N#. 10480. Maandag 33 April. A". 1894. (Deze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. Kikeriki. trouwen. Feuilleton. IN BLOEI GEKNAKT. - t DAGBLAD. PRIJS DEZER COURABT: Yoor Leiden per 3 maanden. f 110. 1.40. 0.05. Franco per post -. Afzonderlijke Nommers PRIJS DER ADVERTEBTIEN: Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer/' 0.17 j. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Eerste Blad. Aan de Abonné's daarop, wordt by dit nommer verzonden No. 31 van Kikenki. In April aanteekenen, in de Meimaand trouwen. Dat doen er jaariyks honderden. L)e ambtenaren van den burgerlijken stand, de predikanten en de pastoors, de huurkoetsiers en de bruidsuikerverkoopers, alsmede de bloe misten, hebben het in dezen tyd verbazend druk. Met I Mei gaat de huur van het huisje in en, als het kooitje klaar is, moet er ook een vogeltje wezen. Allen, die gaan trouwen, hebben er zeker wel goed over nagedacht, wat zy gaan doen. Och, dat briefje van het Stadhuis is gauw genoeg gehaald, maar dan komen de plichten en de zorgen. Gy hebt wel eens gehoord van de „witte broodsweken", dien korten tijd, „als de speel man op het dak zit." Welnu, wie ten huwelijk gaat, moet zorgen dat de wittebroodsweken niet voorbijgaan en dat die speelman niet verdwijnt. Daarvoor heeft men noodig: lo. liefdevoor elkander; 2o. liefde voor elkander; 3o. liefde voor elkander. Een eentonig recept, maar inderdaad het eenige cement, waardoor een huis goed bljjft bestaan. Als g\j elkander liefhebt, dan gaat ge aller eerst geen onberaden stap doen. Even onbe raden als de mensch is, die een toren gaat bouwen, zonder de kosten te berekenen, even onberaden handelen de jongeling en het meisje, die ten huwelijk gaan, zonder te zamen deugdelijk te hebben overlegd of zjj hebben, wat voor het instandhouden van het huisgezin noodig is. In den eersten tijd ls de behoefte niet zoo groot; waarschijnlijk is het week- of maand geld juist voldoende; wijl men bovendien een tamelijk goed uitzet heeft medegebracht, be hoeft in bet eerste jaar ook niets te worden besteed aan de herstelling of vernieuwing van kleerenkast en meubilair; maar wie ten huwelijk gaat, moet er op rekenen dat kleine gasten, die eene plaats komen vragen aan den disch, zich wellicht aanmelden zullen en dat zij natuurlijk tot verhooging van uitgaven zullen dwingendat ziekten kunnen komen en dat bovendien, hoe goed het uitzet nu ook wezen moge, nu eens eene nieuwe japon en dan woder eene nieuwe jas zal noodig zijn. Als men elkander liefheeft, wordt de in richting van het huishouden zóó berekend, dat men van het inkomen wat overhoudt, om te dienen voor den kwaden of ouden dag. Als dat niet kan, moet men het trouwen maar wat uitstellen, totdat eene eenigszins betere positie is verkregen. Men heeft elkander niet lief, als men vooruit berekenen kan, dat over een jaar of wat de stoffelijke zorgen zóó groot worden, dat men die met het weekgeld niet alleen niet meer weet te dekken, maar dat men of schulden moet maken, öf op een slof en een klomp moet loopen. Geen onberaden huwelijk, noch wat gelde lijke zaken betreft, noch wat betreft de ge zondheid! Op den huwelijksdag moeten de aanstaande echtgenooten gezond zijn; een hu welijk, gesloten tusschen twee menschen, die de eene of de andere physischo kwaal hebben, leidt tot allerlei ongeluk; indien men elkander liefheeft, zal men eerst zoo mogelijk genezing zoeken en, indien deze niet te vinden is, uit liefde, weigeren het huwelijk aan te gaan. Het is goed, ter waarschuwing, maar eens te zien wat droeve gevolgen onberaden huwe lijken al hebben doen ontstaan. Een groot deel van de stoffelijke en geestelijke ellende in de menschen maatschappij is daaraan te wijten. Maar onberaden is ook het huwelijk, als men elkander niet van harte bemint. Gij moet u tot dat meisje niet aangetrokken gevoelen, omdat het zoo'n lief gezichtje heeft of zoo aardig kan pratengij moet dien jongen niet tot man begeeren, omdat zijn kloek uiterlijk of zijne fijne kleedij u aantrekt, uit zulk eene neiging komt bijna nooit een gelukkig huwelijk voort. Man en vrouw moeten reeds vóór den trouwdag in elkander iets te bewon deren hebben van beteren aard; karakter trekken moeten zy in elkander hebben ont dekt, die te pryzen zyn; het gebouw der liefde kan alleen op dien grondslag stevig worden opgetrokken. Dan kan het tegen een stootje; rekent er maar op, dat, als gy zoo altyd met elkander omgaat, er onwillekeurig ook trekjes voor den dag komen, die vroeger zich niet zoo openiyk vertoonden. Vele echtgenooten vallen dan elkander tegen en als dat eenmaal ge dacht of gezegd wordt, is het met de sympa thie gedaan. Maar als gy nu ook elkander liefhebt om menige goede zyde in het karakter, dan zult gy samen uw best doen om het leeiyke weg te nemen, elkaar daarby helpen en het zal u belden medevallen, hoe flink gy van elkander leeren kunt. Dat is het werk der liefde, dat met den eersten huweiyksdag eerst recht begint. Trouwen is zich wyden uit liefde aan het 8toffelyk on geestelyk welzyn van man en vrouw; wie dat niet bedoelt, heeft het aan zichzelven te wyten, dat na 6 weken de speel man op het dak zegt: „Ik behoor hier niet thuis". Maar wie het doet, maakt van zyn huweiyk een rozenband, van zyn huis een hemel, hy is steeds meer dankbaar, omdat hy dien stap deed. Bruiden en Bruidegoms, hebt elkander maar hartelyk lief! (N. v. N.) Leiden, 21 April. Commissarissen van de Stedelyke Gas fabriek dragen, ingevolge art. 2 van de Ver ordening van den 14den Mei 1858, houdende Reglement op het beheer en bestuur der Stedelyke Gasfabriek te Leiden, laatsteiyk ge- wyzigd den 29sten December 1887, voor eene benoeming van een Commissaris, in plaats van dr. P. J. Kaiser (aftredend) voor het volgend dubbeltal: dr. P J. Kaiser (aftredend) en den heer P. L C. Driessen. Onder overlegging van dit rapport deelen B. en Ws. den gemeenteraad mede dat inge volge art. 3 van het Reglement aan het voor gedragen dubbeltal door hen worden toegevoegd de Raadsleden W. F. Verhey van Wyk en W. Pera, met voorstel om alsnu tot eene be noeming over te gaan. Aan den gemeenteraad leggen B. en Ws. over de 6tukken betreffende het verzoek 7an dr. C. J. Van Ketwich, om ontslag uit de betrekking van regent van het Heilige Geest- of Arme Wees- en Kinderhuis, onder mede- deeling dat er by hen tegen de inwilliging van het verzoek geene bedenkingen bestaan. Zy geven daarom in overweging aan dr. C. J. Van Ketwich op de meest eervolle wyze uit do genoemde betrekking ontslag te ver- leenen, onder dankbetuiging voor de vele en gewichtige diensten, gedurende byna 12 jaren belangloos in de genoemde hoedanigheid aan de gemeente bewezen. Onder overlegging van de betrekkelyke stukken geven B. en Ws. in overweging aan mr. F. Was op diens verzoek, naar aanleiding zyner benoeming tot burgemeester, eervol ontslag te verleenen als Curator van het Gymnasium, onder dankbetuiging voor de diensten, door hem in deze betrekking aan het Gymnasium bewezen. Na overleg met de Commissie van Fabri cage geven B. en Ws. in overweging aan G. C. Vis, te Leiden, tot wederopzeggens vergun ning te verleenen om eene brug voor voet gangers te leggen aan do Heerensingelsloot voor zyn perceel aan de Prinsenlaan No. 2, kadastraal bekend gemeente Leiderdorp Sectie A No. 1773, onder voorwaarde: lo. dat eene jaarlyksche recognitie worde betaald van oen gulden; 2o. dat alle schade aaii do bermen door de gemeente voor rekening van adressant worde in ordo gemaakt; 3o. dat het werk worde uitgevoerd onder toezicht van den Gemeente Architect en op adressants terrein geenerlei inrichting worde gemaakt, waardoor de sloot kan worden ver ontreinigd; 4o. dat adressant daags vóór den aanvang der werkzaamheden aan den Gemeente-Archi tect daarvan schrifteiyk kennis geeft; 5o. dat de vergunning vervalt, indien niet binnen 3 maanden daarvan gebruik is gemaakt. Na ingesteld onderzoek is ook gebleken dat geen bezwaar bestaat tegen do inwilliging van een verzoek van A. Jansen, zoodat B. en Ws. in overweging geven aan adressant vergunning te verleenen tot bot leggen van eene stoep voor zyn huis in de Rijnstraat No. 5, mits de breedte van 95 centimeters niet te over- schryden en niet meer dan 5 centimeters boven de straat te leggen. In het belang van de straatbesproeiing wordt de aanschaffing van een zoogenaamden slangenwagen met 25 meter slang noodig geacht, vermits by het gebruiken van de gewone brandslangen voor dit doel deze slangen, blykens de ondervinding, aan te groote slytage ondovhevig zyn, waardoor belangryke kosten voor herstel het gevolg zyn, terwyl door hot gebruik maken van een wagentje als bovenbedoeld het over de straat slepen van de slangen wordt voorkomen. B. en Ws. geven den Raad mitsdien in over weging te besluiten tot aanschaffing van oen slangenwagen met 25 meter slang, waarvan de kosten zullen bedragen 300, welke gel den gevonden kunnen worden uit Yolgn. 89 der begrooting, onderhoud van straten en pleinen. Zich vereenigende met het advies van den heer Stadsvroedmeester op het verzoek van de weduwe C. Omvlee, geb. Bastiaantje Van Velzen, om continuatie in hare betrek king van Stadsvroedvrouw, geven B. en Ws. in overweging de adressante wederom voor den tyd van driejaren in de genoemde betrekking te bestendigen. Er bestaan geene bedenkingen tegen de inwilliging van het verzoek van mejuffr. S. M. Prins, om, wegens aanstaand huweiyk, ontslag uit hare betrekking van derde onder wijzeres aan de school van de 3de klasse No. 4, zoodat B. en Ws. in overweging geven haar dat ontslag eervol te verleenen en inge volge haar verzoek met ingang van 1 Juni 1894. Naar aanleiding van het desbetreffend verzoek van den heer A. D. Hakkenberg deelen B. en Ws. mede dat de zoon van adressant op het eind van Maart de Hoogere Burgerschool voor Jongens heeft verlaten, ten einde zich voor hei door hem gekozen vak te bekwamen. Zy geven mitsdien in overweging aan adressant vrystelling of terugbetaling van schoolgeld te verleenen voor zyn zoon, vroeger leerling der Hoogere Burgerschool voor Jongens, over het laatste kwartaal van den cursus 1894/94. Ter vervulling van de vacature van tweeden onderwyzer aan de school 3de klasse No. 1, ontstaan ten gevolge van het by Raads besluit van 15 Maart jl. aan den heer V. Van Dovere» verleend eervol ontslag, bieden Burg. en Weths. eene voordracht aan ter benoeming van een tweeden onderwyzer aan de genoemde school, op eene jaarwedde van 700. De voordracht is opgemaakt in overleg met den arrondissements schoolopziener, na inge wonnen bericht van het Hoofd der school, en als volgt samengesteld: lo. W. A. Kriest, derde onderwyzer aan de school 3dekl.No. 1; 2o. D. C. Schuit, derde onderwyzer aan de school 3de kl. No. 3en 3o. J. Lokker, derde onderwyzer aan de school 3de kl. No. 1. Door het bestuur der Dames Zangver eeniging „Es Moll" is aan de vereeniging „Liefdefonds" alhier do som van 90 ter hand gesteld, als opbrengst van het 11. Dins dag door „Es-Moll" gegeven concert ten voor- deele van de vereeniging „Liefdefonds." In aanmerking genomen de niet te ruime op komst van het publiek op dit concert, mag deze 6om nog vry aanzienlyk genoemd worden, Tot voorzitter van het bestuur van den Veender-polder te Woubrugge is met 96 van de 116 uitgebrachte geldige stemmen herko zen de heer D. Molenaar. De heer H. Straat hof vereenigde er 20 op zich. Het grasgewas op de gemeentewegen te Woubrugge, in 6 perceelen, is publiek ver huurd voor 386,50 voor het loopende seizoen. Do perceelen 1 en 2 (de weg van het dorp tot Afwegen) brachten 160 en de perceelen 3—5 (de weg van Afwegen tot Hoogmade) 137.50 op, do 's-Molenaaraweg, het 6de per ceel, f 89. De opbrengst is alzoo minder dan in 1893. De rekening van den Veender-polder te Woubrugge, over 1893, is vastgesteld aan inkomsten op ƒ1571.075, aan uitgaven oj /1193.425, batig saldo 377.66; de begroo ting voor 1894 aan inkomsten en uitgaven tot een geiyk bedrag van f 1667.12c, de omslag voor 1894 op ƒ1 per Hectare. Het gras en rietgewas, benevens de jacht en visschery, van den Oudendykschon en Pias- polder te Woubrugge, is voor 1894 publiek verhuurd voor f 893.50. De perceelen 1—8, grasgewas, brachten ƒ12, ƒ34.50, f 38.50, ƒ113, f39.50, ƒ156, f 287.50 en 35 op; perceel 9, het rietgewas, 35; do perceelen 10 12, grasgewas, 46, ƒ16 en ƒ49; het jachtrecht 28, de visschery 3.50. Voor het akte-examen L. O. is geslengd de heer P. Schaap, te Noordwyk. De heer C. Plug, predikant der Ned.- Herv. gemeente te Katwyk aan Zee, hoeft voor het beroep te Kaag, onder Alkomade bedankt. Nadat vooraf aan het sterfhuis een ïyk- dienst was gehouden, waarby ds. Gheel Gildemeester voorganger was, werd gisteren op de Algemeene Begraafplaats te 's-Gravenhage het stoffeiyk overschot van den heer A. baron Sloet van Oldruitenborgh, kamerheer in buitengewonen dienst van wyien Z. M. den Koning, in het familiegraf by gezet. Verschil lende personen uit de hoogste standen hadden zich op de begraafplaats vereenigd. Volgens een hier te lande ontvangen telegram uit Buitenzorg is de 1ste luit. der koloniale reserve S. A. Dryber bevorderd tot kapitein. In het kiesdistrict Haarlemmermeer wordt door invloedryke liberale kiezers eene beweging op touw gezet, om de candidatuur te steunen van den heer G. B. 't Hooft, anti-revolutionnair en voorstander der kieswet. De liberale kies vereeniging aldaar, die b'j do eerste stemming mr. H. Ph. De Kanter can- dideerde, heeft besloten by do aanstaande herstemming de candidatuur van den heet' F. J. M. A. Reekers te steunen. In eene te Brielle gehouden vergadering van kiezers trad als spreker op de heer G. Hoetink, van 's-Gravenhage, die 't kiesrecht- vraagstuk besprak en de candidatuur van mr. G. J. Goekoop ten slotte aanbeval. Tegen den spreker werd lang en breed ge debatteerd door den heer mr. A. KerdQk,» alsmede door den heer Heldt. Beide heeren werden door den heer Hoetink beantwoord. Verscheidene liberalen in het hoofdkies district Breukelen zullen, naar aan de „N. R. O." van daar gemeld wordt, krachtige pogingen aanwenden om do verkiezing van dr. Schaepman te bevorderen. 44) „Welzeker, lieve," antwoordde do vorstin vriendelyk. „Ikzelve heb helaas nooit de weelde gekend, die gy smaken zult; my dunkt, dat het vooruitzicht op het bezit van zulk een wezentje u koud zal laton voor alles, wat daar niet mede in betrekking staat. Ik wil byvoor- beeld wedden, dat ge zooeven dat vrooiyk ge zelschap zonder eenig gevoel van jaloezie heen zaagt ryden?" Laura bloosde; zy schaamde zich, dat zy niet volmondig kon beamen, wat de vorstin meende zoo zeker te weten. Daarop begaven de beide dames zich naar beneden en eenige oogenblikken daarna waren zy geheel verdiept in de aanschouwing van een ontelbaar aantal kleertjes, die door Laura met trots aan de vorstin getoond werden. De tyd voor het diner was dddr, voordat zy er aan dachten. Na afloop daarvan kwam het rytuig voor en de vorstin steeg met Laura in, om oenige reeds lang uitgestelde armenbezoeken te gaan maken. Het was een egenaardig genoegen voor die statige vrouw om zelve in de hutten der armen te gaan. Z\j bewonderde Laura's tact, om, zonder ongeduldig te worden, die soms ellenlange verhalen aan te hooren. „Ik heb, in Holland zynde, geleerd, dat de armen myne naasten zyn," antwoordde zy, „en ik ver plaats my steeds zooveel mogelyk in hun toestand. Het spyt my werkeiyk, dat ik niet meer tyd en gelegenheid heb, hun een bezoek te brengen, maar dat is waariyk goheel buiten myne schuld." „Het is myn voornemen," zeide de vorstin, „om, wanneer ik in L. terug zal zyn gekomen, uw voorbeeld te volgen, en niet alleen door berichten omtrent den toestand der huisge zinnen op de hoogte te worden gehouden, maar persooniyk hen te bezoeken. Ik geloof dat men op die wyze het best de philanthropic zal kunnen beoefenen." De avond begon reeds te vallen, toen het rytuig de slotbrug overreed. Nadat zy zich naar de gezellig verwarmde en goed vorlichte receptiezaal begeven hadden, wachtten zy met ongeduld de terugkomst van het gezelschap af. Het geduld der dames zou echter op zware proef gesteld worden, want eerst te acht uren vernam men het zoo langverwachte hoorngeschal. Toen de vroolyke jachtstoet het slot ver laten had, reed de vorst, met Hulda aan zyne zyde, in de voorhoede. Hy was in eene opgewekte stemming en merkte niet op, dat zyne begeleidster weinig antwoord gaf op de haar gedane vragen, maar steeds onrustig om zich heen staarde. Toen hy een eindweegs voortgereden had, kwam de opperjachtmeester den vorst iets vragen, en Hulda nam dit oogenblik waar, om snel naar Von Sehnwitz toe te gaan. Deze nam weinig notitie van hare tegenwoor digheid. Hy bleef zwygend naast haar ryden en gunde haar geen enkelen blik. Eindeiyk kon zy zyne stugheid niet langer verdragen en zeide: „Wat scheelt u toch, werkt deze verrukkoiyke omgeving zoo ver stommend en nederdrukkend op u?" „Het tegendeel is waar," antwoordde Von Sehnwitz op koelen toon, „maar Tallyrand zeide immers: „De spraak is den menschen gegeven, om hunne gedachten te verbergen." Welnu, ik heb niets te verbergen en daarom spreek ik niet." „Zeer beleefd," mompelde Hulda; „gy zegt," vervolgde zy spottend, „niets te verbergen te hebben, maar hebt ge ook niets te open baren „Er is een dichter der oudheid," antwoordde Von Sehnwitz, die gezegd hoeft: „Er is geen gezegde meer, dat al niet vroeger gezegd is," en daar ik niet van herhalingen houd, heb ik de voorkeur aan het zwygen gegeven." „Nu, ge zyt een beminneiyk gastheer, dat moet ik zeggen," zeide de vorst, die zich op dit oogenblik by hen voegde, „maar," ver volgde hy, toen Huida's telganger opeens een zy sprong maakte, „waar gaat gy heen, freule?" „Ik rukte zeker te hard aan den teugel," zeide Hulda met bevende stem. Zy was vuur rood van drift geworden by het vernemen van Von Sehnwitz' onbeleefde woorden. „Ach, myn waarde," zeide de vorst. „Ik meen dat wy nu ver genoeg het bosch in zyn. Ga gy naar den opperjachtmeester en geef hem bevel de honden los te laten." Von Sehnwitz voldeed met genoegen aan dit verzoek. Huida's nabyheid hinderde hem. Waarom was zy hem ter zyde gekomen? Zy wist immers, dat hy als gastheer den vorst vergezellen moest? „Ik geloof dat onze vriend Von Sehnwitz niet kan genieten, als zyn vrouwtje niet tegenwoordig is," zeide de vorst lachend. Hulda beet zich op de lippen; haar paard maakte op dit oogenblik weder zulk een zy sprong, dat zy alle macht moost inspannen, om niet uit den zadel gelicht te worden. Zy was oen heel eind vooruitgoschoten en de vorst haastte zich haar in te halen. „Ik begryp niet wat uw paard vandaag scheelt," zeide hy verwonderd. Hulda begreep het wel, maar vond het niet noodig, de reden van die onrust te zeggen. Het was niet het ros, maar de berydster, die de oorzaak van het steigeren was. Op dit oogenblik weerklonk het hoornge schal; de jagers snelden allen heen, de grond daverde onder het getrappel der paardenen het gejoel van de mannen en jongens, die het wild opjoegen, vereenigd met het geblaf der honden, maakte een oorverdoovend geraas. Niemand lette meer op zyn metgezel. Alles stoof woest vooruit en ook de vorst was spoedig van Hulda afgeraakt. Deze deed haar best Von Sehnwitz te ont dekken, en na eeuig zoeken bespeurde r/y ia de verte den schimmel, waarop haar uitver korene gezeten was. Zy reed ylings naar hem toe en toen zy hem bereikt had, riep z\1 „Von Sehnwitz, zouat ge even hierheen willen komen?" „Wat is er van uw dienst, freule?" vroeg hy onverschillig. „Freulel" antwoordde Hulda minachtend; „nu, zooals ge wilt. Mynheer Von Sehnwitz," vervolgde zy, een byzonderen nadruk op het woord „mynheer", leggend; „wilt u zoo goed zyn, don kinketting van myn paard vast to maken? Ik weet waariyk niet wat het dier vandaag scheelt. Het is zoo onrustig 1" „Met genoegen, freule," antwoordde Von Sehnwitz. Hy bukte zich daarop, om aan het verzoek van Hulda te voldoen, maar daar zyn paard niet wilde stilstaan, had hy Huidi's hulp noodig. Zy boog zich tot hem over ea fluisterde hem in het oor: „Ludwig, zyt ge nog boos op my?" Hy sloeg de oogen op on ontmoette haren blik. De stille omgeving van het woud, waar hel gejoel van zooeven nu nog slechts van uit de verte weerklonk; het groene bladerendak,dat zich, afgewisseld met de gouden tinten van som mige in najaarsdos prykende boomen, boven hunne hoofden wolfdehet getemperde zonlioht dit alles maakte een betooverenden indruk; en dan die wonderschoons vrouw, hem als het ware om één liefdeblik bedelend Hulda bemerkte zeer goed hoe gevoelig Von Sehnwitz voor hare bekooriykheden waa. Nietwaar, myn vriend zeide zy op zachton, vlei enden toon. „Ik wist wel dat gy my on- mogeiyk op den duur *yan,lig gezind zult kun nen blyven. Ik heb echter wei eens gedacht, dat gy my in den laatsten tyd gehaat hebt." „Ik u haten?" riep Von Sehnwitz, die Hulda nog steeds bleef aanstaren, „ik u haten 1 Hoe komt ge er b^ dit te denken?" (Wordt vervolgd*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 1