N°. 10480. Maandag 33 April. A0. 1894. tgeze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (§on- en feestdagen, uitgegeven. Derde Blad. Leiden, 21 April. Feuilleton. IN BLOEI GEKNAKT. LEIDSCH DAGBLAD PRIJS DEZER COURANT; Voor Leiden per 3 maanden. f 1.10. Franco per post 1.40. Afzonderlijke Nommers0.05. PRIJS DER ADVERTENTEËN I Van 1-6 regels f 1.06. Iedere regel moer f 0.17J. Grooter» letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren bulten de stad wordt f 0.06 berekend. Pit nomraer bestaat uit DRIE Bladen. Officieel© Kennisgevingen. Burgemoeetor on Wethouders der gemeente Leido breDgen bfl deze ter algt-meeue kennis: 1°. dat door don Gemeenteraad in zpne zitting van 5 April 1894 is besloten tot opheffing van de gomeenteapaiten 8a en b, wier standplaats was aan de Oude Vost; 2». dat de standplaats van de spuit No. 6, welke tot dusverre was in het voorportaal van hot Bureau van Politie, van nu af is aau de Oude Vest, naast de wooin< van den direoteur dor Kweeksohool voor onderwijzers; 3°. dat do benaming van spuit No. 7 is vervallen en doze spuit, welker standplaats is in het Heilige Geest- of Arme Wees- en Kinderhuis aan do Hoog- landsohe Kerkgraoht, van nu af is gemerkt ais spuit No. 8; 4*. dat ton gevolge van het besluit sub 1 eervol ontslag wordt verb end aan: de heeren: J. G. RIETBERGEN, F. D. T. RIETBERGEN, O. J. VAN EliKEL, allen brandmeester aau spuit No. 8, en aan de heeren: J. O. VERHOEVEN en O. J. DE NIE, belden adjunot-brandmeester aan spuit No. 8, alsmede aan de spnitgH9<en dier spuit, voor allen met dank zegging voor de verleende diensten. Voorts dat benoemd zijn bjj de elangenwageDe, dienendo voor do brandkranon, tot brandmooster de heer J. G. RIETBERGEN, Steeustraat No. 8, en tot adjunot-brandmeester, de heer N. D. DEE, Nieu watraat 40; 5°. dat elangenwagene doh bevinden in het Bnre&n van Politie en in de 5 politie-posten, als: aan don Haagweg, do Nlenwe Beestenmarkt, Havenbrng, Plantage en Doezabrng, alsmede in do bergplaatsen voor brandblnsobmiddelen aan het Levendaal 199, bjj de Plantage, en Oude Rijn 174; 6°. dat vau gemeentewege op v< rsohillondo plaatson dezer gemeente in de gaslantaarns „rood gekleurde ruiten" zjjn aangebracht, waarin offers, aanduidende het nnmmer van het peroeel in de nabijheid, waar, in geval van brand, men zich vervoegen kan om het bori ht zoo spoedig mogelpk naar de Politie per telophoou of brandschel over te doen brengen. Voor het eerst aanbrengen van het berioht van brand zal de bolooning voor het eerst waarsouuwea gelijk worden verdeeld tussohen don aanbrenger en dom-one, die het bericht naar het Politiebureau telophoueert. Iedun het bericht zonder telephoou aan den direoteur of den adjuoot-directour hot eerst wordt aangebraoht, blijft de promio geheel voor den aanbrenger. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Leiden. F. WA8, Burgemeester. 20 April 1894. E. KIST, Beoretaris. Burgemeester en Wethouders van Leiden; Geziei het adres van DE NAAMLOOZE VENNOOTSCHAP „OEBE8" alhier, hou dende verzoek om vergunning tot opriohting van eene broodfabriek op het perceol Ztjdgracht No. 28; Gelet op de artt. 6 en 7 der Wet van 2 Juni 1876 (8taateblad No. 96); Geven by doze kennis aan het pubhek dat ge noemd verzoek met de belogen op do Secretarie dezer gemeente ter visie gelegd is; alsmede dat op Zatordag 6 Mei aanst., 'e voormiddags te elf nron, op het Raadhuis, gelegenheid zal worden gegeven om bezwaren tegen dat verzoek in te brengen. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Leiden, F. WA8, Burgemeester. 21 April 1891. E. KIBT, Beorot&rie. Onder overlegging van het desbetreffend verzoek van mevrouw F. W. Van der Goes, deelen B. en Ws. mede dat de dochter van adressante op 1 Maart jl. tot de floogere Burgerschool voor Meisjes is toegelaten Zy geven mits Jien in overweging aan adres sante vrijstelling of terugbetaling te verlee nen van schoolgeld voor hare dochter, sedert 1 Maart 1894 leerlinge der Hoogere Burger school voor Meisjes, over de eerste twee kwar talen van den cursus 1893/94. Verder geven zy, op voorstel der plaatse lijke commissie van toezicht op de scholen voor middelbaar onderwijs, in overweging tot de benoeming over te gaan van eene leerare in de plant- en dierkunde aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes, onder bepaling dat, wanneer splitsing van klassen zulks vordert, haar ook eenige lessen in de aardrijkskunde kunnen worden opgedragen, tegen genot van de toelage, bedoeld in art. 4 der Verordening van 11 November 1880, voor elk uur, waar mede het aantal lesuren in natuuriyke his torie en aardrijkskunde te zamen het maximum van 10 uren te boven gaat. By 's Raads besluit van 7 Maart 1892 werd mejuffr. A. E. S. Michelsen tydeiyk aange steld tot leerares in de plant- en dierkunde. Sedert heeft zy hare taak vervuld op eene wyze, die geheel beantwoordt aan de goede verwachtingen der commissie, terwyi zy zich door yverige studie voorbereidt tot het akte- oxamen voor het Middelbaar Onderwys. De commissie acht daarom thans den tyd ge komen, mejuffr. Michelsen vast aan do school te verbinden; ongetwyfeld zal het ook in het belang zyn van de Leerschool, aan welke zy vroeger als tweede onderwyzeres werkzaam was, zoo het haar tot nu toe verleende verlof door een ontslag kan worden vervangen, en hare plaats voorgoed kan worden vervuld. Naar wy vernomen, keert de Leidsche Bouwvereeniging over het afgeloopen ver- eenigingsjaar vyf pet. dividend uit. Naar aanleiding van het verzoekschrift van P. Niekerk, te Voorschoten, deelen B. en Ws. mede dat volgens bekomen inlichting adressant geene andere inkomsten geniet dan zyn traktement als onderwyzer, bedragende ƒ650 'sjaars. Zy geven mitsdien in overweging het school geld van adressant als leerling der Kweekschool voor onderwyzers alhier vast te stellen in de laagsto klasse, nl. 4 of 1.26 per vak in het kwartaal. Het provinciaal kerkbestuur van Zuid- Holland heeft aan den heer E. César Segers, predikant by de Ned. Herv. gem. te Leiden, uithoofde van voortdurende ongosteldheid, met ingang van 18 Juli eervol emeritaat verleend. De te Leiden tot arts bevorderde cand.- arts B. G. Verhulst is bestemd voor officier van gez. 2de kl. by het O.-I. leger. De heer H. "VVcstra, onderwyzer aan de Ohr. school te Beetgumermolen, heeft voor de benoeming als onderwyzer aan die te Leiderdorp bedankt. Ten gevolge van het vertrek van den heer J. J. Kiebert, zal er op 24 dezer eene ver kiezing voor een lid van den Raad te Nieuw- veen plaats hebben. Onder de punten van beschryving voor de 117de algemeene vergadering der Maat- echappy ter bevordering van Nyverheid, op Dinsdag en Woensdag, 10 en 11 Juli 1894 te Arnhem te houden, komen de volgende voor Nationale en internationale arbeidswetgeving; onderzoek naar de vakopleiding van aan staande ambachtslieden; onderzoek naar de oorzaken, waaruit werk loosheid ontstaat, en de middelen daartegen; ontwerp octrooi wet; voorstel van het departement Amsterdam om de Leipziger organisatie, tot het vermin deren van den rook van fabrieksschooreteenen ter plaatse te doen onderzoeken door een of twee door het hoofdbestuur te benoemen des kundigen; benoeming van een directeur, woonachtig to Haarlem, in plaats van den aftredenden heer S J. graaf Van Limburg Stirum. Door directeuren wordt het volgende drietal candi- daten voorgesteld: (alphabetisch) J. Krol Kz., lid van den gemeenteraad, G. J. L. Yan Len- nep, secretaris der vereeniging de „Ambachts school", L. J. J. Michielsen, oud-lid van den Raad van Indiö. Ter vervanging van de beide aftredende directeuren, de heeren A. L. De Sturler, te Leiden, en P. Montauban van Swyndregt, te Oldenzaal, is de beurt ter verkiezing van nieuwe directeuren dit jaar aan de departemen ten Groningen en Delft. In eene vergadering van leden van de liberale kiesvereeniging „Haarlemmermeer" is besloten de candidatuur voor de Tweede Kamer van den heer Reekers by de herstem ming te steunen. Het voorloopig bestuur nam zyn ontslag, daar het de leiding van eene verkiezing op zich had genomen, en werd weder vervangen door het oude bestuur, zynde de heeren Bult man, Evelein, Folmer,Voordendag en De Zeeuw. De heer De Kanter noodigt in „De Meer bode" alle liberale kiezers, die by de eerste stemming in het district hunne stem op hem uitbrachten, ten dringendste uit a. 8. Dinsdag zoo getrouw mogeiyk op te komen, en voor do herstemming hun biljet m te vullen met den naam van den heer G. B. 't Hooft. Ged Staten van Noord-Holland hebben van den minister van binnenlandache zaken bericht ontvangen, dat de wet de benoeming van vrouwen in de school-commissie niet ver biedt en derhalve voor de vernietiging der Hilver8um8che verordening geene gronden aan wezig zyn. Sedert tal van jaren verleende de kerk- voogdy der Ned.-Herv. gemeente te Lange- zwaag (Fr.) subsidie aan het gemeentebestuur voor het traktement van het hoofd dor open bare lagere school. Kerkvoogden hebben nu echter aan den Raad bericht, dat zy niet lan ger geneigd zyn die subsidie te verleenen, in te gaan op 1 Juni a. 8., zynde de datum, waarop het tegenwoordige hoofd der school aftreedt. Het schynt zeer onzeker te zyn of de Stadsschouwburg te Amsterdam 1 September a. 8. ter exploitatie gereed zal wezen. De Staatscourant van 21 dezer bevat een besluit van 6 dezer, houdende bepalingen be treffende de toelating van jongelieden in Neder- Iand8ch-Indië tot het admissie-examen voor de Cadettenschool. Uit het verslag omtrent de exploitatie van de onderneming „Krasnapolsky" te Am sterdam blykt, dat zy in 1898 zeer bevredi gend was; de ontvangsten waren belangryk hooger dan in 1892, zoodat ƒ31,000 kon worden afgeschreven. Verslag en balans werden goedgekeurd en het dividend op 6 pet. bepaald. De heer Krasnapolsky werd in de gisteren gehouden jaarvergadering van aandeelhouders als directeur herkozen. In de mede aldaar gehouden vergadering van aandeelhouders in de naamlooze vennoot schap „Poolsch Koffiehuis*' werd het dividend over 1893 op 4 pet. vastgesteld. By koninkiyk besluit van 20 dezer is de zilveren medaille, ingesteld by de koninklyke besluiten van 7 Mei 1837, 22 Juli 1838 en 24 Januari 1841, toegekend aan de gezag voerders van schepen in de groote vaartW. Bakker, J. S. Brouwer en D. Hubert, als erkenning van de diensten, bewezen aan do wetenschap door het overleggen van uit muntende scheepsjournalen ten behoeve van het Koninkiyk Nederlandsch Meteorologisch Instituut. De wyzigiug in de organisatie van het wapen der koninklyke marechaussee komt hierop neder, dat het wapen marechaussee bestaat uit vier divisiön. De lste divisie is verdeeld over vier distric ten; de 2de divisie en de 3de divisie zyn elk verdeeld over drie districten; de 4de divisie is verdeeld over twee districten. De minister van oorlog wordt gemachtigd, aan de bepalingen, voor zooveel deze nog niet in werking zyn getreden, uitvoering te geven naarmate de aan het aantal officieren, onderofficieren en manschappen van het wapen te geven uitbreiding zulks zal toe laten. Tot leeraar in de wis-, natuur- en werktuigkunde en de cosmographie aan de H. B. S. te Hoorn is benoemd de heer H. F. Huisken, te Hoorn. By koninkiyk besluit is aan den officier van gez. lste kl. by de zeemacht W. W. Van der Yegt, met 1 Mei a. 8., op zyn verzoek, eervol ontslag uit den zeedienst verleend. Vergund: aan den heer I. Yan Lier Ezn., doctor in de tandheelkunde op het eiland Curagao, en aan den adjunct commies by het dep. van marine L. P. A. A. Trippelaar, het aannemen der versierselen van ridder 4do kl. der orde van het Borstbeeld van den Bevryder, hun geschonken door het hoofd van het uit voerend bewind der Vereenigde Staten van Venezuela. Verleend een pensioen van 195 aan J. Ciers, weduwe van den gewezen commies late kl. by 'sRyks bel J. W. M. Spee. Met ingang van 1 Mei a. s. den hoer G. J. Bolier, te Brielle, benoemd tot bureel-ambtenaar van den Rykswaterstaat. Het tweede concert der Lcld»che Blaatschappy voor Toonkunst. My ïykt hot eene daad van groote recht vaardigheid, dat het bestuur dezer Maatechappy, dat jaariyk8 twee concerten doet geven door orkesten, daarvan een aan het Utrechtsch Stedeiyk Orkest opdraagt Deze rechtvaardig heid doet my te meer aangenaam aan, omdat sinds het optreden van W. Hutschenruyter als directeur, dat orkest zulke reuzenschreden in de richting van het uitstekende heeft ge maakt. Het ligt zoo voor de hand, nu alge meen in ons land het orkest van het Concert gebouw wordt beschouwd als het A. P. van den Nederland8chen muzikalen toestand, om ieder ander daaraan te toetsen: zóó doende, constateer ik met genoegen, dat de mannen van Hutschenruyter in menig opzicht do ver- gelyking met die van Kes kunnen doorstaan en in een enkel punt, een punt van groote beteekenis, hen overtreffen. De klank van het Am8terdam8che koor, voornameiyk van de violen en de koper-bezetting, is zeker van fijner gehalte, de zuiverheid grooter, het samenspel nog compacter; maar o. i. is de leiding van den heer Hutschenruyter veel war mer, minder bestudeerd en meer spontaan dan die van zyn ambtgenoot uit het Concertge bouw; en deze eigenschap komt de uitvoe ring zoozeer ten goede, dat menig oogenblik de technische onvolkomenheden geheel worden bedekt door het enthusiasme, waarmede de leider de uitvoerenden weet te bezielen. Het is dan ook myn vurige wensch, dat dit orkest voor de toekomst bewaard blyve, en dat Hutschenruyter nog lange jaren aan het hoofd moge staan. In hem bezit het orkest (hier kom ik tot het hoogtepunt van myne appreciatie) een leider met veel individualist; vooral zyne opvatting van Beethovens „tweedo 8ymphonie" legde voor deze meening een gunstig getuigenis af en meer bepaaldeiyk dat heeriyk dichteriyke Larghetto uit dit werk. "Wat heb ik van deze compositie genoten, voor my het type van de rypo toondichten van den toen nog niet pessimistischen meester. In de samenstelling van het programma trouwens, is het bestuur zeer gelukkig ge weest, behoudens ééne uitzondering: No. 6 (een Andante Cantabile en een Scherzo) had ik gaarne daarop gemist, zoowel om de ge ringe waarde der compositiön, als omdat nu het concert aanmerkelyk te lang was. Wel is waar werd dit ook veroorzaakt doordat vóór het optreden der soliste, met het zoeken naar bouquet of muziek, het verschuiven der vleugel- piano, enz., meer tyd verloren ging dan oirbaar was, maar onze trek naar muzikaal genot zou door éóne symphonie, eene suite en twee ouvertures, wat het orkestrale gedeelte betreft, ten volle bevredigd zyn geweest. Van de uitvoering dezer werken zeiden wy reeds genoog, de compositiön zei we behoeven' geene bespreking, zynde alle overbekend (hoe heeriyk mooi is toch die „Arlósienne"- suitej!behalve het Voorspel en de Maneschynraelodie van den genie-officier E. v. Brücken Fock 1 Aanstonds chapeau-bas voor zulk een talentI Ja zeker, er zyn zeer veel herinneringen aan Richard Wagner merkbaar in zyne compositiön; „Isoldens Liebestod", „Vorspiel Parsifal", beiden komen ons by het aanhooren in de gedachten; maar Wagner zelf had zyne denkbeelden niet ryker kunnen Instrumenteeren en doorwerken; en al kon ik in het Voorspel den logisch en draad niet 45) Een zegevierend lachje kwam op Huida's lippen. Zy zoide niets, maar haar blik sprak des te moer. Beiden waren alleen en onbespied. Hulda wiide van dit tête-^-töte gebruik maken en naderde zoo dicht mogelyk Von Sehnwitz. Zy stak hem hare hand toe en zeide: ,Kom, myn vriend, toon my dat go my vergeven hebc. Ik weet zeer goed dat ik u beleedigd heb door te lachen, toen ge op dien gedenkwaardigen avond in hot gras gevallen waart. Maar, het was zulk een dwaas too* neeltje; en toen gy den volgenden dag binnen- kwaamt, hinkend, als een gewonde in den stryd, ach, toen moest ik weder lachen; zeg, hebt ge my dat vergeven?" Von Sehnwitz nam de hem aangeboden hand niet aan. Hy staarde Hulda strak in het gelaat en zeide: „Wie was de oorzaak van hetgeen er dien avond gebeurde? Hebt ge my niet bedrogen Ik dacht natuuriyk dat de vorstin my ont boden had." „En, veranderde de verbazing, my, in plaats van haar te vinden, in teleurstelling of in blydschap?" vroeg Hulda met een on weder- staanbaar lachje. ,Kom, antwoord spoedig," vervolgde zy overmoedig, terwyl zy Von Sehnwitz met hare schitterende oogen verleideiyk aanzag. „Allons done, myn edele ridder," riep zy driftig, toen Von Sehnwitz bleef zwygen, „was het teleur stelling, die u in myne armen deed zinken, of W28 het iets anders?" „Venienti occurite morbo," riep zyn beter ik in hemmaar waarom staarden die prach tige oogen hem nog steeds aan? Hulda hief de karwats op, trok den teugel vaster aan, haar paard maakte weder een zysprong, en Von Sehnwitz, die vreesde, dat zy uit den zadel gelicht zou worden, haastte zich om haar te hulp te komen. Hy strekte zyne hand uit om den teugel van Huida's paard te grypen, en dat oogenblik nam deze waar om zyne hand vast in de hare te drukken. „Nu zyt ge myn gevangene, heer graafl" riep Hulda vroolyk. „Ik laat u niet vry, voordat ge my op myne vraag geantwoord hebt. Zeg my, waart ge vorbiyd of teleur gesteld, toen ge my op dien avond aange troffen hebt? AJa het tweede uw deel was, dan hebt ge al op eene zeer vreemde wyze die teleurstelling getoond." Von Sehnwitz had al dien tyd met neer geslagen oogen de spreekster aangehoord. Hy durfde haar niet in de oogen zien. Maar Hulda wilde van deze gunstige ge legenheid gebruik maken. Zy dwoDg hem haren blik te ontmoeten en hoewel hy haar nog steeds het antwoord op hare vraag schuldig bleef, zoo gevoelde hy zich zeer onvoldaan, dat hy zich wederom zwak tegen over die vrouw had betoond. Zy bereikten spoedig het overige gezel schap. Eenige oogenblikken daarna stegen allen af; men zette zich rondom een vyver neder en gebruikte een landeiyken maaltyd. Von Sehnwitz had de by hem opgekomen sombere stemming van zich gebannen. Toen hy deel uitmaakte van den gezeliigen kring, die, op een schilderachtig plekje gezeten, na den raaaltyd, van de doorgestane vermoeienis uitrustte, was niemand vrooiyker en spraak zamer dan hy. Het gedurig rondgaan van don beker maakte langzamerhand aller tongen los. Ook de vorst verkeerde blykbaar in eene byzonder opgeruimde stemming. „Ik ben zoo vroolyk," riep hy, „dat ik heden in staat zou zyn, evenals Napoleon, als met een tooverslag graven en baronnen te scheppen." „Dat zou toch niet zoo gemakkeiyk gaan," lachte graaf Kiehl. „Welzeker," zeide de vorst, „Napoleon heeft gedurende zyne regeering moer dan duizend heden tot baron, vierhonderd tot graaf en verscheidene gewone burgers tot prinsen en hertogen bevorderd." „Dan dacht hy, die toch zelf van burgeriyke geboorte was, anders over de voorrechten van tot den adel te behooren dan Keizer Jozef II, die oen luitenant, die eenige land lieden niet vriendeiyk gegroet had, op de volgende wyze berispte. Hy vroeg hem ofhy goed onderwys gehad had, en toen de officier, die zich by deze vraag van den Keizer met de schoonste verwachtingen vleide, antwoordde: „Ja, Uwe Majesteit, wy hadden voortreffolyke leermeesters," toen antwoordde hem de Keizer „En hebt ge van die voortreffeiyke leer meesters niet geleerd beleefd te zyn? Wat geeft het, tot den adel te behooren, wan neer men niet eens weet. dat men terug groeten moet, wanneer men gegroet wordt?" „Nu, in den tyd van de revolutie gaf men er ook niet om," zeide de vorst. „Ik herinner my een twintig jaren geleden, dat de graaf De Saint-Cyr my een aardig verhaal deed. Hy had eene opdracht ontvangen van het een of ander hof, en moest daarvoor de Fransche grenzen passeeren. Toen men hem zyn naam vroeg, antwoordde hy: „Ik ben monsieur le comte De Saint-Cyr." „Wy kennen geen „monsieur I" werd hem geantwoord. „Nu, dan le comte De Samt-Cyr." „Wy willen niets weten van oen comtel" Do graaf werd ongeduldig. „Dan De Saint-Cyr l" riep hy driftig. „In dezen tyd zyn er geen „Saints,"" was nu het bescheid. „Maar voor don duivel! Dan maar Cyrl" „Wy erkennen geen Cyrl" (Sire) „Maar hel en duivel, dan ben ik niemand I" riep de graaf buiten zichzelven van drift. „Burger Niemand, ge kunt doorgaan 1" riep de sansculotte hem met onverstoorbare kalmte toe. Allen lachten by dit verhaal. „Maar het zal onzen tyd worden," zeide de vorst. „My dunkt, dat men op het slot ons reeds zal verwachten, en wy hebben nog een heel eind te ryden, voordat wy daar aangekomen zullen zyn." Hoewel de meesten niet gaarne nu reeds dit lieflyk plekje verlieten, zoo begrepen allen toch, dat het beter was niet langer te toeven en even daarna waren de paarden bestegen en de stoet reed huiswaarts. Toon men het slot Sehnwitz bereikte, straalde het heldere licht, dat op het voor plein ontstoken was, hun reeds van verre to gemoet. De avondmaaltyd, waarmede het j cht- gezelschap door Laura en de vorstin werd opgewacht, was spoedig afgeloopen. Von Sehnwitz zag er vermoeid en bleek uit en Laura zag tot haar leedwezen, dat, wanneet zy hem vragend aanzag, hy haren blik steelp trachtto te ontwykon. Men begaf zich di6n avond vroegtydijy ter ruste. Toen Hulda Von Sohnwitz goeden nacht wenschte, fluisterde zy hem in het oor: „Vreest gy den epooktoreu?" Von Sehnwitz lachte zóó hartolyk om die vraag, dat Laura zich verbaasd omwendde, om te zien wat de oorzaak van die vrooiyk- beid was. Toen zy echter bemerkte, dat Von Sehnwitz zoo ongekunsteld lachte, begreep zy dat er geen sprake van iets geheimzinnigs kon zyn, en zy lette verder niet op hem, maar ging voort met bare gasten toe to spreken. Hulda had gewacht totdat niemand op haar lette, en zeide toen fluisterend: „Nu, als go den spooktoron niet vreest, kom dan morgenavond tegen halfelf aldaar; misschien komt de witte vrouw u dan wet een bezoek brengen." Von Sehnwitz antwoordde niet. Hy trok de aan Hulda toegestoken hand uit de haro, en keerde, zonder haar verder aan te zien, naar Laura terug. (Wordt vervolgdJ

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 9