N°. 10497. Dinsdag 15 Mei. A0. 1894. (§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. Feuilleton. IN BLOEI GEKNAKT. LEIISCÏÏ DAG-BLAD PRIJS DEZER COURANT: Voor Leidon per 3 maanden. Franco per post Afzonderlijke Nommors f 1.10. 1.40. 0.05. PRIJS DER ADVERTENTIEN: Van 1 6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17J. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Tweede Blad. Gemengd Nieuws. De werkzaamheden aan denieuwe sluis te Roelof-Arendsveen beginnen thans goed te vorderen. Het heiwerk is nu geëin digd. Met eene stoomhei zyn in 5 dagen tjjds 238 palen van 10 meter lengte weggeslagen, •wel een bewijs, dat zulk werk met gerustheid mag toevertrouwd worden aan dezen heibaas, den heer Wolff, van Dordrecht. Bjj velen had de vrees post gevat, dat door het gedreun der slagen de grond erg zou scheuren, waardoor de omliggende huizen konden instorten. Deze vrees is gelukkig ongegrond gebleken. Men echryft ons uit Roelof- Arendsveen: Verleden Donderdag zijn alhier de eerste peulvruchten van den kouden grond gesneden en naar Amsterdam ter markt gebracht. Ofschoon het zich voor eene maand liet aanzien, dat de tuinder vroeger dan ooit te voren aan den „trek" zou komen, is dit toch eenige dagen later dan het vorige jaar. De koelte der laatste weken wordt als de oorzaak er van beschouwd, dat de vruchten in haren groei merkbaar zijn gestuit, hoewel dit niet als eene ramp wordt aangezien, daar juist die koelte de voortbrengingskracht der gewassen heeft doen toenemen. In den laatsten tijd hadden aan het Bezuidenhout te 's-Gravenhage en meer in het bijzonder in het Haagsche Bosch ergerlijke tooneelen plaats. Zy, die zich daar waagden, werden aange rand, bedroigd, mishandeld en beroofd van alles, wat zij aan geld of voorwerpen van waarde bezaten. Het waren twee mannen, in den waren zin dos woords straatroovers, die, bijgestaan door oen liederlijk vrouwspersoon, er hun werk en middel van bestaan van maakten om personen, die in hunne handen vielen, uit te schudden. Met veel tact heeft de politie der 2de af- doeling die lieden weten te ontmaskeren en zooveel gegevens weten te verzamelen, dat gisternacht door de recherche dier afdeeling tot hunne arrestatie kon worden overgegaan. De bende zit nu achter slot en grendel en het zal waarschijnlijk geruimen tijd duren eer zy do residentie weder onveilig kan maken. Voor de arrondissements-recht- bank te Haarlem stond terecht Hendrikus Stammers, 35 jaren, sigarenmaker te Haarlem, ter zake dat hy als vader van drie kinderen beneden de 10 jaren dezen in een hulpbehoe venden toestand heeft achtergelaten. Stammers was twee keeren getrouwd ge weest. Zijne tweede vrouw was den 25sten Januari 1893 overloden. Uit het eerste huwelijk had hij een meisje en uit het tweede twee jongens. Stammers had in die dagen geen werk en leefde in groote armoede. Ton einde zijn kinderen en zichzelven levensmiddelen te verschaffen, werd het eene stuk huisraad na het andere verkocht en toen eindelijk het laatste verdwenen was, besloot hy alleen naar eene andere plaats te trekken, hopende dat er dan wel liefdadige menschen zouden worden gevonden, die de kinderen tot zich zouden nemen. Hy vertrok dus, de kinderen achterlatende. Dezen werden door enkele personen togen den avond opgemerkt, terwyi zy op straat rond zwierven. Zo werden nog denzelfden avond in het Buitenhuis te Haarlem opgenomen. De officier van justitie, mr. J. P. Van Oute- ren, begon met te zeggen, dat deze zaak eerst nu voor de rechtbank behandeld werd, omdat de beklaagde geruimen tyd was gere chercheerd geworden, daar zyne woonplaats onbekend en hy zwervende was. Toch had hy Stammers in de gelegenheid willen stellen zich persooniyk te kunnen verantwoorden. Tevens deed hy aan do rechtbank mededee- ling, dat Stammers sedert den lOden Februari van dit jaar zyne kinderen weer onderhield en met hen woonde by een slaapsteehoudor daar ter stede. ZEd. eischte ten 8lotte schuldigver klaring aan het ten laste gelegde, omschreven in art. 255 van het W. v. S., en veroordee ling tot eene gevangenisstraf voor den tyd van eene maand. Uitspraak over acht dagen. Een bewoner van de Wester straat te Amsterdam, die duiven houdt en eergisteren iets aan het hok dezer vogels op het dak wilde veranderen, had het ongoluk mis te stappen en viel uit de dakgoot op straat. Hy was onmiddellijk dood. Gistermiddag is te ongeveer half- drie door eene tot nog toe onbekendo oorzaak een hevige brand uitgebroken in eene woning van J. Harmsen, te "Worth Rhedon, welke zoozeer in hevigheid toenam, dat ook weldra de belendende perceelen van B. Teunissen en D. Kip eene prooi der vlammen werden. De drie woningen, die verbrandden, waren bewoond door zes gezinnen. Eon kind van drie jaren werd met moeite uit een der brandende huizen gebaald. Yan de inboedels werd weinig of niets gered, 10 varkens, 5 geiten en een aantal kippen kwamen in de vlammen om. Do woningen waren allen verzekerd, doch de inboedels van vier ge zinnen niet. Een bedrag van ruim f 100 ging eveneens verloren. Een hevige, doch, dank zy dewater- leiding, spoedig gebluschte brand, brak gister nacht te Breda uit by den hovenier v. d. E., in de Leuvenaarstraat. Eene schuur brandde geheel uit, waarby omkwamen een paard, twee koeien en eenig ander vee. Ware de windrichting anders geweest, dan had het aangrenzende Stedelyke Gasthuis groot gevaar geloopen. Een zonderling jubiló werd dezer dagen gevierd door den beul van het Duit- eche ryk. De vorige week moest hy twee broeders, moordenaars van eön veldwachter, ter dood brongen. Na de executie van den laatsten bleek hy juist honderd hoofden te hebben doen vallen. Door het bestuur der gevangenis te Maagdenburg, waar de jubilaris woont, werd hy met dit „heugiyk feit" geluk gewenscht. Eerstdaags zal hy te Stettin een nieuw doodvonnis ten uitvoer moeten brengen. Hierby komt weer eene zonderlingheid der Duitsche rechtspleging aan het licht. Nu moet hy een schoenmaker ter dood brengen, die twee keer ter dood veroordeeld is wegens den moord op zyne vrouw en op zyne doch ter. Dikwyls komen zulke dubbele of drie dubbele veroordeelingen voor, soms nog ge cumuleerd met jaren dwangarbeid of verlies van burgerlyke rechten. Eene rechterly kevergissing. Een Fransch werkman, die onlangs veroor deeld was tot acht dagen gevangenisstraf wegens diefstal van eene ton en die zyne straf ondergaan had, bewees dezer dagen don procu reur-generaal overtuigend, dat hy niet schuldig was aan het misdryf, waarvoor hy was ver oordeeld. De procureur-generaal teekende daarop appèl aan tegen het vonnis der recht bank. De zaak werd opnieuw behandeld en de man werd vrijgesproken, hetgeen niet weg nam, dat hy by het verlaten van de rechts zaal tegen een vriend zeide: „Dat is alles goed en wel, maar ik heb myn acht dagen toch maar gezeten". In Frankryk bestaat nog geen wet op de schadeloosstelling van onschuldig veroor deelden. De dood van eenbereleider. Dezer dagen wilde een boreleider te Glim- boka (Hongarije) met zyn beer eene voorstel ling geven. Daar hy in eenigszins beschonken toestand verkeerde, sloeg hy het dier vry ruw met zyn stok. De beer werd hierdoor woedend, rukte zich van den ketting, waarmee zyne voorpooten geboeid waren, en stortte zich op zyn beul, dien hy letterlyk verscheurde. Met groote moeite kreeg men eindelyk het afgryseiyk verminkte ïyk uit zyne klauwen, waarop men het woedende dier met eenige geweerschoten afmaakte. Eergister middag is een in aan bouw zynde fabrieksschoorsteen te Pesth inge stort. Drie werklieden werden gedood en twee gewond. Ongelukkig toeval. Eergister avond werd een zeven-en-twintig-jarig meisje, naby Rysel in het veld werkende, door een kogel uit een Lehelgeweer van een der sol daten, die aan schietoefeningen deelnamen, doodelyk getroffen. De kogel drong haar door arm en borst. Do ongelukkige overleed spoedig daarna. De redding by Griiiz. Blykens uitvoeriger medtdeelingen over het ongeval, dat den zeven leden van het „Yerein für Hohlenforschung" in do Luegloch- grot is overkomen, hebben de ouderzoekers, die, naar men weet, met groote inspanning gered werden, zich aan schromelyke onvoor zichtigheid schuldig gemaakt. Te Gratz bestaan twee vereenigingen, welko wedy veren in hot ondernemen van dergelyke waagstukken, de „Schücklfreundo" en de „Gesellschaft fur Hohlenforschung." In April ontstond in de daar verschynende bladen een heftige pennestryd over het Lueglocheene grot, welke beide vereenigingen het eerst beweerden ontdekt te hebben. Dientengevolge ontstond een wedstryd, wie van beiden nu het eerst de grot bezocht en onderzocht zou hebben. In hun y ver om voor hunne vereeniging deze eer te behalen, begaven zich zeven leden der vereeniging für Hohlenforschung ondanks het ongunstige weder, reeds in het laatst van April naar de grot, ten einde te pogen deze binnen te dringen. Niet alleen was dit reeds een gevaariyk waagstuk, maar daarby verzuimden de onder zoekers zelfs éón hunner als wacht achter te laten by de beek, welke zy moesten door waden om het binnenste der grot te bereiken. Deze beek stroomt midden door de grot en sloot hun den terugtocht af, daar het water ten gevolge van hot natte weer plotseling steeg. Had men by deze Semriachbeek, geiyk gewooniyk by dergelyke tochten geschiedt, een waker achtergelaten, dan zou deze ter stond hulp hebben kunnen halen. Nu echter kon men eerst beproeven de opgesloten mannen te redden, nadat het snel wassende water den toegang geheel had versperd. Tot de zeven personen, die den tocht waagden, behoorde ook de 15-jarige gymna siast Haid. Eerst weigerde men hem mede te nemen, maar de jeugdige gymnasiast, een vurig vereerder van Jules Verne's verhalen, hield zoolang aan, dat men eindelyk toegaf. Hy had zich volkomen uitgerust voor den tocht en had zelfs een pistool metdenoodige ammunitie by zich. Overigens waren de onder zoekers slechts voor drie dagen van leeftocht voorzien. De leider der expeditie was de 42 jarige Fasching, opzichter by de gasfabriek te Gratz en voorzitter dor vereeniging. Hy was gehuwd, evenals de boekhandelaar Zwaior. De vier overige leden der expeditie waren jongelui van ongeveer 20 jaren. Eén hunner, Kurz,is schilder en was medogegaan om teekeningen en schetsen te maken van do grot. Het reddingswerk werd geleid door den boschwachter Pütick, die herhaaldeiyk zyn leven waagde. Ten einde toegang te verkry- gen tot het gedeelte der grot, waar de zeven personen zich bevonden, moest met behulp van dynamiet eene opening worden gemaakt in de rots, en daarna moest het water wor den afgedamd. Daar deze dammen elkoogen- blik konden bezwyken, stelden de redders, die zich in de grot waagden, zich dus zeiven aan groot gevaar bloot. Het Luegloch is eene ronde opening in de rots, ter hoogte van 60 centimeters, en vormt eene enge gang ter lengte van 70 M. Allengs echter wordt deze gang, die naar het binnenste der grot leidt, hooger, totdat zy eindelyk eene hoogte van drie meters bereikt. Dan komt men in een hol, dat met water gevuld is. Daar werkten de reddende genie soldaten by magnesium-licht. Van dit hol moesten de zeven toeristen kruipen door eene engo gang, ter lengte van 6 meters en ter hoogte van 40 centimeters, waarna eene tweede iets breedero gang leidt naar de Oswaldhöhle. Verder was deze grot nog niet verkond. Het doel der onderzoekers nu was, de grotten te verkennen, welke zich daarachter nog moesten bevinden. De onstuimige en snel- wassende bergbeek sneed hun toen den terug tocht af, zoodat van uit de Oswaldhöhle een andere toegang moest worden gemaakt. Na een icspannenden arbeid van verscheidene dagen werd dit doel eindelyk bereikt. Voor de redders is het zeker eene groote voldoening, dat de ontberingen, die zy zich by den arbeid in het water getroostten, niet vruchteloos zyn geweest en het hun ten slotte toch gelukt is de opgesloten toeristen veilig uit de grot te brengen. Latere berichten melden ter verdere aan vulling het volgende: Zes leden der vereeDiging „für Hohlenfor schung" zyn allen behouden te Gratz terug gekeerd. Slechts de jongste was zoo ziek, dat hy niet kon vervoerd worden, maar voorloopig te Semriach moest blyven. Zyn leven is echter niet in gevaar. Dat de opge sloten onderzoekers nog leefden, toen eindelyk de genie soldaten in de grot konden door dringen, was alleen te danken aa uo kist met levensmiddelen, welko vóór eeni-'.j dagv in de grot werd neergelaten. Het ge!ukto hun zich van deze proviand meester te maken. Anders waren zy reddeloos verloren geweest, daar de levensmiddelen, welke zy hadden medegenomen, reeds lang verbruikt waren. De eerste soldaten, die in de grot door drongen, hadden melk en cognac by zioh. Daarmede werden de zeven heeren, die 178 uren in de grot hadden doorgebracht, gelaafd en daarna werden zy terstond naar boven gebracht. Reeds den vorigcn Zondag wildon de onder zoekers, nadat zy do grot, welke zy wilden bezoeken, verkond hadden, terugkeeron, maar toon reeds bemerkten zy, dat hun coor het water de teruggang was afgenoden. Aanvan- kelyk waanden zy zich verloren, maarzoodra zy bemerkten dat er pogingen worden bo- proefd om hen uit hun benarden toestand to bevryden, werden zy weer goedsmoeds. Dinsdag vonden zy de lovensmiddelen en zoo konden zy ondanks koude en vochtigheid alle gevaren te boven komen. Intusachen heerscht nu te Gratz groote beweging naar aanleiding van de reddiDg. Gelyk hierboven vermeld is, bestaan te Gratz twee vereenigingen, welke elkaar den eerepal m by de gevaarlyke onderzoekings ondernemingen betwisten. Nu deelt de corres pondent van de „Daily News" mede, dat volgens het beweren dor geredde onderzoe kers, die zich in de grot waagden, hun de terugtocht werd afgesneden door leden dor andere vereeniging, die den uitgang volstopten met boomstronken, ten einde hun den terug tocht te beletten. Daarentegen beweren de leden der andere vereeniging, dat de zeven hoeren zei ven den weg achter zich versperden, om te beletten, dat anderen hen zouden volgen. Naar aanleiding van deze praatjes, voegt do correspondent er by, heeft er een goheele omkeer plaat6 gegrepen in de openbare mee ning, welke nu allesbehalve gunstig gestemd is jegens de leden dor vereeniging „für Hohlenforschung." 78) Toen zy ongeveer anderhalf uur gereden hadden, stelde Von Sehnwitz voor af te stygen, en, terwyl de paarden, door deu hen verge zellenden groom geleid, graasden, wilden beiden zich op een schilderachtig plekje nederzetten. Toen zy, na afgestegen te zyn, door het dichte kreupelhout getreden waren en aan den rand van oen kabbelend beekje plaata hadden genomen, genoten ze van de hen omringende kalmte. „Wy zullen hier eens mot de kinderen heengaan," zeide Laura; „het is hier een uitgezocht plekje I" Von Sehnwitz knikte haar vriendelyk toe. Hy waB innig verheugd dat Laura's wangen zooveel ronder en blozender waren geworden, en ook de blik harer oogen was zoo geheel anders dan vroeger. Terwpl zy hand in hand gezeten waren, vernamen zy van uit de verte eene heldere stem, die al nader en nader kwam, het vol gende zingen: „Leis komm ich hier in deine Stille, Du schön belaubtes Buchenzelt, Verbirg in deiner grünen Hülle Die Liebenden dem Aug der Welt." Een donkergelokt hoofd vertoonde zich en twee schitterende oogen wierpen een uit- dagenden blik op Laura. Toen deze met een blik vol ontzetting de aangekomene aanzag, reide Hull. want deze was het op spottenden toon: „Ah, ik wist niet dat ik het töto-a-téte van een gelukkig echtpaar stoorde. Kom, Ludwig," vervolgde zy tegen het kind, dat haar vergezelde, een alleraardigst ventje met zwarte oogen en een do: ker krullekopje, „ga mede met mamal" Het jongske lachte tegen de mooie blonde dame, die nog steeds met starende oogen en machteloos van ontsteltenis, moeder en kind aanstaarde. „O, Lui" zuchtte zy, toenHulda vordwenen was, „juist onze Adalbert 1" Daar klonk weder die diepe, volle altstem hun in de ooron, en men kon de volgende, duideiyk uitgesproken woorden zeer goed verstaan „üasz ja die Menschen nie es hóren Wie treue Lieb' uns still beglücktl Sie können nur die Freude stóren, Weil Freude nie sie selbst entzückt." Het geluid werd al zachter en eindelyk stierf het in de verte weg. Diep verslagen was Ton Sehnwitz aan Laura's zyde gezeten. Waar troostwoorden te vinden? Toen hy haren vragenden blik ontmoette, sloeg hy de oogen niet neer. „Laura," zeide hy, „geloof toch niet aan de woorden, welke die vrouw zong. Ik bezweer u, dat ik haar in langen tyd niet gezien of gesproken heb, terwyl zy u biykbaar in den waan wilde brengen, dat ik nog steeds u ontrouw ben. Waariyk, lieve, ik spreek de waarheidzie my aanik ben zoo diep ongelukkig I" Laura antwoordde niet; zy was te ontdaan. „Lieveling," zeide Von Sehnwitz, „wilt go trachten op te staan Leun op myn arm, dan zal ik den knecht roepen met de paarden." Laura knikte toestemmend. Door zyn ster ken arm, die op dit oogenblik van inspan ning en aandoening beefde, geholpen, stond zy op. „Ach," zeide zy, op de schoone omgeving wyzend, „dit plekje heeft alle bekoorlykheid voor immer voor my verloren 1" En zy steeg te paard en reed, vergezeld van Von Sehnwitz, naar het slot terug. Zy beheerschte hare aandoening, om niets aan den haar volgenden bediende te laten merken, maar Von Sehnwitz zag, dat dikke tranen haar onophoudeiyk langs de bleeke wangen biggelden. Thuisgekomen, begaf zy zich naar hare vertrekken en kwam dien avond niet weder beneden. Von Sehnwitz durfde haar niet storen. Hy gebruikte alleen het middagmaal en den avond- maaltyd, en was biyde, toen het oogenblik daar was, waarop hy geen bespiedend oog moer te duchten had. XLL Den volgenden morgen trachtte Laura op te Btaan en als naar gewoonte hare dagtaak te vervullen. Toen zy de ontbytkamer binnen kwam, ontstelde zy van het bleeke gelaat, waarmede haar echtgenoot haar te gemoet trad. Een slapelooze nacht teekende zich m zyne trekken af en een diepe rimpel was boven zyne oogen gekomen. Hy had ook geledendat bemerkte zy maar al to goed. Hy had begrepen, dat het door hem ge droomd geluk niets dan een „fata morgana" was geweest, hetwelk zich in oen grauwen nevel had opgelost; een nevel, die nimmer meer zou optrekken. Hy wist het, maar wat kon by daaraan veranderen? Hy zag Laura zwakker en bleeker worden, maar voor hare kwaal was geen kruid go- wassen. Von Schmunktau kwam haar byna dage- ïyks bezoeken; hy schreef wel middelen voor, maar niets baatte en Laura gevoelde maar al te goed, dat hare dagen op aarde geteld waren. Zy berustte in haar lot, hoewel zy een langen, zwaren stryd gestreden bad by de gedachte, van hare kinderen af te moeten gaan, en hen in die koude wereld zonder haren steun te moeten achterlaten. „Myn God, waarom?" zuchtte zy menig maal; maar de arme kreeg geen antwoord op die smartelyke vraag. Nooit deed zy Von Sehnwitz verwyten. Zy was immers dagelyks getuige van zyn hevig lyden? Waarom dit te verergeren met hem ydele en bittere woor den toe te voegen? Zoo gingen eenige weken voorby. De voretin en Eline Von SchOnhausen waren eenige malen gekomen, om de zieke te be zoeken en moed in te spreken, maar Laura werd spoedig vermoeid en verkeerde boven dien meestal in eene lichte sluimering; daarom durfden de dames hare bezoeken niet dikivgls herbalen. Eens, toen Eline alleen kwam, trof zu Laura in een tameiyk gunstigen toestand aan. Toen de bezoekster, vreezende de zieke to voel te vermoeien, opstond om hoen te gaan, zeide Laura: „Eline, wilt go eene boodschap van my aan graaf Kiehl overbrengen?" „Wel zeker, lieve," antwoordde de aange sprokene. „Nu," hervatte Laura, terwyl zy trachtte te glimlachen, „vraag hem of hy zich nog het verzeek herinnert, dat ik hem vroeger eens deed, en dat hy my toen beloofde tv zullen opvolgen? Als by toeatommond ant woordt, dan vraagt gy hem uit myn naam of hy nog niet van gedachte veranderd is. Zult gy dat doen?" Eline trachtte bare aandoening te bedwingen. „Laura," zeide zy, „ik hoop dat gy spoedig zelve hem die vraag zult kunnen doen." „Ik zal hem hier op aarde waarechyniyk niet meer zion," antwoordde Laura met bevende stem. „Druk gy hem voor my de hand tot afscheid." Eline kon niet spreken; zy gaf Laura een kus en verwyderde zich snikkend. Toen zy de ziekekamer verliot, trof zy op de bovengalery Von Sehnwitz aan. Hy liep gebogen van smart. „Ach, Eline," riep hy, „nietwaar, zy kan nog beter worden? Nog is alle hoop niet opgegevonl" Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 5