N°. 10455. Donderdag 22 Maart. A0. 1894. (§eze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (gon- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. PERSOVERZICHT. F"cuilletoïi. Wat muziek vermag. by myl" LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden. 1.10. Franco per post-1.40. Afzondorlyko Nommers 0.05. PRIJS DER ADVERTENTIËN: Van 1 6 rogels 1.05. Iedere regel meer 0.17Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt 0.05 berekend. Nu de Commissie voor de Arbeids-enquête in haar geheel eindrapport verklaard heeft wettelyke regeling van den leerplicht noodig te achten, herinnert de Kampei' Crt. hoe de voorstanders van leerplicht eerst lang- Kamerhand hunne denkbeelden zagen veld Vvinnen. Het blad betreurt dat er zulk een lange lijd noodig was om dit denkbeeld te doen lijpen, daar de volkstoestanden, wanneer men reeds 20 of 25 jaar geleden het eenige afdoende middel had aangegrepen om het volksonder- Wijs de gewcnschte vruchten te doen dragen, 'boter zouden zijn. Omtrent het voorstel der commissie merkt het blad het volgende op: „De commissie wil niet alleen leerplicht tot 13 jarigen leeftijd, maar ook verplicht lierha- lings- en voortgezet onderwijs tot het 16de jaar voor kinderen, die in fabrieken en werkplaat sen arbeiden. „Intusschen stelt z\j eenige voorwaarden, die minder te prijzen zijn. Z\j wil namelijk uitzonderingen zien toegelaten voor de kinde ren, wier ouders of voogden gewetensbezwaren hebben tegen de openbare school en in hunne woonplaats geene bijzondere school naar hun hart vinden, of wel bezwaren hebben tegen de vaccinatie. Op deze wijze zou de maatregel een halve maatregel worden, want er zou een groot aantal kinderen van onderwijs ver stoken blijven. „Waarom wordt de leerplicht gewenscht? In het belang der kinderen. De Staat neemt de kinderen in bescherming tegenover de laak bare onverschilligheid der ouders. Maar of nu de kinderen de slachtoffers worden van onver schilligheid of van vooroordeelen, is voor hen volmaakt hetzelfde. Niet de kinderen hebben „gewetensbezwaren" tegen de strek king van het onderwijs op de openbare school of bezwaren tegen de vaccinatie, maar de ouders of voogdenterwijl omgekeerd niet de ouders of voogden de gevolgen zullen dragen van de onwetendheid der kinderen, maar de kinderen zeiven. Daarom is de Staat niet verantwoord, wanneer hij ter wille van ouders of voogden toelaat, dat de kinderen zonder onderwijs blijven. Vergeet ook niet, dat, naarmate het onderwijs meer algemeen wordt, do niet onderwezenen zich des te meer mis plaatst zullen gevoelen in de maatschappij en de strijd om het bestaan hun des te moei lijker zal vallen. „Evenmin kunnen wij de uitzonderingen goedkeuren voor kinderen, die op te grooten afstand van de school wonen. De leerplicht moet algemeen wezen en alle kinderen moe ten in do gelegenheid gesteld worden van het onderwijs te genieten. Is het aantal scholen ontusreikoud, aan moeten er meer komen; kinderen, die op te grooten afstand wonen vali de school hunner gemeente, moeten toe gelaten worden op de naastbij gelegen school eentr anuere gemeente, en er moeten voorts, om dergelyk bezwaar te ontgaan, buurtschaps- scholen worden opgericht en gemeenschappe lijke scholen van twee of meer gemeenten. „Wanneer zal men eene regeling van den leerplicht in het Staatsblad zien verschijnen? De minister Tak heeft om politieke overwe gingen zijne wetsvoordracht laten liggen, ofschoon er alle kans zou geweest zyn, dat zij aangenomen ware, want de liberale partij is aan haar votum gebonden. Thans zullen er misschien nog jaren voorbijgaan, voordat het Nederlandsche volk de weldaad van den leerplicht geniet." Onder het motto: „Mensch, erger je wel", protesteert nog weer eens een lid van den „Alg. Ned. Wielrijdersbond" in De Kampioen tegen hot gebruik van vreemde woorden in de taal dor wielrijders en andere spelers en strijders. „In onze wielerwereld zoo schrijft by hoor ik zoo'n massa geradbraakt Engelsch, en dikwerf uit den mond van hen, die te weinig of in het geheel geen Engelsch ge leerd hebben, dal ik my onwillekeurig ben begonnen af te vragen: „Is onze taal zóó arm, zóó weinig woordenrijk, dat wij by eene andere moóten leenen om te kunnen uitdruk ken hetgeen we bedoelen, en „koeterwaalsch" Engelsch met Hollandsche uitgangen en ver voegingen moeten hooren?" „Aan den verstandigen lezer het antwoord op die vraag. Dat we een woord van eene buitenlandsche taal overnemen, als we in onze eigen taal er geen voor hebben, of er onduidelijk mee zyn, of met te veel omhaal van woorden er onze meeniug mede uitdrukken, dan, vooruit! toe- gegoven; maar waar dit in het geheel niet het geval is, waar twee en soms meer zuivor Hollandsche woorden te vinden zyn, die het zelfde zeggen, geloof ik, dat we beter en flinker deden, onze eigen taal te gebruiken dan „leentjebuur" te gaan spelen. Als nu onze Hollandsche bladen eens be gonnen met dat Engelsch-Hollandsch of Hol- landsch-Engelsch net zoo men het ver kiest erg leelyk of byzonder onvader- landsch te vinden, my dunkt, dan waren we een goed eind op den goeden weg, om van al dat „gestart", „getrain", „gepace" en de duivel mag weten wat al niet meer andere ge's en en's mogeiyk gauw verlost te worden. Komaan! wie helpt een handje!" Men weet dat deze zaak behandeld is op het laatste Letterkundig Congres. Dr. Cattie zeide toen, wat nu de wielrijder zegt, en ook toen is het antwoord gegeven, dat thans de redactie van De Kampioen geeft: „We doen den geachten schryver opmerken, dat dit niet de eerste maal is, dat deze quaestie in eene Bondsvergadering of in het Bondsorgaan is ter sprake gebracht, maar de omstandigheid, dat het doel nog niet be reikt is ofschoon het nooit aan goeden wil heeft ontbroken bewyst wel, dat de oplossing niet zoo voor de hand ligt als hy wel meent. Alle Engelscho woorden en uit drukkingen ineens in Hollandsch om te zetten, is even moeilyk als de meerderheid in ons Parlement omzettendat is geen werk van een vryen ochtend, maar moet langzamerhand tot stand komen. De Engelsche woorden leelyk te vinden en af te keuren, is op zich zelf niet voldoende; men moet er ook bruik bare Hollandsche equivalenten voor in de plaats stellen, die hunnen weg in ons spraak gebruik vinden. Dóór zit de moeilykheid! Weet do geachte schryver wel, dat er twee professoren (De Vries en Alberdink Thyrn) aan te pas zyn gekomen, om voor het uit- heemsche woord „vélocipède" het Hollandsche „rywiel" uit te denken? De redactie van De Kampioen heeft ook altyd getracht, onze sporttaal in de Hollandsche richting te sturen, en aan haar heeft men de woorden „wiel renner" en „gangmaker" voor „racingman" en „pacemaker" te danken, die in onze sportpers en in het spraakgebruik al burger recht verkregen. Verder hebben wy het nog niet kunnen brengen. Maar kan de geachte schryver ons niet een handje helpen en ons eenige goede Hol landsche equivalenten voorrecord, hub, backstay, start, bracket, enz. opgeven? Dan zyn wy er! Ook in Frankryk is eene gelykluidende klacht geuit. En weet men wat de heer Mithol Bróal in het deftigste van alle deftige tyd- schriften van Frankryk, nl. in de „Revue dos deux Mondes" daarover zeide? „Ces mots ótrangers, il faut s'y attondre, doviendront de plus en plus nombreux. Le langage est ici lo miroir de la róalitó: toute mode, toute invention importé du dehors, amóne avec elle un stock de vocables". Het Fransche woordenboek dus oor deelt de heer Bróal doet het best, deze woorden te negeeren, als builenlanders, die in de stad komen en die weer weggaan." In De Tijd komt het volgende, met Zon dagsrust voor de Bakkers er boven, voor 't Is bekend, 'welke pogingen in de residentie zyn aangewend, met name door rnr. Borret, om den Zondag voor de bakkersgezellen in derdaad te maken tot een rustdag, in plaats van een dag van slaafschen arbeid, geiyk hy nu is, ter wille van oncbristeiyke of weinig christelyke stadgenooten, die 's Zondags hun warm kadetje niet willen missen, en onder welke er hoogstwaarschynlyk velen zyn, die, als het zoo te pas komt, op roerende wyze weten te spreken over de sociale misstanden en de noodzakelykheid om daaraan een einde te maken. Het mooiste van het geval is, dat de residentie, waar de beweging op den onwil der bevolking heeft schipbreuk geleden, in het buitenland door hen, die voor Zondags rust yveren, als toonbeeld gesteld wordt. De te Antwerpen verschynende Escaut nameiyk schryft in een verslag van eene voordracht „Om het belang te bewyzen, dat het volk in het welgelukken dezer hervorming stelt, heeft hy (spr.) nog het voorbeeld aangehaald van Den Haag (Holland), waar ten gevolge van eene soort van „referendum" op eene bevolking van 60,000 [lees 171,000] zielen (vrouwen en kinderen daaronder begrepen) meer dan 20,000 (1Het waren er 2011] zich verklaard hebben vóór de Zondagsrust ten voordeele van do bakkers der stad, en die den geest der zelfverloochening zoo ver gedreven hebbon, dat zy zich verbonden hebben, dien dag zich met oudbakken brood te vergenoegen." Ware 't eens waar wat l'Escaut in de resi dentiebewoners bewonderend huldigt, wat zouden de bakkersgezellen jubelen, wyi men eindelyk tot hot besef was gekomen, dat God, den zevenden dag tot rustdag bestemmende, do bakkersgezellen daarvan niet heeft buiten gesloten. Helaas, 't is er by den grooten hoop nog ver af van de waarachtige humani teit, dat m6n zich om don wille van zyn even- mensch ook slechts een klein persoonlyk offer getroost! En daartoe zal het ook wel niet komen zoo lang niet de humaniteit weder christelyke liefde wordt, eene liefde, die niet slechts bezorgd is voor het verschaffen van het dagelyksch brood, maar die ook met hoogere belangen van den evenmensch rekening houdt. Bevordering of Benoeming? vraagt een inzender in het Utrechtsch Dagblad en deelt daarby de volgende wetenswaardig heden mede: Een ieder heeft dezer dagen in de dagbladen kunnen lezen: bevorderd tot commies lste kl. by de posteryen de heer X., thans commies van üj 2de kl. Daarentegen benoemd tot hoofdcommies by de posteryen de commies lste kl., enz. Waartoe dit onderscheid? Was de hoofdcommies, met zyn armzalige ƒ100 meer traktement meer, eenvoudig tot dien rang bevorderd, hy zoude slechts zegel, leges en registratie-geld hebben te be talen over die vorhooging van ƒ100. Thans moet hy opnieuw over zyn geheel traktement betalen, alsof hy nog nooit by de posteryen had gediend. Zoo moet ook een brievenbe steller, die lust en bekwaamheid heeft post- conducteur te worden, opnieuw betalen. Hy wordt benoemd, dat kost hem ƒ11.75 aan zegel, leges en administratie. Doch wat lezen wy nu in de dagbladen: By koninkiyk besluit van 14 dezer (Maart 1894) is bevorderd tot administrateur by het hoofdbestuur der posteryen on tele graphic de heer M. G. De Bloemo, thans referendaris by het ministerie van water staat, handel en ny verheid. Is dat eene bevordering? Geene benoeming? Omdat het Leiden betreft, nemen we hier het volgende op: Naar aanleiding der aanstaande Kamer-verkiezingen vestigt prof. dr. H. Treub alhier in De Leidenaar er de aandacht Op dat de nieuw byeen te komen Kamer voor en boven alles, waarschynlyk, of zoo men dat te sterk vindt, misschien niets anders te doen zal hebben dan de vraag te beantwoor den, of eene kieswet, als het laatst door den minister Tak verdedigdo ontwerp bevatte, zal worden aangenomen, ja dan neen? Nu doet zich in allo politieke partyen dit eigenaardige geval voor, dat er daaromtrent geene overeenstemming bestaat tusschen de Dden, die meer of minder nominaal tot eene zelfde party behooren. Het sterkst spreekt deze verdeeldheid in de liberale party, het minst in de Katholieke party, maar ontbreken doet zy nergens. Wanneor nu onder deze omstandigheden op de gewone wyze candidaten worden ge steld, dan zal van eene zuivere stemming geen sprake kunnen zyn, maar alleen van eene jammeriyke verwarring. Het onvermydelyke gevolg zal zyn, dat meer nog dan anders, allerlei nevenconsidera ties den doorslag zullen geven by het bepalen van den candidaat, dien men zal stemmen. Dat op deze wyze geene zuivere politieke stemming wordt verkregen, waarom het dit maal vooral te doen is, kan, dunkt my, aan geen twyfel onderhevig zyn. J Daarom veroorloof ik my aan het oordeel, in de eerste plaats van de besturen der kiesvereenigingen, de vraag te onderwerpen, of men ditmaal niet een anderen weg zou kunnen inslaan, die meer het beoogde doel zou doen bereiken? Ik stel my voor, dat dit op de volgende manier zou kunnen geschieden. Wanneer wat nu in elke kiesvereeniging afzonderlek geschiedt, eens geschiedde in eene gecombineerde vergadering der twee kiesvereenigingend. w. z. wanneer de ver schillende candidaten werden besproken en daarna uit de voorloopig genoemden niet één, zooals gewoonlyk, maar oen tweetal werd gekozen. Van dat tweetal zou de eene candidaat voorstander, de andere tegenstander van het ontwerp-Tak moeten zyn. Onze aftredende afgevaardigde, de heer Bool, aan wiens groote verdiensten niemand ongezind is allo hulde te brengen, zou de aangewezen candidaat zyn van degenen, die het ontwerp- Tak niet willen. Voorondersteld dat de 6tem van den heer Donner tegen het amendement-De Meyier mag gelden als een bewys van instem ming met het principe van het ontwerp-Tak, dan zou niemand beter dan de heer Donner geschikt zyn om do candidaat der voorstandera van het kieswet-ontwerp te zyn. Do bykomende omstandigheden zouden voor beide candidaten geiyk zyn. Beidon zyn in Leiden bekend, geacht en geëerd, en wio dus op een van beiden stemt, doet dat enkel en alleen terwille der nu alles beheerschendo vraag: vóór of tegen de kieswet? UITLOTINGEN. Milaanecbo loten van 1866 a fr. 10. TrtkkiDg van 16 Maart 1894. Betaalbaar 15 Jnni 1894. Serieèn: Noa. 68 148 212 1089 1259 1513 1537 1613 2320 3016 3127 3785 3858 3862 4127 4205 4294 5081 5172 6348 6374 6507 6685 7104 7188. HooMpryzenb. 1259 n. 52 a 50,000 fr.; b. 1518 n. 76 a 1000 fr.; e. 6348 n. 51 a 500 fr.; b. 1089 n. 27, 43, e. 3802 n. 28, e. 6374 n. 17 ieder 100 fr.; e. 1587 n. 68, 8. 8868 n. 1, u. 8802 n. 27, 37, e. 4127 n. 92, 8. 4205 d. 9, a. 4298 n 98, b. 6348 n. 2, 62, b. 6685 n. 71, e. 7183 n. 76 ieder 60 fr. e. 68 n. 82, e. 143 n. 59, e. 212 n. 41, b. 1269 n. 61, 64, 67, 72, b 1513 n. 64, e. 1587 n. 8,9,24, b. 8127 n. 3, e. 8786 n. 62, 8. 4206 n. 74, 98, a. 4293 n.24, 26, b. 5031 d. 98, 8. 6172 n. 83, e. 6848 n. 15, 8. 6567 n. 22, b. 6685 n. 4, 79 iedor 20 fr. Alle overige nummer*, in borenataando aerieën vorvat, aflosbaar mot 10 fr. i) „Alle drommels! Dat onuitstaanbare eeuwige gerammel I Het maakt mi) nog krankzinnig Zoo riep ik, sloeg met de vuist op mijne schrijftafel en wierp toornig mijn werk door elkander, om op te staan en met groote schreden op en neer te gaan, tot ik weer rust zou hebben. Ik had het overigens vrij goel getroffen in het landstadje en deze woning was my bijzonder goed bevallen; want, al lagen ook de voorkamers aan de door hobbelig hard plaveisel vry wat gedruisch makende landstraat, mijne werkkamer keek op een tuin uit en lag zóó stil en rustig, als men het voor inspannenden hoofdarbeid slechts wenschen kan. En nu moet daar juist tegen den avond, als de stilte rnjj zoo weldadig aan de buitenwereld ontrukt, regelmatig, precies boven mij, een vierhandig piano-spel weer klinken 1 Wat werd daar niet al gespeeld: volksliederen, opera-melodieën, koralenals het maar gemakkelijk te spelen was, dan moest het ophouden, en natuurlijk werden beide spelers de herhaling van hun repertoire niet moede. Maar ikmet eiken toon werd ik opgewondener, toorniger. Stel u voor, dat iemand oude, onleesbare kronieken met elkaar vergelijkt, of tracht te constateeren, of een voor hem liggend oud werk werkelijk de oor spronkelijke uitgave, die men verloren waande, zou kunnen zijn, terwijl „Freut euch des Lebens," afgewieseld door het Lortzingsche lied van den Czaar of variaties van Adelaide, daartusschen klinkt. Ik had eindelijk by den huisbaaB geïn formeerd, wie daar boven zoo dikwijls piano speelden. „Een oud echtpaar," antwoordde hy mij, „een mijnheer Wendol met zijne vrouw; hy dreef vroeger handel in verfwaren; maar sedert de dochter getrouwd en de zoon in Engeland is, wonen zjj hier alleen. Zy spelen niet slecht, nietwaar?" meende hy, daar de dreigende uitdrukking myner trekken hom scheen te verontrusten, „de majoor die hier vóór u woonde zeide altyd, dat zy goed speelden." „Dat weet ik niet," antwoordde ik grimmig, „maar ik weet wel, dat te Beriyn één boven my piano- en één onder my viool-speelde, en dat ik stellig gehoopt had, in een landstadje niet aan dezelfdo plaag blootgesteld te zyn. Ik wil het ook niet. Als de menschen het spelen met willen laten, moeten zy verhuizen 1" De huisbaas zag my onthutst aan. „Dat gaat niet zy wonen al twintig jaar „Ja, myn waarde, dan verhuis ik." Ik wist dat deze bedreiging helpen zou, want in het stadje stonden, sedert de ver plaatsing van het bataljon, zonder dat er iets anders voor in de plaats gekomen was, vele woningen ledig, en ik was formeel overstelpt met aanbiedingen, toen ik huisvesting voor my en twee bedienden, en onderdak voor de groote collectie boeken gezocht had, die aan het land vermaakt waren en die ik bier ziften en rangschikken zou, terwyi intusschen een door het stadje afgestaan oud klooster onder myn toezicht tot eene bibliotheek ver bouwd werd. „Als zy niet willen verhuizen," zeide ik, „kunnen zy hun piano spel staken. Zelfs myne verloofde heeft ter wille van my van het piano-spel afstand gedaan. Voor 't overige zou een der klerken hunne woning kunnen nomen." Daar ik onverbiddeiyk bleef, gaf de huisbaas eindelyk too; alleen hy verzocht my, dat ik het den menschen zelf zoude zeggen. „Goed," antwoordde ik nog altyd opge wonden. „In hunne woning kan ik de lieden wel is waar niet opzoeken, maar zoodra ik hen ontmoet, zal ik het hun met het grootste genoegen mededeelen." Tot zoover was het goed, want ik verlangde niet gaarne alweer te verhuizen. Toen dien avond de piano weer boven my weerklonk, hoorde ik het met grimmige voldoening aan, met een gevoel als dat van de kat, die eene muis vergenoegd in den zonnescbyn ziet drentelen en wacht, totdat het oogenblik zal zyn gekomen, om haar met een slag te dooden. Het was op een schoonen, warmen Zondag in Mei, toen ik, van eene bezichtiging der ver bouwing terugkeerend, het oude echtpaar voor my uit zag gaan, en besloot het geval on- middeliyk af te doen. Zy kwamen uit de kerk en om het fraaie weder nog een weinig in de buitenlucht te genieten, begonnen zy de zigzaglynen van een kleinen heuvel te beklimmen, welks helling niet dan met lage, bloeiende struiken en gras beplant was, zoodat ik, hen volgend, by de vele windingen van den smallen weg, gelegen heid had de voor my gaanden nauwkeurig gade te slaan. Da heer Wendel ging vooruit; hy was een groote, breedgeschouderde, nog knappe man, wien echter het klimmen, on danks den afgemeten tred, blykbaar recht moeilyk viel; hy moest zyne longen raad plegen en ging dus zwygendzyns weegs;zyn hoed hield hy in de band, de zwarte overjas, die zeker in de kerk zyne gemakkeiyke, lichte huisjas verborgen had, droeg hy over den arm, en uit den zak daarvan gluurde de gelo snede van twee gezangboeken. Van tyd tot tyd droogde by zich hot voorhoofd met een roodzyden doek en bleef staan om naar zyne achterblyvende vrouw om te zien. „Nu, vrouwtje, zoo flink als vroeger gaat het niet meer!" riep by haar eenmaal toe, terwyi hy op zyn rood gezicht wees. „Komaan," antwoordde zy aanmoedigend, „integendeel I Men kan het je waariyk niet aanzien, dat je zoo menig jaar op je schou ders torst I" Hy liet haar nog een weinig nader komen, wierp ook een balven blik op my, die zeer langzaam slenterde, om hen niet in te halen, en met een vergenoegd gezicht, fier en recht, zette hy de beklimming voort. De vrouw was tenger en smal; zy droeg echt klein- burgeriyke Zondagskleereneen lichten hoed met lichte bloemen op het gladgestreken kapsel en een zwartzyden kleed, dat, evenals de dunne, glanzende mantille, stellig al vele jaren dienst gedaan had. Zwarte handschoenen bedekten ten halve de magere, gelo vingers, die eene parasol hielden. De blymoedig trotsche blik, waarmede zy nu en dan de rechte houding van den vooruithygenden echtgenoot bewonderdo, verfraaide in myne oogen het oude gezicht, dat misschien nooit schoon, maar zeker altyd vriendeiyk was geweest, en ik raadde dat het verzamelen van eenige bloempjes, dat zy met yver deed, eene wel gemeende list was, om den echtgenoot on merkbaar een voorsprong te verstrekken, die zyne inspanning beloonde en tevens het voor wendsel voor eene rustpauze gaf. Keerde hy zich by eene kromming van den weg dan weer om, dan knikte zy hem toe: „Ja, ja, je kunt nog beter dan ik," en glimlachte bevredigd, terwyi zy in 't voorbygaan een stoenklavorbloesem of een grassprietje in haar ruikertje vlocht. Merkwaardig, dat dikwyis kleine, onbe duidende trekken ons als het spiegelbeeld van een geheel karakter willen voorkomen I Van haren kant eene kleine, lieve list - van zyn kant de naiave ridderlykheid in het stil- zwjjgende dragen van haar gezangboek beide kleine toevalligheden, die my zeldzaam sympathiek troffen; ik wist het direct: het oude paar was gelukkig te zamen geweest. Ik had den ouden heer by de laatste wonding van den weg willen inhalen, my na een korten groet willen voorstellen, en, direct op myn doel afgaande, hem willen verzoeken, het piano-spel des avonds te staken; ik geloof, dat myn toon daarby opgewonden en niet zeer vriendeiyk zou zyn geweest. {Vervolg omwKZvde.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 5