekken,
terwijl hy den kamerdienaar last gaf, alles
tot de afreis gereed te maken.
Toon de notaris, na een gegeven wenk
van de gravin Von Hohenstein, vertrokken
wa3, zeide deze tot hare nicht:
„Gy hebt hoog spel gespeeld, Hulda, en
het is niet twyfelachtig wie dit verloren heeft.
Meen niet, dat ik, nadat aan ons geslacht
zulk eene beleediging is aangedaan, my nog
verder om u of uw kind bekommeren zal.
Ik reis nog beden af en zal voor immer ver
geten, dat ik eene bloedverwante heb, die
zóó slecht de eer van hot trotsche geslacht
der Hohen8teins heeft opgehouden.
Daarop keerde do in haren trots doodeiyk
gekrenkte vrouw naar hare vertrekken terug,
zonder Hulda een blik waardig te keuren.
Een paar uren later vertrok de gravin Von
Hohenstein naar haar slot.
Zy bracht haar verder leven in eenzaam
heid door en stierf onbeweend en onbemind.
XLIX.
Graaf Von Stenwerck vertrok den dag
daarop, de beide kinderen met zich nemend.
Toen Adelbert en Otto van Hulda en Ludwig
afscheid namen, werden door hon geene
tranen gestort.
Hunne stiefmoeder had zóó weinig getracht
de liefde der kinderen te winnen, dat hot
vooruitzicht, haar te verlaten, hen onverschillig
liet. Hulda bleef in de grootste eenzaamheid
achter.
Het alleen zyn met een kribbig, lastig kind
was haar onverdraaglijk. Niemand kwam haar
bezoeken. De brieven, die zy aan bare tante
Adelheid Von Hohenstein schreef, werden niet
beantwoord en zoo leefde zy van den eenen
dag op den anderen voort. Zy kon het op
hot laatst niel meer uithouden; maar waar
hoen zou zy gaan? De ganscho wereld stond
voor haar open en toch was er geen plekje
op aarde, waar haar een liefhebbend hart
zou welkom heeten.
Zy besloot naar Parys te gaan. Daar, in
die groote wereldstad, zou zy troost en rust
vinden voor haar beangstigd hart. Daar aan
gekomen, geraakte zy al spoedig in verkeerd
gezelschapzy werd van alle kanten bedrogen,
verwaarloosde de opvoeding van haren zoon
en leidde in alle opzichten een beklagens
waardig leven.
Door wroeging gekweld, zocht zy leniging
by spel en drank. Toen haar zoon den leeftyd
bereikt had, waarop hy do maatschappy
moest intreden, was hy zóó weinig naar den
geest ontwikkeld, dat er voor hom geen
andere weg open stond, dan om als soldaat
by het vreemdenlegioen dienst te nemen.
Hy werd naar Algiers gezonden, maar gaf
zich aldaar, evenals zyne moeder, aan drank
misbruik over.
In een twist werd hy in de borst geschoten
en overleed eenige dagen daarna in het
hospitaal.
Toen Hulda de tyding van den dood haars
zoons ontving, was zy juist met oenige vrien
dinnen aan de groene tafel gezeten. Met
blikken, waaruit de hartstocht voor het spel
straalde, volgde zy het draaiend rad, waarvan
zy al haar heil verwachtte.
Nadat haar de officiëele konnisgoving van
het Gouvernement overhandigd was geworden
en zy daaruit de treurige tyding vernam,
werd haar toch reeds geschokt gestel hevig aan
gegrepen. Met een rauwen gil viel zy ter aarde.
Hare hersens waren door die noodlottige
mededeeling gekrenkt en haar verder leven
bracht zy in een krankzinnigengesticht door.
Toen graaf Von Stenwerck Huida's vertrek
naar Parys vernam, begaf hy zich terstond
naar hot slot Sehnwitz. Hy gaf den rent
meester bevel, eenige vertrekken tot gebruik
van dezen met zyn gezin, op het slot in te
richten, maar steeds te zorgen, dat, wanneer
Hulda vóór Adalberts meerderjarigheid haren
intrek op het slot zou willen nemen, alles in
gereedheid zou wezen, haar aldaar te ontvangen.
Vele jaren gingen voorby. De graaf Von
Stenwerck smaakte het genoegen zyne bolde
kleinzonen tot flinke menschen te zien op
groeien.
Hy overleed in het jaar 1845, korten tyd
nadat Adelbert Von Sehnwitz met Laura, de
dochter van graaf Kiehl en Eline Von Schön-
hausen, in het huweiyk getreden was.
Adelbert en Otto waren beiden in Prui-
sischen dienst en groote gunstelingen van
den ridderiyken Prins "Wilhelm van Pruisen.
De laatste levensjaren van den graaf Von
Stenwerck gingen kalm en rustig voorby. Do
hartelijke liefde, hem door zyne kleinkinderen
betoond, waren hem eene voldoende belooning
voor do zorgen, aan hen besteed.
Toen zyn laatste uur gekomen was en
Adelbert, Otto en Laura zyne sponde omring
den, zeide hy, terwijl hy Laura's hand in do
zyne drukte:
„God hoeft myne Laura tot zich geroepen,
maar hy heeft my u allen gelaten, om myn
levensavond te verhelderen. Zyn naam zy
geloofd t"
Kort daarna ontsliep hy zacht en kalm, ter-
I wyi een vredige glimlach zyn gelaat overtoog.