N°. 10500.
"Vrijdag 1® Mei.
A0. 1894,
<§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (gon- en feestdagen, uitgegeven.
Leiden, 17 Mei.
Peuilleton.
IN BLOEI GEKNAKT.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden. i f 1.10.
Franco per post-1.10.
Afisonderljjke Nommers 0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17{. Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Ofiïciëele Kennisgevingen.
Burgemeester en Wethouders van Leiden;
Gezien het adres ran J. P. WIL80HUT, houdende
Verzook om vergunning tot oprichting oener yzer-
smedertj in het perceel Onde Rijn hoek Koeateeg
No. 190;
Gelet op do artt. 6 en 7 der Wet van 2 Juni 1875
(StaaUblad No. 95);
Goven bg deze kennis aan het publiek dat go-
noemd verzoek mot do belagen op de Secretarie
dezer gemeente ter visie gelegd is; alsmedo dat op
Woensdag 30 Mei aanst., 's voormiddags te elf uren,
op het Raadhuis gelegenheid zal worden gegeven
om bezwaren tegen dat verzoek in te brengen.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Leidon, F. WA8, Burgemeester.
16 Mei 1891. E. KIST, Seoretaris.
In de kleine bovenachterzaal der Stadszaal
hield gisteravond de 3 October-vereeniging
hare algemeene Mei vergadering, waarin aller
eerst aan de orde was het benoemon eener
commissie van contröle en in de tweede plaats
de bespreking der feestplannen voor 3 October
a. s. Uit de voor genoemde controle-commissie
voorgestelde zes personen, drie dubbeltallen,
bleken in den loop der vergadering, na stem
opneming door de heeren Vos, als lid des
bestuurs, Biersteker en Witmans, gekozen
te zijn de heeren D. Hartevelt met 48, Carl
Driessen (aanwezig en die de benoeming aan
nam) met 49 en M. W. Jaeger met 31 stem
men. Op de heeren A. Engel, G. N. Van der
Koog en J. C. Zaalberg waren respectievelijk
uitgebracht 6, 6 en 24 stemmen. Het ge-
heele aantal ingeleverde stembiljetten bedroeg
58, waarvan 4 van onwaarde waren.
Na het lezen van de notulen der vorige
algemeene, December-vergadering, welke goed
gekeurd werden zonder bemerkingen, her
dacht de voorzitter, de heer N. Brouwer, het
overlijden van den heer L. M. De Laat de
Kanter, burgemeester van Leiden en eere
voorzitter der 3-October-vereeniging, hoe bjj
diens begrafenis het bestuur der Vereeniging
tegenwoordig en namens deze een krans als
huldebewjjs aan den ontslapene gewijd was;
wat deze was geweest voor de Vereeniging
en wat zo in hem verloren had. Namens hot
bestuur stelde bij tevens voor den opvolger
van wijlen burgemeester De Kanter, den heer
mr. F. Was, die reeds dikwerf zijne sympathie
jegens de Vereeniging toonde en van wien
men met grond mag overtuigd wezen dat
zyn hart voor Leiden niet minder warm
klopt dan dat van zijn voorganger, te
benoemen tot haren eere-voorzitter, het
geen door de vergadering met applaus
werd goedgekeurd en waarop de heeren
bestuursleden Tieleman en Corts den burge
meester aan zijne woning van de keuze mede-
deeling gingen doen en hem verzoeken de
vergadering met zijne tegenwoordigheid te vor
eeren. De werkzaamheden werden opgeschort
tot de tegenwoordigheid van den heer Was,
die zich niet lang liet wachten en staande
en met applaus door de vergadering werd
ontvangen. De voorzitter deelde hem het be
sluit der vergadering mede en hield naar
aanleiding daarvan eene hartelijke toespraak
tot den heer Was, die de benoeming gaarne
aannam, trachten zou een waardig opvolger
van zijn voorganger in dezen te zullen zijn
en een wensch uitsprak én voor den voor
zitter èn voor de Vereeniging, welke beide
toespraken door applaus der leden werden
gevolgd.
Wat de feestplannen betreft, het stereotiepe
ochtend- en avondgedeelte blijft, dus de wijding
van den gedenkdag met koraalmuziek in het
Van-der-Werfpark, de uitdeelingen, het fontein-
springen en het carillonspel, alsmede de
concerten in „Zomerzorg", „Zomerlust" en
op het Schuttersveld, met vuurwerk, en waar
gedanst zal kunnen worden, nu op den voor
het eerst in gebruik te nemen nieuwen
dansvloer.
Het middaggedeelte der feestviering zal
nieuw zijn en, mocht het bestuur reeds twee
malen handelen naar aanleiding van feest-
denkbeelden van leden, ook thans zou dit
geschieden en wel aan de hand van een plan
des heeren H. C. Van der Heyde, bestaande
in eene harddraverij onder den man op den
Vestwal van den molen tot de Doezastraat,
gevolgd door een optocht van gewonnen en
niet gewonnen hebbende, alsmede van versierde
paarden.
Uit de gevoerde discussie bleek dat de Vest
wal, waar men aan het beleg bovendien zal
herinnerd worden wegens het aldaar nog staand
historisch geworden kruithuisje, voor elk toe
gankelijk zal wezen, dat de lengte en breedte
daar zeer voldoende zijn, dat hier het beste
terrein is voor eene harddraverij binnen de
gemeente en hij tegen October in goeden staat
verkeeren zal.
Naar aanleiding van dienaangaande gemaakte
opmerkingen, deelde de voorzitter ook mede
dat het lager gelegen deel langs de baan,
volgens den gemeente-architect, geen noemens
waard bezwaar zal opleveren en meer dan
voldoende ruimte voor de toeschouwers zal
aanbieden. Voorts zal het feest wezen niet eene
harddraverij al te grootscheeps, als by Land-
bouwgelogenhoden, maar eeno „huiselijke"
harddraverij. Welke paarden er nu juist aan
zullen deelnemon, moet nog door het bestuur
overwogen worden met het oog op het
aantal aanmeldingen, de beschikbare prijzen,
enz.; uitgemaakt zal nog moeten worden of
enkel paarden van leden dan wel ook van niet-
leden zullen deelnemen, paarden enkel uit de
stad of ook uit de omgeving.
Het Schuttersveld, dat een der loden voor
stelde voor harddraverijterrein, werd minder
geschikt geacht, evenals het nu verandering
aanbrengen in het avondfeest door het bijv.
naar binnen de stad te verplaatsen door het
houden van eon wedstrijd in hetillumineeren
en hot dansen hier en daar in de stad, opdat
deze niet verlaten zij en de feestviering niet
buiten haar gebied plaats hebbe.
Ten slotte ging er ook uit de vergadering
eene stem op, die hulde bracht aan en de beste
wonschen uitte ten opzichte van den nieuwen
eere voorzitter.
Daarna werd de vergadering door den voor
zitter, met dankzegging voor de opkomst,
gesloten.
Aan den minister van binnenlandsche
zaken is door zes en dertig studenten in de
artsenjjbereidkunde aan de R(jks Universiteit
te Leiden een adres gericht, waarin zjj te
kennen geven
dat, zooals algemeen bekend, de inrichting
van het Pharmaceutisch Laboratorium niet
voldoet aan de meest bescheiden eischen;
dat dit gebouw, oen tot noodhulp-labora
torium ingericht woonhuis, oorspronkelijk be
stemd voor acht studenten, thans reeds een
twintigtal moet herbergen;
dat in weerwil daarvan, toch noch eenige
anderen een onderkomen in het Chemisch
Laboratorium der Universiteit en zelfs in het
Scheikundig Laboratorium der gemeentelijke
hoogere burgerschool hebben moeten zoeken;
dat het getal studenten, die op het labora
torium werkzaam moeten zijn, den volgenden
cursus wederom grooter zal zijn;
dat bovendien op het Chemisch Labora
torium niet langer plaats ingeruimd kan wor
den aan pharmaceutische studenten;
dat de Hoogleeraar-Directeur dus weldra
gedwongen zal zijn, eenigen zijner leerlingen
in overweging te geven de Universiteit te
verlaten
dat door de ophooping van laboranten on
misbare bijzondere vertrekken, zooals weeg
kamer, donkere kamer, enz., aan hunno be
stemmingen zjjn onttrokken
dat, in verband met de oorspronkelijke be
stemming van het gebouw, het brandgevaar
buitengewoon groot is;
dat in de Kamerzitting van 13 December 1893
de toenmalige minister van binnenlandsche
zaken verklaard heeft zoo spoedig mogelijk
gelden te zullen aanvragen voor do stichting
van een nieuw Pharmaceutisch Laboratorium.
Redenen waarom adressanten zich tot den
tegenwoordigen minister wenden met het eer
biedig, doch dringend verzoek, dat door Zijne
Excellentie zoo spoedig mogelijk maatregelen
mogen worden genomen, om over te gaan tot
do stichting van oen Pharmaceutisch Labo
ratorium.
Blijkens gisteren bjj den Raad van State,
afd. voor de geschillen van bestuur, ingekomon
Koninklijke besluiten, is o. a. de volgende
beslissing genomen;
In zake het beroep van de heeren Gebr.
Palm, te Leiden, tegen een besluit van Burg.
en Weths. dezer gemeente, dd. 13 Nov. 1893,
waarbij hun nieuwe voorwaarden zijn opge
legd tot het bij voortduring exploiteeren eener
bewaarplaats van beenderen, zijn met wijziging
van dat besluit aan appellanten met betrek
king tot de bij besluit van 3 Dec. 1868 ver
leende vergunning (aangevuld bij besluit van
8 Juli 1889) alsnog eenige voorwaarden op-
gelogd.
Naar het „Utr. Dbl." verneemt, heeft dr.
J. H. Gunning J.Hzn., pred. te Leiden, het
beroep by de Ned.-Herv. gem. te Utrecht
aangenomen.
Do Herv. gemeente te Kerkwerve, op het
eiland Schouwen, is sedert 25 Aug. 1889
vacant. In deze vacature zijn door den kerke-
raad 23 vruchtelooze beroepen uitgebracht.
Thans is de beroeping tot predikant dier
gemeente aangenomen door don heor H. J.
Couvée, cand. tot den H. Dienst te Leiden.
De gemeenteraad van Delft besloot gis
teren tot uitbreiding van hot buizennet ten
dienste der gasfabriek en tot plaatsing van
een derden stoomketel en een tweeden water
toren ten behoeve der duinwaterleiding.
Onderscheidene leden van de liberale
kiesvereeniging „De Grondwet", te 's-Graven-
hage, hebben, wegens het h. i. in strijd met
het reglement der vereeniging proclameeren
van mr. Bevers tot Kamer-candidaat, besloten
hun lidmaatschap op te zeggen.
De Staatscommissie, belast met het onder
zoek naar de gronden, welke voor bevloeiing
in aanmerking kunnen komen, zal heden te
's-Gravenhago bijeenkomen.
Ten gevolge van het bedanken voor het
wethouderschap door den heer L. De Boer,
te Nieuweschans, had Dinsdag jl. ter raads
vergadering eene nieuwe benoeming plaats,
doch 't geval deed zich voor, dat niemand
der aanwezige leden zich eene benoeming
wilde laten welgevallen.
Over het onderwerp Landbouw krediet,
aanhangig bjj het Nederlandsch Landbouw-
comité, heeft de secretaris van dat college, mr.
Ferf, eeno schriftelijke inleiding saamgesteld.
De steller der memorie ontkent de nood
zakelijkheid van het oprichten eener Staats-
hypotheekbank en betoont zich ook een tegen
stander van het gebruik der gelden van do
Rijkspostspaarbank voor de bevordering van
de instelling van plaatselijke banken of van
de Rijkshypotheekbank.
Daarentegen is hjj bepaald van meening,
dat de Staat iets kan doen ter bevordering
van het Landbouw krediet.
Ten einde den schuldenaar onafhankelijk
te maken van do willekeur van den schuld-
eiscber, vestigt schr. de aandacht op het
stelsel van onderlinge samenwerking, ra. a. w.
op de coöperatie, waardoor de landbouwer
meer zelfstandig en meer onafhankelijk van
den geldschieter zal worden. De voordeelen
van eene krachtige coöperatie onder den land
bouwenden stand in het licht stellende, be
veelt mr. Ferf de Raiffersonkassen
aan, ook als middel van geldbelegging voor
den boer.
Z. i. moet een goed werkend stelsel van
Landbouw-krediet voldoen aan de navolgende
vereischtona. er moet geleend kunnen wor
den op langen termijn; b. er moet afgelost
kunnen worden bjj gedeelten en op bepaalde
tijdstippenc. er moet uitgeleend worden tegen
lagen interest; d. ieder solied landbouwer, tot
de kleinste toe, moet deolnemer kunnen zjjn
en aan hem voorschot verleend kunnon wor
den e. do leden moeten zooveel mogelijk het
geld, dat zjj beschikbaar hebben, niet renteloos
laten liggen, maar in do bank beleggene. als
grondslagen, waarop do Landbouwbanken
moeten berusten, stelt mr. Ferf voor: a.Soli
daire aansprakelijkheid; b. dat het bestuur
kosteloos het werk op zich neme.
Volgens zjjne overtuiging is dus ook buiten
de Staatshypotheek- of voorschotbanken van
Staatswege wel eene betere regeling van het
Landbouw krediet te verkrijgen en wel door
het oprichten van coöperatieve spaar- en voor
schotbanken.
Tegenover de mededueling van het
„Haagscho Dagblad" zegt de „Amsterdammer"
de juistheid te bljjven aannemen van het
bericht van het Haagscho correspondentie-
bureel, dat H. M. de Regentes den afgetredon
ministers heeft doen welen, hen nitt in af-
scheids-audiéntie te kunnon ontvangen.
Uit eene vroegere mededeoling toch van
Hr. Ms. particulieren secretaris is der redactie
gebleken, dat alle hofberichten, door het
correspondentie-bureel aan de bladen ver
strekt, officiéele mededeelingen zijn.
In het Noordeinde te 's-Gravenhago is
het Leesmuseum voor damos geopond.
Blockx, Gilson en Mestdagh zullen Holl.
opera's componeeren; die van Gilson is op
een tekst van Pol De Mont. (Vad.)
Het hoofdbestuur van den Nederland-
schen Bond van gemeente ambtenaren houdt
Zondag 27 Mei a. s. in Krasnapolsky te Am
sterdam eene vergadering met afgevaardigden
van verschillende administratieve vereenigingen
in Nederland, o. a. ter bespreking der vragon
A. Is onderlinge oprichting van een fonds
tot uitkeering van een geldelijk bedrag aan
weduwen en weezen van een gemeente ambte
naar gewenscht, of moet als punt van uitgang
worden aangenomen het beginsel, dat op den
Staat de verplichting behoort te rusten, aan
weduwen en weezen van gemeente ambtenaren
pensioen (uitkeering) te verzekeren?
B. Moet bjj de Regeering worden aange
drongen op regeling van pensioen voor deu
gemeente-ambtenaar, op den voet als dit bjj
de wet van 17 Aug. 1878 (Stsbl. No. 127) voor
den openbaren onderwijzer geschiedde, dan
wel op gelijkstelling van den gemeente-amb
tenaar met burgerlijke ambtenaren als bedoeld
bjj art. 2 der wet van 9 Mei 1890 (Sts. No. 78)?
Door den minister van koloniën zijn be
noemd tot leden der commissie, welke in
1894 zal afnombn het eindexamen aan den
voorbereidenden cursus voor het boschwozen.
verbonden aan de landbouwschool te Wage-
ningen, de heeren dr. W. B. J. Van Eyk,
inspecteur van het middelbaar onderwijs, belast
met het toezicht op de opleiding der technische
ambtenaren by het boschwezen in Nederlandsch-
Indië, aan wien tevens het voorzitterschap
der commissie is opgedragen, A. H. Berkhout,
Oost-Indisch ambtenaar met verlof, tydeiyk
loeraar aan de Rykslandbouwschool te Wage-
ningen, H. J. Lovink, directeur der Neder-
landsche Heidomaatschappy te IVagonlngen,
en professor dr. A. Mayer, dr. J. Ritzema
Bos, dr. E. Giltay, mr. W. Roilingh Dz., J.
Van Dam, S. Lako, J. Jurling, G Reinders en
J. Goossen, leeraren aan meergemelde school.
Men seint aan „Het Nieuws" uit Batavia:
„De adspirant-controleur Föringor en zyne
vrouw zyn te Maros (Celebes) in een amok
vermoord.
„De heer M. Föringor was sedert 21 Deo.
1892 adspirant-controleur en was geplaatst te
Maros (afd. Noorderdistricten), onder den
assistent-resident Dirksen."
By koninklyk besluit van 1 dezer
(Sts.bl. 63) worden aan art. 4 van het kon.
besluit van 28 Mei 1889 (Ind. Sts.bl. 170)
toegevoegd de volgende woorden: „doch ge-
Huida's voortdurende nabyheid hinderde
hem. Hy herinnerde zich, haar ziende, de
dagon van weleer, toen hy hot ware geluk
moedwillig van zich stiet.
Daarby kwam, dat niemand van degenen,
die aan het bof verbonden waren, hem be
zochten, en ook de adel uit den omtrek
toonde hem zeer weinig belangstelling. Behalve
eenige officiöele bezooken, die door hem op
dezelfde wyze beantwoord werden, kwam hy
nooit in aanraking met andere lieden van
zijn stand en opvoeding.
De eenige gasten, die van tyd tot tyd het
slot Sehnwitz voor langer dan een halfuur
bezochten, waren graaf Kiehl met El ine.
Hoewel het beiden moeite kostte een be
leefden toon tegenover Hulda aan te nemen,
zoo hadden zy te veel medelyden met hun
armen vriend, om hunne bezoeken geheel
te staken.
Graaf Kiehl begreep zeer goed, wat de
dryfveer was geweest van het huweiyk, dat
Von Sehnwitz met Hulda gesloten had.
Hulda leed veel onder de onverschilligheid,
die zy van Von Sehnwitz ondervond, maar
was niet by machte hieraan iets te veranderen.
Zoo gingen de dagen treurig en traag
voorby. Zonder afwisseling van buiten, zonder
innerlyke liefde en vertrouwen daarbinnen.
Von Sehnwitz had, hoewel hy slechts even
in de dertig was, geheel het uiteriyk van
een oud man gekregen. Zyn rug waB gebogen,
zyn schedel werd kaal en zyne oogen stonden
hol boven de ingevallen wangen.
Niets dan zyne kinderen bonden hem aan
het leven. Slechts wanneer hy in de speel
kamer zich met hen bezighield of in het
park met de kleine kleuters speelde, kwam
er een lach op zyn gelaat. Maar als hy dan
een uur later in Laura's boudoir, dat alleen
voor hem toegankeiyk was, de oogen naar
de beeltenis van de lieve afgestorvene ophief,
dan veranderde die straks zoo opgeruimde
stemming in bittere zielesmart.
Op deze wyze gingon eenige jaren voorby.
In de verhouding tusschon de echtgenooten
kwam geene verandering, en Hulda gaf
eindeiyk de hoop, Von Sehnwitz'liefde weder
te herwinnen, op. Het gevolg daarvan was,
dat hare stemming hier bitter onder leed.
Hot was haar niet moeilyk gevallen, hare
luimen en grillen tydeiyk te bedwingenmaar,
toen zy bemerkte dat toch alles tevergeefs
was, wierp zy het masker af en kinderen en
dienstboden hadden een moeilyk leven. Wan
neer Von Sehnwitz niet aanwezig was, trok
zy immer haar eigen kind boven de beide
andere jongens voor, en zoo was het een
voortdurend krakeel. De kreten der weenende
kinderen drongen dikwyis tot in de vertrek
ken van Von Sehnwitz door, die dan yiings
heensnelde en de twistenden zoo goed mogeiyk
tot kalmte bracht
Graaf Von Stenwerck kwam nooit op het
slot Sehnwitz, maar elk jaar gingen Adel-
bert en Otto eene maand by hun grootvader
doorbrengon.
Toen de jongens grooter werden, besloot
Von Sehnwitz een gouverneur te nemon.
Vele jongelingen boden zich voor die betrek
king aan en het was eene moeilijke taak
eene geschikte keuze te doen.
Eén van de sollicitanten stond hem byzonder
aan, Het was de zoon van een dorpspredikant,
en daar de berichten, omtrent hem ingewon
nen, voldoende waren, werd dit jongmensch
de uitverkorene.
Hy was slank en blond, had mooie oogen
en eeno lieve, zachte stem. By zyne aan
komst maakte hy terstond een gunstigen
indruk op Von Sehnwitz. Hulda ontving hem
beleefd en vriendeluk en de kinderen konden
het beBt met hun leermeester vinden.
Na kreeg Von Sehnwitz wat meer rust;
alles ging kalm en ordeiyk toe. De kinderen
vertoefden het grootste gedeelte van den dag
op de leerkamer en ook by de gemeenschap-
pelyke maaltyden gaf do aanwezigheid van een
derde wat meer levendigheid en afwisseling.
Von Sehnwitz' gemoed werd kalmer ge
stemd, en de invloed, dien de jonge gouver
neur op de kinderen had, was zeer gunstig.
Maar weder was er een onweer in aantocht,
dat boven zyn hoofd zou losbarsten.
Op een avond, dat hy, rustig voor zyn
venster gezeten, den helderen sterrenhemel
bewonderde, bemerkte hy niet ver van het
slot twee gedaanten, die naast elkander
voortwandelden. In het eerst lette hy niet
veel op die twee wandelaars, maar toen hy
zag, dat de een zijn arm om het middel
dor andere sloeg, en die beiden elkander
kusten, toen begreep hy opeens wie het waren,
en wat hy van dit voorval denken moest.
Ach, het was maar al te waarl Hulda
had hem jarenlang tevergeefs het geringste
blyk van toegenegenheid afgebedeld en hy
had haar geminacht; haar naar liefde dorstend
hart was door hem verstooten geworden en
zy had troost gezocht en gevonden by een,
die van het eerste oogenblik af botoovord was
geworden door hare bekoorlykhoden.
Noch de gedachte aan haren echtgenoot,
noch die aan de kinderen, waren in staat
haren opvlammenden hartstocht te dooven,
en zy nam zelfs den schyn zóó weinig in
acht, dat hare verhouding tot den gouverneur
reeds lang het onderwerp van het gesprek
der bedienden uitmaakte.
Alleen Von Sehnwitz was blind gebleven
voor hetgeen voor ieder duideiyk merkbaar
was. Maar nu hem d9 oogen geopend waren,
aarzelde hy niet, den schuldigen jonkman op
staanden voet weg te zenden.
Het laatste sprankje van vertrouwen, dat
Von Sehnwitz nog in de menschheid koes
terde, ging met deze droevige ondervinding
verloren.
Hy deed Hulda geene verwyten. Slechts
blikken van de diepste minachting had by
voor de schuldige vrouw over.
Een ernstig man van bezadigden leeftyd
werd de opvolger van den jongen gouverneur,
en alle3 was weer als voorheen. Alleen was
de gestalte van Von Sehnwitz nog krommer
en waren zyne oogen doffer geworden, sedert hy
de laatste smartelijke ervaring opgedaan had.
Niet lang meer zou zyn lyden duren.
Hy werd ziek en eene hersenkoorts maakte
in weinige dagen een eind aan zyn leven.
Nu had hy rust. Kalm lag hy op zflu
sterfbed ter neder. Hy bemerkte niet meer
dat Hulda zich de haren uittrok van smart;
dat zy, geknield voor zyne sponde, de magere
hand van den doodo met heoto tranen be
sproeide; hy had afgerekend met do wereld
en hare ellende.
XL VII.
Nadat Von Sehnwitz den laatston adem
uitgeblazen had, word er door den rentmeester
in allerijl een bode naar den graaf Von
Stenwerck gezonden om hem te verzoeken,
zoo spoedig mogelijk te willen komen.
Tegen den avond naderde de koets, waarin
do graaf gezeten was, het slot, en toen hy uit
gestapt was, begaf hy' zich terstond naar Hulda.
Deze deed niets dan schreien en wanhoops
kreten slaken, on toen de graaf haar do hand
wilde reiken, bedekte een schaamrood haar
gelaat.
„Mevrouw Von Sehnwitz," zeide de graaf
op koelen toon, „ik achtte het myn plicht
aan uw wensch gehoor to geven on zoo
spoedig mogeiyk hier te komen. Ik behoef u
echter niet te zeggen dat ik niet begeer door
uwe tegenwoordigheid telkens aan het treurig
verleden herinnerd te worden. U zult my dus
zeer verplichten, alles zóó te schikken, dat
ik, zoolang myn plicht my op dit slot doet
vertoeven, do maaltyden in myne vertrekken
zal kunnen gebruiken.
Wordt vervolgd