No. 10497. "Dinsdag 145 Mei. A0. 1894. t§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van fon- en feestdagen, uitgegeven. Eerste Blad. Kikeriki. PINKSTERZEGEN. Leiden, 12 Mei. Feuilleton. m BLOEI GEKNAKT. LEIDSCH BAG-BLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 8 maanden. 1.10. Franco per post i, 1.40. Afzonderlijke Nommers0.05. PRIJS DER ADVERTENTIËN: Van 1—'6 regels 1.05. Iedere regel meer 0.171. Grooterc letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten do stad wordt 0.05 berekend. Aan de Abonné's daarop, wordt by dit nommer verzonden No. 34 van Kikeriki. Officieel© Koanisgevingen. Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden brengen bij doze ter kennis van do ingezetenen dat op 15 Moi a. a. de BuurtcommiesarisBon met hunnen balfjaarlijkechcn roüdgang een aanvang zullen maken en dat zij bevoegd zijn tot opmaking van proces verbaal in zake verzuimde aangifte van veetiging of verandering van woonplaats in de gemeente. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Leiden, F. WA8, Burgemeester. 11 Moi 1894. E. KI8T, Secretaris. Onder duizenden tempeldaken, over heel de beschaafde wereld verspreid, verneemt men wederom, golyk het sinds eeuwen geschiedde, het loflied der Pinkstervreugde, de verkondi ging van den Pinksterzegen. Millioenen men- schen verblijden zich in het feit, dat Gods geest in de menschheid tot bewustzijn is gekomen. Zoo volorlei als de talen zijn, waarin men tracht zijn feestelijke stemming uit te drukken, even menigvuldig zjjn de voorstellingen, onder welke we de grootsche gedachte, die van het feest den inhoud vormt, in beeld trachten te brengen, zóó, dat z(J als het ware in tastbare gestalte voor ons staat en het verstand er zich mede kan bezighouden. Dat elk z|jn opvatting, hoe ook verkregen, handbave en zoo noodig verdodige, dat is zpn recht en zijn plicht. Maar tevens zjj by indachtig, dat zijn broeder hetzelfde recht bezit, aan den eelfden plicht ie onderworpen. Laat ons niet zyn als twee onverstandigen, van wie het verhaal luidt dat aan olk een vaas werd ge- schonken, gevuld mot betzelfde ko3tsiyk reukwerk; alleen de vazen verschilden. De eene man betwistte da zuiverheid van styl, de echtheid van oorsprong en bewerking van het voorwerp, dat den anderen was ten deel gevallen, en wederkeerig. Hieruit ontstond een geschil, dat aangroeide tot een twist, waarby zy elkander, met hun geschenk in do hand, onder heftige taal, later met hand- ta8teiykhedeD, hun geiyk trachtten te bewy- zen. De quaestie is nog niet uitgemaakt, maar het reukwerk is door al die beweging op den grond uitgestort en verloren gegaan; ook de vazen zjjn er niet geheel onbeschadigd by gebleven. Een eerste vrucht van den Pinksterzegen moest wel zyn, dat de Heilige Geest sinds lang de onverdraagzaamheid, die in den grond der zaak niets anders is dan een hoogst be- denkelyke vorm van ydelbeid, had uitgedre ven. God ia liefde, hoe zou dan Zyn geest iets anders zyn dan dat? Er is een verdraagzaamheid, gij ontmoet haar alle dagen, nietwaar? die alleen haar oorzaak vindt in het feit, dat men zich om de dingen, die het onderwerp uitmaken van het geschil, volstrekt niet bekommert. Waar onverschilligheid heerscht, kan ook van party kiezen geen sprake zyn, dat is duidelyk. Maar voor datgene, waar het op aankomt, wordt dan evenmin eeDige belangstelling gevoeld. Men begrijpt niet hoe iemand zich warm kan maken voor in het oneindige zwevende ideeën, welker waarde voor het practischo leven gering, waarvan zolfs een juiste omschryving onmogolyk te gevon isi Wie er zoo over redeneoren, zullen zeker geen diepen indruk ontvangen van ons feest. Want in den bloemkorf van den Pinksterzegen ligt, als de schoonste onder de gaven, welke hy bevat: Geestdrift. Geestdrift, niet voor het eerste het beste buitengewone denkbeeld, dat in de gedachten- strooming van onzen tyd naar boven is ge drongen. Het nieuwe trekt en het wonderbaarlyke verrast, en licht zyn we geneigd uit te roepen dat eindeiyk de steen der wyzen is gevonden, do waarheid is ontdekt, de weg is aange wezen, langs welken alles wat niet go3d is goed kan gemaakt worden. We gaan dan mee propaganda maken, verbazen or ons zelfs over dat niet ieder onmiddeliyk is overtuigd,— om na een korte poos, als de critiek zich heeft opgemaakt, de aanhangers slechts by enkelen toeloopen en by tientallen weer af vallen, ook spoedig af te koelen. Met dergeiyk vertoon van geestdrift komen we niet veel verder; eigenlijk is zy meestal, gelet op het voorwerp van haar ontstaan, krachtverspilling. Van de innerlijke waarde der gedachte, aan welke zy ia gewyd ge weest, hangt het af, of zy waarborgen van duurzaamheid bezit. De Heilige Geest betreft het Godsryk. Een voudiger kan het niet gezegd worden, en toch is dat nog beeldspraak, onverstaanbaar voor ieder, wien die geest vreemd is, volkomen helder echter voor een iegelijk, die er iets van in zich heeft opgenomen. Hot groote beginsel der gemeenschappelijke liefde te doen doordringen in de maatscbappy, meer nog die maatechappy gohoel en al te vereenzelvigen mot een liefde, die het uitvloeisel is van, die een onverbreekbare eenheid vormt met Gods liefde, ja, dat is het. Wie daarvoor niets voelt, geen aandrang heeft om mee te doen, ten einde, zy het ook nog zoo weinig, toe te brengen aan de ver- wezenlyking van dat ideaal, die weet een voudig geheel niet, wat Pinksteren is. Maar is dat doel te bereiken? Zal ooit de maatschappy, met al haar ondeugden, baar zelfzucht en IJdelheid, met den haat, dien de stryd om de heerschappy kweekt, en de twee dracht, door haar gemis van waarheidsliefde geteeld, zal zy ooit een zoo totale hervor ming ondergaan, dat zy de vorwezenlyking mag heeten van hetgeen wij onder de uit drukking Godsryk verstaan? Volkomon, zoodat de uiterste grens be reikt en geen vooruitgang meer mogeiyk is,— dat zeker niet. Aan de volmaking zyn geen perken gesteld; daaruit volgt dat er ook altyd onvolmaaktheden, gebreken zullon zyn. Maar zander dezo zou ook de menschelyke werk zaamheid ophouden, do taak afgeloopen zyn, en ons geslacht gekomen tot den toestand van een uurwerk, dat niet meer in beweging wordt gebracht, van een hart, dat niet meer klopt. Het geluk bestaat ook uitsluitend in het naderen tot hot ideaal,.in het meer en meer verwezeniyken eener hoop. Dat bost inspanning, dat vereischt onze beste krachten, vordert van ons dikwyis offers, die we niet zelden de dwaasheid hebben niet te willen breDgen, doch verhoogt ook onze zedelyke levens-intensiteit, doet ons bet bestaan krach tiger en voller genieten, brengt ons nader tot God. Dat is een derde element in den Pinkster zegen Volharding. Wie don Heiligen Geest in zich voelt loven, beeft geen aansporing noodig om aan de be vordering van het Godsryk to arbeidenhy kan niet anders, al zyn bandelingen werken in die richting, en er bestaat voor hem ook geen enkele reden om anders te doen. Volharding, ook wanneer de vruchten van don arbeid niet ovorvloedig zyn, is dan niets ongewoons meer: men kan den ploeg niet loslaten, dien de hand heeft aangevat. En zpn werkeiyk die vruchten zoo gering? Men beweert het, maar ten onrechte. Hot is gomakkeiyk te zeggen, dat in vroeger dagen de menschen moer liefde voor elkander hadden, moer belangstelling toonden in elkanders lot; wie de geschiedenis beoefent weet wel beter. Ook zyn er, die verklaren dat men boel goed buiten het Christendom om de menscbenliefde kan beoefenen, en dat we daarby de voor stelling van een Godsryk in 't geheel niet noodig hebben. Humanisme, dat is het ware. 't Is niet onwaarschyDiyk dat er onder degenen, dio op een of andere wyze die meening blyken toegedaan to zyn, mannen en vrouwen worden gevonden, wier zedeiyk en maatschappeiyk leven op een benydens- waardig psil staat. Toch moet men met dio begrippen voorzichtig wezen. Evenals in vroegere eeuwen „Christenen" eikander levend hebben verbrand, zyn er thans zich noemende „humanisten", die dynaraietbommen maken on noderwerpen, alleen om de menschheid te hervormen, en honderd jaar geledon hoeft de broederschap hoelwat gerochtelyko moordon op haar geweten gehad. Och, het zit niet in de namen, in do vormen, in de begrippen: alleen de geest is het, die arboidt, ook door middel van velen, die voor zictazelven niet het besef hebben of voor anderen niet willen er kennen dat Gods geest hen bezielt. Doch ge ziet rondom u de zorgen voor den naaste toenemenop allerlei wyzen poogt men de levensvoorwaarden der minder be voorrechten te verbeteren of wogen te banen, langs welke de gemeenschap aan die ver betering krachtiger dan tot dusver zou kunnen medowerken. Dat het niet met meer spoed geschiedt, dat niet alle wanverhoudingen te- geiyk onder de aandacht worden genomen,— dat niet iedereen in de weer is om, al moest by ook van het overtollige grootendeels afstand doen, o, ge weet wat er de oorzaak van is en zult, wat uw deel betreft, al het moge- lyke doen om haar invloed te verminderen,— maar volkomen verblinding zou het wezen, niet te zien en te waardoeren dat het egoïsme der menschelyke natuur een krachtig tegen wicht, een onverzoenlyken en sterken bo- stryder heeft gevonden, dat hot Godsryk niet een droombeeld ia voor de in het oneindig verschiet liggende toekomst, dat het, als een waarachtige werkelykheid, bestaat. En dat te weten is de kern van den Pink sterzegen. Vreugde in God, vreugde in de menschheid, geloof in den vooruitgang, moed om er voor to strijden. Worde die zegen ons by elke hernieuwing van het feest in ruime mate toebedeeld! Aan de leden van den gemeenteraad is rondgezonden het verslag van den toestand en de werking der Stedelijke Gasfabriek alhier gedurende het jaar 1893. Als voorwoord wordt in een „In Memori.nn" hulde gebracht aan de nagedachtenis van den voormaligen voorzitter- commissaris, wijlen den heer L. M. De Laat de Kanter. De schoorsteenen van de oude stokorij zullen allen verlengd moeten worden, aangezien door de nieuwe stokerij, die hooger is dan de oude, de luchttrekklng in de oude ovens wordt benadeeld. De Zondagsrust werd dit jaar voor hot eerst, tot groote voldoening van hot personeel, toe gestaan en wel van 2 April tot 1 September. Slechts een enkelen keer moest op Zondag worden doorgewerkt, omdat niet genoeg gas voorraad aanwezig was. Zooals in een vorig verslag reeds is vermeld, werd eene proef genomen met een kleinen petroleumgasoven. De resultaten zijn evenwel niet zeer gunstig, omdat de bijmenging van hot petroleumgas geen geneesmiddel bleek te zijn tegen naphtha linevormingslochts van het petroleumteor is een goed gebruik kunnen worden gemaakt, om hot dikke koolteor in de hydraulio-mains, wanneer dit voorkwam, op te lossen en te verwijderen. De gemiddelde productie over het geheelo jaar was 13461 M5. per etmaal. De grootste etmaal productie bedroeg op 24 November 23762 M*.. met 96 retorten; de kleinste op 19 Juni 4152 Ms., met 32 retorten. Het minimum-verbruik bedroeg op 10 Juli 5636 M3., het maximum-verbruik op 2 Doe. 23961 M». Door het sluiten der fabriekszaak van den heer W. Barneveld kwam de administratie door aankoop in het bezit van het terrein en do gebouwen dier fabriek. Onderhandelingen werden nog gevoerd om trent den aankoop van de oude leerlooierij naast de fabriek, maar de eischen van den eigenaar waren zóó hoog, dat het aankoopen ongeraden toescheen. Het aantal gasmeters, welke het gebruik registreerden, was op 1 Januari 1893, 8349. In 1893 werd dit aantal vermeerderd met 32 stuks, zoodat aan het einde des jaars 3381 stuks in gebruik waren, welke, naar de grootte der meters gerekend, 26122 lichten vertegenwoordigen. Hiervan waren 57.22 pet. natte en 42 71 pet. dro^r. Zij registreerden te zamen 4107814 M5, zijnde 78536 Ms. meer dan in 1892 of 1.95 pet, Over de metcrlichten berekend geeft dit een jaarverbruik van 157.25 M3. por pit. Het aantal lantaarns bedroeg op 1 Jan. 1893, 821 gewone vlammen, 3 lantaarns in het Elisabethshof, benevens 10 Krausse's. In 1892 werden bijgeplaatst 5 stuks go- wone lantaarns, zoodat de totale verlichting op uit. December bestond uit 826 stuks gewone lantaarns verdeeld in 359 avond- en 467 nachtvlammen. De 18,056,885 Kgr. kolen hebben opge leverd 12,555,360 Kgr. cokes. Do winst der exploitatie is f 7533.54 be neden de beraming gebleven. Het totaal der ontvangsten over 1893 be draagt f 347519.98, dat der uitgaven ƒ291942.22, zoodat de rekening sluit met een voordeelig saldo van f 55577.66. Men schrijft aan het „Utr. Dbl.:" „Wat is de Koningin groot geworden!" is de uitroep, welken men in Baarn telkens hoort, wanneer men H. M. öf alleen of m6t hare koninklijke moeder ziet rijden. En werkeljjk, het is zoo. In de beide jaren, dat wij te Baarn het genoogen miston de vorstelijke familie in ons midden te hebben, is onze Koningin gegroeid. Daarbjj komt, dat de korte kloeron met de lange zijn gewisseld, zoodat wanneer men H. M. van de bok den paarden ziet mennen, men niet meer onze kleine Koningin, maar reeds eene heele dame ziet. Dagelijks doorkruist de Koningin onzo schoone streken in allerlei richtingen, of dres seert de kleine ponnys in het park achter het paleis. 't Is te begrijpen, dat een en ander aan onze schoone gemeente een levendig aanzien verleent, en de neringdoenden alhier vooral het verblijf der vorstinnen op Soestdtfk graag zagen verlengd. Het gerucht loopt echter, dat HH. MM na de Zwitsersche reis naar het Loo zullen gaan, ten minste wanneer de herstellingen daar tegen dien tijd zijn voltooid. Door den Commissaris der Koningin in de provincie Zuid-Holland is aan do Staats spoorweg maatschappij dispensatie verleend van het verbod tot invoer van vorsche en gezouten huiden, enz., enz., van uit verschil lende gren&kantoren. Met de werkzaamheden, noodig voor de verplaatsing van het standbeeld van ,\i. Az. De Ruyter, te Vlissingen, van het „De Ruyter plein" naar de rotonde van den Noordzee- boulevard, is een aanvang gemaakt. Tegen het midden van Augustus kan ver wacht worden, dat de verschillende werkzaam heden afgeloopen zijn, zoodat eerst dan de hernieuwde ontblooting van het beeld zal kunnen plaats hebben. Het te Stockton o/Teos in aanbouw zijnde stoomschip voor den Kon. West.-Ind. maildienst zal in den loop dezor maand te water worden gelaten. Het zal den naam voeren van „Prins Willem IV" en gevoerd worden door kapitein H. Sluiter. 77) Deze had zich inmiddels van haren schrik hersteld en zeide op trotsclien toon: „Mevrouw, van achtervolgen is geen sprake. Xk kom hier op last van de vorstin, om te zion of uwe ongesteldheid van zooeven weder voorby is. Het schynt dat myne tegenwoor digheid u onaangenaam aandoet en ik zat daarom zoo spoedig mogelyk dit vertrok ver laten. Weet echter dat ik, wanneer ons pad zich weder moge kruisen, niets dan een min achtenden blik zal overhebben voor u, die uw loven tot geen ander dool besteed hebt dan om twist en tweedracht te zaaien. Denkt ge dat ik niet weet, welke rol gy gespeeld hebt? Geen wonder, dat ge by het luisteren naar woorden, ala die van hedenavond, het to benauwd kreegt. Ook voor u zal de dag dos oordeels zeker éénmaal komen!" De gravin had bleek van schrik Laura's woorden aangehoord. Zy hief zich op en zeide op ruwen toon: „Overmoedige 1 weet ge dan niet dat ik u in myne macht heb; weet ge niet dat één woord van my in staat is uw levenspad voor altyd duister te maken?" Laura had bevend deze woorden aange hoord. Ton Schmunktau trad op haar toe en fluisterde haar in: „Mevrouw, let niet op hetgeen zy zegt. Ik denk dat het kluizenaarsleven, hetwelk zy heeft, haar krank van zinnen heeft gemaakt. Ga u nu heeni Ik zal haar naar haar slot geleiden." Laura ging naar de concertzaal terug eu deed haar best uitetiyk kalm op de haar gedane vragen te antwoorden. Maar inwendig stormde het. Zy trachtte die tot haar ge sproken woorden te vergeten, maar telkens klonken zy baar weer in de ooren. De graaf Von Stenwerck had by Laura's komst het vorsteiyk slot verlaten. Als reden van zijn overhaast vertrek had hy opgegeven dat zyn rentmeester zyne komst noodzakeiyk achtte, maar Laura begreep zeer goed, dat de werkeiyke reden was, dat hy niet aan anderen wilde toonen, in welk eene treurige verhouding by tegenover zyne kinderen stond. Zy verlangde zeer naar den dag, waarop zy hare lievelingen zou wederzien en be groette met vreugd het uur, waarop zy L. zou verlaten. XL. Toen zy het slot Sehnwitz naderde, be vreemdde het haar dat Adalbert noch Otto met de bonnes op het voorplein waren, om hunne ouders op te wachten. „Als zy maar niet ziek zyn," zeide Laura angstig, en zy sprong vol ongeduld het rytuig uit; maar toen zy, in de vestibule gekomen, de beide kinderen in blakenden welstand aan trof, was hare ongerustheid geweken. Toen zy den bedienden vroeg of er iets byzonders tydens hare afwezigheid voorge vallen was. werden er eerst ontwykende ant woorden gegeven, maar toen Laura, hiermede niet tevreden, hare kindermeid ondervroeg, toen verhaalde deze het volgende: „Op een morgen wandelde ik in het park met Adalbert. Otto was thuis gebleven, omdat lip dien nacht wat gehoest had. Opeens hoorde ik geritsel in het eikenhakhout. Ik zag om on bespeurde een man, die, nedergehurkt, my bespiedde. Ik ontstelde lievig en wilde wegsnellen, maar het was alsof myne voeten aan de plek, waar ik stond, waren vast genageld. De man legde de vingers op de lippen, als om te beduiden, dat ik niet spreken of schreeuwen moest. Hy trad op my toe en zeide: „Vrees niets; u zal geen kwaad geschieden integendeel, ge kunt veel geld verdienen." Adelbert begon by het naderen van den man hevig te schreien. Ik wilde wegloopen, maar de man greep my vast. „Zegl" riep hy, „wilt ge geld verdienen? Waarom antwoordt ge niet?" „Waarmede?" vroeg ik hem. Hy kwam daarop zeer dicht by my en fluisterde my in: „Door my dit kind af te staan I" Hy strekte daarop de eene band uit om het kind te nemen en reikte my met de andere geld toe. Ik wist niet of ik waakte of droomde. Op eens kreeg ik myne krachten terug. Ik snelde zonder om te zien heen en drukte het kind stevig tegen my aan. Toen ik het slot naderde, was ik buiten adem van schrik en angst. maar daar waren arbeiders, die in het park werkton. Nu begreep ik dat het gevaar voorby was, maar, mevrouw, u kunt wol denken dat my alle lust ontgaan was, weor met do kinderen te gaan wandelen. Wy waren zóó vol vrees, dat de kinderen ons ontstolen zouden worden, dat ik de bovenverdieping sinds dion tyd niet verlaten beb en de poorten on gangen steeds gegrendeld heb gehouden." Natuuriyk hadden Von Sehnwitz en Laura mot schrik en ontsteltenis het verhaal der bonne aangehoord. Er werden maatregelen genomen om de veiligheid in het slotpark te verzekeren. Wachthonden werden op verschillende af standen aan de grens van het landgoed ge plaatst, maar wat gaf dit alles? Laura's ge moedsrust was opnieuw verstoord en ook Von Sehnwitz wanhoopte aan den terugkeer van de kaimte en den vrede, waarmede hy zich gedurende eenigo maanden gevleid had. Als Laura des avonds het moede hoofd op hare legerstede ter ruste legde, dan kwamen haar allerlei visioenen voor oogen. Zy droomde van dieven en kinderroovers en sluimerde eerst laat in den nacht wat rustiger. Als do kinderen wandelden, beefde zy voor eene herhaling van het voorgevallene; kwamen zy van de wandeling terug, dan vreesde zy weer dat er wellicht iemand tijdens hunne afwezigheid in de kinderkamer geslopen was, met het doel haar hour zoons te ontrooven. Zy doorzocht dan met zenuwachtige haast de portalen en kasten, en zoo was haar ge heels bestaan een bestendig vreezen en beven. Blykbaar ging Von Sehnwitz zeer gebukt ouder dezo omstandigheid. Hy trachtte haar op alle wyzen afleiding te bezorgen en reed dagolyks met haar uit. De friescbo bosch- en de geurige dennen* lucht deden haar blykbaar goed en langzame** band geraakto de herinnering aan het gebeurde eenigszins op den achtergrond. Laura was echter niet te bewegen weder het slot Sehnwitz te verlaten. Wel noodigde de vorstin haar en haren echtgenoot hor- haaldeiyk uit, eenigo dagen te L. te komen doorbrengen, maar zy had slechts rust, wan neer de kinderen onder haar onmiddellUk opzicht waren. Graaf Von Stenwerck bleef nog steeds onverzoonlyk. Hy kwam zyne dochter nooit bezoeken en de narrige tookenen van leven, die hy gaf, waron de prachtige geschenken, aan zyne kleinzoons gezonden. Twee jaren gingen voorby. Op een morgen In de maand Mei was Von Sehnwitz als naar gewoonto met Laura uitgereden. Het had den vorigen avond flink geregend, en daar het jonge groen reeds lang naar hemolschen dauw vorlangd had, was alles na dien regen met dubbele snolheid en pracht ontloken. Een vriendeiyk zonnetje had do paden droog gemaakt en bet was een waar genot, dat Laura smaakte, toen zy, aan de zyde van haren echtgenoot, het bosch doorkruiste. Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 1