N°. 10455.
Donderdag 22 Maart.
A0. 1894.
(§eze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (gon- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
F"cuilletoïi.
Wat muziek vermag.
by myl"
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden. 1.10.
Franco per post-1.40.
Afzondorlyko Nommers 0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
Van 1 6 rogels 1.05. Iedere regel meer 0.17Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
wordt 0.05 berekend.
Nu de Commissie voor de Arbeids-enquête
in haar geheel eindrapport verklaard heeft
wettelyke regeling van den leerplicht
noodig te achten, herinnert de Kampei' Crt.
hoe de voorstanders van leerplicht eerst lang-
Kamerhand hunne denkbeelden zagen veld
Vvinnen. Het blad betreurt dat er zulk een lange
lijd noodig was om dit denkbeeld te doen
lijpen, daar de volkstoestanden, wanneer men
reeds 20 of 25 jaar geleden het eenige afdoende
middel had aangegrepen om het volksonder-
Wijs de gewcnschte vruchten te doen dragen,
'boter zouden zijn.
Omtrent het voorstel der commissie merkt
het blad het volgende op:
„De commissie wil niet alleen leerplicht tot
13 jarigen leeftijd, maar ook verplicht lierha-
lings- en voortgezet onderwijs tot het 16de jaar
voor kinderen, die in fabrieken en werkplaat
sen arbeiden.
„Intusschen stelt z\j eenige voorwaarden,
die minder te prijzen zijn. Z\j wil namelijk
uitzonderingen zien toegelaten voor de kinde
ren, wier ouders of voogden gewetensbezwaren
hebben tegen de openbare school en in hunne
woonplaats geene bijzondere school naar hun
hart vinden, of wel bezwaren hebben tegen de
vaccinatie. Op deze wijze zou de maatregel
een halve maatregel worden, want er zou
een groot aantal kinderen van onderwijs ver
stoken blijven.
„Waarom wordt de leerplicht gewenscht?
In het belang der kinderen. De Staat neemt
de kinderen in bescherming tegenover de laak
bare onverschilligheid der ouders. Maar of nu
de kinderen de slachtoffers worden van onver
schilligheid of van vooroordeelen, is voor
hen volmaakt hetzelfde. Niet de kinderen
hebben „gewetensbezwaren" tegen de strek
king van het onderwijs op de openbare school
of bezwaren tegen de vaccinatie, maar de
ouders of voogdenterwijl omgekeerd niet de
ouders of voogden de gevolgen zullen dragen
van de onwetendheid der kinderen, maar de
kinderen zeiven. Daarom is de Staat niet
verantwoord, wanneer hij ter wille van ouders
of voogden toelaat, dat de kinderen zonder
onderwijs blijven. Vergeet ook niet, dat,
naarmate het onderwijs meer algemeen wordt,
do niet onderwezenen zich des te meer mis
plaatst zullen gevoelen in de maatschappij en
de strijd om het bestaan hun des te moei
lijker zal vallen.
„Evenmin kunnen wij de uitzonderingen
goedkeuren voor kinderen, die op te grooten
afstand van de school wonen. De leerplicht
moet algemeen wezen en alle kinderen moe
ten in do gelegenheid gesteld worden van het
onderwijs te genieten. Is het aantal scholen
ontusreikoud, aan moeten er meer komen;
kinderen, die op te grooten afstand wonen
vali de school hunner gemeente, moeten toe
gelaten worden op de naastbij gelegen school
eentr anuere gemeente, en er moeten voorts,
om dergelyk bezwaar te ontgaan, buurtschaps-
scholen worden opgericht en gemeenschappe
lijke scholen van twee of meer gemeenten.
„Wanneer zal men eene regeling van den
leerplicht in het Staatsblad zien verschijnen?
De minister Tak heeft om politieke overwe
gingen zijne wetsvoordracht laten liggen,
ofschoon er alle kans zou geweest zyn, dat
zij aangenomen ware, want de liberale partij
is aan haar votum gebonden. Thans zullen
er misschien nog jaren voorbijgaan, voordat
het Nederlandsche volk de weldaad van den
leerplicht geniet."
Onder het motto: „Mensch, erger je wel",
protesteert nog weer eens een lid van den
„Alg. Ned. Wielrijdersbond" in De Kampioen
tegen hot gebruik van vreemde woorden
in de taal dor wielrijders en andere
spelers en strijders.
„In onze wielerwereld zoo schrijft by
hoor ik zoo'n massa geradbraakt Engelsch,
en dikwerf uit den mond van hen, die te
weinig of in het geheel geen Engelsch ge
leerd hebben, dal ik my onwillekeurig ben
begonnen af te vragen: „Is onze taal zóó
arm, zóó weinig woordenrijk, dat wij by eene
andere moóten leenen om te kunnen uitdruk
ken hetgeen we bedoelen, en „koeterwaalsch"
Engelsch met Hollandsche uitgangen en ver
voegingen moeten hooren?"
„Aan den verstandigen lezer het antwoord
op die vraag.
Dat we een woord van eene buitenlandsche
taal overnemen, als we in onze eigen taal er
geen voor hebben, of er onduidelijk mee zyn,
of met te veel omhaal van woorden er onze
meeniug mede uitdrukken, dan, vooruit! toe-
gegoven; maar waar dit in het geheel niet
het geval is, waar twee en soms meer zuivor
Hollandsche woorden te vinden zyn, die het
zelfde zeggen, geloof ik, dat we beter en
flinker deden, onze eigen taal te gebruiken
dan „leentjebuur" te gaan spelen.
Als nu onze Hollandsche bladen eens be
gonnen met dat Engelsch-Hollandsch of Hol-
landsch-Engelsch net zoo men het ver
kiest erg leelyk of byzonder onvader-
landsch te vinden, my dunkt, dan waren we
een goed eind op den goeden weg, om van al dat
„gestart", „getrain", „gepace" en de duivel
mag weten wat al niet meer andere ge's en
en's mogeiyk gauw verlost te worden.
Komaan! wie helpt een handje!"
Men weet dat deze zaak behandeld is op
het laatste Letterkundig Congres. Dr. Cattie
zeide toen, wat nu de wielrijder zegt, en ook
toen is het antwoord gegeven, dat thans de
redactie van De Kampioen geeft:
„We doen den geachten schryver opmerken,
dat dit niet de eerste maal is, dat deze
quaestie in eene Bondsvergadering of in het
Bondsorgaan is ter sprake gebracht, maar
de omstandigheid, dat het doel nog niet be
reikt is ofschoon het nooit aan goeden
wil heeft ontbroken bewyst wel, dat de
oplossing niet zoo voor de hand ligt als hy
wel meent. Alle Engelscho woorden en uit
drukkingen ineens in Hollandsch om te zetten,
is even moeilyk als de meerderheid in ons
Parlement omzettendat is geen werk van
een vryen ochtend, maar moet langzamerhand
tot stand komen. De Engelsche woorden
leelyk te vinden en af te keuren, is op zich
zelf niet voldoende; men moet er ook bruik
bare Hollandsche equivalenten voor in de
plaats stellen, die hunnen weg in ons spraak
gebruik vinden. Dóór zit de moeilykheid!
Weet do geachte schryver wel, dat er twee
professoren (De Vries en Alberdink Thyrn)
aan te pas zyn gekomen, om voor het uit-
heemsche woord „vélocipède" het Hollandsche
„rywiel" uit te denken? De redactie van De
Kampioen heeft ook altyd getracht, onze
sporttaal in de Hollandsche richting te sturen,
en aan haar heeft men de woorden „wiel
renner" en „gangmaker" voor „racingman"
en „pacemaker" te danken, die in onze
sportpers en in het spraakgebruik al burger
recht verkregen. Verder hebben wy het nog
niet kunnen brengen.
Maar kan de geachte schryver ons niet
een handje helpen en ons eenige goede Hol
landsche equivalenten voorrecord, hub,
backstay, start, bracket, enz. opgeven? Dan
zyn wy er!
Ook in Frankryk is eene gelykluidende
klacht geuit. En weet men wat de heer Mithol
Bróal in het deftigste van alle deftige tyd-
schriften van Frankryk, nl. in de „Revue dos
deux Mondes" daarover zeide?
„Ces mots ótrangers, il faut s'y attondre,
doviendront de plus en plus nombreux. Le
langage est ici lo miroir de la róalitó:
toute mode, toute invention importé du
dehors, amóne avec elle un stock de vocables".
Het Fransche woordenboek dus oor
deelt de heer Bróal doet het best, deze
woorden te negeeren, als builenlanders, die
in de stad komen en die weer weggaan."
In De Tijd komt het volgende, met Zon
dagsrust voor de Bakkers er boven,
voor
't Is bekend, 'welke pogingen in de residentie
zyn aangewend, met name door rnr. Borret,
om den Zondag voor de bakkersgezellen in
derdaad te maken tot een rustdag, in plaats
van een dag van slaafschen arbeid, geiyk hy
nu is, ter wille van oncbristeiyke of weinig
christelyke stadgenooten, die 's Zondags hun
warm kadetje niet willen missen, en onder
welke er hoogstwaarschynlyk velen zyn, die,
als het zoo te pas komt, op roerende wyze
weten te spreken over de sociale misstanden
en de noodzakelykheid om daaraan een einde te
maken. Het mooiste van het geval is, dat de
residentie, waar de beweging op den onwil
der bevolking heeft schipbreuk geleden, in
het buitenland door hen, die voor Zondags
rust yveren, als toonbeeld gesteld wordt.
De te Antwerpen verschynende Escaut
nameiyk schryft in een verslag van eene
voordracht
„Om het belang te bewyzen, dat het volk
in het welgelukken dezer hervorming stelt,
heeft hy (spr.) nog het voorbeeld aangehaald
van Den Haag (Holland), waar ten gevolge
van eene soort van „referendum" op eene
bevolking van 60,000 [lees 171,000] zielen
(vrouwen en kinderen daaronder begrepen)
meer dan 20,000 (1Het waren er 2011] zich
verklaard hebben vóór de Zondagsrust ten
voordeele van do bakkers der stad, en die den
geest der zelfverloochening zoo ver gedreven
hebbon, dat zy zich verbonden hebben, dien
dag zich met oudbakken brood te vergenoegen."
Ware 't eens waar wat l'Escaut in de resi
dentiebewoners bewonderend huldigt, wat
zouden de bakkersgezellen jubelen, wyi men
eindelyk tot hot besef was gekomen, dat God,
den zevenden dag tot rustdag bestemmende,
do bakkersgezellen daarvan niet heeft buiten
gesloten. Helaas, 't is er by den grooten
hoop nog ver af van de waarachtige humani
teit, dat m6n zich om don wille van zyn even-
mensch ook slechts een klein persoonlyk offer
getroost! En daartoe zal het ook wel niet
komen zoo lang niet de humaniteit weder
christelyke liefde wordt, eene liefde, die niet
slechts bezorgd is voor het verschaffen van
het dagelyksch brood, maar die ook met hoogere
belangen van den evenmensch rekening houdt.
Bevordering of Benoeming? vraagt
een inzender in het Utrechtsch Dagblad en
deelt daarby de volgende wetenswaardig
heden mede:
Een ieder heeft dezer dagen in de dagbladen
kunnen lezen: bevorderd tot commies lste
kl. by de posteryen de heer X., thans commies
van üj 2de kl. Daarentegen benoemd tot
hoofdcommies by de posteryen de commies
lste kl., enz.
Waartoe dit onderscheid?
Was de hoofdcommies, met zyn armzalige
ƒ100 meer traktement meer, eenvoudig tot
dien rang bevorderd, hy zoude slechts
zegel, leges en registratie-geld hebben te be
talen over die vorhooging van ƒ100. Thans
moet hy opnieuw over zyn geheel traktement
betalen, alsof hy nog nooit by de posteryen
had gediend. Zoo moet ook een brievenbe
steller, die lust en bekwaamheid heeft post-
conducteur te worden, opnieuw betalen. Hy
wordt benoemd, dat kost hem ƒ11.75 aan
zegel, leges en administratie. Doch wat lezen
wy nu in de dagbladen:
By koninkiyk besluit van 14 dezer (Maart
1894) is bevorderd tot administrateur
by het hoofdbestuur der posteryen on tele
graphic de heer M. G. De Bloemo, thans
referendaris by het ministerie van water
staat, handel en ny verheid. Is dat eene
bevordering? Geene benoeming?
Omdat het Leiden betreft, nemen we hier
het volgende op:
Naar aanleiding der aanstaande
Kamer-verkiezingen vestigt prof. dr. H.
Treub alhier in De Leidenaar er de aandacht
Op dat de nieuw byeen te komen Kamer voor
en boven alles, waarschynlyk, of zoo men
dat te sterk vindt, misschien niets anders te
doen zal hebben dan de vraag te beantwoor
den, of eene kieswet, als het laatst door den
minister Tak verdedigdo ontwerp bevatte, zal
worden aangenomen, ja dan neen?
Nu doet zich in allo politieke partyen dit
eigenaardige geval voor, dat er daaromtrent
geene overeenstemming bestaat tusschen de
Dden, die meer of minder nominaal tot eene
zelfde party behooren. Het sterkst spreekt
deze verdeeldheid in de liberale party, het
minst in de Katholieke party, maar ontbreken
doet zy nergens.
Wanneor nu onder deze omstandigheden
op de gewone wyze candidaten worden ge
steld, dan zal van eene zuivere stemming
geen sprake kunnen zyn, maar alleen van
eene jammeriyke verwarring.
Het onvermydelyke gevolg zal zyn, dat
meer nog dan anders, allerlei nevenconsidera
ties den doorslag zullen geven by het bepalen
van den candidaat, dien men zal stemmen.
Dat op deze wyze geene zuivere politieke
stemming wordt verkregen, waarom het dit
maal vooral te doen is, kan, dunkt my, aan
geen twyfel onderhevig zyn. J
Daarom veroorloof ik my aan het oordeel,
in de eerste plaats van de besturen der
kiesvereenigingen, de vraag te onderwerpen,
of men ditmaal niet een anderen weg zou
kunnen inslaan, die meer het beoogde doel
zou doen bereiken?
Ik stel my voor, dat dit op de volgende
manier zou kunnen geschieden.
Wanneer wat nu in elke kiesvereeniging
afzonderlek geschiedt, eens geschiedde in
eene gecombineerde vergadering der twee
kiesvereenigingend. w. z. wanneer de ver
schillende candidaten werden besproken en
daarna uit de voorloopig genoemden niet
één, zooals gewoonlyk, maar oen tweetal
werd gekozen. Van dat tweetal zou de eene
candidaat voorstander, de andere tegenstander
van het ontwerp-Tak moeten zyn. Onze
aftredende afgevaardigde, de heer Bool, aan
wiens groote verdiensten niemand ongezind
is allo hulde te brengen, zou de aangewezen
candidaat zyn van degenen, die het ontwerp-
Tak niet willen. Voorondersteld dat de 6tem
van den heer Donner tegen het amendement-De
Meyier mag gelden als een bewys van instem
ming met het principe van het ontwerp-Tak,
dan zou niemand beter dan de heer Donner
geschikt zyn om do candidaat der voorstandera
van het kieswet-ontwerp te zyn.
Do bykomende omstandigheden zouden voor
beide candidaten geiyk zyn. Beidon zyn in
Leiden bekend, geacht en geëerd, en wio dus
op een van beiden stemt, doet dat enkel en
alleen terwille der nu alles beheerschendo
vraag: vóór of tegen de kieswet?
UITLOTINGEN. Milaanecbo loten van 1866
a fr. 10. TrtkkiDg van 16 Maart 1894. Betaalbaar
15 Jnni 1894. Serieèn: Noa. 68 148 212 1089 1259
1513 1537 1613 2320 3016 3127 3785 3858 3862
4127 4205 4294 5081 5172 6348 6374 6507 6685
7104 7188. HooMpryzenb. 1259 n. 52 a 50,000 fr.;
b. 1518 n. 76 a 1000 fr.; e. 6348 n. 51 a 500 fr.;
b. 1089 n. 27, 43, e. 3802 n. 28, e. 6374 n. 17 ieder
100 fr.; e. 1587 n. 68, 8. 8868 n. 1, u. 8802 n. 27,
37, e. 4127 n. 92, 8. 4205 d. 9, a. 4298 n 98, b. 6348
n. 2, 62, b. 6685 n. 71, e. 7183 n. 76 ieder 60 fr.
e. 68 n. 82, e. 143 n. 59, e. 212 n. 41, b. 1269 n. 61,
64, 67, 72, b 1513 n. 64, e. 1587 n. 8,9,24, b. 8127
n. 3, e. 8786 n. 62, 8. 4206 n. 74, 98, a. 4293 n.24,
26, b. 5031 d. 98, 8. 6172 n. 83, e. 6848 n. 15, 8. 6567
n. 22, b. 6685 n. 4, 79 iedor 20 fr. Alle overige
nummer*, in borenataando aerieën vorvat, aflosbaar
mot 10 fr.
i)
„Alle drommels! Dat onuitstaanbare eeuwige
gerammel I Het maakt mi) nog krankzinnig
Zoo riep ik, sloeg met de vuist op mijne
schrijftafel en wierp toornig mijn werk door
elkander, om op te staan en met groote
schreden op en neer te gaan, tot ik weer
rust zou hebben. Ik had het overigens vrij
goel getroffen in het landstadje en deze
woning was my bijzonder goed bevallen; want,
al lagen ook de voorkamers aan de door
hobbelig hard plaveisel vry wat gedruisch
makende landstraat, mijne werkkamer keek
op een tuin uit en lag zóó stil en rustig, als
men het voor inspannenden hoofdarbeid slechts
wenschen kan. En nu moet daar juist tegen
den avond, als de stilte rnjj zoo weldadig aan
de buitenwereld ontrukt, regelmatig, precies
boven mij, een vierhandig piano-spel weer
klinken 1 Wat werd daar niet al gespeeld:
volksliederen, opera-melodieën, koralenals
het maar gemakkelijk te spelen was, dan
moest het ophouden, en natuurlijk werden
beide spelers de herhaling van hun repertoire
niet moede. Maar ikmet eiken toon werd
ik opgewondener, toorniger. Stel u voor, dat
iemand oude, onleesbare kronieken met elkaar
vergelijkt, of tracht te constateeren, of een
voor hem liggend oud werk werkelijk de oor
spronkelijke uitgave, die men verloren waande,
zou kunnen zijn, terwijl „Freut euch des
Lebens," afgewieseld door het Lortzingsche
lied van den Czaar of variaties van Adelaide,
daartusschen klinkt.
Ik had eindelijk by den huisbaaB geïn
formeerd, wie daar boven zoo dikwijls piano
speelden. „Een oud echtpaar," antwoordde hy
mij, „een mijnheer Wendol met zijne vrouw;
hy dreef vroeger handel in verfwaren; maar
sedert de dochter getrouwd en de zoon in
Engeland is, wonen zjj hier alleen. Zy spelen
niet slecht, nietwaar?" meende hy, daar de
dreigende uitdrukking myner trekken hom
scheen te verontrusten, „de majoor die
hier vóór u woonde zeide altyd, dat zy goed
speelden."
„Dat weet ik niet," antwoordde ik grimmig,
„maar ik weet wel, dat te Beriyn één boven
my piano- en één onder my viool-speelde, en
dat ik stellig gehoopt had, in een landstadje
niet aan dezelfdo plaag blootgesteld te zyn.
Ik wil het ook niet. Als de menschen het
spelen met willen laten, moeten zy verhuizen 1"
De huisbaas zag my onthutst aan.
„Dat gaat niet zy wonen al twintig jaar
„Ja, myn waarde, dan verhuis ik."
Ik wist dat deze bedreiging helpen zou,
want in het stadje stonden, sedert de ver
plaatsing van het bataljon, zonder dat er iets
anders voor in de plaats gekomen was, vele
woningen ledig, en ik was formeel overstelpt
met aanbiedingen, toen ik huisvesting voor
my en twee bedienden, en onderdak voor de
groote collectie boeken gezocht had, die aan
het land vermaakt waren en die ik bier ziften
en rangschikken zou, terwyi intusschen een
door het stadje afgestaan oud klooster onder
myn toezicht tot eene bibliotheek ver
bouwd werd.
„Als zy niet willen verhuizen," zeide ik,
„kunnen zy hun piano spel staken. Zelfs myne
verloofde heeft ter wille van my van het
piano-spel afstand gedaan. Voor 't overige zou
een der klerken hunne woning kunnen nomen."
Daar ik onverbiddeiyk bleef, gaf de huisbaas
eindelyk too; alleen hy verzocht my, dat ik
het den menschen zelf zoude zeggen.
„Goed," antwoordde ik nog altyd opge
wonden. „In hunne woning kan ik de lieden
wel is waar niet opzoeken, maar zoodra ik
hen ontmoet, zal ik het hun met het grootste
genoegen mededeelen."
Tot zoover was het goed, want ik verlangde
niet gaarne alweer te verhuizen. Toen dien
avond de piano weer boven my weerklonk,
hoorde ik het met grimmige voldoening aan,
met een gevoel als dat van de kat, die eene
muis vergenoegd in den zonnescbyn ziet
drentelen en wacht, totdat het oogenblik zal
zyn gekomen, om haar met een slag te dooden.
Het was op een schoonen, warmen Zondag
in Mei, toen ik, van eene bezichtiging der ver
bouwing terugkeerend, het oude echtpaar voor
my uit zag gaan, en besloot het geval on-
middeliyk af te doen.
Zy kwamen uit de kerk en om het fraaie
weder nog een weinig in de buitenlucht te
genieten, begonnen zy de zigzaglynen van een
kleinen heuvel te beklimmen, welks helling
niet dan met lage, bloeiende struiken en gras
beplant was, zoodat ik, hen volgend, by de
vele windingen van den smallen weg, gelegen
heid had de voor my gaanden nauwkeurig
gade te slaan. Da heer Wendel ging vooruit;
hy was een groote, breedgeschouderde, nog
knappe man, wien echter het klimmen, on
danks den afgemeten tred, blykbaar recht
moeilyk viel; hy moest zyne longen raad
plegen en ging dus zwygendzyns weegs;zyn
hoed hield hy in de band, de zwarte overjas,
die zeker in de kerk zyne gemakkeiyke, lichte
huisjas verborgen had, droeg hy over den
arm, en uit den zak daarvan gluurde de gelo
snede van twee gezangboeken. Van tyd tot
tyd droogde by zich hot voorhoofd met een
roodzyden doek en bleef staan om naar zyne
achterblyvende vrouw om te zien.
„Nu, vrouwtje, zoo flink als vroeger gaat
het niet meer!" riep by haar eenmaal toe,
terwyi hy op zyn rood gezicht wees.
„Komaan," antwoordde zy aanmoedigend,
„integendeel I Men kan het je waariyk niet
aanzien, dat je zoo menig jaar op je schou
ders torst I"
Hy liet haar nog een weinig nader komen,
wierp ook een balven blik op my, die zeer
langzaam slenterde, om hen niet in te halen,
en met een vergenoegd gezicht, fier en recht,
zette hy de beklimming voort. De vrouw
was tenger en smal; zy droeg echt klein-
burgeriyke Zondagskleereneen lichten hoed
met lichte bloemen op het gladgestreken
kapsel en een zwartzyden kleed, dat, evenals
de dunne, glanzende mantille, stellig al vele
jaren dienst gedaan had. Zwarte handschoenen
bedekten ten halve de magere, gelo vingers,
die eene parasol hielden. De blymoedig trotsche
blik, waarmede zy nu en dan de rechte
houding van den vooruithygenden echtgenoot
bewonderdo, verfraaide in myne oogen het
oude gezicht, dat misschien nooit schoon,
maar zeker altyd vriendeiyk was geweest,
en ik raadde dat het verzamelen van eenige
bloempjes, dat zy met yver deed, eene wel
gemeende list was, om den echtgenoot on
merkbaar een voorsprong te verstrekken, die
zyne inspanning beloonde en tevens het voor
wendsel voor eene rustpauze gaf. Keerde hy
zich by eene kromming van den weg dan
weer om, dan knikte zy hem toe: „Ja, ja,
je kunt nog beter dan ik," en glimlachte
bevredigd, terwyi zy in 't voorbygaan een
stoenklavorbloesem of een grassprietje in haar
ruikertje vlocht.
Merkwaardig, dat dikwyis kleine, onbe
duidende trekken ons als het spiegelbeeld
van een geheel karakter willen voorkomen I
Van haren kant eene kleine, lieve list - van
zyn kant de naiave ridderlykheid in het stil-
zwjjgende dragen van haar gezangboek
beide kleine toevalligheden, die my zeldzaam
sympathiek troffen; ik wist het direct: het
oude paar was gelukkig te zamen geweest.
Ik had den ouden heer by de laatste wonding
van den weg willen inhalen, my na een korten
groet willen voorstellen, en, direct op myn
doel afgaande, hem willen verzoeken, het
piano-spel des avonds te staken; ik geloof,
dat myn toon daarby opgewonden en niet
zeer vriendeiyk zou zyn geweest.
{Vervolg omwKZvde.)