N°. 10500. "Vrijdag 1® Mei. A0. 1894, <§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (gon- en feestdagen, uitgegeven. Leiden, 17 Mei. Peuilleton. IN BLOEI GEKNAKT. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden. i f 1.10. Franco per post-1.10. Afisonderljjke Nommers 0.05. PRIJS DER ADVERTENTIËN: Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17{. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Ofiïciëele Kennisgevingen. Burgemeester en Wethouders van Leiden; Gezien het adres ran J. P. WIL80HUT, houdende Verzook om vergunning tot oprichting oener yzer- smedertj in het perceel Onde Rijn hoek Koeateeg No. 190; Gelet op do artt. 6 en 7 der Wet van 2 Juni 1875 (StaaUblad No. 95); Goven bg deze kennis aan het publiek dat go- noemd verzoek mot do belagen op de Secretarie dezer gemeente ter visie gelegd is; alsmedo dat op Woensdag 30 Mei aanst., 's voormiddags te elf uren, op het Raadhuis gelegenheid zal worden gegeven om bezwaren tegen dat verzoek in te brengen. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Leidon, F. WA8, Burgemeester. 16 Mei 1891. E. KIST, Seoretaris. In de kleine bovenachterzaal der Stadszaal hield gisteravond de 3 October-vereeniging hare algemeene Mei vergadering, waarin aller eerst aan de orde was het benoemon eener commissie van contröle en in de tweede plaats de bespreking der feestplannen voor 3 October a. s. Uit de voor genoemde controle-commissie voorgestelde zes personen, drie dubbeltallen, bleken in den loop der vergadering, na stem opneming door de heeren Vos, als lid des bestuurs, Biersteker en Witmans, gekozen te zijn de heeren D. Hartevelt met 48, Carl Driessen (aanwezig en die de benoeming aan nam) met 49 en M. W. Jaeger met 31 stem men. Op de heeren A. Engel, G. N. Van der Koog en J. C. Zaalberg waren respectievelijk uitgebracht 6, 6 en 24 stemmen. Het ge- heele aantal ingeleverde stembiljetten bedroeg 58, waarvan 4 van onwaarde waren. Na het lezen van de notulen der vorige algemeene, December-vergadering, welke goed gekeurd werden zonder bemerkingen, her dacht de voorzitter, de heer N. Brouwer, het overlijden van den heer L. M. De Laat de Kanter, burgemeester van Leiden en eere voorzitter der 3-October-vereeniging, hoe bjj diens begrafenis het bestuur der Vereeniging tegenwoordig en namens deze een krans als huldebewjjs aan den ontslapene gewijd was; wat deze was geweest voor de Vereeniging en wat zo in hem verloren had. Namens hot bestuur stelde bij tevens voor den opvolger van wijlen burgemeester De Kanter, den heer mr. F. Was, die reeds dikwerf zijne sympathie jegens de Vereeniging toonde en van wien men met grond mag overtuigd wezen dat zyn hart voor Leiden niet minder warm klopt dan dat van zijn voorganger, te benoemen tot haren eere-voorzitter, het geen door de vergadering met applaus werd goedgekeurd en waarop de heeren bestuursleden Tieleman en Corts den burge meester aan zijne woning van de keuze mede- deeling gingen doen en hem verzoeken de vergadering met zijne tegenwoordigheid te vor eeren. De werkzaamheden werden opgeschort tot de tegenwoordigheid van den heer Was, die zich niet lang liet wachten en staande en met applaus door de vergadering werd ontvangen. De voorzitter deelde hem het be sluit der vergadering mede en hield naar aanleiding daarvan eene hartelijke toespraak tot den heer Was, die de benoeming gaarne aannam, trachten zou een waardig opvolger van zijn voorganger in dezen te zullen zijn en een wensch uitsprak én voor den voor zitter èn voor de Vereeniging, welke beide toespraken door applaus der leden werden gevolgd. Wat de feestplannen betreft, het stereotiepe ochtend- en avondgedeelte blijft, dus de wijding van den gedenkdag met koraalmuziek in het Van-der-Werfpark, de uitdeelingen, het fontein- springen en het carillonspel, alsmede de concerten in „Zomerzorg", „Zomerlust" en op het Schuttersveld, met vuurwerk, en waar gedanst zal kunnen worden, nu op den voor het eerst in gebruik te nemen nieuwen dansvloer. Het middaggedeelte der feestviering zal nieuw zijn en, mocht het bestuur reeds twee malen handelen naar aanleiding van feest- denkbeelden van leden, ook thans zou dit geschieden en wel aan de hand van een plan des heeren H. C. Van der Heyde, bestaande in eene harddraverij onder den man op den Vestwal van den molen tot de Doezastraat, gevolgd door een optocht van gewonnen en niet gewonnen hebbende, alsmede van versierde paarden. Uit de gevoerde discussie bleek dat de Vest wal, waar men aan het beleg bovendien zal herinnerd worden wegens het aldaar nog staand historisch geworden kruithuisje, voor elk toe gankelijk zal wezen, dat de lengte en breedte daar zeer voldoende zijn, dat hier het beste terrein is voor eene harddraverij binnen de gemeente en hij tegen October in goeden staat verkeeren zal. Naar aanleiding van dienaangaande gemaakte opmerkingen, deelde de voorzitter ook mede dat het lager gelegen deel langs de baan, volgens den gemeente-architect, geen noemens waard bezwaar zal opleveren en meer dan voldoende ruimte voor de toeschouwers zal aanbieden. Voorts zal het feest wezen niet eene harddraverij al te grootscheeps, als by Land- bouwgelogenhoden, maar eeno „huiselijke" harddraverij. Welke paarden er nu juist aan zullen deelnemon, moet nog door het bestuur overwogen worden met het oog op het aantal aanmeldingen, de beschikbare prijzen, enz.; uitgemaakt zal nog moeten worden of enkel paarden van leden dan wel ook van niet- leden zullen deelnemen, paarden enkel uit de stad of ook uit de omgeving. Het Schuttersveld, dat een der loden voor stelde voor harddraverijterrein, werd minder geschikt geacht, evenals het nu verandering aanbrengen in het avondfeest door het bijv. naar binnen de stad te verplaatsen door het houden van eon wedstrijd in hetillumineeren en hot dansen hier en daar in de stad, opdat deze niet verlaten zij en de feestviering niet buiten haar gebied plaats hebbe. Ten slotte ging er ook uit de vergadering eene stem op, die hulde bracht aan en de beste wonschen uitte ten opzichte van den nieuwen eere voorzitter. Daarna werd de vergadering door den voor zitter, met dankzegging voor de opkomst, gesloten. Aan den minister van binnenlandsche zaken is door zes en dertig studenten in de artsenjjbereidkunde aan de R(jks Universiteit te Leiden een adres gericht, waarin zjj te kennen geven dat, zooals algemeen bekend, de inrichting van het Pharmaceutisch Laboratorium niet voldoet aan de meest bescheiden eischen; dat dit gebouw, oen tot noodhulp-labora torium ingericht woonhuis, oorspronkelijk be stemd voor acht studenten, thans reeds een twintigtal moet herbergen; dat in weerwil daarvan, toch noch eenige anderen een onderkomen in het Chemisch Laboratorium der Universiteit en zelfs in het Scheikundig Laboratorium der gemeentelijke hoogere burgerschool hebben moeten zoeken; dat het getal studenten, die op het labora torium werkzaam moeten zijn, den volgenden cursus wederom grooter zal zijn; dat bovendien op het Chemisch Labora torium niet langer plaats ingeruimd kan wor den aan pharmaceutische studenten; dat de Hoogleeraar-Directeur dus weldra gedwongen zal zijn, eenigen zijner leerlingen in overweging te geven de Universiteit te verlaten dat door de ophooping van laboranten on misbare bijzondere vertrekken, zooals weeg kamer, donkere kamer, enz., aan hunno be stemmingen zjjn onttrokken dat, in verband met de oorspronkelijke be stemming van het gebouw, het brandgevaar buitengewoon groot is; dat in de Kamerzitting van 13 December 1893 de toenmalige minister van binnenlandsche zaken verklaard heeft zoo spoedig mogelijk gelden te zullen aanvragen voor do stichting van een nieuw Pharmaceutisch Laboratorium. Redenen waarom adressanten zich tot den tegenwoordigen minister wenden met het eer biedig, doch dringend verzoek, dat door Zijne Excellentie zoo spoedig mogelijk maatregelen mogen worden genomen, om over te gaan tot do stichting van oen Pharmaceutisch Labo ratorium. Blijkens gisteren bjj den Raad van State, afd. voor de geschillen van bestuur, ingekomon Koninklijke besluiten, is o. a. de volgende beslissing genomen; In zake het beroep van de heeren Gebr. Palm, te Leiden, tegen een besluit van Burg. en Weths. dezer gemeente, dd. 13 Nov. 1893, waarbij hun nieuwe voorwaarden zijn opge legd tot het bij voortduring exploiteeren eener bewaarplaats van beenderen, zijn met wijziging van dat besluit aan appellanten met betrek king tot de bij besluit van 3 Dec. 1868 ver leende vergunning (aangevuld bij besluit van 8 Juli 1889) alsnog eenige voorwaarden op- gelogd. Naar het „Utr. Dbl." verneemt, heeft dr. J. H. Gunning J.Hzn., pred. te Leiden, het beroep by de Ned.-Herv. gem. te Utrecht aangenomen. Do Herv. gemeente te Kerkwerve, op het eiland Schouwen, is sedert 25 Aug. 1889 vacant. In deze vacature zijn door den kerke- raad 23 vruchtelooze beroepen uitgebracht. Thans is de beroeping tot predikant dier gemeente aangenomen door don heor H. J. Couvée, cand. tot den H. Dienst te Leiden. De gemeenteraad van Delft besloot gis teren tot uitbreiding van hot buizennet ten dienste der gasfabriek en tot plaatsing van een derden stoomketel en een tweeden water toren ten behoeve der duinwaterleiding. Onderscheidene leden van de liberale kiesvereeniging „De Grondwet", te 's-Graven- hage, hebben, wegens het h. i. in strijd met het reglement der vereeniging proclameeren van mr. Bevers tot Kamer-candidaat, besloten hun lidmaatschap op te zeggen. De Staatscommissie, belast met het onder zoek naar de gronden, welke voor bevloeiing in aanmerking kunnen komen, zal heden te 's-Gravenhago bijeenkomen. Ten gevolge van het bedanken voor het wethouderschap door den heer L. De Boer, te Nieuweschans, had Dinsdag jl. ter raads vergadering eene nieuwe benoeming plaats, doch 't geval deed zich voor, dat niemand der aanwezige leden zich eene benoeming wilde laten welgevallen. Over het onderwerp Landbouw krediet, aanhangig bjj het Nederlandsch Landbouw- comité, heeft de secretaris van dat college, mr. Ferf, eeno schriftelijke inleiding saamgesteld. De steller der memorie ontkent de nood zakelijkheid van het oprichten eener Staats- hypotheekbank en betoont zich ook een tegen stander van het gebruik der gelden van do Rijkspostspaarbank voor de bevordering van de instelling van plaatselijke banken of van de Rijkshypotheekbank. Daarentegen is hjj bepaald van meening, dat de Staat iets kan doen ter bevordering van het Landbouw krediet. Ten einde den schuldenaar onafhankelijk te maken van do willekeur van den schuld- eiscber, vestigt schr. de aandacht op het stelsel van onderlinge samenwerking, ra. a. w. op de coöperatie, waardoor de landbouwer meer zelfstandig en meer onafhankelijk van den geldschieter zal worden. De voordeelen van eene krachtige coöperatie onder den land bouwenden stand in het licht stellende, be veelt mr. Ferf de Raiffersonkassen aan, ook als middel van geldbelegging voor den boer. Z. i. moet een goed werkend stelsel van Landbouw-krediet voldoen aan de navolgende vereischtona. er moet geleend kunnen wor den op langen termijn; b. er moet afgelost kunnen worden bjj gedeelten en op bepaalde tijdstippenc. er moet uitgeleend worden tegen lagen interest; d. ieder solied landbouwer, tot de kleinste toe, moet deolnemer kunnen zjjn en aan hem voorschot verleend kunnon wor den e. do leden moeten zooveel mogelijk het geld, dat zjj beschikbaar hebben, niet renteloos laten liggen, maar in do bank beleggene. als grondslagen, waarop do Landbouwbanken moeten berusten, stelt mr. Ferf voor: a.Soli daire aansprakelijkheid; b. dat het bestuur kosteloos het werk op zich neme. Volgens zjjne overtuiging is dus ook buiten de Staatshypotheek- of voorschotbanken van Staatswege wel eene betere regeling van het Landbouw krediet te verkrijgen en wel door het oprichten van coöperatieve spaar- en voor schotbanken. Tegenover de mededueling van het „Haagscho Dagblad" zegt de „Amsterdammer" de juistheid te bljjven aannemen van het bericht van het Haagscho correspondentie- bureel, dat H. M. de Regentes den afgetredon ministers heeft doen welen, hen nitt in af- scheids-audiéntie te kunnon ontvangen. Uit eene vroegere mededeoling toch van Hr. Ms. particulieren secretaris is der redactie gebleken, dat alle hofberichten, door het correspondentie-bureel aan de bladen ver strekt, officiéele mededeelingen zijn. In het Noordeinde te 's-Gravenhago is het Leesmuseum voor damos geopond. Blockx, Gilson en Mestdagh zullen Holl. opera's componeeren; die van Gilson is op een tekst van Pol De Mont. (Vad.) Het hoofdbestuur van den Nederland- schen Bond van gemeente ambtenaren houdt Zondag 27 Mei a. s. in Krasnapolsky te Am sterdam eene vergadering met afgevaardigden van verschillende administratieve vereenigingen in Nederland, o. a. ter bespreking der vragon A. Is onderlinge oprichting van een fonds tot uitkeering van een geldelijk bedrag aan weduwen en weezen van een gemeente ambte naar gewenscht, of moet als punt van uitgang worden aangenomen het beginsel, dat op den Staat de verplichting behoort te rusten, aan weduwen en weezen van gemeente ambtenaren pensioen (uitkeering) te verzekeren? B. Moet bjj de Regeering worden aange drongen op regeling van pensioen voor deu gemeente-ambtenaar, op den voet als dit bjj de wet van 17 Aug. 1878 (Stsbl. No. 127) voor den openbaren onderwijzer geschiedde, dan wel op gelijkstelling van den gemeente-amb tenaar met burgerlijke ambtenaren als bedoeld bjj art. 2 der wet van 9 Mei 1890 (Sts. No. 78)? Door den minister van koloniën zijn be noemd tot leden der commissie, welke in 1894 zal afnombn het eindexamen aan den voorbereidenden cursus voor het boschwozen. verbonden aan de landbouwschool te Wage- ningen, de heeren dr. W. B. J. Van Eyk, inspecteur van het middelbaar onderwijs, belast met het toezicht op de opleiding der technische ambtenaren by het boschwezen in Nederlandsch- Indië, aan wien tevens het voorzitterschap der commissie is opgedragen, A. H. Berkhout, Oost-Indisch ambtenaar met verlof, tydeiyk loeraar aan de Rykslandbouwschool te Wage- ningen, H. J. Lovink, directeur der Neder- landsche Heidomaatschappy te IVagonlngen, en professor dr. A. Mayer, dr. J. Ritzema Bos, dr. E. Giltay, mr. W. Roilingh Dz., J. Van Dam, S. Lako, J. Jurling, G Reinders en J. Goossen, leeraren aan meergemelde school. Men seint aan „Het Nieuws" uit Batavia: „De adspirant-controleur Föringor en zyne vrouw zyn te Maros (Celebes) in een amok vermoord. „De heer M. Föringor was sedert 21 Deo. 1892 adspirant-controleur en was geplaatst te Maros (afd. Noorderdistricten), onder den assistent-resident Dirksen." By koninklyk besluit van 1 dezer (Sts.bl. 63) worden aan art. 4 van het kon. besluit van 28 Mei 1889 (Ind. Sts.bl. 170) toegevoegd de volgende woorden: „doch ge- Huida's voortdurende nabyheid hinderde hem. Hy herinnerde zich, haar ziende, de dagon van weleer, toen hy hot ware geluk moedwillig van zich stiet. Daarby kwam, dat niemand van degenen, die aan het bof verbonden waren, hem be zochten, en ook de adel uit den omtrek toonde hem zeer weinig belangstelling. Behalve eenige officiöele bezooken, die door hem op dezelfde wyze beantwoord werden, kwam hy nooit in aanraking met andere lieden van zijn stand en opvoeding. De eenige gasten, die van tyd tot tyd het slot Sehnwitz voor langer dan een halfuur bezochten, waren graaf Kiehl met El ine. Hoewel het beiden moeite kostte een be leefden toon tegenover Hulda aan te nemen, zoo hadden zy te veel medelyden met hun armen vriend, om hunne bezoeken geheel te staken. Graaf Kiehl begreep zeer goed, wat de dryfveer was geweest van het huweiyk, dat Von Sehnwitz met Hulda gesloten had. Hulda leed veel onder de onverschilligheid, die zy van Von Sehnwitz ondervond, maar was niet by machte hieraan iets te veranderen. Zoo gingen de dagen treurig en traag voorby. Zonder afwisseling van buiten, zonder innerlyke liefde en vertrouwen daarbinnen. Von Sehnwitz had, hoewel hy slechts even in de dertig was, geheel het uiteriyk van een oud man gekregen. Zyn rug waB gebogen, zyn schedel werd kaal en zyne oogen stonden hol boven de ingevallen wangen. Niets dan zyne kinderen bonden hem aan het leven. Slechts wanneer hy in de speel kamer zich met hen bezighield of in het park met de kleine kleuters speelde, kwam er een lach op zyn gelaat. Maar als hy dan een uur later in Laura's boudoir, dat alleen voor hem toegankeiyk was, de oogen naar de beeltenis van de lieve afgestorvene ophief, dan veranderde die straks zoo opgeruimde stemming in bittere zielesmart. Op deze wyze gingon eenige jaren voorby. In de verhouding tusschon de echtgenooten kwam geene verandering, en Hulda gaf eindeiyk de hoop, Von Sehnwitz'liefde weder te herwinnen, op. Het gevolg daarvan was, dat hare stemming hier bitter onder leed. Hot was haar niet moeilyk gevallen, hare luimen en grillen tydeiyk te bedwingenmaar, toen zy bemerkte dat toch alles tevergeefs was, wierp zy het masker af en kinderen en dienstboden hadden een moeilyk leven. Wan neer Von Sehnwitz niet aanwezig was, trok zy immer haar eigen kind boven de beide andere jongens voor, en zoo was het een voortdurend krakeel. De kreten der weenende kinderen drongen dikwyis tot in de vertrek ken van Von Sehnwitz door, die dan yiings heensnelde en de twistenden zoo goed mogeiyk tot kalmte bracht Graaf Von Stenwerck kwam nooit op het slot Sehnwitz, maar elk jaar gingen Adel- bert en Otto eene maand by hun grootvader doorbrengon. Toen de jongens grooter werden, besloot Von Sehnwitz een gouverneur te nemon. Vele jongelingen boden zich voor die betrek king aan en het was eene moeilijke taak eene geschikte keuze te doen. Eén van de sollicitanten stond hem byzonder aan, Het was de zoon van een dorpspredikant, en daar de berichten, omtrent hem ingewon nen, voldoende waren, werd dit jongmensch de uitverkorene. Hy was slank en blond, had mooie oogen en eeno lieve, zachte stem. By zyne aan komst maakte hy terstond een gunstigen indruk op Von Sehnwitz. Hulda ontving hem beleefd en vriendeluk en de kinderen konden het beBt met hun leermeester vinden. Na kreeg Von Sehnwitz wat meer rust; alles ging kalm en ordeiyk toe. De kinderen vertoefden het grootste gedeelte van den dag op de leerkamer en ook by de gemeenschap- pelyke maaltyden gaf do aanwezigheid van een derde wat meer levendigheid en afwisseling. Von Sehnwitz' gemoed werd kalmer ge stemd, en de invloed, dien de jonge gouver neur op de kinderen had, was zeer gunstig. Maar weder was er een onweer in aantocht, dat boven zyn hoofd zou losbarsten. Op een avond, dat hy, rustig voor zyn venster gezeten, den helderen sterrenhemel bewonderde, bemerkte hy niet ver van het slot twee gedaanten, die naast elkander voortwandelden. In het eerst lette hy niet veel op die twee wandelaars, maar toen hy zag, dat de een zijn arm om het middel dor andere sloeg, en die beiden elkander kusten, toen begreep hy opeens wie het waren, en wat hy van dit voorval denken moest. Ach, het was maar al te waarl Hulda had hem jarenlang tevergeefs het geringste blyk van toegenegenheid afgebedeld en hy had haar geminacht; haar naar liefde dorstend hart was door hem verstooten geworden en zy had troost gezocht en gevonden by een, die van het eerste oogenblik af botoovord was geworden door hare bekoorlykhoden. Noch de gedachte aan haren echtgenoot, noch die aan de kinderen, waren in staat haren opvlammenden hartstocht te dooven, en zy nam zelfs den schyn zóó weinig in acht, dat hare verhouding tot den gouverneur reeds lang het onderwerp van het gesprek der bedienden uitmaakte. Alleen Von Sehnwitz was blind gebleven voor hetgeen voor ieder duideiyk merkbaar was. Maar nu hem d9 oogen geopend waren, aarzelde hy niet, den schuldigen jonkman op staanden voet weg te zenden. Het laatste sprankje van vertrouwen, dat Von Sehnwitz nog in de menschheid koes terde, ging met deze droevige ondervinding verloren. Hy deed Hulda geene verwyten. Slechts blikken van de diepste minachting had by voor de schuldige vrouw over. Een ernstig man van bezadigden leeftyd werd de opvolger van den jongen gouverneur, en alle3 was weer als voorheen. Alleen was de gestalte van Von Sehnwitz nog krommer en waren zyne oogen doffer geworden, sedert hy de laatste smartelijke ervaring opgedaan had. Niet lang meer zou zyn lyden duren. Hy werd ziek en eene hersenkoorts maakte in weinige dagen een eind aan zyn leven. Nu had hy rust. Kalm lag hy op zflu sterfbed ter neder. Hy bemerkte niet meer dat Hulda zich de haren uittrok van smart; dat zy, geknield voor zyne sponde, de magere hand van den doodo met heoto tranen be sproeide; hy had afgerekend met do wereld en hare ellende. XL VII. Nadat Von Sehnwitz den laatston adem uitgeblazen had, word er door den rentmeester in allerijl een bode naar den graaf Von Stenwerck gezonden om hem te verzoeken, zoo spoedig mogelijk te willen komen. Tegen den avond naderde de koets, waarin do graaf gezeten was, het slot, en toen hy uit gestapt was, begaf hy' zich terstond naar Hulda. Deze deed niets dan schreien en wanhoops kreten slaken, on toen de graaf haar do hand wilde reiken, bedekte een schaamrood haar gelaat. „Mevrouw Von Sehnwitz," zeide de graaf op koelen toon, „ik achtte het myn plicht aan uw wensch gehoor to geven on zoo spoedig mogeiyk hier te komen. Ik behoef u echter niet te zeggen dat ik niet begeer door uwe tegenwoordigheid telkens aan het treurig verleden herinnerd te worden. U zult my dus zeer verplichten, alles zóó te schikken, dat ik, zoolang myn plicht my op dit slot doet vertoeven, do maaltyden in myne vertrekken zal kunnen gebruiken. Wordt vervolgd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 1