N». 10491, Maandag 7" Mei. A°. 1894 $eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (§pn- en feestdagen, uitgegeven. Dit nommer bestaat uit DRIE Bladen. Leiden, 5 Mei. Feuilleton. IN BLOEI GEKNAKT. LEIDSCH DAaBLA PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden. f 1.10. Franco per post1*0. Afzonderlijke Nommersn 0.05. PRUS DER AD VERTEN T.LÖN Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootere lettors naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Derde Blad. "Wy vestigen de aandacht van belang hebbenden op de in dit nummer voorkomende aankondiging van den inspecteur der registratie en domeinen te Leidenbetreffende het door hem geven van inlichtingen omtrent de ver mogensbelastingzoowel hier ter stede als in de gemeenten RoelofsarendsveenWou- .brugge, Bodegrave, Nieuwkoop en Oudewater. Heden is te 's-Gravenhage uit Beriyn aangekomen jhr. mr. J. C. N. Van Eys, ge- zantschapsraad van de Nederlandsche legatie aldaar. De Engelsche gezant sir Horace Rum- boldt is hedenochtend uit het buitenland in de residentie teruggekomen. Burggraaf De Beughem de Houthem, secretaris van legatie le klasse van Belgiö te 's Gravenhage, is, naar men mededeelt, als zoodanig verplaatst naar Madrid. De Haag6che gemeenteraad kwam gister middag bijeen tot benoeming van 10 stem- bureaux voor de nieuwe Kamerverkiezing, waarvan 8 voor de eerste Stemming en 8 voor de event ueele herstemming. De Raad was zoodanig doordrongen van de juistheid der meening van B. en Ws., dat geen zoodanig gemeentebelang by de voorgenomen paarden- tentoonstelling der Yereeniging tot aanmoedi ging der paardenfokkerij is betrokken, dat de gemeente deze met de penningen der belasting schuldigen zou kunnen ondersteunen, dat hy zonder eenige discussie eene afwijzende be schikking op het subsidie-verzoek nam. Voorts heeft de vergadering gisteren nog eens uit drukkelijk beslist, dat te Scheveningen dezen zomer slechts één caroussel zal mogen draaien, en het lawaai van dezen éénen draaimolen was den heeren Hoogenraad en Knoester, welke laatste tevens het goed recht van den kerkeraad verdedigde om voor de zedelijkheid te waken, reeds te veel voor de omgeving, waarin de mallemolen zal geplaatst worden. In het verleenen van de vergunning aan bedoelden carousselhouder zag de heer Van Sandick juist eene reden om, overeenkomstig rechtvaardigheid en billijkheid, geene stand plaats te weigeren aan een anderen adres sant, tenzy ook de eerstverleende vergunning werd ingetrokken, waartoe, zooals uit zyne eigen bekentenis bleek, de heer Hoogenraad zelf had medegewerkt, denkende dat hy met een verzoek om standplaats voor eene limonade kiosk te doen had, waarover adressant hem kort te voren had gesproken. De Raad handhaafde zyn besluit om geen tweeden draaimolen toe te laten. Het aantal manschappen der lichting voor de nationale militie van het jaar 1893, die niet aan de oproeping ter aflevering hebben voldaan, bedraagt 117. Door H. M. de Koningin is eene gift van f 100 en door H. M. de Koningin-Regentos eene gift van f 50 geschonken voor den her bouw der synagoge by de Ned. Israölietische gemeente te Monnikendam, welke doorbrand vernield werd. Het „H. Dbl." verneemt ook dat de heer Röell zich „onledig" boudt met do samen stelling van een Kabinet. Het denkbeeld, om den heer Pynacker Hordyk in zyne plaats te schuiven, is dus niet in goede aarde ge vallen. Is het „Vad." wel ingelicht, dan wil do formatie daarom nog niet recht vlotten, omdat de heer Roöll liever niet zelf de por tefeuille van Binnenland8cbe Zaken op zich neemt, maar aan die van Buitenlandsche de voorkeur geeft, en het vinden van een titu laris voor Binnenlandsohe Zaken nu moei- ïykheden baart. Den heer Van Houten, die er na den heer Róell voor zou zyn aange wezen, zou flnanciön zyn toegedacht. Voor Justitie heeft men zich o. a. gewend tot het lid der Eerste Kamer den heer Van Zinnicq Bergmann. Voor Oorlog en Waterstaat zyn besprekingen gevoerd met den gepens. ge neraal Schneider en den inspecteur van den waterstaat Leemans. Eerstgenoemde heeft stellig bedankt, evenals toen hy indertyd door den heer Mackay is gepolst, maar of hy weder als toen den heer Bergansius heeft aanbevolen, thans om naast den heer Van Houten zitting te nemen, durft het „Vad." niet verzekeren. De retourkaarten der S. S., N. C.-S. en N. B. D. S.# afgegeven naar Antwerpen tydens de wereldtentoonstelling aldaar, zullen een geldigheidsduur hebben van acht dagen. Het Uitvoerend Comité der Internationale Bakkery-Tentoonstelling, dezen zomer te Am sterdam te houden, verzoekt ons te molden dat zyn bureel, Paleis voor Volksvlyt, a. s. Maandag, wegens de begrafenis van den voor zitter, den heer S. W. Siemons, gesloten zal zyn. Te Brielle heeft jhr. P. L. Ortt, die by herstemming tot lid van den gemeenteraad aldaar was verkozen, voor zyne benoeming bedankt. De minister van w., h. en n. heeft be noemd tot adspirant-ingenieur der telegrapbie S. J. J. H. Van Embden, E. J. Kist en J. J. F. C. Visser. De heer A Brummelkamp, onderwyzer aan de school der Martha-stichting te Alfen aan den Ryn, is benoemd tot onderwyzer aan eene Chri8telyke school te Amsterdam en heeft die benoeming aangenomen. Het stoomschip „Obdarn", van Rotter dam naar Nieuw-York, passeerde 3 Mei Lizard; de „Schiedam" arriveerde 5 Mei van Nieuw-York te Amsterdam; de „Edam", van Nieuw-York naar Rotterdam, passeerde 4 Mei Wight; de „Conrad", van Batavia naar Am sterdam, passeerde 4 Mei St.-Vincent; de „Glaucus", van Amsterdam naar Java, vertrok 3 Mei van Algiers; de „Patroclus", van Am sterdam, arriveerde 4 Mei te Batavia; de „Soerabaia", van Java naar Rotterdam, ver trok 3 Mei van Port Said. Praatjes over Hnnst. Vlokken. XXVII. Zeer juist heeft prof. dr. Jan Ten Brink, m. i., op eene onlangs door hem gehouden lozing hier ter stede beweerd dat dikwerf van Letterkunde werd gesproken, waar de expressie „Letterkundige Kunst" beter op hare plaats zoude zyn geweest. Het is die herinnering aan des hoogleeraars woorden, welke my thans doet reppen van een zeer lezenswaard stuk in den „Courrier Frangais" (11° Anuée N° 16, 22 Avril) „Un O u b 1 i door Edmond Pilon geschreven. Zeer jammer wil ik het echter biyven noemen (want reeds vroeger zeide ik dit hier), dat een der beste Fransche artistiek- uitgevoerde periodieken, waaraan (zooals in dit jongste nummer van den „Courrier") door Forain, Willette, Louis Legrand, Lunel, Vallotton en Raphael Gaspari, wat illustratie betreft, werd medegewerkt, en waarin voor een groot gedeelte ook de geschreven inhoud van een zeer stellig superieur gehalte is, niet straffeloos ter lezing kan worden gelegd op do tafels van onze inheemsche salons. En, dat humoristische inhoud, met zeer knap- artistieke uitingen samengaand, niet „per se" op „gewaagde" toestanden behoeven te doelen, de heerlijk geslaagde uitingen van een Oberl&nder in de „Fliegende Blatter" b. v., die door elkeen zonder blozen kunnen worden gelezen en bekeken, zijn ons daarvoor o. a. een onomstooteiyk bewys. Mais „revenon6 a nos moutons", en daarom dit uittreksel van Pilon's artikel: „A 1' heure ou se multiplient les manifes tations d' Art, je crois qiie le public de ce journal s'intéressera au souvenir d'un mort qui fut un trés beau poèteEphraïm Mikbaél. Pour beaucoup, ce nom eöt une róvólation, k quelques una seulement ii rappelle les pre miers jours des lattes passées et commencóes en faveur d'un art idóaliste, hautainement beau, que la plupart ont qualifló de décadent, mais que 1' appellation de symboliste aanctifiera aux yeux des génórations k venir. Une école qui, après des maitres comme MM. Verlaine et Mallarmó s'honore d'aussi nobles artistes que MM. Henri De Régnier, Vielé Griffin, Verhaeren, Stuart Mevrill, Adolphe Retté, Ferdinand Hérold, St.-Pol Roux et combien d'autres, occupera certainement en la littérature de ce siècle, une grande place. Et il sied je crois de repenser k ceux, qui, les premiers, ont combattu pour la renaissance de la poésie avilie et ont óté les Siegfrieds de la chimère captive d'un réa lisme souvent douteux. Ces derniers temps ont valu une belle revanche de gloiro a ces deux trés grands que furent Baudelaire et Vil- liers de 1' Isle Adam, et 1' acclimatation, en notre terre de vaudeville, des chefs-d'oeuvre des Ibsen, des -Bjornson et des Maeterlinck est le dernier coup porté k ceux qui n'ayant pas l'envergure du grand Balzac, onttentési vainement de copier la vie dans toutes ses laideurs. Ephraïm Mikhaël fut certainement un des plus nobles et des plus sincères parmi ceux qai tentèrent une rónovation en faveur d' une poésie que les Parnassiens avaient affaiblie jusqu' a l'appauvri88ement. Mais il est mort k vingt-quatre ans. Nó en 1866, 11 mourut en 1890. II est certaine8 ames qui ne sont pas cróées pour demeurer ioi-bas, et que l'essence des cho8es divines, dont elles sont animées, emporte prómaturóment vers ces regions d'oü l'on ne revient pas et oü vont rester ceux qui ne surent jamais la viellesseles Raphaël, les Mozart, les Chónier, les Byron. Car la viellesse est souvent la laideur et raffaiblissement du réve et il fut accordó k ceux la d'être óternellement jeunes et éternelle- ment fiers. Je tenais simplement k rappeler une minute l'attention sur celui qui n' endormit; Jamais son ajme triste Dans la sérénüé des réves accomplis: „Of ik geslaagd ben?"' vraagt Pilon ten slotte. Hy wenscht bet, en dankt hen, die wel naar hem hebben willen luisteren. En hy eindigt z(jn artikel: „Jeune Mage do sa propro harmonie, il mourut lui-même èfl'ège oü beaucoup ne se sont pas encore révólés, trop tót pour la bonne cause, qu'il avait embrassóe, trop tót pour nous-möme8 qui eussions ceuilli sur sa lèvre tous les nouveaux poèmes, dont il se füt complu a nous charmer." Enkele dichtregelen worden aangehaald. Onderstaande vinden hier eene plaats: „Obère, mon &me obeonre eat comme nn oiel myetiqne, Uo oiel d'aatomne oü nol aetre oe reeplondit, Et ton eeal souvenir, ce soir mosto et gT&ndit Ea moi comme tine lane immense et fantietiqae Vos yeux qne j'emplieB&is de mee propree peneéos Inconeoients et doax, dans le bmieeement Da eilenoe, parlaieDt des henrea dépenséee Et je me confeaaaia a voub, myetiquement De heer Jan Veth verzoekt my in de „Vlok ken" te melden dat hy aan het uit Utrecht voor de „Nieuwe Rotterdamsche Courant" geschreven artikel, omtrent het door Der- kinderen's geschilderd glasraam, „part noch deel" heeft. Er blyft my dus niets anders over dan 't op rekening van een zyner ge trouwe volgors te schryven. Uit „Ge meenschapskunst" is 't tegenwoordig lastig wys te worden. In de jongste aflevering van de „Oude Gids" bezigt de heer Veth dit woord echter ten ander male. Zeer teleurgesteld (waarom het te verbloe men) keerde ik onlangs terug van een bezoek in de Stadsgehoorzaal, waar o. a. de teekenin- gen waren tentoongesteld van de leerlingen van het Genootschap „Mathesis Scientiarum Genitrix"; zeer teleurgesteld, want ter- wyi daar bouwkundige- en machine teekenin- gen en vooral werkstukken waren geëxpo seerd, die waariyk met „zeer goed" en „uit muntend" konden worden bestempeld (van bevoogder zyde dan demynewerd dit volmon dig erkend), waren er een paar boetseerwerken tentoongesteld, die noodwendig den lachlust moesten opwekken van eenieder, wien „kunst" ter harte gaat. En nu is uit de afwezigheid van modeléin het liggtnd leeuwtje, dat ik hier op 't oog heb, myne bedoeling wel allerminst, de on macht van den leerling te distilleeren, maar wel allereerst eene grief te maken aan het adres der leeraren, die een élève, die blykbaar nog niet gewoonweg een eenvoudige contour kon teekenen, al dadeiyk schijnen te zett6n aan een werk, dat al verbazend veel knap heid vereischt. En dit drakerige leeuwtje (of was 't mis schien een hond), dat mot eene dusdanige machtige pretentie was opgesteld, alsof 't een nimmer af te breken monument gold, was daar m. i. een monumenteel paskwil èn voor don onderwyzenden leeraar, èn voor den, diens onderwys genietenden, leerling. „Mathesis" heeft een naam hoog te houden. Door expo sitie van dergeiyke werkstukken doet zy eene schrede op het pad der onbetrouwbaarheid van arti8tieken zin. Daarvoor, en daarvoor alléén, dit waarschu wend woord. Op de a. 8. tweede Kunstbeschouwing hier ter stede (waarschyniyk Woensdag 16 Mei a. s.), zal beeldhouwwerk van de heer Zyi te zien zyn, terwyi tevens photographieën naar diens grooten werken ter bezichtiging zullen worden gesteld. C. V. Verkiezingen. In het hoofdkiesdistrict Katwfik is door de roomsch kath. centrale kiesvereeniging voor de Tweede Kamer, na het bedanken door graaf Van Limburg Stirum, candidaat gesteld mr. F. J. M. A. Reekers, die in Haarlemmer meer niet werd herkozen. De liberale kiesvereeniging „Volksbelang" in hetzelfde district heeft in de hedenmiddag in het Nutsgebouw alhier gehouden vergadering tot candidaat geproclameerd mr. A. D. Van Assendelft De Coningh, burgemeester van Lei derdorp. Do anti-revolutionnairen te Sneek hebben als candidaat voor de Tweede Kamer gekozen mr. Th. Heemskerk. Door de Chr. Hlst. kiesvereeniging „Recht en Vrybeid," in het district Sneek, is tot can didaat gestold mr. Huber, oud-lid voor Dokkum. In de vryzinnige kiesvereeniging „'s-Graven hage" is gisteren, na eene discussie, waarin ook een der leden de candidatuur Kielstm voorstelde, de heer J. M. Pynacker Hordyk, oud-lid, tot candidaat geproclameerd. Nader wordt gemeld, dat by den heer J. M. Pynacker Hordyk alsnog pogingen zfin aangewend om eene Kamer candidatuur voor Den Haag te aanvaarden. In de liberale kiesvereeniging „Rotterdam" werden gisteravond alleen de namen van do hoeren P. R. Mees en D. Do Kier als canoi- daten voor de vacature Gleiohman genoemd,' terwyi laatstgenoemde zich onmiddeliyk terug trok. De canclidatuur-Mees werd verdedigd door de heeren Bevers, Haverkorn, Van Ryswyek en mr. S. Muller Hz., die vrezen op zijne volkomen overeenstemming met deze veroeni- ging omtrent do opvatting van art. 80 do*. Grondwet en op het foit, dat hy by de ver kiezing op 10 April de meeste stemmen van de canuidaten van „Rotterdam" verkreeg. Tot 68) „Lieve Emma t Toen ik uw brief ontving en dien gelezen had, kromp myn hart van smart inéén. Ach, zoo deze slechts een paar weken vroeger gekomen ware, hoe geheel anders zou nu wellicht myn lot zyn l Maar het was te laat, Emma; ik had reeds zooveel weken myn echtgenoot eerst met verwyten overladen, en toen met stilzwygende minachting behandeld, dat er geen terugkeer op het ingeslagen pad mogeiyk was. Hy begon, ten einde raad, my myne hard heid met onverschilligheid te vergelden. Ach, Emma, wat zal ik verder hiervan zeggen Ge begrypt welk een treurig bestaan ik voortsleep. Er is iets in my, dat my voort durend pynigt en benauwt. Ik weet het wel: het is dat weeke hart, dat nog maar altyd niet wennen kan aan het gevoel van verlatenheid. Ik ben na het lezen van uw brief tot myzelve ingekeerd. Ik weet dat ik my niet als eene CDristin gedragen heb. Ludwigs berouw was waariyk oprecht, maar myn trots belette my hem vergiffenis te schenken. Ik had in die dagen een gevoel alsof ik, als Ciytemne8tra Agamemnon, met eigen hand myn echtgenoot had kunnen dooden. 16 dat die zachtmoedige Laura, zult ge zeggen? Ach, kiud, hevige zielesmart voert dikwyis tot razerny. Ik ben nu kalmer; ik zoek m(Jn troost by lectuur. Onze bibliotheek is ruim voorzien, maar ik lees geene flauwe romans; de klassieken trokken m(1 meer aan. Do gedachten van die groote geesten, die zoo ver verheven waren boven hot gewone wroeten in het siyk dor aarde, zyn my vry wat moer waard dan die onmogeiyke helden en heldinnen uit de ridder romans. Ik tracht de my pynigende gedachte te onderdrukken door my met hart en ziel aan hetgeen ik lees te wyden. Kent ge het heeriyk treurspel „Antigone," van Sophocles? Welk eene heldin, die Antigone; maar welk een treurig lot wachtte haarl Verder heb ik de „Medea" van Euridipus gelezen. Ik meen dat dit stuk ook in het Hollandsch vertaald is. Dus ge zult het ook kunnen genieten, als ge wilt. Ach, wat had Medea veel voor Jason opge offerd, en wat was haar dank? Ik vergeiyk myn lot met het bare, maar de Hemel beware my ooit zulk eene wraak to nemen als zy. Soms kryg ik boeken in handen, die my tot myzelve doen inkeeren. Zoo las ik by70orbeeld dezer dagen een boekje van den Perzischen dichter Mosliheddin Saadi, die omstreeks het eind der twaalfde eeuw leefde. Een onzer voorvaderen, die zeer bekwaam in het spreken van verschillende talen was, heeft de verzen en spreuken van dien dichter in het Duitsch overgezet Ach, had ik dat boekje maar eerder in handen gnkregonl Ik zou dan stellig in die vreeselyke dagen anders gehandeld hebben. Die dichter zegt o. a. „De echtgenooten moeten elkanders zwak heden en gebreken geduldig dragen. Als gy de schoonheid van den rozestruik wilt ge nieten, mag het u niet verdrieten, dat zyne doornen u soms steken, enz." Verstandig gesproken, vindt ge niet? Maar, ach, tus8chen woorden en daden zyn soms zulke groote afstanden. Ik liet dezen brief eenige dagen liggen, en toen ik heden het geschrevene overlas, vond ik den inhoud zeer onbevredigend. Ik heb nu een werk onderhanden, dat my zeer boeit, daar de gedachten, er in uitgesproken, vrywel op het heden van toepassing zyn. Het handelt over de onsterfiykheid der ziel en is door Plato geschreven, ruim vier eeuwen vóór onze jaartelling. Het is de „Pheado"; maar misschien zult ge het wel aangenaam vin den, als ik u er het een en ander van mededeel. Het is de beschry ving van Socrates' laatsten dag voordat hy den giftbeker moest drinken, en het eindigt met den dood van dien wysgeer. Hy ging met een gerust hart de onbekende toekomst te gemoet, daar hy een vast ver trouwen had op een zalig voortbestaan aan gindsche zyde des grafs. „Wanneer nu," zeide hy, „de gestorvenen aan de plaats komen, waar ieders geleigeest hem brengt, dan onderwerpen zich, vooreerst zoowel zy, die schoon en heilig geleefd hebben, als de andoren, aan een rechteriyk vonnis. Zy nu, van wie blykt dat zy middelmatig geleefd hebben, gaan naar den Acheron; en de vaartuigen, die zy hebben, beklimmende, komen zy daarin naar het meer, en wonen daar, worden gereinigd, en, voor zoover zy eenig misdryf begaan hebben, door het onder gaan van straf van hunne ongerechtigheden verlost, en dragen belooningen voor hunne goede handelingen weg, ieder naar hy waard is. Maar die biyken ongeneesiyk te zyn, wegens de grootte hunner misdaden, worden, naar hun toekomt, in den Tartarus geworpen, waar zy nooit weder uitkomen." „Ach, Emma, die woorden geven my troostl Wanneer een man als Socrates kort voor zyn dood zóó spreken en gelooven kon, waarom zou ik dan tegen den dood opzien? Wel, deze zal my immers verlossen van al wat my beangst en drukt? Ik gevoel het, myn leven zal niet lang meer duren. Wat het door u uitgeschreven gedichtje van Cats betreft: dat vind ik heel gepast, maar de twee laatste regels vond ik heel moeiiyk om in beoefening te brengen. De knieën te buigen en berustend troost te zoeken by het gebed, als men zóó zwaar beproefd is geworden als ik, dat gaat boven myne krachten. Vrees daarom niet dat ik ooit van den rechten weg zal afwyken. Schryf my eens Bpoedig, lieve Emma, en geloof my, Uwe U liefhebbende Laura." XXXÏI. Eenige dagen nadat de vorsteiyke familie vertrokken was, ging Laura haar huis in de stad weer betrekken. Zy gaf hare bevelen met helder hoofd en kalme stem, maar de doodeiyko bleekheid, de stiakk- die hun oorsprong in zielesmart vmaon, waren voor iedereen duidelyk zichtbaar. De tocht naar de stad bracht haar het verleden in herinnering. Ach, goene vreugd, geene hoop was er meer voor haarl Toen zy was aangokomen, was zy zeer verbiyd haren vader weder te zien. Hy omhelsde haar harteiyk en zag mot smart de sporen, die het leed op het gelaat van zyne geliefde dochter had achtergelaten. Hy deed juist alsof Von Sehnwitz niet voor hem bestond, en zoo gevoelde deze zich als een vreemdeling in zyu eigen huis. Zoo gingen eenige weken vooroy. Laura had bezoeken ontvangen van hare vrienden en kennissen en het leven ging weer z(jn gewonen gang. Von Sehnwitz nam z(jn dienst aan hot hof nauwgezet waar, maar het viel Laura op, dat de vorst hem niet mot dezelfde genegen heid van vroeger behandelde. Op een morgen, dat hy, als naar gewoonte, den vorst naar zyne bevelen kwam vragen, zeide deze: „Von Sehnwitz, toen ik by u op het slot vertoefde, heb ik meenen op te merken, dat de verhouding, waarin gy tot uwe vrouw staat, niet alleen zeer koel is, maar tevens heb ik vernomen dat ge myn goeden raad in den wind geslagen hebt, en blyft voortgaan Hulda Von Hohenstein te bezoeken. Ik wilde u niet terstond hierover spreken, maar besloot, alvorens dit te doen, uw schoonvader dien ik ten vollo vertrouw to raadplegen. Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 7